14 Internationale mobiliteit

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het verslag van een algemeen overleg over internationale mobiliteit ( 31288, nr. 294 ).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Voor dit VAO over internationale mobiliteit hebben zich vijf sprekers gemeld. Internationale mobiliteit geldt overigens ook op de voetbalvelden, want Italië staat inmiddels met 1–0 voor. Alle sprekers hebben twee minuten spreektijd. Daarin moeten zij ook hun moties voorlezen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik wil drie moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Caïroverklaring over mensenrechten als richtlijn dient voor de lidstaten van de OIC;

constaterende dat artikel 24 van de Caïroverklaring stelt dat alle rechten en vrijheden van mensen zijn onderworpen aan de sharia;

van mening dat er geen internationaliseringsprogramma's moeten bestaan met landen die de mensenrechten beperken en hun burgers vernederen met de barbarij van de sharia;

verzoekt de regering, studenten uit OlC-landen uit te sluiten van Nederlandse internationaliseringsprogramma's en die pas weer open te stellen nadat die landen de Caïrodeclaratie hebben verworpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Beertema en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 296 (31288).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat internationale mobiliteit van studenten goed is voor de kwaliteit van het onderwijs en voor onze kenniseconomie;

overwegende dat internationale wederkerigheid daarbij wel een leidend principe moet zijn;

constaterende dat er nu een ernstige onbalans is tussen het aantal buitenlandse studenten dat in Nederland studeert en het aantal Nederlandse studenten dat in het buitenland studeert (2009–2010: 43.362 buitenlanders hier en 15.984 Nederlanders daar);

overwegende dat van de Nederlandse belastingbetaler niet verlangd kan worden dat die opdraait voor de kosten daarvan;

verzoekt de regering, alle vormen van werving door het hoger onderwijs in het buitenland te staken totdat het evenwicht hersteld is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 297 (31288).

De heer Beertema (PVV):

Tot slot dien ik een motie in over onze mooie Nederlandse taal.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het hoger onderwijs in toenemende mate de Nederlands taal vervangt door het Engels als onderwijstaal en als onderzoekstaal;

overwegende dat steeds breder wordt erkend dat studenten in het Engels slechter denken en formuleren en daardoor niet optimaal tot intellectuele ontplooiing komen;

overwegende dat het gebruik van het onvolkomen Engels van niet-moedertaalsprekers bovendien een negatieve invloed heeft op de beheersing van de Nederlandse taal;

overwegende dat de Nederlandse taal behouden moet blijven als academische taal;

verzoekt de regering om het wettelijk voorgeschreven gebruik van het Nederlands in het hoger onderwijs strikt te handhaven en daar slechts in uitzonderlijke gevallen vrijstelling voor te verlenen, na instemming van de Tweede Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 298 (31288)

Het woord is aan de heer Van der Ham van de fractie van D66. Ook hij heeft een spreektijd van twee minuten.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Laat ik mijn twee moties maar direct gaan voorlezen. Dat lijkt mij wel een goed idee. Vindt u dat ook niet? Ik stel u een vraag, voorzitter.

De voorzitter:

Het antwoord luidt: ja.

De heer Van der Ham (D66):

Oké.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een plafond zal worden ingebouwd voor het aantal studenten dat aanspraak kan maken op de meeneembare studiefinanciering (MNSF) bij 9000 studenten;

overwegende dat internationale mobiliteit aanzienlijke baten heeft voor de Nederlandse kenniseconomie en derhalve moet worden aangemoedigd en niet moet worden afgeremd;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om, bijvoorbeeld in samenwerking met het bedrijfsleven, uitgaande mobiliteit van studenten verder te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 299 (31288).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat excellente Nederlandse en buitenlandse studenten tot 2012 aanspraak konden maken op het Huygens Scholarship Programme, de beurs die tot doel had excellente studenten in een verder stadium van hun studie te ondersteunen;

constaterende dat deze beurs is afgeschaft;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om deze specifieke groep excellente studenten van mogelijkheden te voorzien om in het buitenland te studeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 300 (31288).

