9 Arbeidsmigratie

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 26 mei 2011 over arbeidsmigratie.

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Ikzelf zal nu geen motie indienen, maar ik heb twee punten. Over het eerste dient de heer Van Hijum van de CDA-fractie zo meteen een motie in, samen met mijzelf en de heer Klaver van de GroenLinks-fractie. Die motie gaat over illegale kinderen. Daarom had ik ook minister Leers hier verwacht; maar ja, het kabinet is een en ondeelbaar. Wij vinden het echt cruciaal dat jongeren die illegaal hier in Nederland zijn, gewoon onderwijs kunnen volgen en het recht hebben om in dat onderwijs een volledig diploma te halen; een regulier diploma dus, geen apart illegalendiploma. Daarom dienen wij zo meteen die motie in.

Nu mijn tweede punt. Ik wil de minister echt vragen om werk te maken van de janboel in Patersven. Ik ben samen met de heer Ulenbelt in Patersven geweest. Het deed mij heel erg denken aan de oude situatie in de krochten van Hoog Catharijne in Utrecht. Het wordt daar een steeds meer ongeordende vrijhaven, waarin de sterkste de macht heeft en waarop de overheid totaal geen grip heeft. Ik weet dat minister Leers daar is geweest en ik weet dat er controles door de brandweer, de politie en de Arbeidsinspectie zijn geweest, maar de situatie is daar op dit moment echt verschrikkelijk. Steeds meer mensen doen daar zaken die niet mogen. Ik ben met de heer Ulenbelt graag bereid om de minister daarover in vertrouwen in te lichten; het lijkt me namelijk niet goed om dat allemaal hier te vertellen, omdat de boeven die daar rondlopen dan ook weten wat we daar hebben gezien. Maar wat daar gebeurt is echt verschrikkelijk. Daar moet de overheid met zijn sterke arm bovenop gaan zitten, anders loopt het daar gruwelijk uit de hand. Ik wil niet dat Hoog Catharijne, dat nu is verbeterd, zich gaat herhalen in Patersven. Dit gaat me echt aan het hart en ik hoop dat de minister het op zich wil nemen om dit park schoon te vegen van dit soort uitwassen.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Het misbruik van de kennismigrantenregeling, waarbij de arbeidsmigrant bewust onder de noemer van "kennismigrant" naar Nederland wordt gebracht, is de PVV een doorn in het oog. In het AO Arbeidsmigratie hebben wij een lijst opgelezen van exotische bakkers, restaurants, rijscholen en massagesalons die allemaal "kennismigranten" in dienst hebben. Deze niet-uitputtende lijst van de IND spreekt boekdelen. Wij vinden het absoluut noodzakelijk dat de verblijfsvergunning van iemand die op oneigenlijke gronden het land binnenkomt en zogenaamd als kennismigrant aan de slag gaat, in alle gevallen wordt ingetrokken. Daarom dient de PVV de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bedrijven gebruikmaken van schijnconstructies om via de Kennismigrantenregeling gewone arbeidsmigranten van buiten de EU (alsmede vanuit Roemenië en Bulgarije) naar Nederland te laten komen;

constaterende dat deze arbeidsmigranten ten onrechte een verblijfsvergunning hebben gekregen;

overwegende dat deze arbeidsmigranten na verloop van tijd "vrij" op de Nederlandse arbeidsmarkt worden;

verzoekt de regering, bij constatering van dit misbruik of oneigenlijk gebruik van de Kennismigrantenregeling onmiddellijk en altijd de verblijfsvergunning van deze arbeidsmigranten in te trekken en hen direct terug te sturen naar het land van herkomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (32144).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een uitgebreid debat gevoerd over de Wet arbeid vreemdelingen, waarin staat dat het voornemen van de minister is om strenger te worden ten aanzien van de toetsing bij het toelaten van arbeidsmigranten op prioriteitengenietend aanbod. Er kunnen dan eerst mensen uit Nederland en uit de Europese Unie aan de slag. Hij wil ook strenger worden ten aanzien van een aantal voorwaarden. Mijn fractie steunt deze lijn.

