Vragen van het lid Joldersma aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht "Bezit kleine beetjes harddrugs gedoogd".

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. In de Opiumwet maken wij een terecht onderscheid tussen gebruikers van harddrugs en criminele handelaren. In een artikel in het Nederlands Dagblad blijkt dat de grens tussen gebruikshoeveelheid en handel in de praktijk troebel is. Met vijf pillen ben je in de ene gemeente een dealer en in de andere een gebruiker. De CDA-fractie vindt dat er een scherpe, uniforme norm moet gelden over gebruikershoeveelheid en handel. Met name de drugsdealers en drugsrunners willen wij hard aanpakken. Deze kleine vissen kunnen naar de grote vissen leiden. Deze kleine vissen ontspringen nog veel te vaak de dans. Zij kunnen uitgroeien tot grote criminelen of veroorzakers van overlast.

Ik vraag de minister van Justitie of die onze opvatting deelt dat er een scherpe, uniforme grens moet zijn tussen gebruik en handel. Hoe gaat hij die in de praktijk bewerkstelligen? Welke mogelijkheden ziet hij om de opsporingsprioriteiten voor drugsdealers en drugsrunners te vergroten?

De minister van Binnenlandse Zaken complimenteer ik met de toekenning van eigen middelen aan de grensregio Maastricht voor het opsporen van drugsrunners. Krijgen andere grensregio's eenzelfde mogelijkheid en extra middelen? Gemeenten regelen in hun plaatselijke verordeningen allerlei zaken om drugsrunners en drugsdealers aan te pakken. Na een melding zijn de drugs echter vaak opeens verdwenen, zodat de politie geen enkele mogelijkheid heeft om in te grijpen. Ziet de minister in deze signalen reden om de bevoegdheid van de politie in dit soort situaties uit te breiden?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Het gaat om een bericht in het Nederlands Dagblad van vanochtend. Niet uit te sluiten is dat zich situaties voordoen waarin mogelijk een lokale driehoek tot iets besluit dat niet helemaal in overeenstemming is met de manier waarop het OM het graag ziet. Ik wil geen onduidelijkheid laten bestaan over het beleid van het OM op dit punt. Er bestaat op dit vlak een OM-aanwijzing. Het is zeker niet zo dat er een gedoogbeleid is in geval van bezit van een kleine hoeveelheid harddrugs. Die dienen in beslag te worden genomen. Voor een gebruikershoeveelheid gelden bepaalde vuistregels. Ook een gebruikershoeveelheid moet overigens in beslag genomen worden. Wel geldt dat de gebruiker op grond van de volksgezondheid in beginsel niet strafrechtelijk wordt aangepakt. Daarover gaat het hier. Een grotere hoeveelheid betekent dat tegen de gebruiker, die een te grote hoeveelheid harddrugs in zijn bezit heeft, opgetreden moet worden.

Minister Ter Horst:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank mevrouw Joldersma voor het compliment. De situatie is er ook naar. Ik was gisteren in het zuiden van Limburg en heb me laten voorlichten over wat daar aan de hand is. Wij hebben met name een financiële bijdrage geleverd aan de oplossing van de problemen met de drugsrunners in Maastricht – het ministerie van Binnenlandse Zaken stelt € 900.000 ter beschikking, maar het hele project kost 3 mln. – omdat de problematiek daar het grootst en het meest zichtbaar is. Dit wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat Maastricht zeer Europees is, om het zo te zeggen. Het grootste deel van de regio bestaat uit grenzen – zowel met België als met Duitsland zijn er nauwe topografische verbanden – en het drugstoerisme uit vooral België is groot. Dit was de reden om iets te doen voor deze regio.

Ik heb nog geen signaal ontvangen dat in andere regio's de problematiek van dezelfde orde is. Als dit zo is en men meldt zich bij mij, dan zullen wij kijken wat wij kunnen doen.

Daarnaast is er met de Belgische overheden een discussie gevoerd over de drugsproblematiek in Maastricht, met name met de burgemeesters van gemeenten net over de grens. Mede daardoor zijn wij tot deze voortvarende aanpak gekomen.

