Noot 1 (zie blz. 5825)

Den Haag, 24 juni 2006

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Geachte heer Weisglas,

In juni 1997 kreeg ik door het trieste overlijden van Broos van Erp de gelegenheid om tussentijds een vacature in de Tweede Kamer te gaan vervullen. Op dat moment was ik wethouder van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting in Amersfoort. Mijn belangrijkste taak was de bestuurlijke en planologische voorwaarden te scheppen voor de realisatie van de Vinex-locatie Vathorst met 11 000 extra woningen. Tegelijk daarmee was mijn taak de binnenstedelijke vernieuwing vorm te geven en zodoende sociale segregatie in de stad tegen te gaan.

Het was toen geen gemakkelijke keuze. Al jaren stond ik op kandidatenlijsten voor de Tweede Kamer. In 1994 was het eerste paarse kabinet gevormd en werd er doorgestroomd op de kandidatenlijst. In 1995 was er ook al een vacature, maar toen was ik pas een jaar weer wethouder en kon en wilde ik niet weg uit Amersfoort. Maar in 1997 koos ik wel alsnog voor deze vergaderzaal. Om voeling te houden met de hoogst interessante ontwikkelingen van een middelgrote stad besloot ik gemeenteraadslid te blijven. We hadden toen nog geen dualisme in de raad.

In Den Haag mocht ik mijn staatsrechtelijke achtergrond en bestuurlijke ervaring benutten in de portefeuille binnenlands bestuur. Mijn maidenspeech ging over het in de Grondwet verankeren van de positie van de Nationale Ombudsman. Dat ik tijdens mijn maidenspeech een amendement mocht indienen, dat nog op een Kamermeerderheid mocht rekenen ook, vond ik uniek. Grondwetsherziening tijdens een maidenspeech.

Ook tijdens het tweede paarse kabinet lag de kern van mijn portefeuille in het binnenlands bestuur. Ik behandelde onder meer de Wet Financieel Toezicht Decentrale Overheden (Fido) die een bijzonder accent kreeg door de zogenaamde «Ceteco-affaire» in de provincie Zuid-Holland.

De Integriteit van bestuur was niet alleen aan de orde door de wet Bibob, maar ook door de «bonnetjesaffaire» rondom de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, de heer Peper.

Met diens opvolger minister Klaas de Vries mocht ik stevig de degens kruisen over de bezoldiging van politieke ambtsdragers. In 2001 was al de bedoeling dat het aantal statenleden zou worden verminderd en de bezoldiging daarbij zou worden verhoogd. Nu, vijf jaar later, komen nog steeds brieven binnen die erop aandringen dat beleidsvoornemen voor de statenverkiezingen van 2007 te realiseren, omdat dan ook voor het eerst kleinere staten zullen aantreden. Dit zegt iets over het tempo van wetgeving en politieke besluitvormingsprocessen.

Functionerend in een fractie van 38 leden dacht ik met plaats 26 op de kandidatenlijst voor de verkiezingen van 2002 een absoluut verkiesbare plaats te bezetten. Maar door de bizarre verkiezingsstrijd in 2002 (in het oude stadhuis van Amersfoort is met het debat na de gemeenteraadsverkiezingen tussen de gevestigde partijen en Pim Fortuyn geschiedenis geschreven) en de brute moord op Pim Fortuyn eindigde de VVD op 24 zetels in mei 2002. Ik kwam na de vorming van het kabinet-Balkenende met CDA, LPF en VVD in de zomer terug in de Kamer. En ging mij meer met justitie-onderwerpen bezighouden.

Zoals bekend kwamen woordvoerders op dossiers nauwelijks aan het woord, omdat na de algemene politieke beschouwingen de financiële beschouwingen werden uitgesteld wegens het overlijden van ZKH Prins Claus. De dag na de begrafenis viel het kabinet.

In januari 2003 was het verkiezingsresultaat van de VVD onvoldoende om in de Kamer te kunnen blijven. Echter, het stranden van de kabinetsformatie tussen PvdA en CDA bracht mij in de zomer van 2003 weer in deze zaal. Met opnieuw delen van binnenlandse zaken en justitie in mijn portefeuille dienden zich nieuwe kansen aan om vernieuwende wetgeving tot stand te brengen.

Daar waar Willibrord Van Beek de gekozen burgemeester in het Staatsblad zou brengen, zou ik als woordvoerder over referenda, een nieuw kiesstelsel en de positie en aanstellingswijze van de minister-president ook voor grote uitdagingen staan.

Het is u bekend hoe de Eerste Kamer in één dag jarenlange voorbereiding voor de introductie van de gekozen burgemeester naar de prullenbak verwees, ondanks tweederde meerderheid bij de stemming in de Tweede Kamer. Een ervaring die ik vorige week met mijn initiatiefwetsvoorstel inzake scheiden zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap ook meemaakte. Hopelijk is de constitutionele toetsing, waarover ik met veel genoegen met indiener Femke Halsema discussieerde, uiteindelijk in de Eerste Kamer een beter lot beschoren.

De herziening van het kiesstelsel is beperkt tot het verlagen van de voorkeurdrempel en mogelijk in de toekomst gespreide gemeenteraadsverkiezingen.

Een gekozen minister-president heeft het Liberaal Manifest gehaald, maar lijkt als de discussie van het flitscongres over bestuurlijke vernieuwing van zaterdag 17 juni jl. richtinggevend is, het verkiezingsprogramma van de VVD niet te halen. Met de nog steeds wel beoogde direct gekozen burgemeester mogen gemeenten zoals zo vaak eerst weer als proeftuin voor het rijksniveau dienen. Hoe een «proeftuinformule» zich verhoudt tot een grondwetsherziening die de direct gekozen burgemeester in de Grondwet zal verankeren, laat ik als discussiethema bij u achter.

Met of zonder drastisch gewijzigd kiesstelsel is wel duidelijk dat personen in campagnes steeds belangrijker worden dan programma’s.

De lijsttrekkersverkiezingen in VVD en D66 tonen dat mijns inziens aan.

En ik verwacht dat ledenraadplegingen over kandidatenlijsten in de aanloop naar de verkiezingen tot nog meer mondelinge vragen, interpellaties en spoeddebatten zullen leiden, met als hoogste doel media-aandacht die de leden van de partij bereikt. En met genuanceerde standpunten kom je dan natuurlijk niet ver.

Die ontwikkeling heeft er mede toe bijgedragen dat ik in april jl. besloot «ja» te zeggen toen de VVD gemeenteraadsfractie in Amersfoort mij vroeg weer wethouder in Amersfoort te worden. Ik weet dat u als voorzitter mij dat zeer gunt, maar wel de kanttekening heeft geplaatst dat te veel ervaring uit de Kamer verdwijnt. Mijn antwoord daarop is dat die ervaring weliswaar voor de Kamer verloren gaat, maar wordt ingebracht in het gemeentelijke bestuursniveau. Gemeenten vormen een volwassen bestuurslaag, die het niet verdient als lagere overheid te worden weggezet, maar steeds als mede-overheid dient te worden bejegend.

Zoals ik met gemengde gevoelens kwam in 1997, zo vertrek ik ook met gemengde gevoelens. Zo had ik graag het initiatiefwetsvoorstel dat voorziet in een mogelijkheid een bestuurlijke dwangsom te vragen als overheden niet op tijd beslissen, wat ik samen met de heer Wolfsen onlangs heb verdedigd in uw Kamer, straks ook in de Eerste Kamer met hem verdedigd. En met de leden Klaas de Vries, Van de Camp en Van der Staaij het initiatiefwetsvoorstel houdende regels over de parlementaire enquête verdedigd. Hoewel het opmerkelijk is dat die zorgvuldig en met veel vergaderdagen voorbereide herziening zich nauwelijks in de aandacht van de media heeft mogen verheugen. Het verslag dat uw Kamer na het zomerreces uitbrengt, zal ik niettemin met grote belangstelling lezen.

Ook de prachtige portefeuille Antilliaanse en Arubaanse Zaken zal ik missen. Juist nu er vooruitgang wordt geboekt in de onderhandelingen over een nieuwe staatkundige structuur binnen het Koninkrijk en het maken van nieuwe financiële afspraken ga ik vertrekken. De interesse die ik al voor het behartigen van de portefeuille had voor de ontwikkelingen op Aruba, Curaçao en de andere eilanden is door de toegenomen contacten verder verdiept. Ik zal die zeker ook behouden na mijn vertrek uit de Kamer. Ik spreek de wens uit dat er niet alleen iets in structuren en op papier gaat veranderen, maar er voor de burgers op de eilanden ook daadwerkelijk een beter toekomstperspectief komt.

Het spijt mij ook dat ik de plenaire behandeling van de herziening van het huwelijksgoederenrecht en de herziening van het kinderalimentatiestelsel zal missen doordat die onderwerpen steeds doorschuiven op de Kameragenda. In de interne voorbereiding hebben we daarvoor liberale oplossingsrichtingen geformuleerd. Dat geldt evenzeer voor de adoptiewetgeving, waar initiatiefnemers van PvdA, D66 en ikzelf namens de VVD onlangs besloten het initiatief niet in te dienen nu een wetsvoorstel van de regering de Kamer heeft bereikt.

Het wetgevingsproces over de bestuurlijke boetes die gemeenten bij kleine ergernissen of bij fout parkeren en kleine verkeersovertredingen aan burgers kunnen gaan opleggen is een en andermaal vertraagd. Mogelijk sluiten wij dit in deze Kamer op de dag van mijn vertrek af met de eindstemming. Die is echter geen garantie voor een snelle weg naar het Staatsblad en invoering in 2007, nu de Eerste Kamer volgens mededelingen van de minister van Justitie meer geneigd lijkt voor de OM-afdoening te kiezen. Gegeven het politieke primaat van de Tweede Kamer en de passages in het Hoofdlijnenakkoord die gemeenten de bestuurlijke boete in het vooruitzicht stellen, zou ik het zeer betreuren als de wetsvoorstellen schipbreuk lijden.

Vanaf morgen zal ik op wetgevingsprocessen niet meer als volksvertegenwoordiger, maar nog «slechts» als bestuurder kunnen inspelen. Dat zal wel wennen zijn, want sinds de aanvaarding van het lidmaatschap van de gemeenteraad in Amersfoort in 1982 ben ik al bijna 24 jaar volksvertegenwoordiger. Overigens wilde de VVD mij ook in 1978 al in de gemeenteraad hebben, maar was helaas de Grondwetsherziening die toen het passief kiesrecht van 23 naar 18 jaar zou verlagen niet tijdig gereed om bij de Raadsverkiezingen van 1978 in de praktijk gebracht te worden. Vertragende wetgevingsprocessen zijn blijkbaar van alle tijden.

Voorzitter, graag wil ik afsluiten met u te bedanken voor de plezierige samenwerking. Ik heb uw moed gewaardeerd bij het tot twee keer toe kandideren voor het Voorzitterschap van deze Kamer. De bemoedigende woorden die u tot mij sprak toen ik vocht voor mijn kandidatuur voor de Kamerlijst binnen de VVD-gelederen, hebben mij destijds gesterkt in mijn strijd.

Vanaf morgen richt ik mijn energie vooral op Amersfoort. Maar wel in het besef dat grote steden niet kunnen functioneren zonder goede contacten met het Rijk. Ik zal daarom ook zeker met enige regelmaat in Den Haag te vinden zijn. Ik wens u en de 148 overige collega’s alle goeds en dank mijn persoonlijk medewerkers, de medewerkers van mijn fractie en de medewerkers van de Kamer voor de gegeven ondersteuning.

Met vriendelijke groet,

Ruud Luchtenveld

Naar boven