8 Stremming Rijn

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 8 juni 2011 over werktijdverkorting en stremming in de Rijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Helaas was dit VAO nodig omdat de minister een door de Kamer aangenomen motie niet heeft uitgevoerd. Het goede nieuws was dat de minister heeft toegezegd dat hij in kaart zal brengen wanneer er aanleiding is om regelingen te treffen als ondernemers in de problemen komen. Het begint namelijk een wirwar te worden, met de spruitjes, de komkommers, de binnenvaartschippers en noem maar op. Die toezegging staat en ik ga ervan uit dat wij daarover geïnformeerd worden.

Wij zijn het helaas niet eens geworden over niet-uitvoeren van de motie. Ik voel mij daarom genoodzaakt om een nieuwe motie in te dienen, waarin ik aangeef waarom de minister mij niet heeft overtuigd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer de motie-Slob/De Rouwe (30523, nr. 52) heeft aangenomen, waarin de regering werd verzocht binnenvaartondernemers die getroffen zijn door de stremming van de Rijn bij de Lorelei met terugwerkende kracht alsnog de mogelijkheid te bieden, een aanvraag in te dienen voor een vergoeding uit de werktijdverkortingsregeling;

constaterende dat de regering deze uitspraak naast zich neer heeft gelegd en niet bereid is, gebruik te maken van de mogelijkheid om af te wijken van de beleidsregel dat er niet met terugwerkende kracht een aanvraag kan worden ingediend;

constaterende dat de regering tijdens het vragenuurtje van 25 januari 2011 met nadruk had gesteld dat de stremming in de Rijn een verantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven zelf was;

tevens constaterende dat veel binnenvaartondernemers daardoor de (verkeerde) indruk hadden gekregen dat er geen mogelijkheid was om een beroep te doen op regelingen die bedoeld zijn voor buitengewone omstandigheden, zoals werktijdverkorting, en om die reden daarvan hebben afgezien;

spreekt uit dat dit een gelegitimeerde reden is om een uitzondering op de regel te maken dat er geen ontheffing wordt verleend over perioden voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag voor ontheffing is ontvangen;

verzoekt de regering om die reden alsnog de reeds afgewezen verzoeken om werktijdverkorting van door de stremming in de Rijn bij Lorelei getroffen binnenvaartondernemers te honoreren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (30523).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Het scheepvaartongeluk in de Loreleibocht van de Rijn, medio januari, was een uitzonderlijke situatie. In totaal werden hierdoor 62 Nederlandse binnenvaartondernemers getroffen. 35 van hen zagen hun verzoek tot werktijdverkorting gehonoreerd.

Uiteraard betreurt de PVV de nadelige gevolgen die binnenvaartondernemers hebben ondervonden door de stremming in de Rijn. De PVV begrijpt echter dat geen werktijdverkorting kan worden verleend voor perioden voor de datum van aanvraag. Er kan namelijk niet meer worden vastgesteld of aan alle regels, met name of iemand wel of niet gewerkt heeft, is voldaan.

De PVV heeft weinig op met de Europese Unie – dat heeft men wellicht uit het vorige debat kunnen begrijpen – maar er zijn Europese fondsen die barsten van het geld. Dat geld is voor een belangrijk deel afkomstig van de Nederlandse belastingbetaler. Nu de calamiteit zich in Europese wateren heeft voorgedaan, lijkt het niet meer dan logisch dat onderzocht wordt of er een schadeloosstelling uit een van de bestaande fondsen kan plaatsvinden. Daarom dien ik namens de PVV de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat verschillende Europese fondsen bulken van het geld;

overwegende dat de Nederlandse belastingbetaler daar in belangrijke mate aan heeft bijgedragen;

constaterende dat deze calamiteit zich in Europese wateren heeft voorgedaan;