De tweede vraag is of er voldoende mogelijkheden zijn om op te treden tegen drugsrunners. Dit punt is gisteren ook aan de orde geweest. Er zijn drie mogelijkheden om dit te doen. De eerste zal misschien de lachlust opwekken. Die gaat ervan uit dat je op grond van de plaatselijke APV niet mag parkeren langs de snelweg. De tweede mogelijkheid is gebaseerd op de Wegenverkeerswet. Als er gevaarlijk gedrag wordt vertoond in het verkeer, kan daartegen worden opgetreden. De drugsrunners vertonen dergelijk gedrag. Kort geleden zijn er drie doden gevallen als gevolg van de activiteiten van drugrunners. De derde mogelijkheid is gebaseerd op artikel 10a van de Opiumwet. Er kan worden opgetreden als er voorbereidende activiteiten en handelingen worden gepleegd die te maken hebben met de overdracht van drugs. Van die mogelijkheden wordt zo ruim mogelijk gebruik gemaakt.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord. De minister van Justitie kan niet uitsluiten dat niet altijd helemaal in overeenstemming met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie wordt gehandeld. Daarover gaat volgens mij nu juist het artikel in het Nederlands Dagblad, namelijk over het feit dat de hoeveelheden bij de vraag wat is gebruik en wat is handel, nogal door elkaar lopen. Over de grote handel is iedereen het wel eens, maar wij hebben het juist over de kleine dealers die wij flink willen aanpakken, want dat zijn de grote criminelen van straks. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat er overal een uniforme norm wordt toegepast die bovendien voldoende scherp is?

Ik dank de minister van Binnenlandse Zaken voor de uitnodiging aan de andere regio's om zich te melden. Volgend jaar zal er een drugsnota worden uitgebracht waarin een aantal speerpunten zal worden aangewezen waaronder de grensregio's. Wil de minister daarin nog eens ingaan op de middelen die in de grensregio's kunnen worden ingezet en de bevoegdheden om drugsrunners en drugsdealers aan te pakken? Wij horen uit de praktijk dat politiemannen met de handen in het haar zitten. Als zij een melding krijgen, kunnen zij niets doen, want zij mogen de drugs niet afpakken of mensen fouilleren.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik heb net als mevrouw Joldersma gereageerd op het bericht in het Nederlands Dagblad. De kop luidt: Bezit klein beetje harddrugs "gedoogd". Van gedogen is geen sprake. Ik heb net duidelijk gemaakt dat algemene regels goed zijn en dat het OM wil dat die algemene regels worden nageleefd, ook op lokaal niveau, maar er zijn ook een regionaal georganiseerd OM, politie en binnenlands bestuur en die moeten ook altijd naar de lokale specifieke situatie kijken.

De aanwijzing in de Opiumwet is helder, maar die maakt het denken van de mensen op lokaal niveau niet overbodig. In de aanwijzing staat dat indien de handelingen betrekking hebben op een geringe hoeveelheid harddrugs bestemd voor eigen gebruik, een lager strafmaximum geldt. Er is dus een onderscheid tussen gebruikers en handelaren. Daaraan wordt ook strikt de hand gehouden. De bezitter van een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik zit echt in een andere categorie dan de kleine handelaar. Vervolgens wordt gezegd: onder een geringe hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid of dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Er staat daarna waaraan bijvoorbeeld kan worden gedacht. Daar zit dus iets in, waarover in de concrete toepassing nog wel even moet worden nagedacht. Vervolgens wordt gezegd: in het geval van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik dient de hulpverlening aan de gebruiker voorop te staan. Dat bedoelde ik zojuist toen ik sprak over het volksgezondheidsaspect. Er wordt aangegeven: contact met consultatiebureaus voor alcohol, drugs en hulpverlening. Het betreft namelijk wel harddrugs.

Minister Ter Horst:

Mevrouw Joldersma spreekt over een uitnodiging aan andere regio's om zich te melden. Dat is wel heel vrijgevig. Zij herinnert zich vast nog wel dat wij kort geleden een cao hebben afgesloten en dat de politie 100 mln. moet bezuinigen. Er zijn dus grenzen aan de financiële mogelijkheden. Zij vraagt daarnaast of het mogelijk is om op dit onderwerp in te gaan in de drugsnota die beide ministers naar de Kamer sturen. Dat kan zeker en dan gaat het over de problemen die ervaren worden, ook elders dan alleen maar Maastricht, en in te gaan op de mogelijkheden die er zijn om op te treden. Veel daarvan ligt natuurlijk op justitieel vlak, maar ik denk dat ik ook namens de minister van Justitie spreek als ik zeg dat er geen bezwaar tegen is om dat in de drugsnota op te nemen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Voorzitter. Ik ben blij met het antwoord van beide ministers, zowel op het punt van het zo veel mogelijk eenduidig optreden als op het punt van de aanpak van de drugsrunners. De vragen van mevrouw Joldersma richten zich vooral op het gebruik van pillen op feesten; hoeveel mag je er nou hebben? Wij willen natuurlijk de wet handhaven, maar ons drugsbeleid is gebaseerd op twee fundamenten: criminaliteitsbestrijding en volksgezondheid. Dat laatste aspect hoor ik niet terug. Als de ministers zich dan toch op feesten richten, is het dan niet goed om ook te bezien welke mogelijkheden er zijn om pillen te testen op feesten? In dat geval kan iets worden gedaan aan preventie en als er echt sprake is van handel, kan die worden aangepakt.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb in beide antwoordrondes aan mevrouw Joldersma uitdrukkelijk verwezen naar het aspect van de volksgezondheid. Ik begrijp dus even niet de intro van de vraag van mevrouw Bouwmeester, die ik desalniettemin graag zal beantwoorden. Ik heb verwezen naar de hulpverlening. Zelfs in de aanwijzing van het OM staat dat in dat geval contact moet worden gelegd met consultatiebureaus en dergelijke. Over testen en dergelijke is al jaren geleden uitgebreid gesproken in de Kamer. Er ontstond op een gegeven moment de behoefte om de indruk weg te nemen dat de overheid met het testen ook aanwezigheid en gebruik goedkeurt. Dat is eruit gehaald en voor de rest is dit, ook qua preventie, eveneens een kwestie van de lokale organisatie van de hulpverlening.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Het antwoord van de minister van Justitie is mij en mijn fractie uit het hart gegrepen: heel duidelijk en heel pragmatisch. De teneur van het stuk in het Nederlands Dagblad en ook het commentaar van zijn fractie, het CDA, leek te zijn dat dit verboden moet worden en dat iedere gebruiker zo snel mogelijk strafrechtelijk moet worden vervolgd. Is hij het met mij eens zijn dat dit volstrekt irreëel is?

Minister Hirsch Ballin:

Ik hoop dat ik zojuist duidelijk was over de inhoud van de aanwijzing van het Openbaar Ministerie. Die aanwijzing lijkt mij goed. Aan de ene kant maakt zij duidelijk dat het niet onze bedoeling is om de gebruiker bij het bezit van een kleine hoeveelheid strafrechtelijk te vervolgen. Aan de andere kant betekent zij ook niet dat het wordt gedoogd, zoals de kop in het krantenartikel leek te suggereren, want ook kleine hoeveelheden worden in beslag genomen. Dat is de lijn van de aanwijzing met de verwijzing naar de hulpverlening, waarover ik zojuist sprak.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ook mijn fractie is blij met de genuanceerde opstelling van de minister van Justitie. Hij lijkt te gebaren dat hij vindt dat hij nu misschien een beetje moet gaan uitkijken, maar zij staat werkelijk achter zijn beleid op dit punt. Als mevrouw Joldersma haar zin krijgt en aan alle korpsen wordt opgelegd dat zij nog veel strenger moeten vervolgen op een beperkte hoeveelheid harddrugs, kan de minister dan duiden ten koste van welke andersoortige criminaliteitsbestrijding dat zou gaan? Heeft hij daarvan een indruk of cijfers, zodat wij aan mevrouw Joldersma kunnen schetsen ten koste van welke andere opsporing dat gaat?

Minister Hirsch Ballin:

Neen, die indruk heb ik niet. Ik heb evenmin de indruk dat het erg relevant is om die informatie alsnog te verwerven. Van mevrouw Joldersma heb ik niets anders gehoord dan dat wij geen gedoogbeleid moeten voeren bij kleine hoeveelheden harddrugs. Mijn antwoorden waren dienovereenkomstig. De capaciteit moet erop toegesneden zijn en is er ook daadwerkelijk op toegesneden om wel op te treden en de drugs in beslag te nemen. De situatie is niet zoals zou kunnen worden gevreesd bij kennisneming van de kop van het artikel. Er is geen sprake van dat op dit terrein een nieuw gedoogbeleid is geïntroduceerd. Er is wel sprake van een schakering in het optreden, waarbij een link wordt gelegd naar de volksgezondheid zoals in de aanwijzing is vastgelegd. Ik acht die aanwijzing juist en verwacht dat zij wordt nageleefd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Anders dan GroenLinks en D66 ben ik niet gerustgesteld door de beantwoording van de minister. Wij vonden het beeld dat uit het Nederlands Dagblad naar voren kwam zorgelijk. Weliswaar is geen sprake van een officieel gedoogbeleid, maar in de praktijk is dat wel het geval, ook al worden vaak kleine hoeveelheden harddrugs (een paar pillen) bij je gevonden. Als je een beetje pech hebt, ben je je pillen kwijt. Erger wordt het nooit. Er is geen sprake van vervolging. In de praktijk komt dit dus wel degelijk neer op gedogen, ook al is het geen officieel beleid. Je wordt niet strafrechtelijk vervolgd, ook niet als je herhaaldelijk met pillen naar een dergelijk feest gaat. Vind de minister dit ook geen onjuiste situatie, waarmee een verkeerd signaal wordt gegeven aan degenen die steeds met harddrugs naar een feest komen? Hoe reageert de minister in dit licht op de uitspraken van de onderzoeker die in het interview aan het woord kwam en die opmerkte dat de link met de volksgezondheid eigenlijk achterhaald is omdat het niet gaat om zielige verslaafden die je maar niet strafrechtelijk moet aanpakken, maar om kritische consumenten die welbewust met harddrugs naar een feest gaan? Moet er kortom juist niet strakker worden opgetreden?

Minister Hirsch Ballin:

Er is geen sprake van een gedoogbeleid, zoals ik in reactie op het krantenartikel al eerder heb uitgelegd. Het gaat niet alleen om de kop van het stuk. In het artikel lees ik ook uitspraken van de hoogleraar strafrecht Theo de Roos, die mij alleen al dierbaar is omdat hij hoogleraar is aan mijn vroegere universiteit, de Universiteit van Tilburg. Ik kan het niet met hem eens zijn als hij rept van een officieus gedoogbeleid. Daarvan is geen sprake. Het beleid van het Openbaar Ministerie is zoals dit is omschreven in de aanwijzing. Dat houdt in dat wel degelijk strafrechtelijk wordt opgetreden, maar dit gebeurt niet in de vorm van aanhouden en vervolgen van de bezitters van dergelijke kleine hoeveelheden. In deze gevallen past de benadering uit het oogpunt van volksgezondheid. Dat is de lijn die is vastgelegd in de aanwijzing van het Openbaar Ministerie. Die lijkt mij juist. Deze lijn wordt met de term "officieus gedoogbeleid" niet goed omschreven.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik sluit aan bij hetgeen de heer Van der Staaij heeft gezegd. Zijn woorden spraken mij erg aan. Naar mijn mening moet de doelstelling van ons beleid zijn dat zo min mogelijk en het liefst helemaal geen drugs worden gebruikt. Ik maak mij zorgen over het signaal dat hiervan uitgaat. Je bent je drugs kwijt en dat is het dan. Wij moeten deze mensen toch eigenlijk het idee uit hun hoofd willen praten om dergelijke zaken mee te nemen naar een feest. Ik deel daarom de mening van de heer Van der Staaij dat het risico dat deze mensen lopen erg klein is. Zij zijn misschien hun drugs kwijt. Daar kunnen zij allicht wel weer op een andere manier aan komen. Het risico is niet heel erg groot. Daarmee ontmoedig je de mensen niet om drugs mee te nemen naar een feest.

Minister Hirsch Ballin:

