Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 88, pagina 4968-4975 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 88, pagina 4968-4975 |
Aan de orde is het debat over eerwraak en politieoptreden in Alkmaar.
De voorzitter:
Ik heet de minister van Justitie van harte welkom. Hij spreekt ook namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Het gaat hier om een ernstige zaak. In één maand zijn drie vrouwen om het leven gebracht. Eén vrouw is dood aangetroffen in Boxtel. Aisha, lid van de Marokkaanse vrouwenvereniging, is in het bijzijn van haar kinderen in Delft afgeslacht. Onlangs is Zeynep in Alkmaar doodgeschoten.
Deze vrouwen hebben één punt gemeen, namelijk dat zij slachtoffer zijn van huiselijk of eergerelateerd geweld. Een spoeddebat met spreektijden van twee minuten doet geen recht aan de tragiek van deze vrouwen. Daarom zal ik mijn helaas moeten beperken tot Zeynep, die op 25 juni jongstleden in Alkmaar is doodgeschoten. Zoals wij weten, heeft de dader zichzelf daarna ook neergeschoten.
Bij Zeynep werd eerst gemeld dat het om een crime passionel ging, alsof dat minder erg is. Ik vind het schokkend dat een jonge vrouw die midden in het leven stond zo tragisch aan haar einde is gekomen, alleen maar omdat zij een eigen leven wilde leiden. Dat blijkt niet vanzelfsprekend te zijn in bepaalde culturen. Het zijn barbaarse praktijken, die helaas nog steeds voorkomen en waaraan geen einde komt. Ondanks onze herhaaldelijke debatten, moties, plannen en projecten om geweld tegen vrouwen en eerwraak aan te passen, blijkt helaas de realiteit weerbarstig te zijn. De Haagse werkelijkheid blijkt in dit geval een papieren werkelijkheid te zijn.
Ik ben ook geschokt over het uitblijven van maatschappelijke verontwaardiging. Is een misdaad als gevolg van huiselijk geweld of eerwraak minder erg? Niet alle moorden kunnen worden voorkomen, maar dit ontslaat de betrokken instanties er niet van om alles op alles te zetten om vrouwen die signalen geven van bedreiging, mishandeling, stalking enzovoorts en die tot de risicogroep behoren voldoende hulp en bescherming te bieden. Is dit ook bij Zeynep gebeurd? Zij heeft in september vorig jaar al aangifte gedaan. Wat is daarmee gebeurd? Welke acties zijn ondernomen door de politie om de dader aan te pakken?
Ik las in de krant dat de dader deze maand voor de rechtbank moest verschijnen. Hoe is het mogelijk dat er aangifte in september is gedaan en dat Zeynep al een aantal keren melding had gemaakt van bedreiging, mishandeling en stalking, terwijl de dader al die maanden vrij rondliep en kon doorgaan met bedreigingen, zonder dat er werd ingegrepen? Deze dader had moeten worden opgepakt.
Is bij deze vrouw in Alkmaar een risicoanalyse gemaakt? Bij haar waren alle risicofactoren aanwezig. Waarom heeft de politie in Alkmaar deze risicofactoren niet herkend en niets gedaan met al die signalen? Ik wil heel graag een onafhankelijk onderzoek naar het optreden van de politie in Alkmaar en naar de wijze waarop met al die signalen is omgegaan. Ik wil ook weten hoe veel vrouwen jaarlijks komen te overlijden als gevolg van geweld of eerwraak. Wordt daarvan een registratie bijgehouden?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Vorige week werd op klaarlichte dag Zeynep B. geliquideerd, een jonge vrouw in de bloei van haar leven, die vol ambitie was en die na een huwelijk vol mishandeling een eigen leven wilde leiden. Dat is haar fataal geworden. Deze moord is, hoe wij die ook definiëren, toch een trieste bevestiging van het feit dat naarmate vrouwen, maar ook mannen, uit bepaalde etnische gemeenschappen sterk emanciperen het geweld zal toenemen. Dat blijkt ook uit de explosieve toename van ernstige gevallen van eerwraak in Amsterdam.
Dat is dus de realiteit, waartegen wij alle mogelijke maatregelen dienen te nemen, zowel binnen de gemeenschap als door de overheid. De vraag is echter of de nodige maatregelen ook in dit geval zijn genomen, zodat de moord had kunnen worden voorkomen. Ik sluit mij aan bij de oproep tot een grondig onderzoek.
Waarom is er na herhaalde aangiften geen actie ondernomen? Ik heb vorige week bij het wetgevingsoverleg gewezen op het verschil tussen melding en aangifte. Kan de minister daarop nog eens ingaan? Een melding mag absoluut niet vrijblijvend zijn. Is dat hier het geval geweest? Graag krijg ik hierop een reactie van beide ministers. Eén minister is hier niet aanwezig. Dat verbaast mij enigszins.
De voorzitter:
De minister van Binnenlandse Zaken heeft zich laten verontschuldigen. De minister van Justitie zal ook namens haar spreken.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Deze vraag is belangrijk, want raakt het rechtsgevoel van vele betrokken burgers.