Ik wil daar wel een kanttekening bij maken. De minister heeft aangegeven dat hij het aantal vergunningen wil terugbrengen tot in de buurt van nul. De CDA-fractie vindt dat die Wet arbeid vreemdelingen een ventiel van de arbeidsmarkt moet kunnen blijven. Dat houdt in dat als er echt geen alternatieven zijn het een mogelijkheid moet blijven. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister voornemens is om de bewijslast voor de afgifte van een tewerkstellingsvergunning aan werkgevers te verzwaren en het aantal werkvergunningen wil terugbrengen tot "in de buurt van nul";

overwegende dat het voor werkgevers op grond van de Wet arbeid vreemdelingen mogelijk moet blijven om onder strikte en aangescherpte voorwaarden tijdelijk arbeidsmigranten in dienst te nemen voor vacatures die anders onvervuld blijven;

spreekt uit dat het geen doelstelling van beleid dient te zijn om het aantal tewerkstellingsvergunningen terug te brengen naar nul, maar om moeilijk vervulbare vacatures te kunnen blijven vervullen indien hiervoor geen prioriteitengenietend aanbod beschikbaar is;

verzoekt de regering om voor 1 september aan de Kamer een duidelijk toetsingskader voor te leggen op grond waarvan vergunningaanvragen van werkgevers door het UWV in de toekomst zullen worden getoetst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Hijum. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (32144).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ook is aan de orde geweest het punt waar de heer Spekman al aan refereerde, namelijk de vraag of en onder welke omstandigheden kinderen van hier illegaal verblijvende ouders onderwijs kunnen volgen en in het bijzonder stage kunnen verrichten. Het uitgangspunt moet uiteraard zijn en blijven het feit dat er een asielprocedure doorlopen wordt en er in het geval van illegaliteit sprake kan zijn van uitzettingsprocedures. Wij zijn echter tegelijkertijd ook gebonden aan het Verdrag van de Rechten van het Kind, dat recht op onderwijs met zich brengt. Daar moet invulling aan worden gegeven. Ik wil daarom de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat illegaal in Nederland verblijvende jongeren momenteel het reguliere (beroeps)onderwijs niet kunnen afronden omdat zij niet in aanmerking komen voor een stageplek, waarvoor geen werkvergunning wordt verstrekt;

overwegende dat elke in Nederland verblijvende jongere op grond van het Verdrag voor de Rechten van het Kind recht heeft op het volgen van onderwijs, inclusief het opdoen van praktijkervaring als onderdeel van de beroepspraktijkvorming;

voorts overwegende dat duidelijkheid over de mogelijkheid om stage te lopen gewenst is voor de betreffende leerlingen, het (beroeps)onderwijs en het bedrijfsleven;

verzoekt de regering om het voor illegaal in Nederland verblijvende jongeren mogelijk te maken om een vorm van stage te volgen en de beroepsopleiding met een reguliere kwalificatie af te ronden, wat onverlet laat dat zij volledig meewerken aan de uitzettingsprocedure, en de Kamer voor 1 september 2011 over de uitvoering te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum, Spekman en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32144).

De heer Azmani (VVD):

In het regeerakkoord, dat onze fracties hebben ondertekend, staat dat wij het uitzettingsbeleid willen intensiveren en dat wij illegaliteit strafbaar willen stellen. Alles moet erop gericht zijn om terug te keren naar het land van herkomst. Dat is nu al zo. De mensen hebben de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Hoe verhoudt dat zich met deze motie?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik ben begonnen met te zeggen – het staat ook in de tekst van de motie – dat het volgen van onderwijs onverlet laat dat men meewerkt aan de asiel- dan wel de uitzettingsprocedure. Tegelijkertijd hebben wij ons te houden aan een verdrag dat bepaalde consequenties met zich brengt. Ik vind het ook niet helemaal consequent dat een theoretische opleiding wel kan worden afgerond, maar een beroepsopleiding niet. In deze motie wordt erop toegezien dat je die ongelijkheid wegneemt en dat men de beroepsopleiding kan afronden met een beroepskwalificatie.

De heer Azmani (VVD):

De heer van Hijum weet volgens mij dat de stage arbeidsgerelateerd is en dat in deze situaties ook een tewerkstellingsvergunning zou moeten worden afgegeven. Vindt hij dit dan niet een dubbel signaal vanuit de overheid, waarbij ook de ouders de primaire verantwoordelijkheid dragen? Aan de ene kant is er een rechtsplicht om Nederland te verlaten – straks is verblijf zelfs strafbaar – maar aan de andere kant geeft dezelfde overheid kennelijk wel een soort vergunning af om het kind, meestal een 16-, 17-, of 18-jarige, stage te laten lopen.

De heer Van Hijum (CDA):

Een dubbel signaal? Mijn wedervraag aan de heer Azmani zou bijna kunnen zijn: vindt hij dat we uitvoering moeten geven aan internationale verdragen die gewoon rechtsgevolgen hebben voor Nederland? De stelling van mijn fractie is dat dit het geval is. Ik heb tijdens het algemeen overleg heel goed geluisterd naar wat de minister daarover heeft aangegeven. Hij heeft nadrukkelijk aangegeven: ik kan mij goed voorstellen dat als de stage in de sfeer van een arbeidscontract en betaling wordt getrokken, een vergunning nodig is. De minister is niet bereid om die vergunning af te geven. Er zijn wellicht ook andere mogelijkheden, misschien niet op het terrein van Sociale Zaken maar op het terrein van onderwijs, om aan het dictum van deze motie tegemoet te komen. Vandaar dat we ook hebben gesproken over een vorm van stage en niet de strikt de uitvoering hebben voorgeschreven. We willen de regering daarvoor ruimte geven. Ik denk dat het zeker wel mogelijk is om de motie ook tot tevredenheid van de heer Azmani uit te voeren.

De heer Azmani (VVD):

Ik hoorde een wedervraag. Volgens mij gaat het om het recht op onderwijs. Dat is dus iets anders dan een stage. Ik mag constateren dat deze motie in ieder geval ruimer wordt toegelicht, dat het aan het kabinet is om daar eventueel verder vorm en inhoud aan te geven en dat dit niet specifiek hoeft te zijn op basis van een stage zoals we dat hebben geformuleerd.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik neem aan dat ook de heer Azmani bekend is met het beroepsonderwijs en dat een stage een integraal onderdeel is van een beroepspraktijkvorming.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Stages kunnen daarvan een onderdeel zijn. Sommige stages zijn niet betaalde stages in dat verband, maar als de heer Van Hijum het heeft over stages die betaald worden, moet er een tewerkstellingsvergunning zijn. Dan hebben wij de minister nodig, maar dan doet zich het probleem voor dat deze mensen min of meer gelegaliseerd worden in ons land. Hoe ziet u de verhouding tussen het illegaal hier aanwezig zijn en de legalisatie die hier vervolgens uit voortvloeit?

De heer Van Hijum (CDA):

Er is geen sprake van legalisering. Aan de ene kant wordt erkend dat er sprake is van mensen die hier illegaal en ongedocumenteerd zijn en die moeten meewerken aan hun procedure, zoals ik al een- en andermaal heb toegelicht. Aan de andere kant wordt erkend dat wij tegemoet moeten komen aan bepaalde internationaalrechtelijke verplichtingen. Wij willen het kabinet nadrukkelijk de ruimte geven om daarvoor met een goede oplossing te komen. Ik denk dat dit heel goed zou kunnen zonder de tewerkstellingsvergunning waarover de heer Van den Besselaar het heeft.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Het moet nog blijken of het mogelijk is zonder tewerkstellingsvergunning, maar als iemand zijn theoretische opleiding heeft voltooid, heeft hij zijn opleiding in feite al min of meer afgerond. De doelstelling ten aanzien van mensen die hier illegaal verblijven, is dat zij het land verlaten; de doelstelling is niet dat zij nog langer in dit land verblijven. Als je hen ook nog in dat stagetraject trekt, weet je zeker dat zij langer zullen blijven.