verzoekt de regering, te onderzoeken of de schippers uit een van deze reeds bestaande Europese fondsen alsnog schadeloos kunnen worden gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (30523).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Over de stremmingen in de Rijn en de toepassing van werktijdverkorting voor binnenvaartondernemers die hierdoor getroffen zijn, is in de Kamer uitgebreid van gedachten gewisseld. Mijn collega De Rouwe heeft samen met de heer Slob ook een motie ingediend die betrekking heeft op ondernemers die daar niet meer voor in aanmerking konden komen. Ik wil graag dat de minister duidelijk maakt wat er juridisch mogelijk is inzake het met terugwerkende kracht toekennen van werktijdverkorting en waarop zijn vrees voor precedentwerking precies is gestoeld bij de toekenning in deze heel specifieke situatie en voor een heel afgebakende groep. Ik wil dus graag specifiek de argumenten van de minister horen. Verder denken wij dat er vooral veel lessen getrokken moeten worden uit de communicatie op dit punt. Ik dien daarom de volgende motie in. Deze motie is meeondertekend door de heer De Rouwe.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regeling voor werktijdverkorting in beginsel openstaat voor binnenvaartondernemers in de specifieke situaties waarvoor de regeling is bedoeld;

constaterende dat de regering op het moment van de stremming in de Rijn, begin 2011, niet of nauwelijks actief richting de binnenvaartsector heeft gecommuniceerd over de regeling voor werktijdverkorting en over de voorwaarden om ervoor in aanmerking te komen;

verzoekt de regering, in overleg met de binnenvaartsector nadere afspraken te maken over een betere communicatie over de beschikbaarheid van de regeling voor werktijdverkorting op het moment dat zich een calamiteit voordoet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en De Rouwe. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (30523).

Minister Kamp:

Mijnheer de voorzitter. Ik heb in het overleg met de Kamer aansluitend bij mijn brief die ik eerder heb gestuurd over dit onderwerp en bij mijn inbreng tijdens het eerdere overleg dat ik met de Kamer mocht hebben, aangegeven waarom ik niet met de motie die destijds door de heer Slob is ingediend, uit de voeten kon. De motie vraagt om binnenvaartondernemers de mogelijkheid te geven om met terugwerkende kracht een aanvraag in te dienen voor werktijdverkorting. Zoals ik aangaf, is die regeling zo opgezet dat werktijdverkorting expliciet niet mogelijk is over een periode voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Dat is heel uitdrukkelijk zo in de regeling neergezet. Pas vanaf het moment van de aanvraag kan werktijdverkorting worden toegekend maar niet met terugwerkende kracht. Omdat het daar zo heel specifiek in staat, vind ik niet dat ik de vrijheid kan nemen om een daarvan afwijkende, eenmalige specifieke regeling op te stellen. Deze bepaling is heel bewust door de wetgever in de regeling gezet. De overweging daarbij was dat je niet in staat bent om te controleren of aan alle voorwaarden is voldaan als je achteraf werktijdverkorting toekent. Die controleerbaarheid is van belang, want er kan het nodige aan de orde zijn bij het verlenen van werktijdverkorting. Vandaar dat het belangrijk is om daaraan vast te houden.

De hele regeling is trouwens erg belangrijk om vast te houden, want als er echte calamiteiten zijn, dan kan het om zeer grote bedragen gaan en dus om grote verplichtingen voor de collectieve sector, voor de overheid. Die verplichtingen komen niet voor rekening van de bedrijven. Wij hebben er met z'n allen belang bij dat die regeling in stand blijft en dat wij niet aan essentiële onderdelen van die regeling gaan knabbelen, zoals de suggestie dat er pas na de datum van aanvraag een mogelijkheid bestaat om werktijdverkorting toegekend te krijgen.