Is er een risicoanalyse gemaakt? Is er contact geweest met de Unit MEP? Er is sinds kort in negentien politieregio's een contactpersoon voor dit soort gevallen. Is deze contactpersoon in dit geval ook benaderd?
Eerwraak wordt vaak gekenmerkt door betrokkenheid van de familie. Hier valt het op dat de familie van het meisje zich sterk heeft verzet en Zeynep heeft proberen te beschermen. Toch heeft dit kunnen gebeuren. De vraag is dus in hoeverre de invloed van de familie in Turkije een grote rol heeft gespeeld in de aanzet tot geweld. Ik vraag de minister of dit in het onderzoek dat nu door de politie wordt verricht wordt meegenomen.
Wordt ook in de kring van bekenden rond het meisje onderzocht of de beraming van moord bekend was? Wat mij betreft moet daarover absoluut duidelijkheid worden gegeven. Vorige week is er in Delft een Marokaans-Nederlandse vrouw vermoord. Is er ook in dat geval sprake geweest van eerwraak? Zijn daar signalen over? Uit krantenberichten blijkt dat er melding zou zijn gedaan van beraming van mishandeling. Hoe moet ik dat duiden? Dit sluit aan bij mijn eerdere vraag naar het onderscheid tussen een melding en een aangifte. Ik verneem hierop graag de reactie van de minister.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Ik wil mevrouw Azough hierover een vraag stellen. Ik hoor haar vaak zeggen dat wij ons niet met individuele strafzaken moeten bemoeien. Ik zeg niet dat zij zich daaraan op dit moment wel schuldig maakt. Zij vraagt de minister echter allerlei zaken die de individuele strafzaken kunnen raken. Waarom doet zij dat in dit geval zelf, terwijl zij andere fracties in dit huis verwijt dat zij het in andere zaken doen?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
In het geval van de fractie van de heer Teeven moeten wij vaak constateren dat wordt ingegaan op het rechterlijk oordeel. Ik vraag naar de praktische uitvoering en naar het onderzoek dat is verricht voordat de moord werd uitgevoerd. Ik verwacht dat de minister kan aangeven of de stappen van het plan van aanpak dat vorig jaar is geaccordeerd in dit geval zijn toegepast. Daarin staan de basisstappen zoals het melden van mogelijke eerwraak en eergerelateerd geweld bij de unit MEP en het opzetten van een risicoanalyse van de veiligheidssituatie. Dat lijken mij heel zinnige vragen. Als dit niet het geval zou blijken te zijn, is mijn fundamentele vraag aan de minister in hoeverre het plan van aanpak daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Meteen mijn tweede vraag dan maar aan mevrouw Azough. Pleit zij dan voor vroegtijdig opsporen van de mogelijke beraming van een moord? Bepleit zij dat de politie bij de geringste verdenking meteen in actie moet komen? In dat geval begrijp ik haar standpunt. Zegt zij dat, als er – zoals in dit geval in Alkmaar – een melding is geweest van stalking, de politie direct de hele familie onder de telefoontap had moeten zetten en de opsporing had moeten beginnen? Wat vraagt zij nu eigenlijk precies van de minister? Ik begrijp haar vraag aan de minister dus gewoon niet.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Wellicht had de heer Teeven de Handelingen van eerdere debatten over eerwraak en eergerelateerd geweld en het plan van aanpak dat door de regering is gepresenteerd, moeten lezen. Daarin staan de stappen die ik naar voren heb gebracht. Als de unit MEP wordt ingelicht en een risicoanalyse van de gevaren kan maken, hoeft dat niet direct tot telefoontaps en dergelijke te leiden. Er kan ook contact worden opgenomen met sleutelfiguren binnen de gemeenschap en met familieleden van de betrokkenen om te bewerkstelligen dat er in ieder geval bewustzijn bestaat omtrent het gevaar en dat er binnen de familie en binnen de gemeenschap actie kan worden ondernomen. Het hoeft niet meteen te leiden tot strafrechtelijk onderzoek.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Voorzitter. Wij spreken vandaag over de trieste moord in Alkmaar. Mevrouw Arib noemde een aantal andere misdrijven die in de periode daaraan voorafgaand hebben plaatsgevonden. Het is van groot belang dat zaken als deze, schokkend als zij zijn, worden opgelost. Tegelijkertijd is het ook van belang dat de Kamer zich realiseert dat wij in de onderzoeksfase nog niet zo veel te vertellen hebben. Als ik het goed heb begrepen, worden deze zaken op dit moment onderzocht. Dat leidt ik althans af uit mediapublicaties. Naar ik aanneem – maar dat is een vraag aan de minister – wordt ook onderzocht wat er voorafgaand aan de fatale incidenten is gebeurd, bijvoorbeeld wat betreft aangiften en dergelijke.
Het ergste dat zou kunnen gebeuren, zou naar mijn mening zijn dat wij door ons optreden in deze Kamer, politieambtenaren bezig houden met het beantwoorden van Kamervragen ten koste van hun inzet op het lopende onderzoek. Naar de mening van de CDA-fractie moet alle energie worden gericht op de onderzoeken. Wij hopen dat de zaken worden opgehelderd. Wij vinden het van groot belang dat, waar diensten hebben opgetreden, ook wordt bezien of deze diensten op een juiste manier hebben opgetreden. Ik hoop dat alles te zijner tijd te vernemen. Op dit moment is het nog te vroeg om er enig politiek oordeel over te vellen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. De gebeurtenissen van één week. Op 25 juni werd Nederland opgeschrikt door de berichten over een brute moord op een vrouw op de roltrap van station Alkmaar. Deze vrouw had reeds twee keer aangifte gedaan van huiselijk geweld. De Officier van Justitie sprak in dit verband van "een geval van eenvoudige mishandeling".
Een ander slachtoffer is dood gevonden in haar woning in Boxtel. In Delft heeft een voorval plaatsgevonden dat eerder werd genoemd. In het Parool van 22 juni lezen wij over een voorval rond een stiefvader en oom die zijn aangehouden op verdenking van ontvoering en zware mishandeling van een 22-jarige Pakistaanse vrouw.
Ik meen dat het van belang is dat wij er vroeg bij zijn als het gaat om eergerelateerd geweld. De pilot van de Haagse politie heeft ons hierover kennis opgeleverd en heeft ons veel geleerd over het belang van vroegtijdige signalering. De berichtgeving hierover brengt twee zaken aan het licht. Niet alle politiekorpsen weten dat eergerelateerd geweld vaak bestaat uit het opbouwen van een reeks geweldsdelicten. Niet alle politiekorpsen registreren eergerelateerd geweld apart. Daardoor kan het voorkomen dat een melding te boek wordt gesteld als "een eenvoudige vorm van huiselijk geweld". Graag verneem ik de reactie van de minister op dit laatste punt. Is het mogelijk om eergerelateerd geweld als een aparte categorie in de registratie op te nemen?
Het is voor de slachtoffers van geestelijke of lichamelijke onderdrukking een enorme stap om überhaupt aangifte te doen. Laten wij er daarom om zorgen dat een aangifte correct en zorgvuldig wordt geregistreerd.
Er zou meer aandacht moeten worden geschonken aan het fenomeen eerwraak. Het zou goed zijn wanneer werd onderzocht hoe het is gegaan rond de moord in Alkmaar. Ik sluit mij daarom aan bij het verzoek van mevrouw Arib.
In zijn algemeenheid zou meer duidelijkheid moeten worden geboden over de impact van eergerelateerd geweld. Het gaat vaak om verschillende aspecten zoals uithuwelijking, incest en seksueel misbruik. Ik meen dat het zinvol zou kunnen zijn om een – wellicht besloten – hoorzitting te organiseren met betrokkenen en ex-slachtoffers van eergerelateerd geweld. Ik verneem hierop graag de reactie van de minister.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Er is een vreselijke moord gebeurd in Alkmaar. Er vinden meer afschuwelijke levensdelicten plaats in ons land, al dan niet gerelateerd aan eerwraak. Het is altijd verschrikkelijk als er mensen door geweld overlijden. Dat geldt voor elke moord, niet alleen voor moord die is gerelateerd aan eerwraak. Dat wil ik voorop stellen.
De vraag dringt zich op of op meldingen door politie en justitie even adequaat wordt gereageerd als op een concrete aangifte. Deze vraag is in zijn algemeenheid door verschillende fracties al eerder aan de orde gesteld. Komt de politie ook ambtshalve in actie als het om meldingen gaat en niet alleen maar als het om aangiften gaat? Deze vraag komen ook in deze zaak naar voren.
Is het op dit moment noodzakelijk dat de minister van Justitie, en in diens kielzog de minister van Binnenlandse Zaken die vanavond niet aanwezig is, onderzoek doen? Naar de mening van onze fractie is dat niet het geval. Wat ons betreft krijgen politie en justitie de kans hun onderzoeken te verrichten. Ongetwijfeld zal in dat kader ook een onderzoek plaatsvinden naar de eerdere meldingen. Dat zullen wij nog horen. Ik meen dat wij niet iedere keer dat in Nederland een incident plaatsvindt, de zaak aan de minister moeten willen voorleggen, zeker niet in een spoeddebat. Daarbij wil ik het voor dit moment laten.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Namens de PVV-fractie spreek ik mijn leedwezen uit over het feit dat bij de schietpartij op het station in Alkmaar twee mensen om het leven zijn gekomen. Wij leven mee met de nabestaanden en met alle mensen die in de omgeving van dit incident aanwezig waren en die ongevraagd en tot hun grote ontsteltenis met deze schokkende gebeurtenis werden geconfronteerd.
Naar mijn mening staat nog helemaal niet vast wat de aanleiding is geweest van deze verschrikkelijke tragedie. Wat de aanleiding ook mag zijn geweest, verontrust mijn fractie het fenomeen dat in bepaalde kringen – waaronder zeker ook mannen van Turkse herkomst, en wij weten uit de krant dat de schutter in dit geval een man van Turkse herkomst was – het bezit van een vuistvuurwapen veelvuldig als een statussymbool wordt gezien. Zonder een dergelijk wapen ben je geen echte man. Zo schijnt in die kringen wel eens te worden gedacht. Kan de minister bevestigen dat het ook hem bekend is dat op deze wijze over vuurwapens wordt gedacht onder mannen van Turkse herkomst?
Het is duidelijk dat het voorhanden hebben van een vuurwapen het voor een overspannen, doorgedraaide, dolgedraaide persoon nogal makkelijk maakt om in een dergelijke toestand van het wapen gebruik te maken. De PVV-fractie meent dat alle aanleiding bestaat om het vuurwapenbezit met kracht te bestrijden. Wij vragen ons af of de inzet van de politie hierop in voldoende mate is gericht. Wij vragen aan de minister om hierop zijn licht te laten schijnen. Waar zijn de speciale rechercheurs die zich bezig houden met het tegengaan van vuurwapenbezit? Waar zijn de speciale politieteams die breed en diepgaand in onze samenleving op zoek zijn naar de handelaars in en de bezitters van vuurwapens? Is de minister het met mij eens dat de bestrijding van dit groot maatschappelijk euvel niet alleen maar kan worden overgelaten aan politiefunctionarissen uit de algemene dienst of aan algemene rechercheurs die zich slechts met vuurwapens bezig houden met het moment dat zij worden geconfronteerd met een incident waarin een vuurwapen een rol heeft gespeeld?
De lage straffen die plegen te worden opgelegd voor illegaal vuurwapenbezit zijn, in onze ogen, geen goede motivering voor grote groepen personen om van de aanschaf van een wapen af te zien. Hoe gaat de minister er voor zorgen dat van de straffen die voor deze zaken worden opgelegd, meer dan thans het geval is een afschrikwekkende werking uitgaat?
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Het past om, mede namens mijn collega van BZK, hier mijn leedwezen uit te spreken aan de nabestaanden. De gebeurtenis in Alkmaar van enkele dagen geleden is afschuwelijk.
De vragen die zijn gesteld, zal ik ook namens mijn collega beantwoorden. Daarbij stel ik voorop dat het onderwerp eergerelateerd geweld onze volle aandacht heeft. Mede namens mijn betrokken collega's heb ik de Kamer op 4 juni jongstleden een brief gestuurd die op dit onderwerp ingaat. Uitgebreid wordt daarin de stand van zaken beschreven bij het programma om de aanpak van eergerelateerd geweld te versterken. Het gaat daarbij om zowel maatschappelijke preventie – daarbij wordt samengewerkt met diverse maatschappelijke organisaties uit de betrokken segmenten van de samenleving – als om de strafrechtelijke aanpak. In dit verband is de Unit Multi-etnisch Politiewerk (MEP) van de Politie Haaglanden van belang. Deze unit vervult een landelijke functie onder leiding van de heer Timmer. Hij is bij de voorbereiding van dit onderwerp en de uitrol van deze zaak betrokken.
De deskundigheidsbevordering binnen de politie speelt hierbij een rol. Daarnaast is er echter de deskundigheidsbevordering in het bestuur. Het gaat er immers ook om, tijdig aanwijzingen van strafbare feiten en misdrijven te onderkennen. Ook moet in een nóg eerder stadium worden onderkend waar zich spanningen opbouwen en patronen van eergerelateerd geweld effect kunnen sorteren. Het lijkt mij belangrijk om een en ander in dit perspectief te plaatsen. Mijns inziens is het omwille van de tijd het beste dat ik verwijs naar de brief die ik onlangs naar de Kamer heb gestuurd. Die is inmiddels als Kamerstuk 30388 nr. 15 gedrukt.
Verder wijs ik erop dat wij bezig zijn om in de wetgeving de mogelijkheden te vergroten om over te gaan tot gerichte beschermende maatregelen, bijvoorbeeld bij huiselijk geweld. Een wetsvoorstel over een tijdelijk huisverbod bij dreiging met en druk van huiselijk geweld is sinds april gereed voor behandeling in de Kamer. Ik meen dat het aanvankelijk de bedoeling was om dit wetsvoorstel deze week te behandelen, maar ik heb gemerkt dat het door andere onderwerpen van de agenda is verdrongen. Ik stel het op prijs om dit wetsvoorstel in de Kamer te verdedigen zodra dit mogelijk is, zodat de wet daarna na behandeling en hopelijk aanvaarding in de Eerste Kamer in werking kan treden. Daarmee zouden mogelijkheden worden toegevoegd om beschermend op te treden. Wij hebben het dus over voorkomen en over beschermend optreden indien nodig. Verder zijn er uiteraard de strafrechtelijke onderzoeken.
Ik kom op het preventief optreden. Uiteraard is inmiddels in beeld gebracht op welke momenten aangiften zijn gedaan die in verband kunnen worden gebracht met het drama dat zich in Alkmaar heeft voorgedaan. Wij weten inmiddels op welke momenten er nadere onderzoeken zijn gedaan door het OM en de politie. Deze hebben zich uitgestrekt over een periode van 2003 tot en met 2007. Het is begonnen met een aangifte huiselijk geweld in maart 2003. Vervolgens heeft het slachtoffer aangegeven niet verder te willen gaan met de aangifte. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben enkele maanden later besloten de zaak toch te onderzoeken. Daarbij is de verdachte als te horen persoon aangemerkt. Een jaar later, in mei 2004 wordt er door het slachtoffer aangifte gedaan van vermissing van de verdachte. Vervolgens is er een aangifte van huiselijk geweld in oktober 2006. Een aangifte van stalking bereikt het OM in november 2006. Deze stalkingzaak krijgt geen vervolg, maar vanaf januari/februari zijn er meerdere contacten van de wijkagent. Vervolgens geeft het slachtoffer in februari aan, geen behoefte te hebben aan vervolgcontact. Dit zijn enkele van de punten die opvallen in het tableau van de contacten die er zijn geweest in de afgelopen jaren. Deze zaak is in onderzoek. Over het onderzoek dat gaande is, kan ik uiteraard verder geen mededelingen doen.
Een aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek zien wij niet, gelet op de activiteiten die de politie heeft verricht én het feit dat er gehandeld is naar het landelijk protocol huiselijk geweld. Bovendien loopt er nog een onderzoek. Op basis van de thans beschikbare informatie zien wij daarom geen reden om een extern onderzoek te starten. Ik zei al dat het onderzoek loopt en dat ik daarover op dit moment geen mededelingen kan doen. Als het OM tot conclusies is gekomen, zullen uiteraard mededelingen worden gedaan.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik schrik van de opsomming die de minister nu geeft. Ik dacht dat er in oktober 2006 aangifte is gedaan, maar nu blijkt dat dit al in 2003 is gebeurd. Ik kan mij voorstellen dat het onderzoek nu eerst moet worden afgerond. Waar richt dit onderzoek zich op? Gaat het over de vraag wat er is gedaan met al deze aangiftes? Wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Minister Hirsch Ballin:
Ik had het over het strafrechtelijk onderzoek. Wij hebben geïnventariseerd welke voorafgaande contacten er zijn geweest; dat heb ik zojuist weergegeven. Ik waarschuw voor een te snelle duiding van wat er nu naar voren is gekomen, want uiteraard moet nu eerst het onderzoek plaatsvinden naar aanleiding van het drama dat zich heeft afgespeeld. Daaraan moet een conclusie worden verbonden door het Openbaar Ministerie op basis van het rechercheonderzoek. Zo is de goede procedure. Wij zullen er voor zorgen dat de Kamer over de conclusie wordt geïnformeerd.
Mevrouw Arib (PvdA):
Wanneer is het onderzoek afgerond?
Minister Hirsch Ballin:
Dat ligt uiteraard aan het moment waarop het onderzoek is voltooid. Het is bij opsporingsonderzoeken nu eenmaal niet mogelijk om vooraf vanuit Den Haag te zeggen dat het binnen een bepaalde periode klaar moet zijn. Als ik dat zou kunnen zeggen, zou ik dat uiteraard graag doen. Bij het onderzoek moet blijken, hoe snel het tot een afronding kan komen. Ik kan u daarvoor nu onmogelijk een termijn noemen.
Ik kom op de vraag over de registratiesystemen. Dit onderwerp is vaker aan de orde geweest in overleg met de vaste commissie voor Justitie. Op dit moment is het mogelijk om met een query in elke regio de zaken te identificeren die eergerelateerd geweld betreffen. Ik voeg daaraan toe dat het uiteraard buitengewoon belangrijk is dat bij de diverse onderzoeken die er lopen, de vereiste deskundigheid aanwezig is voor het behandelen ervan. Precies hierop zijn de inspanningen gericht die ik zojuist heb omschreven en die ook in mijn brief aan de Kamer aan de orde zijn geweest. Mijn collega van BZK en ik steunen het volledig dat hiervoor de nodige inzet, opleiding en dergelijke beschikbaar zijn. Dat heeft ook een plaats in het beleid op dit terrein.
Verder heb ik, naar ik meen, geen vragen die zich op dit moment lenen voor beantwoording, behalve nog een enkele opmerking van de heer De Roon. Hij heeft terecht gewezen op het helaas algemene probleem van illegaal vuurwapenbezit in Nederland. Ik zou dat niet willen relateren aan bevolkingsgroepen, maar de aandacht willen vestigen op onze algemene aanpak van illegaal vuurwapenbezit. Ik heb daarover dit voorjaar nog informatie aan de Kamer verstrekt, waaronder de informatie over de inleveractie. Wij vinden dit een belangrijk punt. Het is zonder meer waar dat er een balans moet worden gevonden tussen basispolitiewerk en gespecialiseerd werk.
Ten slotte onderstreep ik wat de heer Van Haersma Buma zei. Het is buitengewoon belangrijk dat de politie haar energie eerst en vooral kan richten op de concrete opsporingsonderzoeken. De Kamer kan ervan verzekerd zijn dat dit het geval is.
Mevrouw Arib (PvdA):
De minister heeft niet al mijn vragen beantwoord. Ik heb een vraag gesteld over het aantal vrouwen dat jaarlijks komt te overlijden ten gevolge van geweld of eerwraak, want deze maand zijn wij met drie slachtoffers geconfronteerd. Verder heb ik gevraagd of de politie in Alkmaar volgens bepaalde protocollen heeft gewerkt. Dat is mij niet geheel duidelijk. Volgens mij moeten alle politiekorpsen volgens protocollen of met risicoanalyses werken om snel eerwraak en huiselijk geweld te kunnen herkennen. In deze Kamer is toegezegd dat daarover bestuurlijke afspraken zouden worden gemaakt. Is bij de 24-jarige vrouw uit Alkmaar volgens deze protocollen gewerkt?
Minister Hirsch Ballin:
Wat betreft gegevens over de oorzaak van overlijden ten gevolge van een levensdelict in termen van type motief zijn geen registraties beschikbaar. Ik bedoelde die vraag van mevrouw Arib zojuist wel te beantwoorden toen ik sprak over de query die kan worden gedaan in een regio. Wij hebben echter geen statistieken over motieven, voor zover er al een eenduidige registratie van motieven mogelijk zou zijn. Dat is iets wat in elke concrete zaak zou moeten worden onderzocht. Ook al is er dus geen sprake van een soort registratie, gekoppeld aan criminele statistieken, er is wel veel kennis beschikbaar over analyses van oorzaken en problemen. Die ligt ook ten grondslag aan de kennisbevordering, de programma's en de werkzaamheden van de Unit MEP. Ik ben in mijn antwoord echter wat kort geweest, omdat ik dacht dat het niet doelmatig was mijn brief van begin vorige maand te herhalen. Daarin en in de onderliggende stukken waarnaar is verwezen, komt dat alles aan de orde, maar ook in de werkwijze. Daar zijn bepaalde patronen inderdaad in vastgelegd. De basis voor het politieonderzoek in 2006 was het Protocol huiselijk geweld. Ik dacht dat ik dit ook al heb gezegd, maar misschien heb ik dat iets te snel gedaan. Het werken volgens protocollen bij het politiewerk behoort zeker tot wat er in deze zaken moet gebeuren en waarvan wij met tevredenheid mogen vaststellen dat dit landelijk steeds meer een patroon aan het worden is.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb gevraagd naar het onderscheid dat in de praktijk lijkt te worden gemaakt tussen meldingen en aangiften. Ook in de zaak die kort geleden in Delft speelde, wordt bericht dat er melding zou zijn gedaan. Ik maak mij daar ernstig zorgen over, want dat betekent dat sprake zou kunnen zijn van vrijblijvendheid. De minister is daar niet op ingegaan.
Ook heb ik gevraagd naar de regionale contactpersonen. Is bij alle korpsen in risicogemeenten bekend wie hun regionale contactpersoon is?
Minister Hirsch Ballin:
Wat de regionale contactpersonen betreft, is het inderdaad de bedoeling dat het zo landelijk wordt geregeld. Het heeft de volle aandacht van mijn collega dat dit in de beheerslijn wordt bevorderd. Er zijn nu volgens mijn brief in 19 politieregio's contactpersonen aangewezen ten behoeve van deze aanpak. Ik meen dat er intussen een politieregio bij is gekomen, wat betekent dat wij bijna landelijke dekking hebben bereikt.
Over het verschil tussen melding en aangifte heb ik eerder gesproken in een overleg met de vaste commissie voor Justitie. Ik heb toen toegezegd dat ik op het punt van de verwerking van de meldingen nader onderzoek zal doen en uw Kamer daarover zal berichten. Wij hebben ons dit uiteraard ter harte genomen in relatie tot de drempels die soms bestaan voor het doen van aangifte. In het beleidsprogramma van het kabinet vindt u terug het verruimen van de mogelijkheden om zonder personalia – "anoniem" zegt men dan meestal – aangifte te doen. Wij doen op dit moment onderzoek naar het verminderen van de drempel voor het doen van aangifte, waarover u uiteraard bericht krijgt. Daarbij zal ook worden gekeken naar de strafvorderlijke betekenis van melding, aangifte zonder personalia, aangifte met personalia enzovoorts. Wij zijn ons er ten volle van bewust dat de traditionele volledige aangifte met het op tafel leggen van alle gegevens voor bepaalde typen van criminaliteit en voor bepaalde slachtoffersituaties een te grote eis kan zijn. Dat is een van de redenen waarom wij dit belangrijk vinden en een plaats hebben gegeven in het programma.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Kunt u aangeven op welke termijn het resultaat van dat onderzoek naar die melding en mogelijke vrijblijvendheid naar de Kamer wordt gestuurd?
Minister Hirsch Ballin:
Ik heb de aantekeningen van mijn eerdere toezegging niet bij de hand, maar ik meen dat ik toen heb gezegd dat het u voor de behandeling van de nieuwe justitiebegroting zou bereiken.
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Ik ben met een punt niet helemaal tevreden, namelijk dat wij geen beeld hebben van het aantal vrouwen dat jaarlijks komt te overlijden als gevolg van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Ik vind dat noodzakelijk. Willen wij gericht beleid kunnen ontwikkelen en uitvoeren, dan moeten wij weten om hoeveel vrouwen het gaat. Als wij dat weten van bijvoorbeeld kindermishandeling en kindersterfte, waarom zou het dan nu niet mogelijk zijn? Vandaar deze motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat jaarlijks vrouwen overlijden als gevolg van huiselijk of eergerelateerd geweld;
constaterende dat geen beeld bestaat over het aantal vrouwen dat jaarlijks komt te overlijden als gevolg van huiselijk of eergerelateerd geweld;
overwegende dat voor de bestrijding van huiselijk en eergerelateerd geweld betrouwbare cijfers noodzakelijk zijn;
verzoekt de regering, over te gaan tot het registreren van het aantal vrouwen dat jaarlijks komt te overlijden als gevolg van huiselijk of eergerelateerd geweld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16(30388).
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zal aangeven waarom het voor GroenLinks belangrijk is geweest om hier aanwezig te zijn en deel te nemen aan dit debat. Ons bereiken signalen dat het plan van aanpak dat dit jaar zou zijn ingezet, een stilstand heeft gekend in de afgelopen maanden, en dat te weinig vooruitgang is geboekt. Het is van groot belang dat de vrijblijvendheid op dit onderwerp, die de afgelopen jaren terecht is doorbroken, ook door het vorige kabinet – complimenten daarvoor – door het huidige kabinet wordt doorbroken. Dat zou namelijk desastreus zijn voor de aanpak van dit soort criminaliteit, en voor de vrouwen die het betreft. Dit soort gevallen gaan wij namelijk vaak krijgen. Het is van groot belang dat de benodigde maatregelen worden genomen, en dat meldingen en aangiften serieus worden behandeld door de betrokken diensten. Ik heb van de minister begrepen dat voor de begrotingsbehandeling een onderzoek wordt verricht naar de meldingen. Ik hoop dat wij daaruit op kunnen maken of actie wordt ondernomen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de oproep om een zorgvuldige, maar ook krachtige aanpak van eergerelateerd geweld. De besloten hoorzitting is uiteraard een zaak van de Kamer; ik zal dat in commissieverband opnemen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat politie en OM een rol hebben bij het bestrijden van eergerelateerd geweld;
constaterend dat op korpsniveau slechts bij uitzondering wordt voldaan aan de correcte registratie van eergerelateerd geweld;
overwegende dat het COT, het instituut voor veiligheids- en crisismanagement reeds in 2005 aangaf dat sprake was van een aanzienlijk kennistekort bij de professionele instanties die te maken hebben met eergerelateerd geweld;
verzoekt de regering, voorstellen te doen voor een eenduidige aangifte en registratie van eergerelateerd geweld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper Van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17(30388).
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. De antwoorden van de minister zijn niet naar mijn tevredenheid, vandaar drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het onwenselijk is dat het bezit van vuurwapens onder mannen van Turkse afstamming voor hen een statussymbool is en dat dit vuurwapenbezit een groot maatschappelijk risico inhoudt;
verzoekt de regering om het vuurwapenbezit onder mannen van Turkse afstamming krachtiger aan te pakken en de Kamer te informeren over de wijze waarop zij aan dit verzoek uitvoering zal De Roongeven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18(30388).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het onwenselijk is dat de opsporing van illegaal bezit van en handel in vuurwapens slechts geschiedt door politiefunctionarissen uit de algemene dienst en niet in vuurwapenzaken gespecialiseerde rechercheurs;
verzoekt de regering om aan de bestrijding van dat bezit van en die handel in illegale vuurwapens krachtiger aan te pakken door het bevorderen van het instellen van speciale politieteams en het aanstellen van gespecialiseerde rechercheurs voor vuurwapenbestrijding,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19(30388).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de bestrijding van illegaal vuurwapenbezit en -handel onvoldoende tot zijn recht komt in de lage straffen die rechters plegen op te leggen voor deze misdrijven;
verzoekt de regering om te komen met voorstellen tot het invoeren van forse minimumstraffen voor deze misdrijven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20(30388).
Minister Hirsch Ballin:
Mevrouw de voorzitter. Ik zal graag reageren op de ingediende moties en enkele andere punten die naar voren zijn gebracht. Het is in zekere zin jammer dat de brief die ik op 4 juni 2007 heb gestuurd, vanavond niet onderwerp van bespreking is, zeg ik tegen mevrouw Azough, want daarin komen ook diverse voor dit onderwerp zeer relevante aspecten aan de orde die onder de zorg vallen van mijn collega's. Niet alleen mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met wie ik dit samen heb voorbereid, maar er zijn ook onderwerpen die vallen onder de zorg van de ministers voor Wonen, Wijken en Integratie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Uit die brief kan men afleiden dat een samenhangende aanpak door ons wordt voorbereid. Er is absoluut geen sprake van dat dit aan de aandacht ontsnapt. Ik heb eerder in het debat al verwezen naar het beleidsprogramma van het kabinet voor een aantal belangrijke onderwerpen. Ik heb al gezegd dat de wetgeving over het tijdelijk huisverbod naar ik hoop spoedig tot stand zal komen.
Er zijn moties ingediend door mevrouw Arib en de heer Jasper van Dijk over de registratie van aantallen. De motie van de heer Van Dijk gaat over voorstellen voor enerzijds eenduidige aangifte en anderzijds registratie van eergerelateerd geweld. Bij aangifte hebben wij het over aangifte van een strafbaar feit. Het gaat om misdrijven die niet het gerelateerd zijn aan eer op een of andere manier als element in de delictsomschrijving hebben. Dat komt naar voren in het onderzoek, het is belangrijk uit het oogpunt van preventie enzovoorts, maar het is niet een aparte categorie misdrijven. Het is iets wat in een concreet geval pas in het onderzoek naar voren komt.
Ik begrijp de bedoeling van wat de heer Van Dijk naar voren heeft gebracht over eenduidige aangifte, en ik heb daarvoor sympathie, maar dit is niet de manier waarop wij een aangifteregistratie kunnen doen. Wat wij wel kunnen doen, zoals ik in ander verband naar voren heb gebracht, is om bij geweld met als drijfveer haat tegen homoseksuelen dat soort motieven een plaats te geven in registraties die onder het nieuwe Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS) mogelijk worden. Wij zullen nog uitgebreider spreken over de mogelijkheden en de opbouw die daaraan wordt gegeven.
Met begrip voor de drijfveren achter de moties van mevrouw Arib en de heer Van Dijk raad ik hen aan om dat nu niet in een Kameruitspraak neer te leggen, omdat ik allang in overleg met de vaste commissie voor Justitie heb aangegeven hoe dat wordt opgebouwd. Ik kan mij voorstellen dat wordt gevraagd om dit punt nader te bespreken op het moment ik mededelingen doe. Bij de Justitiebegroting zullen wij uiteraard spreken over de voortgang bij de inrichting van dat systeem. Mevrouw Arib zal zich herinneren dat ik hierover vorige week mededelingen heb gedaan in het algemeen overleg waarvan zij voorzitter was. Ik hoop dat zij datgene wat ik toen heb gezegd, opvat als een verzekering dat wij bij de registraties afhankelijk zijn van wat in de geautomatiseerde systemen mogelijk is, maar dat het ook werk in uitvoering is. Dat betekent dat de moties op dit moment overbodig zijn, maar dat ik toezeg dat ik de Kamer op de hoogte houd van het GPS.
Dan kom ik op de moties van de heer De Roon. Ter adstructie van het ontraden van de eerste motie die hij indiende, kan ik verwijzen naar mijn antwoord in eerste termijn.
Voor de tweede motie, over de illegale vuurwapens, verwijs ik naar de actie die plaatsvindt en onze regelmatige aandacht voor het onderwerp van de vuurwapens. Daarom ontraad ik ook de aanneming van deze motie.
Wat de minimumstraffen betreft: die motie vertoont gelijkenis met moties die de fractie van de heer De Roon bij eerdere gelegenheden heeft ingediend. Ter motivering van de redenen waarom ik de aanneming van deze motie ontraad, verwijs ik naar wat ik eerder heb gezegd over soortgelijke moties.
De voorzitter:
Ik geef aan het eind van het antwoord van de minister de leden de kans om nog één vraag te stellen.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik heb de brief van 4 juni gelezen. Ik heb daar waardering voor, maar desondanks bereiken mij uit het veld en uit de organisaties die zich dag in, dag uit bezighouden met het bestrijden van eergerelateerd geweld, signalen dat er sprake zou zijn van stagnatie. Die signalen wil ik niet ontkennen of negeren. Ik geef die signalen aan de minister door en ik hoop dat hij die ziet als een steuntje in de rug om voortvarend verder te gaan, zodat wij in september echt zaken kunnen doen.
Minister Hirsch Ballin:
In het verlengde van wat ik heb gezegd over het belang van meldingen, sta ik uiteraard ook open voor de signalen van mevrouw Azough. Als zij die aan mij wil doorgeven, ontvang ik die dus heel graag.
Mevrouw Arib (PvdA):
Mijn motie betreft vooral overlijden. Zij gaat dus niet over de aangifte. Als een vrouw komt te overlijden, weet je dan achteraf of dat een gevolg is van eergeweld, huiselijk geweld of wat dan ook. Mijn motie gaat vooral over het bieden van dat overzicht. Daar zou ik toch graag een reactie op willen krijgen om te bezien of ik de motie in stemming breng of misschien aanhoud tot na het AO in september over eergeweld.
Minister Hirsch Ballin:
Indien er bij gevallen van overlijden een verdachte is en indien het strafrechtelijk onderzoek tot een conclusie leidt over de motieven, achtergronden enzovoorts van de verdachte of verdachten, kan dat inderdaad naar voren komen. Dat is wel afhankelijk van de mogelijkheden in onze systemen op het punt van de registratie van delicten. Daarbij gaat het niet alleen om het type delict. Het is immers duidelijk dat het hierbij om moord en in sommige gevallen wellicht om doodslag gaat. Er moet ook zicht komen op de motieven. Daarvoor geldt toch echt wat ik eerder heb gezegd, ook bezien vanuit het perspectief van het slachtoffer. Naast de dodelijke slachtoffers zijn er uiteraard ook mislukte pogingen enzovoorts, maar dan geldt wederom hetzelfde. Ik begrijp het belang van datgene wat mevrouw Arib naar voren brengt, ten volle. Ik wijs ook op het onderzoek waarnaar in mijn brief verwezen wordt. Daar doe ik uiteraard helemaal niets aan af, maar ik heb al aangegeven wat wij op dit terrein doen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemmingen over de moties vinden aanstaande donderdag bij de eindstemming plaats.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20062007-4968-4975.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.