De heer Van Hijum (CDA):

Volgens mij staat in de motie duidelijk – ik heb de tekst nu niet meer bij de hand – dat dit onverlet laat dat men moet meewerken aan de asiel- of uitzettingsprocedure. Daar kan geen misverstand over bestaan, maar tegelijkertijd hebben veel mbo-instellingen en bedrijven op dit moment met deze praktische vraag te maken: zij voldoen gewoon aan hun verplichting om onderwijs te geven, maar lopen op een gegeven moment tegen de vraag aan of zij ook dit onderdeel voor hun rekening mogen nemen. Soms worden zij met torenhoge boetes geconfronteerd als zij daaraan voldoen. Deze motie beoogt om daar in elk geval duidelijkheid over te creëren en om volwaardig en volledig aan onze verplichtingen tegemoet te komen.

De voorzitter:

Het woord is aan ...

De heer Van Hijum (CDA):

Nou voorzitter, ik weet niet of mijn tijd al om is, maar ik heb nog één punt.

De voorzitter:

Dan moet u heel snel zijn.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik was redelijk snel, maar ik heb aardig wat vragen gekregen.

Tot slot wil ik nog een kanttekening plaatsen. Ik heb met de minister een stevige discussie gehad over de tuinders. Mijn fractie blijft van mening dat de minister de motie die wij samen met de heer Azmani op dat punt hebben ingediend, ruimhartiger had kunnen uitvoeren, uitgaand van de spelregels zoals die bestonden. Ik heb het beeld dat in de desbetreffende sector nog steeds weinig werklozen aan de slag gaan, dat er tot op zekere hoogte wel aanbod is van uitzendkrachten, maar dat het aantal en de kwaliteit daarvan wisselend is. De meeste zorg baart mij dat veel werkgevers het vertrouwen in het UWV verloren hebben en geen enkele vacature meer melden. Dat is natuurlijk een slechte zaak als de doelstelling is om meer werklozen aan de slag te helpen, omdat men dan niet meer weet waar de vacatures zitten.

Ik hecht eraan te benadrukken dat wij, omdat het resultaat telt, ons definitieve oordeel over de uitvoering van deze motie mede baseren op de evaluatie die de minister heeft toegezegd aan het eind van de overgangsperiode op 1 juli, maar ook op het werk van de commissie met betrekking tot arbeidsmigratie, dat wij in september kunnen verwachten.

Minister Kamp:

Voorzitter. De heer Spekman vraagt mijn aandacht voor het recreatiepark Patersven in Brabant. De heer Spekman en ik zijn allebei oud-gemeentebestuurder, dus wij weten waar de eerste verantwoordelijkheid ligt voor wat er gebeurt op dergelijke parken. Dat neemt niet weg dat als de heer Spekman het kabinet vraagt om te bekijken of er raakvlakken zijn en of het gewenst is dat wij op enigerlei wijze betrokken zijn bij het oplossen van het door hem gesignaleerde probleem, wij dat graag doen. Ik zal met mijn collega-minister voor Immigratie en Asiel overleggen wie van ons het beste en op welke manier dit punt met de gemeente kan oppakken, om te bezien wat er aan de hand is, wat wij er eventueel mee te maken hebben en wat wij er mede aan zouden kunnen doen. Die toezegging doe ik graag aan de Kamer.

De heer Van den Besselaar heeft een motie ingediend waarin hij de Kamer voorlegt dat bij constatering van misbruik of oneigenlijk gebruik van de kennismigrantenregeling consequent opgetreden moet worden, de verblijfsvergunning van de betrokkenen ingetrokken moet worden en zij het land moeten verlaten. Dat ben ik met hem eens. Dat zullen wij doen, want dat is ons beleid. Om die reden zeg ik tegen de heer Van den Besselaar dat zijn motie overbodig is. Wij handelen op dit moment al op de door hem aangegeven wijze.

De heer Van Hijum is van mening dat het aantal tewerkstellingsvergunningen niet in de buurt van nul mag uitkomen. Naar zijn mening kunnen in die gevallen geen vacatures met prioriteit genietend aanbod vervuld worden en moet het doel zijn dat voor die vacatures de mogelijkheid van tewerkstellingsvergunningen open blijft. Dat is ook het beleid. Wij kijken in de eerste plaats naar prioriteit genietend aanbod, te weten aanbod uit Nederland en uit andere landen van de Europese Unie, met uitzondering nog van Roemenië en Bulgarije. In de regel zal bijna steeds in een vacature kunnen worden voorzien door naar dat heel grote gebied in Europa te kijken. Mocht aangetoond kunnen worden dat op die wijze de vacature niet vervuld kan worden, dan is ook in de toekomst het verlenen van een tewerkstellingsvergunning mogelijk. De heer Van Hijum vraagt ons, een toetsingskader te geven voor 1 september aanstaande. Ik dank hem voor de ruime tijd die hij ons daarvoor geeft. Ik denk dat het eerder kan; ik zal proberen om nog voordat de zomervakantie ook voor mij aanbreekt, de Kamer dat toetsingskader te doen toekomen. Ik ben dus bereid om te doen wat de heer Van Hijum de Kamer voorlegt in de door hem ingediende motie.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik dank de minister voor deze toezegging. Ik kan de motie dan ook intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Hijum (32144, nr. 7) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Kamp:

Het is mij duidelijk dat er op het punt van de tuinders een verschil in benadering is tussen de heer Van Hijum en mij. Ik begrijp dat als ik kom met mijn rapportage over de wijze waarop een en ander is gelopen in de overgangsperiode tot 1 juli, de heer Van Hijum daar mogelijk opnieuw over begint. Ik zal dat afwachten. Zoals is afgesproken, zal ik met die rapportage naar de Kamer komen. Ik ben dan natuurlijk beschikbaar om daarover met de Kamer van gedachten te wisselen.

Ik kom op de motie van de heer Van Hijum c.s. op stuk nr. 8 over illegaal in Nederland verblijvende jongeren. Daar heb ik een probleem mee, omdat de heer Van Hijum dit bij deze gelegenheid aan de orde stelt. Hij zei dat hij dit bij dit debat doet omdat het gaat om de gevallen waarin een tewerkstellingsvergunning moet worden verstrekt. De tewerkstellingsvergunning wordt nu niet verstrekt, en de heer Van Hijum vindt dat dit wel moet gebeuren. Ik kijk daar anders tegen aan. In het regeerakkoord is uitdrukkelijk gesteld dat, zoals de heer Azmani zei, in het geval van illegaal verblijf daartegen moet worden opgetreden. Dit kabinet wil namelijk illegaal verblijf strafbaar stellen. Dit kabinet wil er ook voor zorgen dat mensen die illegaal in Nederland zijn, het land verlaten. Als zij het niet zelf doen, zal dat voor hen worden geregeld.

Als ik in afwijking daarvan een tewerkstellingsvergunning zou verlenen op grond van een wet waarin niet de mogelijkheid is opgenomen om voor illegaal in Nederland verblijvende personen een tewerkstellingsvergunning te verstrekken, zou dat inhouden dat ik, in strijd met de geest van het regeerakkoord en op onderdelen met de letter van het regeerakkoord, met een voorstel zou moeten komen tot wijziging van de Wav, waarover wij nu spreken. Op grond van die wijziging zou het mogelijk moeten zijn om illegaal in Nederland verblijvende personen een tewerkstellingsvergunning te verlenen. Daartoe ben ik niet bereid. Ik denk dat dit in strijd is met die wet en met ten minste de geest van het regeerakkoord. Ik kan mij er iets bij voorstellen dat het probleem moet worden opgelost, maar ik denk dat het de verkeerde invalshoek is om het bij deze gelegenheid voor te stellen in de richting van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die over de Wet arbeid vreemdelingen gaat. Ik kan dan ook niet doen wat de heer Van Hijum, de heer Spekman en de heer Klaver vragen. Dit betekent dat ik de Kamer deze motie ontraad.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik vraag me af waaruit de minister afleidt dat wij zouden vragen om het verstrekken van een werkvergunning. Dit staat namelijk niet in het dictum van de motie. In het dictum van de motie wordt de regering gevraagd om een vorm van stage mogelijk te maken. In de Kamer zijn wij deze discussie begonnen met de minister van Immigratie en Asiel, de heer Leers. Hij zei dat wij bij minister Kamp moesten zijn. Minister Kamp zegt nu dat wij ook niet bij hem moeten zijn, maar misschien wel bij OCW. Wij hebben één regering. Gaat u eens met elkaar om de tafel zitten, zou ik tegen de minister zeggen, want het is volgens mij een oplosbaar probleem.