De heer Van der Ham (D66):

Ik geef een kleine toelichting op de laatste motie. De staatssecretaris heeft gezegd dat de Huygensbeurs slechts een heel beperkt aantal studenten dekte. Ik houd expliciet geen pleidooi om de Huygensbeurs nu in te voeren, want ik denk dat daarvoor nu geen meerderheid is. De aandacht voor studenten die excellente bijdragen leveren in het buitenland en hopelijk ook weer terugkomen naar Nederland om ervoor te zorgen dat onze kenniseconomie wordt versterkt, vind ik echter wel van groot belang. Mijn vraag is dus vooral: hoe kunnen wij ervoor zorgen dat wij voor die excellentie iets maken wat dat honoreert en mogelijk maakt? Dit is een beetje een vrije opdracht, maar de opdracht heeft wel deze richting. In deze motie wordt expliciet niet gevraagd om nu de Huygensbeurs helemaal in te voeren zoals die was, want ik zie dat daarvoor geen meerderheid is. Ik hoop dat het zo duidelijk is.

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. De VVD is tevreden over de gekozen lijn van de staatssecretaris om de inkomende en uitgaande mobiliteit meer met elkaar in evenwicht te brengen en met name de baten van de internationale mobiliteit verder te versterken door buitenlandse studenten aan Nederland te binden. Wij kunnen in de bèta/technische hoek al dat talent goed gebruiken. De staatssecretaris geeft met het door hem ingezette beleid invulling aan de ook door de VVD gesteunde motie-Beertema van 4 oktober 2011, waarin de regering werd gevraagd om zich in te spannen voor die evenwichtige verdeling.

De VVD-fractie dient daarom geen moties in. Wel heb ik een verzoek aan de staatssecretaris. Nu wij de instellingen kritischer laten kijken naar inkomende studenten en de instellingen deze studenten laten selecteren op basis van kwaliteit, is er een kans om ook een ander groot probleem aan te pakken: het misbruik van studentenvisa door mensenhandelaren. Veel van de gedwongen prostituees in Chinese en Thaise massagesalons zijn hier op een studentenvisum. Deze "studenten" staan ingeschreven maar verschijnen niet bij colleges. Mijn collega Van der Steur heeft hiervoor in november 2011 middels een motie al aandacht gevraagd. Zou de staatssecretaris met de instellingen willen bekijken hoe zij een actieve rol kunnen spelen bij het vroegtijdig signaleren van misstanden, bijvoorbeeld door bij de aanmelding van studenten alert te zijn op vooropleiding en talenkennis of door in de gaten te houden welke ingeschreven studenten nooit op college verschijnen? Als ook instellingen kritisch meekijken en in geval van verdenking contact opnemen met inlichtingendiensten, kunnen zij mensensmokkel en misbruik van jonge vrouwen helpen voorkomen.

De voorzitter:

De volgende spreker is de heer Klaver maar hem zie ik niet. Wij gaan meteen door naar de laatste spreker van de zijde van de Kamer.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Woensdag 30 mei hadden we een AO waarin we spraken over internationale mobiliteit, het belang van in- en uitgaande mobiliteit en de kwaliteit van het hoger onderwijs als buitenlandse studenten voor onze hogescholen en universiteiten kiezen. Fijn. We hebben daar gezegd dat we het allemaal heel erg belangrijk vinden dat docenten die voor de klas staan de Engelse taal optimaal beheersen. Dat is mooi. Iedereen ziet het belang daarvan in. Laten we echter even teruggaan naar het eigen land, onze eigen studenten en onze eigen taal; een taal waarmee veel studenten in het hoger onderwijs moeite hebben. Daar wil ik een motie over indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat taalbeheersing voor veel studenten een probleem vormt bij het volgen of voltooien van hun opleiding;

overwegende dat goede taalbeheersing voor alle Nederlanders van belang is om deel te nemen aan de samenleving;

overwegende dat onvoldoende taalbeheersing een steeds groter probleem zal worden op een internationale arbeidsmarkt, omdat van studenten en afgestudeerden vaker de beheersing van meerdere talen gevraagd kan worden;

verzoekt de regering om in overleg met de instellingen taalonderwijs te ontwikkelen opdat alle studenten die zich na het middelbaar onderwijs aanmelden voor een hogere opleiding, voldoende taalbeheersing hebben om deze ook te kunnen voltooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 301 (31288).