De specifieke regeling om afwijkend van deze regeling werktijdverkorting toch mogelijk te maken, zou een precedent zijn. Voor de regeling die er op dit moment is, bestond nog geen precedent. Om redenen die ik heb aangegeven, vind ik het zeer ongewenst om dat precedent nu te treffen. Daarom ontraad ik de Kamer om in te stemmen met wat de heer Slob in deze motie zegt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het gaat om beleidsregels, dat is logisch. Je moet een handvat hebben om te kunnen oordelen. Ik begrijp heel goed dat de minister zegt dat het regel is om je te houden aan beleidsregels. Dat wil niet zeggen dat er geen situatie kan ontstaan waarin je constateert dat er iets is gebeurd waarvoor je in alle redelijkheid met terugwerkende kracht ruimte wilt bieden. Dat moment was het vragenuurtje van 25 januari, waarin u namens het kabinet hier stond en aangaf dat het om een bedrijfsrisico ging. Als dat moment er niet was geweest – ik zeg u dat oprecht – dan had ik hier niet gestaan en waren de moties niet ingediend. Dat is geen bewuste opzet van u geweest, maar het heeft mensen wel op het verkeerde been gezet. Nogmaals, het gaat om beleidsregels. Een kabinet kan er in bepaalde situaties iets anders mee omgaan. Het is volledig te onderbouwen en totaal afgebakend, dus de angst voor precedenten is volgens mij helemaal niet zo groot. Het is de laatste keer dat ik er iets over zeg, maar ik wil u toch vragen om dat in overweging te nemen, mede gezien de voorgeschiedenis waarover u nu met geen woord rept.

Minister Kamp:

Ik ben graag bereid toe te geven als ik een fout maak, bewust of onbewust, maar naar mijn overtuiging is dat in dit geval niet gebeurd. Ik heb toen zorgvuldig geformuleerd en heb daarbij niet een algemeen bestaande regel betrokken. Dat was op dat moment ook niet de discussie. Wat er toen gebeurd is in dat vragenuurtje rechtvaardigt geen precedent. Het scheppen van een precedent doet afbreuk aan de mogelijkheden om deze belangrijke regeling in stand te houden. Vandaar dat ik het aannemen van de motie van de heer Slob toch ontraad.

Dan de tweede motie van de heer Van den Besselaar. Er zijn geen Europese fondsen waaruit alsnog een betaling kan plaatsvinden aan de schippers. Dat hebben wij nagetrokken. Wij kunnen bekijken of er iets opgezet kan worden in Europees verband voor calamiteiten als deze. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft daarover inmiddels met de verantwoordelijke Europese commissaris contact gehad en heeft hem gevraagd te onderzoeken of er een mogelijkheid gecreëerd kan worden in de toekomst. Dat zal dus niet over deze specifieke situatie gaan, maar over mogelijk vergelijkbare situaties in de toekomst. De minister is voornemens om, zodra zij over de benodigde informatie beschikt, de Kamer daarover na de zomer te informeren. Dan kunnen we bekijken of dat voor de toekomst een aanvulling op het palet aan mogelijkheden kan zijn. Dat betekent dat deze motie al is uitgevoerd; de motie is in mijn ogen dan ook overbodig.

Datzelfde geldt voor de motie-Van Hijum/De Rouwe. Ik vind dat wat zij zeggen, moet gebeuren. Ik heb al de intentie uitgesproken om dat te gaan doen. Ik zal met de belangenbehartigers en het georganiseerde bedrijfsleven in deze sector specifiek terugkijken op wat er is gebeurd en hen nogmaals wijzen op de mogelijkheden die deze regeling biedt bij incidenten. Meer in algemene zin ben ik van plan om met de werkgeversorganisaties te bekijken of hier mogelijk sprake is van een communicatiestoornis, waardoor het georganiseerde bedrijfsleven niet op het juiste moment beschikt over de benodigde informatie of voldoende kennis heeft van de regelingen, waaronder deze regeling. Met de werkgevers zal ik de mogelijkheden verkennen om zo'n tekortkoming weg te nemen. Dat betekent dat ik bereid ben om te doen wat deze motie vraagt. Dat maakt deze motie wat mij betreft overbodig.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven