Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Jungbluth aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de inventarisatie van het CNV waaruit blijkt dat beter/hoger opgeleide onderwijzers het onderwijs verlaten.

De voorzitter:

Zoals wij vanaf vorige week zijn gaan doen, zal ik de leden en de bewindslieden stipt aan hun spreektijd houden.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Voorzitter. Afgelopen zaterdag berichtte de Volkskrant over het dalende aantal eerstegraadsdocenten in havo en vwo. Steeds minder wordt door schoolbesturen voorzien in formatieplaatsen en salarisschalen die attractief zijn voor academisch opgeleide leerkrachten. Daardoor krijgen de leerlingen die worden voorbereid op academisch onderwijs, steeds vaker onderwijs van leerkrachten die zelf nooit de universiteit van binnen hebben gezien. Dit was de essentie van het krantenbericht. Er is kwaliteitsverlies, dit keer bij de scholen voor de meest kansrijke leerlingen. De GroenLinks-fractie is hierover zeer bezorgd; wij zijn vast niet de enigen. Krijgen leerlingen in Nederland wel serieus de kans om hun talent te ontwikkelen tot een niveau dat zij nodig hebben voor hun toekomst, ieder voor zich en allemaal samen? Alle talent aan dek! Dat zou de leuze moeten zijn in onderwijsland. Het kabinet houdt ons in dat kader superhoge doelen voor, zelfs een verdubbeling van de doorstroom naar het hoger onderwijs. Dat zal echter niet lukken zonder kwaliteitsimpuls, laat staan bij verlies van kwaliteit. Er zijn steeds meer berichten die wijzen op kwaliteitsverlaging.

Dit alles leidt tot drie vragen aan de minister.

De voorzitter:

Daarvoor hebt u nog een half minuutje.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

De minister roept steeds dat wij vertrouwen moeten hebben in de schoolbesturen. Die schoolbesturen schieten met hun beleid echter gaten in de schoolkwaliteit. Kunnen wij aan zulke besturen het goed huisvaderschap eigenlijk wel toevertrouwen? Of ligt het wellicht helemaal niet aan de schoolbesturen maar is de minister zelf de oorzaak van de problemen? Als scholen vier jaar op rij geen prijscompensatie krijgen, is het dan niet logisch dat zij zich bereid tonen om elke bezuiniging door te voeren, desnoods ten koste van de kwaliteit? Dwingt de minister die autonome scholen niet in een financieel keurslijf dat ten koste moet gaan van de kwaliteit? Gaat zij alsnog de prijscompensatie uitkeren die scholen nu al vier jaar inleveren, zodat zij zich niet langer onder de verdenking hoeven te plaatsen eigenlijk geen boodschap te hebben aan kwaliteit?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Laten wij het eerst eens over de feiten hebben. Op dit moment zijn er 242 vacatures in het voortgezet onderwijs. Dat is 0,3% van de totale werkgelegenheid. Wij verwachten een uitstroom met VUT/prepensioen die stijgt van 2,5% in 2000 tot 4,5% in 2011. Het gaat om heel andere getallen dan de 60% uitstroom waarmee mevrouw Barth zwaait. Dat is een ding. Een tweede punt betreft de LD-functies. Ik breng in herinnering dat mevrouw Lambrechts daarover een motie heeft ingediend die is aangenomen. Deze motie wordt uitgevoerd. Op dit moment vinden er gesprekken plaats met het Strategisch regieoverleg, waarvan verslagen zijn gemaakt. Deze stuur ik binnenkort naar de Tweede Kamer. Ik geef dan ook informatie over de ontwikkeling van de bezetting van die leraarfuncties in de afgelopen jaren, zoals wij met elkaar hebben afgesproken.

Er is prijscompensatie voor de lonen gegeven. Er is geen of minder prijscompensatie gegeven voor de materiële component. De lonen maken 80% van de kosten uit en daarvoor is de afgelopen vier jaar prijscompensatie gegeven. Zijn de besturen verantwoordelijk voor de kwaliteit? Ja. Kunnen zij dat aan? Ja.

De voorzitter:

Dat is prachtig binnen de tijd.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Hier komt langzamerhand een routine in die mij met een zekere stomheid slaat. Dat past natuurlijk niet in het format van het vragenuurtje. Ons bereiken stelselmatig signalen uit de samenleving dat iets niet goed gaat en de minister zegt dat het reuze meevalt. Dat is een merkwaardige tegenstelling. De minister zegt juist dat zij een verdubbeling wil van het aantal havo/vwo-leerlingen. Je zou dus allerlei injecties verwachten. Maar nee. Zij zegt dat er geen compensatie komt voor materiële prijsstijgingen. Dat betekent onder andere dat de stijging van de stookkosten mooi niet wordt gecompenseerd. Scholen verhalen die kosten dus op andere dingen.

Er moet worden geïnvesteerd, ook in het kader van de beleidsdoelen van het kabinet, in plaats van dat er wordt afgeknepen. Er moeten kwaliteitsstandaarden worden ontwikkeld. Er moet vooral worden gefaciliteerd. Gaat de minister die omslag zelf nog initiëren of moeten wij daarvoor wachten op het volgende kabinet?

Minister Van der Hoeven:

Mij valt op dat er stelselmatig wordt gesproken over stelselmatige signalen die u niet cijfermatig kunt onderbouwen en die ook in de enquêtes niet cijfermatig onderbouwd worden. Mij valt ook op dat u stelselmatig vergeet wat wij met deze Kamer hebben gedaan met betrekking tot regionaal arbeidsmarktbeleid. Het gaat dan om 15 mln. voor de risicoregio's plus 1 mln. extra gedurende drie jaar. Als gevolg van de motie-Dittrich is er 29 mln. uitgetrokken voor 2006 en 2007. Bovendien wordt er deze week een Convenant professionalisering afgesloten voor 100 mln. In het kader van de Beleidsagenda lerarenopleidingen 2005-2008 is er 23 mln. beschikbaar. In de periode 2006 tot en met 2008 is er 42 mln. uitgetrokken voor opleiden in de school. Dat vergeet u stelselmatig. Ik vind dat u dat niet moet doen, want daarmee geeft u een verkeerd beeld.

Wij hebben eerder over de prijscompensatie gesproken. Ik heb net gezegd dat er prijscompensatie is gegeven voor de lonen, die 80% van de kosten uitmaken. Alle signalen waarover u spreekt, hebt u nog geen enkele keer stelselmatig kunnen onderbouwen. Dat vind ik stelselmatig niet juist. Wat het format van het vragenuur betreft, daar gaat de voorzitter over.

De voorzitter:

Zo is dat.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

De minister zegt dat de inventarisatie van het CNV geen wetenschappelijk hoogdravend onderzoek is, maar het geeft wel degelijk een signaal af. Dat heeft natuurlijk ook effect op het toekomstige lerarentekort en de grootte daarvan. Is deze inventarisatie toch geen signaal dat de minister eens goed moet gaan kijken hoe het zit met de uitstroom van met name hoogopgeleide leraren uit het onderwijs en wat dit betekent voor het dreigende lerarentekort? Dat zijn belangrijke signalen die de minister niet kan negeren.

Minister Van der Hoeven:

Ik negeer geen signalen, maar het onderzoek is uitgevoerd onder 295 mensen, van wie er 210 in het primair onderwijs en 85 in het voortgezet onderwijs werken, terwijl alleen al het voortgezet onderwijs 62.000 werknemers telt. Wij moeten dus ook even nadenken over de representativiteit van het onderzoek. Dit neemt niet weg dat ik altijd gevoelig ben voor signalen. De Kamer krijgt hierover van mij elk jaar cijfers en er loopt nu een onderzoek naar de eerstegraads leraren in het voortgezet onderwijs. De Kamer ontvangt de cijfers in september, door middel van de Nota Werken in het Onderwijs. Die geeft dan de actuele stand van zaken weer, waarbij ook een vooruitblik naar 2010 en 2011 wordt gegeven.

Mevrouw Vergeer (SP):

Schoolbesturen kiezen er steeds vaker voor om aan docenten en leerkrachten grotere groepen te geven. Per docent worden minder uren toegekend om aandacht aan de leerlingen te kunnen besteden. Ook gebeurt het steeds vaker dat mensen pas carrière in het onderwijs kunnen maken als zij weggaan voor de klas en op school achter een bureau gaan zitten. Docenten worden slechter beloond dan managers. Wanneer gaat de minister hier echt iets aan doen, zodat het lesgeven beter wordt beloond dan het management?

Minister Van der Hoeven:

U weet precies hoe de verantwoordelijkheden liggen. Het is aan de schoolbesturen om hun formatieplannen op te stellen, niet aan de Kamer en ook niet aan de minister. Wel ben ik het met u eens dat je in het onderwijs kennelijk geen carrière maakt door goed onderwijs te geven, maar via de managementlijn. De zorgen daarover deel ik geheel met u. Dat is precies de reden waarom wij daarover in gesprek zijn met de besturenorganisaties die daarvoor de verantwoordelijkheid hebben. Binnenkort sluiten wij een convenant af over de beleidsruimte voor het personeelsbeleid. De zorg die u naar voren brengt, zal ik daarbij onder de aandacht brengen. Ik kan de besturen echter niet verplichten om minder managers aan te nemen. Wel zullen wij bezien hoe wij de bureaucratiebenchmark kunnen ontwikkelen, zodat inzichtelijk wordt hoeveel er aan management wordt uitgegeven.

Op dit moment zijn er veranderingen gaande in de organisatie van scholen. Men stapt af van het systeem van klassen met docenten. Soms wordt er in grotere groepen gewerkt en soms in kleinere. Soms wordt er met ondersteunende functies gewerkt. Dat vind ik op zichzelf genomen geen slechte ontwikkeling.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ongeacht de representativiteit van het onderzoek, vond ik dat daaruit het opvallende beeld naar voren kwam dat er net zoveel mbo'ers het onderwijs instromen als er universitair geschoolden uitstromen. Daartussen behoeft geen oorzakelijk verband te bestaan, maar het lijkt mij de moeite waard om dit signaal in een breder en dan wel representatief verband nader te onderzoeken. Wij willen wel graag mbo'ers, maar dan als klasassistenten. Tegelijkertijd willen wij de mensen met een eerstegraadsbevoegdheid graag in het onderwijs behouden. Is de minister bereid om in de nota die wij in september krijgen op deze problematiek in te gaan?

Minister Van der Hoeven:

Dat onderzoek loopt. Het gaat over het werken in het onderwijs en daarbij worden niet alleen de eerstegraadsfuncties, maar ook de ondersteunende functies betrokken. Ik heb de desbetreffende cijfers ook gezien. Op de vraag of er in de afgelopen jaren academisch geschoold personeel van de school is vertrokken, antwoordt 36% ja en 61% nee. Op de vraag of er personeel met een mbo-opleiding bij is gekomen antwoordt 47% ja en 51% nee. De verdeling over het primair en het voortgezet onderwijs staat er echter niet bij en dat vind ik wel jammer. Wij kunnen het dus niet één op één vergelijken, want voor hetzelfde geld komt er mbo-personeel bij in het primair onderwijs en gaan er academici weg uit het voortgezet onderwijs.

Het is van belang dat wij de ontwikkeling verder in kaart blijven brengen, omdat wij op die manier kunnen zien welk resultaat ingezet beleid heeft en wat de effecten zijn op de langere termijn, met name tot 2011.

Naar boven