Ik ben het met de heer Anker eens dat het daarbij niet moet blijven. Als het enige risico zou zijn dat je de drugs kwijt bent, zou dat te weinig zijn. Dat geldt zonder enige twijfel zeker als het harddrugs betreft. Preventie moet voorop staan, in het bijzonder het volksgezondheidsaspect van de preventie. In de aanwijzing van het Openbaar Ministerie staat daarom nadrukkelijk dat, wanneer sprake is van een geringe hoeveelheid die doorgaans wordt aangemerkt als gebruikershoeveelheid, de hulpverlening aan de gebruiker voorop moet staan. Ik citeer letterlijk uit de aanwijzing: "Contacten met het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs en eventueel andere hulpverleningsinstellingen moeten in een vroeg stadium worden gelegd." Ik benadruk dat dit een letterlijk citaat is: "moeten in een vroeg stadium worden gelegd". Er is dus zeker geen sprake van dat het op zijn beloop wordt gelaten wanneer kleine hoeveelheden harddrugs, bij welke gelegenheid dan ook, bij iemand worden aangetroffen. Zo snel als dat mogelijk is, in een vroeg stadium moet contact worden gelegd met de hulpverlening, zoals dat in de aanwijzing is omschreven. Dit is een van de redenen waarom, ook op dit beleidsterrein, de aansluiting tussen justitie en zorg zo enorm belangrijk is.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie vindt dat er, ook als er een kleine hoeveelheid harddrugs voor eigen gebruik wordt aangetroffen, meer nodig is dan alleen het in beslag nemen van de drugs. Mijn fractie vindt dat er in zo'n situatie wel degelijk vervolgd moet worden. Als dit niet gebeurt, wordt de totale lijn van invoer, productie, distributie en handel in stand gehouden, of in ieder geval niet deugdelijk ondergraven. Daarom heb ik een vraag aan de minister van Justitie en een aan de minister van BZK. Aan de minister van Justitie vraag ik om in dergelijke situaties te gaan vervolgen en om te stoppen met het gedogen, al wil hij dit zo niet noemen. Wat mij betreft krijgen bezitters van een kleine hoeveelheid harddrugs bij een eerste constatering een werkstraf, als zij die maar wel in zo'n roze overall moeten uitvoeren. Aan de minister van BZK stel ik de volgende vraag. Ik vind dat er sprake is van plichtsverzuim door de politie als die, of de driehoek, gedoogt dat meer dan de kleine hoeveelheid voor eigen gebruik voorhanden wordt gehouden. Ik heb het hierbij dus over twee tot vijf pillen. Is de minister dit met mij eens? Vindt zij ook dat de politie en de burgemeester op dit gedogen zouden moeten worden aangesproken en aangepakt?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter, u hebt liever niet dat ik mijzelf herhaal. Voor een antwoord op de vraag van de heer De Roon over niet gedogen, verwijs ik daarom naar mijn eerdere antwoord op vragen die zojuist zijn gesteld. Er is geen sprake van een gedoogbeleid. Tegelijkertijd laten wij geen ruimte voor handel; ook niet voor kleinschalige handel. Als de heer De Roon vreest dat er door de aanwijzing een vertroebeling optreedt van het aanpakken van de handel, antwoord ik hem: hierover gaat deze aanwijzing niet. Ook tegen kleinschalige handel moet zonder meer worden opgetreden.

Mevrouw Verdonk (lid Verdonk):

Voorzitter. Volgens mij is gedogen het constateren van een strafbaar feit en daartegen vervolgens niet, of heel summier optreden. Dit is ook wat er gebeurt. De minister noemt voortdurend het aspect van de volksgezondheid. Als wij dit nu eens omkeren. Wij hebben het over jongeren die met pillen naar feesten gaan en harddrugs gebruiken. Dat is zeer slecht voor hun gezondheid. Moeten wij daarom niet juist vanuit het oogpunt van volksgezondheid scherp optreden tegen jongeren die pillen meenemen naar feesten?

Minister Hirsch Ballin:

Zeker, wij moeten scherp optreden tegen wat de volksgezondheid schaadt. Dit doen wij langs twee lijnen. In de eerste plaats langs de lijn van het aanpakken van de handelaren; ook de kleinschalige. In de tweede plaats doen wij dit door ook te reageren op kleine hoeveelheden die worden meegenomen voor gebruik. Er wordt dus niet alleen maar in beslag genomen, want uit het oogpunt van volksgezondheid – dit zegt mevrouw Verdonk zeer terecht – is er in zo'n situatie reden om zo spoedig mogelijk te voorzien in de hulpverlening. De kleine hoeveelheid is immers ook een verkeerd signaal.

De voorzitter:

Voordat ik de heer De Wit het woord geef om de volgende serie vragen te stellen, wil ik melden dat ik het bijzonder plezierig vind om te zien dat de heer Tichelaar zich weer in ons midden bevindt. Fijn dat u er weer bent, mijnheer Tichelaar.

(applaus)

Naar boven