Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 31, item 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 31, item 9 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 24 november 2011 over Klimaatbeleid en biobrandstoffen.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid. Er hebben zich vijf sprekers gemeld en ik stel voor dat we één interruptie dan wel verduidelijkende vraag per deelnemer toestaan. De spreektijd is twee minuten.
Ik geef als eerste het woord aan de heer Leegte.
De heer Leegte (VVD):
Voorzitter. Over biobrandstoffen dien ik een motie in. Dat doe ik samen met een drietal collega's: de heer Samsom van de PvdA, de heer Paulus Jansen van de SP en mevrouw Van Veldhoven van D66. De motie betreft de tweede generatie biobrandstoffen, die je kunt zien als de generatie die voldoet aan de criteria die gegeven zijn door de commissie-Corbey. Aan die criteria voldoen, heeft drie voordelen. Een: je krijgt door meer biobrandstoffen van de tweede generatie minder volume, omdat ze dubbel tellen; je hebt dus maar de helft nodig. Twee: je krijgt minder CO2 en draagt dus bij aan de vermindering van CO2, en drie: je krijgt lagere kosten voor de automobilist, omdat de bezettingsgraad van de fabrieken zo laag is. Vandaar dat ik de volgende motie indien.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Nederlandse volume biodiesel 400 mio liter groot is, waarvan op dit moment 80% wordt ingevuld door de zogenaamde tweede generatie biobrandstof en 20% door de zogenaamde eerste generatie biobrandstof;
overwegende dat wij zo snel mogelijk af willen van de zogenaamde eerste generatie biobrandstoffen;
overwegende dat de gemiddelde bezettingsgraad van biobrandstoffabrieken in Europa, die de zogenaamde tweede generatie biobrandstoffen kunnen produceren, gemiddeld 43% is;
overwegende dat het verhogen van het bijmengpercentage voor de tweede generatie biobrandstof zal leiden tot een prijsverlagend effect en daarmee tot een stimulans van de inzet van tweede generatie biobrandstoffen;
constaterende dat er Europese criteria zijn, waaraan de zogenaamde tweede generatie biobrandstoffen moeten voldoen, en de sector zegt controleerbaar aan de criteria te kunnen voldoen;
overwegende dat het huidige groeipad leidt tot een bulldozereffect, met een mogelijk prijsophogend effect en risico voor de duurzaamheid van de biobrandstoffen;
verzoekt de regering, het bijmengpercentage voor biobrandstoffen te verhogen, volledig ingevuld met de tweede generatie, naar een percentage van 10 in het tempo zoals dat voor 2008 gold, en dat (eventueel met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2012 te laten gelden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Leegte, Samsom, Paulus Jansen en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 4 (32813).
Dan is het woord nu aan mevrouw Van Veldhoven.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Voorzitter. Ik realiseer me dat over deze moties pas gestemd zal worden na het vertrek van de staatssecretaris naar Durban. Ik ben graag bereid om de collega's tegemoet te komen, maar ik hoop ook dat de staatssecretaris alvast de geest van de moties wil meenemen en dat hij zich op de hoogte zal laten stellen ervan of de moties zijn aangenomen. Een aantal moties heeft namelijk betrekking op Durban.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in Durban wordt gesproken over het verminderen van de CO2-uitstoot;
overwegende dat het hergebruik van grondstoffen daaraan een belangrijke bijdrage kan leveren, omdat tot wel 99% van de CO2-uitstoot bespaard wordt;
verzoekt de regering, bij de onderhandelingen in Durban en in informele gesprekken daar waar mogelijk aandacht te vragen voor het hergebruik van grondstoffen;
verzoekt de regering tevens om de Nederlandse expertise op dit terrein kenbaar te maken en beschikbaar te stellen, in het bijzonder aan ontwikkelende landen, om zo een bijdrage te leveren aan het verminderen van zowel milieuproblematiek, grondstoffenschaarste als de CO2-uitstoot in die landen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 5 (32813).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Richtlijn Brandstofkwaliteit bedrijven die transportbrandstoffen op de markt brengen verplicht om de gemiddelde broeikasgasintensiteit van hun transportbrandstoffen over de gehele levenscyclus in 2020 met 6% te verlagen en daarover te rapporteren, en dat een deel van hun benzine en diesel geproduceerd wordt uit conventionele olie met een hogere broeikasgasuitstoot;
constaterende dat zowel de broeikasgasintensiteit als de omvang van het gebruik van onconventionele olie op Europees niveau bekend moeten zijn om een reëel beeld van de afgesproken verlaging te krijgen en om oneerlijke concurrentie te voorkomen;
verzoekt de regering om het voorstel van de Europese Commissie voor een Europese norm te steunen en in de verdere onderhandelingen over de richtlijn te pleiten voor een gelijke behandeling tussen alle onder de richtlijn vallende brandstoffen, met betrekking tot de monitoring en rapportage, om een ongelijk speelveld ten gunste van fossiele brandstoffen of tussen bedrijven in verschillende lidstaten te voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 6 (32813).
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik heb nog één motie.
De voorzitter:
U bent al een poos door uw tijd heen, mevrouw Van Veldhoven. Ik geef u de gelegenheid om uw laatste motie in te dienen, maar houd er in het vervolg rekening mee dat de spreektijd in een VAO twee minuten bedraagt.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik ben mij ervan bewust. Mijn excuses.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat PriceWaterhouseCoopers heeft uitgerekend dat de Nederlandse CO2-intensiteit sinds 2010 toegenomen is, ook in vergelijking met de G20-landen en het mondiale gemiddelde;
van mening dat de trend in de CO2-intensiteit van de economie een belangrijke maatstaf kan zijn voor de mate waarin de ontwikkeling van de economische structuur in lijn is met de door het kabinet geformuleerde nationale CO2-doelstelling voor 2030;
verzoekt de regering:
- de Kamer te informeren over haar visie op welke ontwikkelingen in de structuur van de Nederlandse economie, de energie-intensiteit en de CO2-intensiteit passen bij de door de kabinetsdoelstelling van 40% CO2-reductie in 2030 en het pad waarmee deze bereikt kan worden;
- in Europees verband de gesignaleerde ontwikkelingen in de CO2-intensiteit te agenderen in het kader van de discussie rondom het efficiënt gebruik van grondstoffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (32813).
De heer Paulus Jansen (SP):
Voorzitter. Allereerst heb ik een opmerking over de motie die de heer Leegte zojuist mede namens mij heeft ingediend over het bijmengen van biobrandstof, de motie op stuk nr. 4. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris het toezicht op de juiste kwaliteit biobrandstof, die tweede generatie, invult aan de hand van de aangenomen motie-Paulus Jansen van januari van dit jaar, de motie op stuk nr. 15 (32357). Die motie is destijds met algemene stemmen aangenomen. Hierin wordt een waterdichte regeling afgesproken om goed bij te houden hoe het allemaal loopt.
Ik heb één motie die de staatssecretaris mag meenemen naar Durban.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de staatssecretaris van Milieu op 5 december afreist naar de VN-klimaattop in Durban;
overwegende dat blijkens de Low Carbon Economy Index van PriceWaterhouseCoopers Nederland van alle G20-landen op de op twee na laatste plaats staat qua CO2-emissie per miljoen dollar nationaal inkomen;
overwegende dat volgens PWC Nederland zijn klimaatdoelen met het huidige beleid niet gaat halen;
overwegende dat de Kamer blijkens de uitslag van de stemming over de motie op stuk 33000-XII, nr. 20 een stijging van plaats 23 naar plaats 18 op de Europese milieuranglijst voor dit kabinet te hoog gegrepen vindt;
verzoekt de regering om bij de klimaattop in Durban als ambitie uit te spreken dat Nederland in de lopende regeerperiode tenminste één plekje wil stijgen op de Low Carbon Economy Index voor G20-landen, van 18 naar 17,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Paulus Jansen, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Van Tongeren, Ouwehand, Samsom en Van Veldhoven.
Zij krijgt nr. 8 (32813).
De heer Leegte (VVD):
Is dit een soort grapmotie van de SP, dat aan de staatssecretaris wordt meegegeven dat Nederland één plaatsje moet stijgen? Of ziet de heer Jansen dit eigenlijk als ondersteuning van beleid omdat het hartstikke goed gaat en wij niet veel meer dan dit kunnen doen? Of heeft de SP zelf ook niet meer ambities dan één plaats te stijgen? Hoe kan ik dit plaatsen en wat kan ik mijn fractie adviseren?
De heer Paulus Jansen (SP):
Allereerst staat er "ten minste één plaats". Als de staatssecretaris ambitieuzer is, mag dat van ons. Wij hebben het ambitieniveau gewoon aangepast aan het ambitieniveau van het kabinet, dat laag, lager, laagst is. Wij dachten: als vijf plaatsen niet lukt, laten wij dan proberen om één plekje te stijgen op die G20-index. Misschien is dat net haalbaar voor de staatssecretaris. Maar meer mag ook.
Mevrouw Van der Werf (CDA):
Voorzitter. In Durban worden afspraken gemaakt over het tegengaan van klimaatverandering. Het CDA steunt de Nederlandse inzet als onderdeel van de Europese positie. Klimaatverandering is een serieuze bedreiging voor grote groepen mensen en hun leefomgeving. Klimaatafspraken zijn evenzeer belangrijk vanuit het oogpunt van energiezekerheid, kostenefficiency en een economie die is ingericht rond duurzame en schone energie. Het CDA wenst de delegatie onder aanvoering van de staatssecretaris bijzonder veel succes.
Van Durban naar lokaal klimaat beleid. Wij hebben hierover gesproken. Ik dien hierover een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat lokaal klimaatbeleid met veel energie en enthousiasme wordt opgepakt en bijdraagt aan het behalen van de Europese klimaatdoelstellingen;
constaterende dat de vereiste inspanningen van de rijksoverheid liggen op meerdere beleidsterreinen;
overwegende dat dit initiatief bij het wegvallen van andere ondersteuningsprogramma's voor lokaal klimaatbeleid alle steun en aandacht verdient;
verzoekt de regering om een evaluatie van de voortgang en de resultaten van de lokale klimaatagenda, alsmede inzicht in de aanwas van deelnemende gemeenten, binnen een jaar naar de Kamer te sturen, voorzien van een reactie van de ministeries van EL&I, BZK en l en M.
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Werf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (32813).
Mevrouw Van der Werf (CDA):
Mijn volgende motie gaat over het dossier biobrandstoffen. Het CDA wil hiermee graag verder, zonder verdringing van voedsel en zonder conversie van gronden. Daarom dien ik een motie in over betere benutting van bestaande landbouwgronden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat biobrandstof bijdraagt aan een schonere energievoorziening en het behalen van de Nederlandse klimaatdoelstellingen;
voorts constaterende dat bestaande landbouwgronden – waarop grondstoffen voor biobrandstoffen worden verbouwd – efficiënter kunnen worden gebruikt;
verzoekt de regering, in diplomatieke zin pilotprojecten te ondersteunen in landen waar door Nederlandse bedrijven en ngo's, betrokken bij de winning van biobrandstoffen, projecten worden geïnitieerd en uitgevoerd die gericht zijn op efficiëntere benutting van landbouwgrond, zowel met betrekking tot de opbrengst per hectare als de totale opbrengst,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Werf en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (32813).
De heer Paulus Jansen (SP):
Mevrouw Van der Werf wenst de staatssecretaris veel succes met de verdediging van de Europese inzet op de klimaatconferentie. Mevrouw Van der Werf weet dat Nederland op klimaatgebied tot de smeerkezen van Europa behoort, en zelfs wereldwijd. Na vandaag weet zij dat dubbel en dwars. Is de CDA-fractie, net als de SP-fractie, van mening dat wij op nationaal niveau en in Durban enige ambitie moeten uitstralen om geloofwaardig te blijven in Europees en mondiaal verband?
Mevrouw Van der Werf (CDA):
Ik heb het idee dat we enige ambitie uitstralen bij het behalen van onze eigen klimaatdoelen. Wat betreft de inzet van Durban volgend op de Europese Commissie, zie ik dat het mondiaal bindende akkoord wordt nagestreefd. Ik zie ook dat we uit realisme fors inzetten op vijf prioriteiten die te maken hebben met de bottom-upafspraken. Ik steun de staatssecretaris daarin en ik vind dat dit van ambitie getuigt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Hoe definieert mevrouw Van der Werf het efficiënt benutten van landbouwgrond? Er zijn hierover namelijk heftige discussies gaande. De VN-rapporteur voor het recht op voedsel pleit bijvoorbeeld voor agro-ecologie, omdat die op langere termijn de landbouwgronden vruchtbaarder houdt. De regering neemt daarvan echter afstand. Zij wil liever kunstmest en zware landbouwvoertuigen gebruiken. Hoe moeten wij deze motie zien?
Mevrouw Van der Werf (CDA):
Vandaar zegt het CDA: betrek er de ngo's bij om alle kanten van de zaak te onderzoeken, zodat er op een goede manier een efficiëntere opbrengst tot stand komt. Dit is niet alleen belangrijk om ervoor te zorgen dat er minder landbouwgrond nodig is – wat weer belangrijk is voor de winning van biobrandstoffen van de tweede generatie – maar ook voor de wereldvoedselproductie.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Ik wil twee moties indienen om ons uit de droom te halen dat wij zelfs de meest vervuilende oliën allemaal kunnen opstoken. De eerste motie gaat over teerzandolie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat teerzandolie tot 23% meer CO2 uitstoot dan conventionele aardolie;
constaterende dat de winning van teerzandolie het grond- en oppervlaktewater ernstig vervuilt en het landschap onherstelbaar aantast;
constaterende dat de winning van deze olie gepaard gaat met grootschalige mensenrechtenschendingen in Canada, waar de oorspronkelijke bewoners van hun land worden verjaagd;
verzoekt de regering, zich in te zetten voor een Europees importverbod op teerzandolie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (32813).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
In de volgende motie maken wij duidelijk dat ook plantaardige oliën lang niet zo duurzaam zijn als het kabinet en Europa willen doen geloven.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de huidige biobrandstoffen alles behalve duurzaam zijn omdat de productie ervan leidt tot onder meer ontbossing en het droogleggen van veenmoerassen, en het ten koste gaat van de wereldvoedselzekerheid;
overwegende dat de geconstateerde problemen vooral verbonden zijn aan het inzetten van geïmporteerde plantaardige olie als biobrandstof;
verzoekt de regering, het gebruik van geïmporteerde plantaardige oliën niet toe te staan in haar duurzaam energiebeleid;
verzoekt de regering tevens, zich in te zetten voor een Europees verbod van plantaardige oliën voor het gebruik als biobrandstof,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (32813).
Is de staatssecretaris in de gelegenheid om direct te antwoorden? Ik zie dat hij behoefte aan een korte schorsing.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Staatssecretaris Atsma:
Voorzitter. In de motie op stuk nr. 4, ingediend door de geachte afgevaardigde de heer Leegte, mede namens de fracties van de PvdA, de SP en D66, vraagt de heer Leegte per 1 januari 2012 te komen met een ophoging van het bijmengpercentage. Ik heb het volgende in het algemeen overleg ook al gezegd. Het is nu begin december. Als de Kamer hierover heeft gestemd, zitten we in de tweede week van december. We weten dat veel contracten voor een langere periode worden afgesloten. Alleen al om die reden lijkt het me praktisch niet uitvoerbaar en niet doenlijk om dit per 1 januari 2012 te realiseren. Ik kan me wel voorstellen dat er in de motie "zo spoedig mogelijk" komt te staan, waardoor we even tijd kopen om te kijken naar de onbedoelde neveneffecten die we geen van allen willen. De heer Leegte zegt zelf dat het om tweede generatie biobrandstoffen moet gaan. Daarover zijn we het eens. We zijn het nog niet helemaal eens over de vraag of een schaarste leidt tot een prijsopdrijving. De heer Leegte schrijft in zijn motie dat er eerder sprake zal zijn van een prijsdaling. Ik betwijfel dat. Ik verzoek hem de motie in die zin aan te passen of de motie aan te houden. Het kabinet is graag bereid de Kamer in het eerste kwartaal van volgend jaar te informeren over de prijseffecten en over de vraag of de capaciteit voldoende is. We kunnen nu het Nederlandse bedrijfsleven niet confronteren met een verplichting die over drie weken ingaat.
De heer Leegte (VVD):
Ik hoor de staatssecretaris goed. Datzelfde argument gold niet toen de prijzen in 2008 naar beneden gingen. Het is opvallend dat het omgekeerde nu wel zou gelden. Ik ben daar niet zo bang voor. Het gaat erom dat het in 2012 gebeurt, maar bij voorkeur met terugwerkende kracht naar 1 januari 2012. In die zin zal ik het aanpassen. Dat wil zeggen dat het in het eerste kwartaal omhooggaat. Vervolgens onderzoeken we of dat voor het hele jaar kan gelden of vanaf dat moment.
Staatssecretaris Atsma:
Ik wijs de heer Leegte erop dat er nu een ander kabinet zit dan in 2008. Dat zal hem ongetwijfeld zijn opgevallen. Dit kabinet is van mening dat je moet kijken naar de haalbaarheid en de betaalbaarheid. Daarom vraag ik of het haalbaar is per 1 januari 2012. Ik kan dat niet beoordelen. De heer Leegte zegt dat hij het wel kan beoordelen, maar ik twijfel eraan. Je kunt het niet invoeren per 1 januari en vervolgens bekijken of het kan. Het kan of het kan niet. Ik twijfel eraan. Daarom vraag ik de heer Leegte of hij niet wat meer ruimte in tijd kan bieden. Ik kan niet beoordelen of je bijvoorbeeld halverwege 2012 kunt starten. Ik vind dat zorgvuldigheid op dit punt is geboden. De heer Leegte heeft met de sector gesproken. Wij spreken ook met sectoren. Het is goed om na te gaan of het inderdaad klopt dat men aan de doelstelling kan voldoen. Dan gaat het natuurlijk niet alleen om de vraag of je het extra bijmengpercentage uit de tweede generatie kunt halen. We willen dat alles uit de tweede generatie komt. Ik vind het eigenlijk een beetje van de gekke om te zeggen dat je niet alles uit de tweede generatie hoeft te halen, maar alleen datgene wat er extra bijkomt. Dat vind ik een beetje een vreemd argument. Ik vind het ook niet consistent. Volgens mij heb ik de Kamer vorige week goed beluisterd. Ik denk dat de Kamer dit in meerderheid niet moet willen. Kortom, we blijven inzetten op de tweede generatie, maar ik vraag ons iets meer tijd te bieden. Anders moet ik de motie ontraden.
De voorzitter:
Mijnheer Leegte, u wijzigt de motie niet? De motie komt zo in stemming? Ik zie dat dit het geval is.
Staatssecretaris Atsma:
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 5, van mevrouw Van Veldhoven. Zij pleit ervoor Nederlandse expertise beschikbaar te stellen aan ontwikkelende landen, daar waar dat mogelijk is. Dit is in de afgelopen jaren al het geval geweest. Ik zeg er graag ja tegen, omdat deze motie in mijn ogen ondersteuning van beleid is.
In de motie op stuk nr. 6 verzoekt mevrouw Van Veldhoven namens de D66-fractie het voorstel van de Europese Commissie voor een Europese norm te steunen. Ik heb vorige week al aangegeven dat dit, wat ons betreft, best lastig kan zijn. Wij kiezen voor een overzicht dat vooral de transparantie in Nederland benadrukt en beoogt. Wij zijn bang voor de aanvullende administratieve lasten. Van de kant van het bedrijfsleven is ons daarop een- en andermaal gewezen. Ik zou de motie op dat punt willen ontraden. Ik zeg mevrouw Van Veldhoven wel toe dat wij met een nationaal overzicht komen, dat bedoeld is om transparantie te kunnen bieden.
De voorzitter:
Een vraag ter verduidelijking van mevrouw Van Veldhoven.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Als de staatssecretaris achter de doelstelling staat om de broeikasgasintensiteit met 6% te verlagen, hoe kan hij die dan bereiken zonder dat hij een reëel beeld heeft van wat de broeikasgasintensiteit van de brandstof werkelijk is? Zonder norm hebben wij geen beeld van de reële intensiteit. Daardoor is het ook niet mogelijk om een reëel beeld te geven van een verlaging van 6%.
Staatssecretaris Atsma:
Ik betwijfel of dat niet mogelijk zou zijn. Ik ga nu alleen in op de vraag of dit Europees geregeld zou moeten worden dan wel dat deze transparantie wellicht ook nationaal geboden zou kunnen worden. Ik kies voor de laatste variant, mede vanwege de hoge administratievelastendruk ten gevolge van een Europese norm, zoals ik vorige week zei. Wel wil ik toezeggen dat wij de Kamer zullen berichten over de inschatting van de percentages door mevrouw Van Veldhoven.
De voorzitter:
Er komt een bericht van de staatssecretaris.
Staatssecretaris Atsma:
In de motie op stuk nr. 7 vraag mevrouw Van Veldhoven om in Europees verband de gesignaleerde ontwikkelingen in de CO2-intensiteit te agenderen. In de eerste constatering wordt verwezen naar een rapportage door PriceWaterhouseCoopers (PwC). Ik ken dit rapport niet. Ik vind het dus sowieso lastig om hierop te reageren. Wat mij nog meer bezighoudt, is echter het percentage van 40 dat in het voorlaatste dictum als doelstelling sec wordt geformuleerd. Wij hebben ook in de klimaatbrief aangegeven dat dit een voorwaardelijke doelstelling is. De voorwaarden zijn nog niet allemaal ingevuld. Dat moeten wij nog doen. Ook op dat punt kan ik daarom niet anders doen dan de motie ontraden.
Op stuk nr. 8 heeft de heer Jansen een motie ingediend die verwijst naar een ranglijst waarnaar hij in mijn beleving ook vorige week heeft verwezen tijdens het begrotingsdebat. De heer Jansen vraag om in Durban kenbaar te maken dat wij één plaats op deze ranglijst zouden willen stijgen. Ik ben voor het stijgen op welke ranglijst dan ook, zoals ik ook vorige week heb gezegd. Toen heb ik ook gezegd dat wij wat betreft de groene fiscale agenda in de top drie van Europa staan. In de OESO-ranglijst staan wij naar mijn mening wereldwijd ook buitengewoon hoog. Ik heb niet het gevoel dat Durban wakker ligt van het antwoord op de vraag of Nederland één plaats, of vijf of tien plaatsen, zou willen stijgen. Ik vind dit dan ook niet relevant in de inbreng die wij vanuit Nederland in Durban leveren. Wel vind ik het van belang dat wij met zijn allen afspreken dat het de ambitie is om te stijgen. Vorige week heeft de heer Jansen ook een poging gedaan om hiervan via de Kamer een harde doelstelling te maken. Ik was daarop tegen, en ik voel hier ook niets voor. De motie wordt dus ontraden.
De heer Paulus Jansen (SP):
Ik doe toch nog een laatste poging. Ik heb de lat nog wat lager gelegd dan vorige week om het verzoek een beetje aan te passen aan het ambitieniveau van de staatssecretaris. Nederland staat nu wat betreft CO2-emissies op de twee na laatste plaats van alle G20-landen, de meest ontwikkelde landen. Als wij één plaatsje willen stijgen, zou dat niet een signaal zijn dat wij bereid zijn om op dit vlak ook in eigen huis iets te doen?
Staatssecretaris Atsma:
Als je de ranglijst relateert aan het nationaal inkomen in dollars of aan het aantal inwoners per vierkante kilometer, zouden wij misschien wel in de top staan. Het is dus maar net hoe je het berekent. Het is natuurlijk buitengewoon creatief om het zo te doen. Overigens waardeer ik het vertrouwen van de heer Jansen, mevrouw Wiegman, mevrouw Van Tongeren, mevrouw Ouwehand en de heer Samsom in de marktpartij PwC. Ik houd mij liever vast aan de oordelen van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat heeft aangegeven dat wij wel degelijk op koers liggen met onze CO2-doelstelling. Over het ambitieniveau heb ik hieraan niets toe te voegen. Ik ontraad deze motie.
Vanmorgen heb ik met belangstelling kennisgenomen van enige twitteractiviteiten van de geachte afgevaardigde de heer Jansen. Ik vind het altijd jammer dat wordt gesuggereerd dat ik jok of in commissie zou jokken. Dat is absoluut niet mijn intentie. Ik houd mij vast aan het planbureau.
In haar motie op stuk nr. 9 refereert mevrouw Van der Werf aan de rapportage van de lokale klimaatagenda. Zij verzoekt mij om binnen een jaar met een reactie te komen mede namens enkele andere ministeries. Het moge duidelijk zijn dat als er een reactie komt, die altijd mede namens het gehele kabinet is en dus ook namens andere ministeries. De aansporing in deze motie kan een nuttige aanvulling zijn op het beleid. Ik beveel deze motie dan ook warm aan bij de Kamer.
In de motie-Van der Werf/Van Veldhoven op stuk nr. 10 wordt ervoor gepleit, een pilot duurzaam landbouwgebruik voor biobrandstoffen te bevorderen in landen als Indonesië. Ik vind dat dit positief moet worden benaderd. Het zou onze inzet kunnen zijn in bilaterale contacten met Indonesië de komende jaren. Ik sluit zelfs niet uit dat dit volgende week in Durban ook gebeurt, zeg ik tegen mevrouw Van Veldhoven. Het is heel goed om dit soort initiatieven te stimuleren. Ik zie deze motie daarom als ondersteuning van beleid.
Mevrouw Ouwehand verzoekt de regering om in diplomatieke zin pilotprojecten … Dit klopt niet, voorzitter. Ik heb geen nummers.
De voorzitter:
De moties op stuk nrs. 11 en 12 moeten nog een oordeel krijgen.
Staatssecretaris Atsma:
Oké. Dan is dit de motie op stuk nr. 11. Deze gaat over de biobrandstoffen, klopt dat?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nee, dat is de motie van mevrouw Van der Werf. Mijn motie op stuk nr. 11 gaat over teerzand en mijn motie op stuk nr. 12 gaat over plantaardige oliën.
Staatssecretaris Atsma:
Oké. In de motie-Ouwehand op stuk nr. 11 wordt de regering verzocht, zich in te zetten voor een Europees importverbod op de import van teerzandolie. Los van het feit dat we in Nederland op dit moment nul komma nul-zoveel procent importeren en in 2020 volgens de planning slechts 0,3%, is het onverstandig om deze motie aan te nemen om de simpele reden dat zij zich absoluut niet verhoudt met wat in WTO-verband aan de orde is. Het heeft ook geen enkele zin om eenzijdig dit soort stappen te zetten. Dan kun je veel beter een aantal vragen wisselen met de collega's uit Canada. Ik voel er niets voor om de Kamer deze motie aan te bevelen. Ik ontraad deze motie.
In de motie-Ouwehand op stuk nr. 12 wordt de regering verzocht om zich in te zetten voor een Europees verbod op plantaardige oliën gebruikt als biobrandstof. Ik denk dat dit niet verstandig is. We hebben uitvoerig gediscussieerd over de vraag welke duurzaamheidscriteria van toepassing zouden moeten zijn. De Kamer is daar helder over geweest. Ik denk niet dat we de betreffende landen en de betreffende bevolking helpen als we nu pleiten voor een verbod. Kortom, ik ontraad deze motie omdat ik van mening ben dat het gevraagde een contrair effect zal hebben op hetgeen u allen beoogt.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Hiermee is een einde gekomen aan het VAO klimaatbeleid en biobrandstoffen. Over de moties ingediend in dit VAO zullen we aanstaande dinsdag stemmen.
Ik schors de vergadering tot 21.00 uur.
De vergadering wordt van 19.55 uur tot 21.00 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20112012-31-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.