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp het niet helemaal. Het gevraagde in de motie betekent dat universiteiten en hogescholen vreemdetalenonderwijs geven terwijl zij studenten aannemen die met een regulier vwo- of havo-diploma binnenkomen en die kennelijk niet hard genoeg gestudeerd hebben. Dan zou je toch moeten kijken of we het onderwijs daar kunnen verbeteren? Dan ga je de universiteiten en hogescholen toch niet dwingen om extra onderwijs te verzorgen?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Aan de ene kant ben ik het eens met de heer Beertema. Aan de andere kant is er nu gewoon een grote groep studenten die worstelt met taal. Laten we die studenten gewoon aan de kant staan? Zeggen we: bekijk het maar; het is zielig voor je? Gaan we al deze mensen opleiden tot een uitkering? Dat lijkt me niet goed. Als we ze met een kleine interventie kunnen helpen om hun taalbeheersing op niveau te krijgen, als we met een kleine interventie kunnen zorgen dat ze daadwerkelijk de arbeidsmarkt goed kunnen betreden, moeten wij ons daar toch voor willen inspannen?

De heer Beertema (PVV):

Dit is toch geen "kleine interventie"? Dit is een majeure operatie, die heel veel geld zal kosten. Dat wil ik mevrouw Jadnanansing toch wel even meegeven.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik wil tegen de heer Beertema zeggen dat als we nu niet investeren het de samenleving straks nog veel meer geld zal kosten.

De voorzitter:

Er zijn zes moties ingediend. We pauzeren enkele ogenblikken totdat de staatssecretaris deze allemaal heeft ontvangen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Er is mijn een verzoek gedaan en er is een aantal moties ingediend.

De VVD deed mij het verzoek, met de instellingen in overleg te treden om te bekijken in hoeverre we eventueel – dat woord wil ik er wel bij gebruiken – misbruik van studentenvisa voor bijvoorbeeld mensenhandel kunnen terugdringen. Dat kan ik allen maar ruimhartig toezeggen, want dat is een praktijk die wij absoluut niet willen. Indien studentenvisa daarvoor misbruikt worden, moeten wij alles doen om dat in te perken. Dat zeg ik gaarne toe.

In de motie-Beertema/Wilders op stuk nr. 296 wordt de regering verzocht, studenten uit OlC-landen uit te sluiten van onze internationaliseringprogramma's en deze programma's pas weer open te stellen nadat die landen de Caïrodeclaratie hebben verworpen. Het Nederlandse kabinet beoordeelt studenten uit het buitenland als individu, als persoon, en niet als vertegenwoordiger van een buitenlandse regering of een bepaald land. Zij krijgen op basis van hun individuele kwaliteiten al dan niet toegang. De individuele kwaliteiten zijn een belangrijk criterium voor het Nederlandse kabinet; inkomende studenten moeten hier komen vanwege hun kwaliteiten. Wij hebben dan ook geen behoefte om een algemeen criterium neer te leggen waarmee studenten uit OIC-landen geen toegang krijgen. Het zou bijvoorbeeld inhouden dat kopten uit Egypte op geen enkele wijze voor studeren in Nederland in aanmerking kunnen komen. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Daarom ontraad ik de motie.

In de motie op stuk nr. 297 verzoekt de heer Beertema de regering om alle vormen van werving door het hoger onderwijs in het buitenland te staken totdat het evenwicht hersteld is. Allereerst merk ik het volgende op over het evenwicht, waarover wij in het algemeen overleg uitgebreid hebben gesproken. Er is ook sprake van disbalans in met name het primair onderwijs. Heel veel Nederlandse scholieren zitten bijvoorbeeld in België op de basisschool. Als wij zouden doen wat in de motie wordt gevraagd, moeten wij ook dat evenwicht herstellen. Dan moeten wij volgens mij af en toe wat geld overmaken naar de Belgen. Het belangrijkste is eigenlijk dat het CPB-rapport volgens ons aantoont dat het een duidelijk positief effect op de economie heeft als je studenten naar Nederland haalt, ze weet vast te houden en in te schakelen op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Het kwaliteitskenmerk zal altijd belangrijk zijn voor de Nederlandse regering. Ik deel dus de mening van de heer Beertema dat kwantitatieve doelstellingen, zo veel mogelijk studenten naar Nederland halen om onderwijsbekostiging te krijgen, niet kunnen. Daar ben ik in het algemeen overleg ook uitgebreid op ingegaan. In de motie wordt het echter veel te zwart-wit gesteld. Wij vinden namelijk dat universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen de mogelijkheid moeten hebben om goede mensen naar Nederland te halen, om ze te laten studeren, onderzoek te laten doen en te laten werken. Daarom ontraad ik de motie van de heer Beertema op stuk nr. 297.

De heer Beertema (PVV):

Het lijkt een mooi verhaal, maar de staatssecretaris weet natuurlijk net zo goed als ik dat in de grensstreek de opleiding Maschinenbau wordt gegeven. Die opleiding is totaal Duitstalig en trekt alleen maar Duitse studenten uit de Duitse grensstreek. Nadat zij gekwalificeerd zijn gaan zij naar Duitsland om daar de eigen Duitse economie te versterken. Wij hebben daarvoor betaald. Die situatie wil de staatssecretaris kennelijk bestendigen.

Staatssecretaris Zijlstra:

Het lijkt niet alleen een goed verhaal, het is ook een goed verhaal, al zeg ik het zelf. Wij hebben in het algemeen overleg uitgebreid van gedachten gewisseld over dit punt. Wij zijn het volledig eens over het probleem dat de heer Beertema schetst. Zelfs de hogeronderwijsinstellingen die het betreft, zijn het er inmiddels ook over eens. Zoals ik heb gemeld, passen die hogeronderwijsinstellingen de zaak op dit punt aan. Het is inderdaad niet de bedoeling dat je op kosten van de Nederlandse belastingbetaler Duitse studenten in het Duits voor de Duitse arbeidsmarkt opleidt. Dat kan niet. In de voorliggende motie wordt echter gevraagd om niet meer te werven. Ik vind echter dat Nederlandse hogeronderwijsinstellingen mogen werven, in China, in Duitsland of welk land dan ook. Als zij in staat zijn om de talenten die daar vandaan komen hier te laten studeren, dan moeten wij hen dat vooral laten doen, zeker gezien de significante, positieve economische effecten die dat met zich meebrengt. Daarom ontraad ik de motie.

De heer Beertema (PVV):

Ik kan me er nog wel iets bij voorstellen als men studenten uit China werft. Geldt het echter ook voor Saudi-Arabië, waar wij een gezant hebben die speciaal Saudische studenten voor onze medische faculteiten werft? Volgens mij hebben wij daar eigenlijk ook niet zoveel aan.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ook hierbij geldt dat wij op basis van kwaliteit een afweging moeten maken en niet op basis van waar iemand vandaan komt. Ik verwijs naar grote kenniscentra en industriële complexen aan de Noord-Amerikaanse en de Pacifische kust. Die drijven voor een aanzienlijk deel op buitenlands wetenschappelijk talent. Wij kunnen wel zeggen dat men geen buitenlandse studenten meer mag werven, of zij nu uit Saoedi-Arabië, China, Duitsland of waar dan ook komen, maar het gaat om de kwaliteit. Volgens mij zijn de heer Beertema en ik het daarover eens. Daar mag hij mij ook aan houden, maar ik doe niet de deur op slot en zeg niet dat er niet meer mag worden geworven. Dat lijkt mij namelijk zeer onverstandig.

De motie op stuk nr. 298 gaat over het Nederlands in het hoger onderwijs. Ook op dit punt ben ik in het algemeen overleg uitgebreid ingegaan. Volgens mij ben ik behoorlijk tegemoetgekomen aan hetgeen wordt gevraagd. Deze motie gaat echter net een stapje verder. Ik deel de mening van de heer Beertema dat het Nederlands – eigenlijk wordt die mening breed gedragen in de Kamer; mevrouw Jadnanansing sprak er volgens mij ook over – de voertaal in het hoger onderwijs moet zijn. Zo staat het zelfs in de wet. Overigens, bij bacheloropleidingen is dat ook het geval; een kleine 5% van de bacheloropleidingen wordt in het Engels gegeven.

Bij masteropleidingen is dat anders. Ook ik ben van mening dat we ons bij sommige opleidingen waar dat het geval is, kunnen afvragen wat de meerwaarde is van het Engels. Bij de accreditering gaan we bekijken of de kwalitatieve elementen van het lesgeven in het Engels conform de vereisten die in de wet staan, worden getoetst. Als dat niet voor mekaar is, dan zal er in de accreditatie een negatief oordeel op dat punt staan. Daarmee komen we tegemoet aan de basisgedachte die in deze motie wordt verwoord.

De laatste zinsnede van de motie is: "na instemming van de Tweede Kamer". Het lijkt mij zeer onverstandig om hier elke keer dat men bij een opleiding in het Engels wil lesgeven, een procedure via de Tweede Kamer op te starten. Dan hebben we hier in ieder geval veel vergaderdagen. Ik ben de Kamer in het AO verregaand tegemoetgekomen, maar dit gaat net een stap te ver. Daarom ontraad ik de motie.

Ik kom op de motie-Van der Ham op stuk nr. 299. Allereerst klopt de overweging niet. Uit het CPB-rapport blijkt dat vooral de ingaande mobiliteit en het vasthouden van kennis die hiernaartoe komt, een economisch effect oplevert. Wat er uitgaat, met het risico dat het niet terugkomt, brengt een economisch risico met zich, maar dat geheel terzijde. Het kabinet is het eens met de gedachte die hierachter zit. We hebben echter te maken met het feit dat Nederlandse instellingen nog te weinig aandacht besteden aan de vraag hoe ze studenten de mogelijkheid kunnen bieden om een studie of een deel van hun studie in het buitenland te volgen. Ik stel het volgende voor. Ik heb naar aanleiding van de problematiek van het meenemen van studiefinanciering al gezegd dat ik een plafond heb ingesteld om te voorkomen dat studenten wier ouders, uit welk Europees land ze ook komen, tijdelijk aan het werk zijn in Nederland, in hun thuisland op kosten van de Nederlandse belastingbetaler studiefinanciering kunnen krijgen. Dat willen we eigenlijk niet. We gaan het monitoren. We zullen ook bekijken of we een terugkeervereiste kunnen inbouwen en of dat Europeesrechtelijk houdbaar is. Als dat palet helder is, zal ik dat rapporteren aan de Kamer. Daarnaast zal ik vermelden op welke wijze we met deze maatregel maar ook met andere maatregelen ervoor zorgen dat de Nederlandse student optimaal wordt gefaciliteerd om ook een kans te krijgen om in het buitenland te studeren. Die toezegging doe ik graag. Daarmee is de motie overbodig.

De heer Van der Ham (D66):

Ondersteuning van beleid!

De voorzitter:

Staatssecretaris, ik neem aan dat u het oordeel aan de Kamer laat.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik zal het woord "overbodig" intrekken. Ik zeg dat de motie ondersteuning van het beleid is. Ik laat het oordeel aan de Kamer. Ik ben in een gulle bui.

De voorzitter:

Moties van de heer Van der Ham zijn nooit overbodig!

Staatssecretaris Zijlstra:

Daar denkt mevrouw Van der Werf heel genuanceerd over.