Minister Kamp:

Uit de uitleg van de heer Van Hijum begrijp ik dat hij niet de bedoeling heeft om te komen tot een wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen. Dat is mij duidelijk geworden. Dan nog ben ik van mening dat wij dit niet zouden moeten doen. Mijn overweging daarbij is de volgende. Weliswaar hebben illegaal verblijvende jongeren de gelegenheid om onderwijs te volgen, maar daarmee moet het nog niet zo zijn dat daaronder stage moet worden begrepen, aangezien het verkrijgen van een diploma voor hen van een ander belang is dan voor in Nederland legaal verblijvende personen. De illegaal verblijvende personen kunnen namelijk niet met dat diploma in Nederland aan het werk gaan. Zolang men hier illegaal is, tot het achttiende jaar, kan men daarom volstaan met het volgen van het onderwijs en mogelijk een schoolverklaring, zoals aangekondigd door mijn collega van OCW. Wat mij betreft zou daarmee kunnen worden volstaan. Om die reden ontraad ik de motie dus ook. Dat neemt niet weg dat ik, mocht de motie worden aangenomen, zal doen wat erin staat. Dit betekent dat ik met mijn collega's van OCW en van I en A zal overleggen om te bezien wat hiermee gedaan zou moeten worden.

De heer Spekman (PvdA):

Ik ben een beetje in verwarring. Het algemeen overleg was mede met minister Leers. Ik begrijp de woorden van deze minister, maar die zijn net iets anders dan wat minister Leers zei tijdens het algemeen overleg. Tijdens het algemeen overleg zei minister Leers namelijk dat hij bereid was om dit te bekijken volgens bepaalde condities. Ofschoon ik niet gebonden ben aan het regeerakkoord, is mijn opvatting dat wij er met respect voor het regeerakkoord voor moeten zorgen dat deze jongeren een stage kunnen afleggen, of althans een volwaardig diploma kunnen halen. Wij kunnen nog van mening verschillen over de vraag of dit noodzakelijk is, maar mijn verzoek is toch om met die bril ernaar te kijken, zodat het zonder wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen alvast mogelijk wordt gemaakt dat er niet een apart illegalendiploma komt naast een diploma voor de andere jongeren, maar gewoon één diploma voor alle jongeren in Nederland.

Minister Kamp:

Ik had er niet aan getwijfeld, maar ik begrijp dat de heer Spekman de motie op dezelfde manier uitlegt als de heer Van Hijum. Het is dus niet de bedoeling van de motie om de Wet arbeid vreemdelingen te wijzigen.

De woorden van de heer Leers waren niet zodanig dat de heer Spekman het nodig vond om deze motie in te dienen. Nu de motie er ligt, heb ik gezegd wat ik wilde zeggen over de Wet arbeid vreemdelingen. Verder heb ik gezegd dat de positie van illegale jongeren anders is. Ik denk dat het verkrijgen van een diploma voor hen niet op dezelfde wijze van belang is als voor legaal in Nederland verblijvende jongeren, die in Nederland in de regel ook hun werk zullen uitoefenen. Om die reden ontraad ik de motie. Ik heb aangegeven dat ik hierover met mijn collega's zal overleggen, als de motie wordt aangenomen. Ik hoop dat ik hiermee afdoende heb gereageerd op de moties.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven