Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Van Bommel aan de minister-president over het beleid van de regering ten aanzien van de Europese grondwet.

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter. Na het referendum in 2005 heeft iedereen, ook de Nederlandse regering bij monde van de minister-president, gezegd: de Europese grondwet is dood, met deze Europese grondwet gaan wij niet verder. Er is toen een denkpauze gekomen die vrij lang heeft geduurd, maar wel heeft geresulteerd in een brief vorige maand van de regering en een tekst in het regeerakkoord die glashelder is. Een nieuw verdrag moet zich qua inhoud, de vorm en de omvang onderscheiden van het verworpen grondwettelijk verdrag. Er komt dus geen nieuwe grondwet. Zo mogen wij dat lezen.

De regering schrijft meer in de brief. De regering schrijft dat het er nu om gaat dat niet het beeld wordt opgeroepen van een superstaat. Voor het eerst komt daarmee impliciet de erkenning dat de grondwet wel een belangrijke stap op weg naar die superstaat was. Letterlijk staat in de brief van de regering: het moet duidelijk zijn dat de Europese Unie geen autonome organisatie, geen superstaat, wordt.

Verleden week bracht het gratis dagblad De Pers het bericht dat sprake is van een uitgelekte notitie over de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over een nieuw verdrag. Uit die uitgelekte notitie ontstaat een volstrekt ander beeld dan wat de regering in het regeerakkoord heeft gesteld en wat zij later in de brief aan de Kamer heeft meegedeeld. Daarin zou namelijk staan dat de kern van de grondwet overeind moet blijven. Daarin staat dat deel 1 van de grondwet, het meest omstreden deel, waarin alle aspecten staan die wel met staatvorming te maken hebben, intact moet blijven. Alles wat ruikt naar de ontwikkeling van een Europese superstaat staat in dat eerste deel: één minister van Buitenlandse Zaken voor Europa, een vaste voorzitter voor de Europese Raad, niet meer voor elk land een eigen eurocommissaris. Gisteren werd bekend dat de meest betrokken bewindspersoon, de staatssecretaris voor Europese Zaken, deze notitie niet kent. Hij heeft echter ook niet tegengesproken dat die notitie bestaat. Dat leidt tot de volgende vragen aan de minister-president.

  • - Kent de minister-president de inhoud van deze notitie die volkomen haaks staat op wat eerder aan de Kamer is meegedeeld?

  • - Vindt de minister-president het niet raar dat de meest bij Europa en het Verdrag betrokken bewindspersoon, de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de inhoud van die notitie niet kent?

  • - Is het juist dat de regering ervan uitgaat dat deel 1 van de grondwet behouden moet blijven?

  • - Heeft de minister-president dat ook verteld aan premier Blair tijdens het gesprek dat kortgeleden heeft plaatsgevonden?

  • - Als dit inderdaad het geval is, doet dit dan recht aan het massale nee dat de Nederlanders in het referendum hebben uitgesproken?

  • - Hoe verhoudt zich dit tot de brief die de regering vorige maand aan de Kamer heeft gestuurd, waarin staat dat de nieuwe grondwet zich overtuigend moet onderscheiden van de verworpen grondwet?

Minister Balkenende:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben de heer Van Bommel erkentelijk voor het stellen van deze vragen, omdat wij eigenlijk niet veel verder komen met de berichtgeving waarover hij spreekt.

Het is goed om nogmaals te zeggen – de heer Van Bommel heeft dit gememoreerd – dat het standpunt van het kabinet uiteengezet is in de brief van 19 maart 2007. Die brief heeft ook van de SP een goed onthaal gekregen. De heer Van Bommel zei toen dat de brief een antwoord gaf op de gevoelens die bij de Nederlandse bevolking leven over het grondwettelijk verdrag. Er is brede steun voor deze brief.

Het oogmerk van een nieuw verdrag moet dan ook zijn, de bestaande verdragen waar mogelijk te verbeteren; een wijzigingsverdrag. Ook daarover zijn wij het eens. Voor Nederland is essentieel dat het nieuwe verdrag niet het karakter van een grondwet heeft. Vorm, inhoud en omvang moeten overtuigend verschillen van het grondwettelijk verdrag. In de brief van 19 maart 2007 wordt dat helder uiteengezet.

Op welke punten wensen wij de bestaande verdragen te verbeteren? Dat is bijvoorbeeld verhoging van het democratisch gehalte, een grotere slagvaardigheid om ook de nieuwe beleidsuitdagingen het hoofd te kunnen bieden; verheldering van de verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten en verankering van de regels voor de uitbreiding. Ik kan nog veel erover zeggen, maar de positie van het Nederlandse kabinet is helder.

De heer Van Bommel wijst op een krantenartikel waarin wordt gesproken over uitgelekte stukken. Waar gaat het eigenlijk om? Het gaat erom dat ik word aangesproken op de visie van het kabinet. Die visie is neergelegd in de brief van 19 maart 2007.

De heer Van Bommel merkt terecht op dat ik gesproken heb met de heer Blair en vraagt wat ik tegen hem gezegd heb. Exact hetgeen in de brief staat; wij willen een wijzigingsverdrag. Ik heb de passage nog eens aangehaald dat het qua vorm, presentatie enzovoorts anders moet zijn dan bij het grondwettelijk verdrag. Wij hebben dat ook uitgestraald bij de persconferentie.

Ik had gisteren mijn Zweedse collega Rheinfeldt op bezoek. Ook tijdens dat bezoek is dit naar voren gebracht. Kortom, deze lijn wordt steeds uitgedragen.

Voorzitter. Ik heb moeite met het lekken van stukken. Ik zal uitleggen waarom. U weet dat er twee belangrijke punten zijn. De Wet openbaarheid bestuur zegt dat alles wat te maken heeft met beleidsvoorbereiding niet vatbaar is om openbaar te worden gemaakt. Verder kennen wij de stelregel dat het overleg in het kabinet vertrouwelijk is. Dat heeft te maken met de eenheid van kabinetsbeleid. Ik geloof niet dat het verstandig is om een premie te geven op uitgelekte stukken. De heer Van Bommel mag mij of andere kabinetsleden aanspreken op onze visie. Die visie is het verhaal uit de brief van 19 maart 2007 en niets anders.

De heer Van Bommel (SP):

De minister-president geeft een hoop antwoorden op vragen die ik in ieder geval niet gesteld heb. Mijn vragen gingen over de inhoud van die notitie. Kent de minister-president die inhoud? Vindt hij het niet raar dat de staatssecretaris die hierover gaat die inhoud niet kent? Deelt hij mijn opvatting dat hetgeen over die notitie naar buiten is gekomen, wezenlijk verschilt van de inhoud van de brief van 19 maart 2007? De SP-fractie was inderdaad positief over de inhoud van die brief. Die brief bevat immers een heel andere toon dan wat nu via die uitgelekte notitie naar buiten is gekomen.

Ik wil graag van de minister-president weten wat zijn inzet is. Is dat hetgeen in de notitie staat? Kent hij die notitie überhaupt? Of is de inzet nog steeds de brief van 19 maart? Deelt hij de opvatting dat het volstrekt verschillende richtingen zijn?

Minister Balkenende:

Er is maar één visie van het kabinet en die is neergelegd in de brief van 19 maart 2007! Ik heb helemaal geen behoefte om op wat voor interne notitie dan ook in te gaan. Ik wens te worden aangesproken op het kabinetsbeleid. Op dat punt zijn de heer Van Bommel en ik het eens, het is het verhaal van 19 maart 2007.

De positie van Nederland is op dit moment goed. Wij geven aan dat wij willen werken aan een oplossing, daarover willen wij praten met onze partners, met het Duitse voorzitterschap en met tal van landen. Het is het verhaal van 19 maart. Ik vind het eerlijk gezegd strategisch onverstandig om allerlei andere discussies eraan te verbinden, want onze inzet is bekend. Daar mag de Kamer ons op aanspreken.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb nog een laatste vraag, want dit is de kern van de discussie. Vindt de regering dat deel 1 van de verworpen grondwet overeind moet blijven? Daar kan de minister-president toch wel ja of nee op zeggen?

Minister Balkenende:

Deel 1 in de huidige vorm, presentatie en inhoud zal niet overeind blijven.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Ik ben zeer verbaasd over de vragen van de SP-fractie. Het lijkt erop of de heer Van Bommel twee weken geleden heeft zitten slapen, want wij hebben een uitgebreid debat gevoerd over de inzet van het Nederlandse kabinet. De CDA-fractie heeft de inzet van het kabinet gesteund.

Ik heb een vraag aan de minister-president. U stelt zich actief op. U bezoekt veel regeringsleiders. U was verleden week bij premier Blair van het Verenigd Koninkrijk. U ontvangt de premier van Zweden hier. Pöttering was hier. Wij vinden het van belang dat Nederland duidelijk maakt dat het niet tot een bepaald kamp behoort. Het behoort niet tot het kamp van de jazeggers of tot het kamp van de neezeggers. U hebt als inzet een eigenstandige positie. Daarin steunen wij u. Wij verzoeken u om in de aanloop naar de top actief te blijven en u niet te beperken tot bezoeken aan enkel de landen die sceptisch tegenover een verdragswijziging staan.

Minister Balkenende:

Voorzitter. De heer Ormel heeft groot gelijk met zijn vraag. Ik heb vanaf het begin steeds gezegd dat Europa moet oppassen dat er geen verdeling ontstaat tussen de landen die hebben geratificeerd en de andere landen. De landen moeten niet tegenover elkaar komen te staan. Onze inzet is steeds geweest om bindend op te treden en om met iedereen contact te hebben. Tijdens de persconferentie met mijn collega Blair heb ik gezegd dat wij het Duitse voorzitterschap zullen steunen om tot oplossingen te komen. Wij praten niet alleen met de landen die nog niet hebben geratificeerd. Dat geldt voor het Verenigd Koninkrijk en voor Zweden. Ik heb vorige week gesproken met de heer Juncker, de premier van Luxemburg, een land dat een referendum heeft gehad, een land dat ja heeft gezegd. Ik heb het ook met hem gehad over de manier waarop wij het proces in beweging kunnen krijgen. Ik heb gesproken met mijn collega Janša van Slovenië. Slovenië heeft geratificeerd, maar de minister-president vindt ook dat wij samen zullen moeten optrekken als wij oplossingen willen vinden. Het pleidooi is dus zeer terecht: geen blokvorming en samen oplossingen vinden. Nederland zet zich daar hard voor in.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Wij hebben inderdaad gedebatteerd over de brief van 19 maart. Het duurde even voordat die brief er was. Eén punt werd in die brief niet of nauwelijks genoemd. Dat was inderdaad dat motorblok zoals wij het noemen in de grondwet, dat deel 1. Ik ben blij dat de minister-president vandaag aangeeft dat deel 1 niet zonder meer overeind blijft. Dat is in ieder geval een duidelijker positie dan bij het debat na 19 maart bleek.

Ik heb een aanvullende vraag voor de minister-president over een andere publicatie die dit weekend in de Britse krant The Times verscheen. Daarin wordt verwezen naar een brief die mevrouw Merkel aan hem zou hebben gestuurd met daarin twaalf vragen en een oproep om alles in het werk te stellen om zo min mogelijk veranderingen in het bestaande constitutionele verdrag aan te brengen. Kan de minister-president de brief bevestigen? Klopt deze indruk? De Duitse regering heeft daarop in ieder geval al een antwoord gegeven. Misschien is deze publicatie wel een aanleiding voor de minister-president om er inhoudelijk op in te gaan.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Het is misschien goed om onze positie ten aanzien van deel 1 heel duidelijk te maken, zodat daarover geen misverstand kan bestaan. Wij hebben gezegd dat het nieuwe verdrag, het wijzigingsverdrag, naar aard, inhoud en vorm anders zal moeten zijn dan het grondwettelijk verdrag. Wij hebben ook gezegd dat wij bruikbare elementen van het grondwettelijk verdrag kunnen gebruiken. Dat heeft de Kamer ook gezegd. Dat zullen wij dan doen. Wij gaan de zaak niet overnemen zoals het was. Daarover geen enkele onduidelijkheid.

De brief van mevrouw Merkel heb ik zelf nog niet gezien. Ik snap de vraag van de heer Ten Broeke, maar Nederland gaat gewoon door met datgene waarvan wij weten dat het zijn beslag moet krijgen in het wijzigingsverdrag. Onze inzet is helder. Alle partners hebben heel duidelijk door wat Nederland voor ogen staat. In het contact met Juncker, Reinfeld en Blair heb ik gemerkt dat men allemaal de vertaalde versie van de brief van 19 maart kent.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. De minister-president geeft maar geen antwoord op de vraag naar de verhouding tussen de inzet van de Nederlandse regering en de berichten die naar buiten komen over de uitlatingen van mevrouw Merkel en over een uitgelekte notitie. Gezien de snelheid waarmee de Europese grondwet erdoor lijkt te worden gefrommeld, is het de vraag wanneer het echte inhoudelijke debat kan worden gevoerd. Wanneer zullen wij spreken over de punten die inhoudelijk moeten veranderen?

Minister Balkenende:

Voorzitter. Wij zijn bezig in een heel intensief proces met de Kamer over alle vragen op het gebied van verandering van verdragen. Elke keer als er een Europese Raad is, wordt erover gesproken. Dan hebben wij contact met de Kamer. Er worden brieven aan de Kamer geschreven. Ik herinner mij heel goed het debat dat wij hebben gehad aan de vooravond van de bijeenkomst in Berlijn ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Verdrag van Rome. Steeds komt de vraag naar de positie van Nederland aan de orde.

Wij hebben onze positie gemarkeerd in de brief van 19 maart. Ik heb tegen de Kamer gezegd dat ik niet met de Kamer het precieze lijstje ga afvinken. Dat zal ik nooit doen en heb ik in het afgelopen jaar ook niet gedaan. Ik ga mijn onderhandelingspositie hier niet prijsgeven. In de Europese Raad van juni zullen wij het hebben over de vraag of wij in staat zijn om te komen tot een roadmap. Wij hebben het dan over de inhoud van het verdere proces en over de timetable. De regering zal dat ook met de Kamer bespreken.

In de fase waarin wij ons nu bevinden, proberen wij zo veel mogelijk landen aan onze zijde te krijgen om samen oplossingen te vinden. Ik heb de indruk dat de lijn met een wijzigingsverdrag, die wij hebben uitgezet, goed wordt begrepen. Gelukkig neemt de steun toe, maar het proces is complex. Nogmaals, het is hier niet het moment om exact aan te geven welk punt wel en welk punt niet acceptabel is. Onze inzet is helder. De Kamer weet welk type verdrag wij wensen ook wat wij niet willen. Wij zullen het op een verstandige manier doen, in overleg met zo veel mogelijk landen, zodat wij in juni kunnen zeggen dat wij een stap verder zijn gekomen. Over onze inzet zullen wij steeds contact met de Kamer hebben.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik heb begin maart, toen de brief verscheen, de heer Van Bommel en de SP gefeliciteerd. Ik weet nu echter niet of het feestje bij de SP iets te vroeg gevierd is.

De minister-president is vandaag erg verontwaardigd, vooral omdat er stukken zijn gelekt. Dat is een probleem voor het kabinet, maar voor het parlement is het raar om te zien dat datgene wat in een brief aan ons staat, fundamenteel afwijkt van stukken die wij door de pers ter beschikking krijgen. In het vertrouwelijke stuk staat dat deel 1 van de Grondwet niet ter discussie staat. Nu de minister-president zegt dat het wél ter discussie staat, vraag ik hem of hij tegen een Europese minister van Buitenlandse Zaken, een president van de Europese Raad, een verkleining van de Commissie en een nieuwe rol voor de nationale parlementen is. Ik vraag hem om op die vier onderdelen specifiek in te gaan. Hij heeft ze zelf ter sprake gebracht.

Minister Balkenende:

Dit is interessant. Ik had van u een iets andere vraag verwacht. U heeft zelf deel uitgemaakt van een kabinet. U weet als geen ander welke spelregels er gelden. U weet dat een kabinet wordt aangesproken op standpunten die worden ingenomen. U weet ook dat in een voortraject allerlei zaken gewisseld kunnen worden, maar dat die zich niet lenen voor bespreking. U weet ook wat de betekenis is van de Wet openbaarheid van bestuur. Ik word geconfronteerd met een artikel, waarin suggesties worden gedaan en een interpretatie wordt gegeven. Uw vraag is om in te gaan op de inhoud van het artikel. Ik heb net aangegeven dat dat niet op mijn weg ligt. Ik heb aangegeven dat deel 1, zoals dat nu bestaat, niet nog een keer zal terugkomen. Het zal echt anders moeten zijn. Ik ga echter niet de afzonderlijke onderwerpen langslopen. Dat hangt weer samen met onze onderhandelingsstrategie. Dat heb ik in het algemeen overleg en in de vele andere debatten naar voren gebracht. Ik meen dat u ook hecht aan consistentie van de kant van de premier.

De heer Pechtold (D66):

Dat is geen antwoord.

Minister Balkenende:

Dat was ook de bedoeling.

De heer Pechtold (D66):

Toen ik zei "consistentie is geen antwoord", antwoordt de minister-president: dat is de bedoeling. Dat wil ik in dit huis vastgesteld hebben.

Minister Balkenende:

Nee, u zei dat u geen antwoord had gekregen. Daarop zei ik: dat was ook de bedoeling.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De minister-president heeft in het verleden in het openbaar uitgesproken dat hij de uitkomst van het referendum over het grondwettelijk verdrag in de toekomst in ieder geval zal respecteren. De berichtgeving van de laatste dagen, die erop neerkomt dat het de bedoeling van de regering zou zijn om deel 1 van het grondwettelijk verdrag zo veel mogelijk in tact te laten, klinkt niet als het respecteren van de uitkomst van het referendum. Nu begrijp ik dat de minister-president zegt dat hij hier nu niet al zijn kaarten kan laten zien, maar de PVV zou in ieder geval wel graag willen dat het Nederlandse parlement een rode kaart kan geven op alle onderwerpen die er in de toekomst in Europa aan de orde komen, dus een vetorecht zal krijgen op alle onderwerpen. Mijn vraag aan de minister-president is dan ook de volgende. Bent u bereid om aan de PVV, aan dit parlement en aan de Nederlandse bevolking toe te zeggen dat als de uitkomst van het onderhandelingstraject niet inhoudt dat het Nederlandse parlement op alle onderwerpen in Europa een vetorecht zal krijgen, u die uitkomst in een referendum aan de Nederlandse bevolking zal voorleggen?

Minister Balkenende:

Het lijkt mij goed dat ik niet inga op de inhoud van het krantenartikel. U spreekt mij nu aan op ons officiële standpunt en u vraagt ons standpunt over het vetorecht. Ik herinner mij dat wij dit debat al een keer of vier, vijf, zes, zeven hebben gevoerd. Ten aanzien van het vetorecht heb ik steeds het volgende aangegeven. Ik herinner mij nog het laatste debat dat wij hebben gevoerd, althans waar ik zelf bij was. Dat was aan de vooravond van de bijeenkomst in Berlijn. Wij hebben toen gezegd: je hebt vetorecht en je hebt gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming. Je kunt het vetorechtinstrumentarium relativeren, terugdringen, maar dan moet je dat wel tegelijkertijd koppelen aan de vraag waar Europa wel moet optreden en waar niet. Als bepaalde onderdelen, ook op internationaal niveau behartigd moeten worden, kun je op dat terrein denken aan een versterking van QMV. Als je het vetorecht onverkort zou handhaven, kan dat leiden tot ongewenste effecten. Ik denk hierbij aan de strijd tegen het terrorisme en de noodzakelijke maatregelen op het gebied van klimaatbeheersing. Wij zullen dus niet onverkort vasthouden aan het vetorecht, maar het koppelen aan de vraag waar Europa wel en niet moet optreden. Dat debat hebben wij al vaak gevoerd, maar ik wil dat nog wel een keer doen. Ik ben er overigens zeker van dat wij over twee maanden misschien weer zo'n debat zullen hebben.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

U verdedigt de heldere inzet van de regering in het grondwetdebat. De uitwisseling die u zo-even had met de heer Van Bommel, roept dan wel wat vragen op. U zegt dat u zich niet in de kaart kunt laten kijken en dat u alles anders wil als het gaat om aard, vorm en inhoud. U vertelt dan wel wat over de aard en de vorm, maar niets over de inhoud. U rechtvaardigt dat met een beroep op de noodzakelijke onderhandelingsruimte. U doet dan alsof al die dingen die op dat lijstje staan, heel onschuldige dingen zijn. Het zijn echter heel essentiële dingen. De heer Pechtold noemde er al een paar. Daar staan echter ook dingen op die het hart van de democratie raken, zoals het burgerinitiatief en de toetreding van de EU tot het EVRM, maar ook het EU-grondrechtenhandvest met daarin het sociale grondrechtenhandvest. Wil de minister-president op zulke cruciale punten de inzet van de Nederlandse regering helder maken? Ik wil een variant van dezelfde vraag aan de heer Van Bommel stellen: is het wel zo verstandig om alles van de oude grondwet zomaar de prullenbak in te willen gooien? Wil de SP zich niet achter het sociale handvest stellen waar ook de Europese vakbeweging, inclusief de Nederlandse, toe oproept?

Minister Balkenende:

U vraagt mij eigenlijk om de inhoudelijke onderhandelingsinzet van Nederland hier te etaleren. Dat begrijp ik, maar ik zal dat niet doen. Van ons mag immers verwacht worden dat wij straks samen met andere landen een heel ander resultaat kunnen presenteren dan het grondwettelijke verdrag waar Nederland "nee" tegen heeft gezegd. U wilt dat ik nu bij de verschillende onderdelen ga afvinken hoe ik ertegen aankijk. Dat wil ik niet doen. De algemene inzet is bekend: wij zullen ons inzetten voor meer efficiency, meer transparantie, meer democratie en versterking van de rol van nationale parlementen. Al die zaken hebt u kunnen vinden in de brief en die zaken worden ook met u besproken. Dat is wat ons te doen staat. Ik ga hier niet de exacte onderhandelingsinzet geven. Dat zou onverstandig zijn en dat zou voor andere landen ook wel makkelijk zijn: o, Nederland wil dat en dat; dan hebben wij dat al binnen en dan gaan wij nog even kijken.

De voorzitter:

Alleen een korte reactie van de heer Van Bommel op de vraag van mevrouw Peters. Dit is immers geen debat.

De heer Van Bommel (SP):

Dat klopt, maar de vraag is natuurlijk terecht. De SP heeft altijd gezegd dat er in de grondwet ook goede dingen zitten. Het gaat ons erom dat alle dingen eruit gaan die te maken hebben met de ontwikkeling naar een superstaat. Een burgerinitiatief, een Europees sociaal verdrag en ook andere zaken zijn prima, maar geen minister van Buitenlandse Zaken, geen vaste voorzitter en niet minder Eurocommissarissen. Dat zijn immers belangrijke stappen op weg naar een Europese superstaat. Ik dacht dat ook de regering daar afstand van heeft genomen, maar blijkens de uitgelekte notitie is dat allerminst het geval.

Minister Balkenende:

Voorzitter, mag ik reageren op de opmerking van de heer Van Bommel? Waarom hebben wij een vragenuurtje? Er staat iets in de pers en het vragenuurtje dient om te horen hoe de regering daartegen aankijkt. Als ik hier nu duidelijk zeg dat de brief van 19 maart de inzet is, vind ik het teleurstellend dat de heer Van Bommel zegt: de premier kan zeggen wat hij wil, maar wij laten de twijfels lekker bestaan. Ik sta hier niet voor niets.

De heer Jasper Van Dijk (SP):

Ik vind het zorgwekkend dat de premier in zijn antwoord op een vorige interruptievraag het opgeven van het vetorecht openhoudt. Die optie houdt hij open en dat vind ik zorgwekkend. Ik heb een heel korte vraag over het bericht in de pers. Die vraag kan de premier met "ja" of "nee" beantwoorden: kent hij de uitgelekte notitie, ja of nee?

Minister Balkenende:

Ik wil het helemaal niet hebben over notities. Wij komen op een verkeerd spoor als wij niet worden aangesproken op datgene wat het kabinetsbeleid is maar te maken hebben met allerlei uitgelekte stukken en interpretaties van journalisten. Ik wil graag worden aangesproken op datgene wat kabinetsbeleid is. U wilt feitelijk een debat over de vraag of bepaalde notities bestaan. Ik vind dat geen begaanbare weg. Ik heb aangegeven wat het wezen is van de Wet openbaarheid van bestuur en van de eenheid van kabinetsbeleid. Dan vind ik het geen begaanbare weg om een heel debat te gaan voeren over vermeende uitgelekte notities. Zo kunnen wij niet werken. Daar komt bovendien nog iets bij. In het internationale debat na het "nee" was het sterke punt van Nederland tot nu toe dat voor- en tegenstanders van de grondwet elkaar hebben genaderd en dat er een brief is van 19 maart die breed door de Kamer is gesteund. Dat geeft de Nederlandse regering een sterke internationale positie, omdat je kunt zeggen dat in Nederland zo over dit onderwerp wordt gedacht. Waar leidt dit soort debatten over uitgelekte stukken en interpretaties van journalisten toe? Dat dient de discussie niet en het is ook niet goed voor de positie van Nederland.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb een opmerking en een vraag. Als je zo kritisch bent als de SP over de VS en over George Bush, moet je wel naar een gemeenschappelijke minister van Buitenlandse Zaken toe om sterk te zijn als Europa. Dat begrijp ik dus niet helemaal van de SP. Dan mijn vraag. De minister-president heeft in zijn antwoord op de vragen van de heer Van Bommel gezegd dat hoofdstuk 1 ter discussie staat. Ik maak mij daar grote zorgen over, want wat D66 betreft, staan daar heel belangrijke dingen in. Ik wil dus toch wel één punt van de minister-president horen waarvan hij hier openlijk kan uitspreken dat hij daarvan af wil. Dan kunnen wij in ieder geval zijn gedachten een beetje proeven. Anders worden wij straks geconfronteerd met voldongen feiten waarmee wij liever niet geconfronteerd willen worden.

Minister Balkenende:

Wij hebben in deze Kamer vaak met elkaar gesproken over transparantie. Ik noem maar iets: de openbaarheid van raden. Dat staat in het verdrag en is inmiddels al praktijk geworden. Daar beginnen wij al mee. Een ander voorbeeld is het evenwicht in de verhouding tussen Raad, Commissie en Parlement. Het institutioneel compromis is buitengewoon belangrijk. Een ander buitengewoon lastig onderwerp is de stemmenweging. Ik geloof niet dat wij het debat over die zaken op dit moment moeten voeren. Ik zeg erbij dat ook in deel I buitengewoon belangwekkende onderdelen zitten. Wij hebben steeds gezegd dat wij de elementen die goed zijn, kunnen benutten. Dat zal niet gaan in de vorm van een grondwet, maar van een totaal ander verdrag. Het staat vast dat wij de zaken niet bij het oude kunnen laten. Ik heb gemerkt dat deze opvatting Kamerbreed wordt gedeeld. Ook de SP zegt dat Nice alleen niet volstaat. De heer Van Bommel heeft gezegd dat hij elementen ziet die bruikbaar zijn. Dat lijkt mij goed. Het is belangrijk dat wij in deze discussie gezamenlijk optrekken. Dat debat zal ongetwijfeld doorgaan. Ik heb weer de nodige signalen opgevangen. Wij gaan door met andere landen te spreken over het vinden van oplossingen. De minister van Buitenlandse Zaken, de staatssecretaris en ik hebben heel veel contacten. Wij doen dat om een oplossing te vinden die tegemoetkomt aan de wensen van dit parlement.

De heer Blom (PvdA):

Dit is het vragenuurtje, dus laat ik eens een vraag stellen. Het beeld wordt opgeroepen dat het ministerie met twee monden spreekt. Er is een notitie in De Pers terechtgekomen en er is een officiële brief. Kunt u de Kamer en mij uitleggen hoe men bij het ministerie tot een beslissing komt? Hoeveel van die interne notities heb je daarbij nodig? Zijn dat er een, twee, tien of vijftien? Wanneer het kabinet een besluit heeft genomen, wat gebeurt er dan met de notities die daarvoor zijn geschreven? Het is misschien wel leuk voor de mensen thuis om dat te weten.

Minister Balkenende:

In het komende half uur zal ik graag een exposé geven over het wezen van beleidsnotities. Laat ik eens een voorbeeld noemen, ik neem nu echt alle tijd ...

De voorzitter:

U hebt drie minuten voor dit exposé.

Minister Balkenende:

Er wordt een belangwekkende vraag gesteld. Het kan gebeuren dat een bewindspersoon zegt dat het los van formele procedures goed is om het gevoelen van de ministerraad te horen. Dan kun je een beleidsverkennende notitie schrijven en daar kun je over spreken in de ministerraad. Dan kun je zeggen: laten wij het daar eens over hebben. Dat is een vorm. Wanneer er onderling overleg is, krijg je tal van documenten die worden besproken; tussen ambtenaren en bewindslieden. Dat kan in de vorm van een onderraad. Er zijn soms ook ministeriële stuurgroepen. Het kan gebeuren dat er tal van standpunten in die stukken besloten liggen, waarbij voor- en tegenargumenten worden gewisseld. Dat kan leiden tot een voorstel, maar er kan ook worden gezegd dat er geen voorstel wordt ingediend. Dat is allemaal mogelijk. De ordentelijke weg is dat het kabinet naar buiten treedt met een voorstel, dat verdedigt en met de Kamer bespreekt. De niet-ordentelijke weg is om dat allemaal via het lekken van stukken te doen. Dan zeg ik: laten wij elkaar gewoon in de ogen kijken. Wij hebben het over officiële standpunten van het kabinet. Dan houden wij de zaak overzichtelijk. Ik hoop dat dit vragenuurtje enige helderheid heeft gegeven.

De voorzitter:

Ik stel vast dat mijn experiment om vandaag vijf vragen te doen niet gaat slagen. Helaas voor de laatste vragensteller, maar hij krijgt een kans bij de regeling.

Naar boven