Ik kom op de motie-Van der Ham op stuk nr. 300. De uitspraken over het meenemen van studiefinanciering zouden bijvoorbeeld ook effect hebben gehad op het Huygens Scholarship Programme, omdat ook beurzen een inkomensregeling betreffen die, net als het meenemen van studiefinanciering, via de uitspraken van het Europees Hof feitelijk worden gezien als een voordeel dat specifiek voor de eigen inwoners wordt gegenereerd. Dat is vanuit het Europees gelijkheidsbeginsel niet toegestaan volgens de uitspraken van het Hof. Het instellen van een beurs of iets dergelijks is dus heel moeilijk. Wij hebben namelijk, ook als reactie op het vonnis van het Europees Hof over het meenemen van studiefinanciering, overwogen om iets via een beurzenprogramma te doen. De juridische overweging daarbij was dat we dan zeer waarschijnlijk tegen dezelfde bezwaren aanlopen. Voor deze motie geldt eigenlijk hetzelfde als voor de vorige. In het kader van het totaalpalet dat naar schatting aan het einde van het jaar helder moet zijn, wil ik de Kamer de volgende vraag voorleggen. Hoe kunnen we maximaal faciliteren en hoe kunnen we iets extra's doen voor excellente studenten om ze in het buitenland te laten studeren? Daar past wel een kanttekening bij, maar hoe die uitvalt, zal moeten blijken. Twee derde van de studenten die van het Huygens Scholarship Programme heeft kunnen genieten, heeft gezegd dezelfde bewegingen in- en uitgaand te hebben gemaakt als ze niet de desbetreffende beurs zouden hebben gekregen. Dat zijn zaken die wij ook in ogenschouw moeten nemen. Laten wij dit totale pakket aan het eind van het jaar, als het hele plaatje helder is, inzichtelijk maken. Dan krijgt de Kamer van mij of van mijn opvolger daarover een brief.

De voorzitter:

En wat is het oordeel over de motie?

Staatssecretaris Zijlstra:

Daarmee is ook deze motie feitelijk ondersteuning van het beleid. Het oordeel is dus aan de Kamer.

De voorzitter:

Dan de zesde motie.

Staatssecretaris Zijlstra:

Volgens mij ben ik er dan.

De voorzitter:

Er ligt nog één motie, de motie van mevrouw Jadnanansing.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ah, kijk. In de motie-Jadnanansing op stuk nr. 301 (31288) wordt de regering gevraagd om taalonderwijs te ontwikkelen voor studenten die vanuit het voortgezet onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs in het hoger onderwijs terecht komen. In ontraad deze motie. Ik ben het eens met hetgeen de heer Beertema bij interruptie zei. Je moet namelijk niet het hoger onderwijs laten opdraaien voor iets wat in het aanleverend onderwijs is misgegaan. Ik snap wel wat mevrouw Jadnanansing zegt op dit punt, maar ik vind niet dat wij die verantwoordelijkheid bij het hoger onderwijs moeten neerleggen. Om die reden ontraad ik de motie.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Haalt de staatssecretaris dan zijn schouders op bij al die jonge mensen die nu echt een taalachterstand hebben? Alle docenten zeggen dat, als er één ding is dat zij onmiddellijk willen veranderen, dat wel is dat zij willen dat de taalvaardigheid van deze studenten op orde komt.

Staatssecretaris Zijlstra:

Nee, ik haal mijn schouders daar zeker niet bij op. Het is niet voor niks dat het kabinet bijvoorbeeld stappen heeft gezet om het examenniveau in het voortgezet onderwijs omhoog te brengen. Er komt natuurlijk een volgende stap. Dat is juist om dit soort zaken op te lossen. Ik kan toch niet van een hogeronderwijsinstelling vragen om uit het budget dat beschikbaar is voor studenten die nu in het hoger onderwijs zitten – daar spreekt mevrouw Jadnanansing immers over – geld te halen opdat zij dat kunnen gebruiken om een aanvullende cursus te geven aan studenten die eventueel met een deficiëntie uit het voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs komen? Als mevrouw Jadnanansing dat wil, moet zij dergelijke vragen voorzien van een additioneel budget. Dan moet je namelijk een additioneel programma opstellen, maar dat zie ik niet in de motie staan. Of zij moet het aanleverend onderwijs vragen om iets extra's te doen voor degenen die daarvandaan zijn gekomen en vinden dat ze onvoldoende taal- en rekenvaardigheden hebben. Dat is overigens een tricky business, want deze studenten hebben een diploma behaald dat voldoet aan de standaarden die landelijk zijn vastgesteld. Ik voel het probleem wel waar mevrouw Jadnanansing aan raakt, maar ik denk dat wij op geen enkele wijze deze aap op de schouders van het hoger onderwijs mogen plaatsen. De studenten die nu in het hoger onderwijs zitten, zouden wij daarmee juist tekortdoen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij willen geen apen op schouders. Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid.

De stemmingen zullen aanstaande dinsdag plaatsvinden.

Italië staat met 2–0 voor.

Sluiting 21.36 uur.

Naar boven