Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 13 april 2005 over voedselbanken.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. Vandaag ronden wij het overleg af over het onderzoek naar voedselbanken, met name naar de redenen waarom mensen aankloppen bij een voedselbank. Ik ben de staatssecretaris erkentelijk voor dat onderzoek en voor de behandeling van het rapport. Het blijkt namelijk om 8500 mensen te gaan die regelmatig de gang naar de voedselbanken maken. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de reden waarom mensen daar naartoe gaan vaak gelegen is in het hebben van problematische schulden, allerlei vormen van verslavingen, problemen in de relatiesfeer – niet uitbetaalde alimentatie – en in het feit dat men de weg kwijt is geraakt in de instituties. Het is goed dat wij daarvan op de hoogte zijn. Ik ben de staatssecretaris ook erkentelijk voor de toezegging om met gemeenten – de overheid die het dichtst bij de mensen staat – van gedachten te wisselen over een aanpak om ervoor te zorgen dat naast elk voedselpakket ook een gericht ondersteuningspakket beschikbaar is, zodat mensen uit de problemen kunnen komen en weer op eigen benen kunnen staan. Ik ben hem er ook erkentelijk voor dat hij daarbij ons eigen CDA-rapport heeft gezien als een goede aanzet daartoe. Kan de staatssecretaris meedelen wanneer die bijeenkomsten gehouden worden? Wellicht is het mogelijk om als Kamerlid deel te nemen aan die bijeenkomsten of in ieder geval die bijeenkomsten bij te wonen.

Dan is er een punt waar wij erg ontevreden over zijn. De CDA-fractie heeft in maart een motie ingediend om de behandel-, beslis- en uitbetalingstermijnen bij gemeenten ten aanzien van de bijstandsuitkeringen te verkorten. Daar is door de regering een goede toezegging over gedaan. Ten aanzien van de behandeltijden bij het UWV hebben wij gevraagd om voor 1 april bericht te krijgen. Wij hebben schriftelijk vernomen dat er pas eind juni informatie komt. Wij nemen daar geen genoegen mee. Wij verwachten voor 10 juni een brief van het kabinet, zodat wij er voor de zomer over kunnen beslissen hoe het UWV gaat opereren om ervoor te zorgen dat mensen niet eerst naar een voedselbank gejaagd worden omdat zij drie maanden of langer op een uitkering moeten wachten.

Ten aanzien van energiebedrijven, wonen en de negatieve optie wil ik een drietal moties indienen.

De VerburgKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat energiebedrijven de afgelopen winter, ondanks de afspraak dat in de wintermaanden geen afsluitingen zullen plaatsvinden, in minstens duizend gevallen toch zijn overgegaan tot afsluiting;

constaterende dat bij de recente behandeling van de Splitsingswet, bij amendement is geregeld dat er een ministeriële regeling komt om vast te leggen hoe energieleveranciers zich maatschappelijk verantwoord dienen te gedragen indien rekeningen niet tijdig worden voldaan;

van mening dat daarnaast gemeenten een belangrijke rol hebben in het voorkomen en bestrijden van problematische schulden;

verzoekt de regering om tijdens de op korte termijn te houden regionale bijeenkomsten van SZW met gemeenten, nadrukkelijk aandacht te besteden aan een actieve en effectieve samenwerking tussen energiemaatschappijen en gemeenten inzake betalingsachterstanden, teneinde afsluiting van energietoevoer maximaal te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verburg, Koşer Kaya en Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82(24515).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wijs op het amendement van de fractie van GroenLinks om in de nieuwe elektriciteitswet en gaswet te regelen dat er niet meer afgesloten wordt tijdens de winterperiode. Ik vraag mij af wat deze motie aan dat stevige amendement toevoegt. Volgens mij is het gewoon geregeld en moeten daar afspraken over gemaakt worden. Er mag niet afgesloten worden.

Mevrouw Verburg (CDA):

Dat is maar een deel van het verhaal. In de eerste overweging van de motie hebben wij geconstateerd dat het in ten minste duizend gevallen toch is voorgekomen. Wij willen niet alleen voorkomen dat er in de wintermaanden wordt afgesloten, maar wij willen zorgen dat dit het hele jaar wordt voorkomen. Wij willen zorgen dat het niet komt tot een zodanige problematiek. Wij zien dat het kan werken als gemeenten en energiebedrijven elkaar opzoeken. Daarom hebben wij in deze motie die tweezijdigheid vastgelegd. Zij moeten elkaar opzoeken, want zij hebben allebei een maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij moeten waarmaken. Ik roep de staatssecretaris op om daar nadrukkelijk aandacht aan te besteden en ik reken op de warme steun van mevrouw Van Gent. Voor woningbouwcorporaties et cetera kan ook iets dergelijks gelden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat huisuitzetting vanwege hoogoplopende achterstand in de huurbetaling voorkomen moet worden;

van mening dat huisvesting een vitale maatschappelijke verantwoordelijkheid is en dat deze bepalend dient te zijn voor het opereren en optreden van woningbouwcorporaties;

van oordeel dat een aantal woningbouwcorporaties deze maatschappelijke verantwoordelijkheid uitstekend waarmaakt, terwijl anderen dat niet doen;

verzoekt de regering om in een convenant met de woningbouwcorporaties en de brancheorganisatie Aedes overeen te komen dat huisuitzetting maximaal wordt voorkomen;

verzoekt de regering tevens om tijdens de op korte termijn te houden regionale bijeenkomsten van SZW met gemeenten nadrukkelijk aandacht te besteden aan een actieve en effectieve samenwerking tussen gemeenten en woningbouwcorporaties teneinde huisuitzetting wegens huurbetalingsachterstand maximaal te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verburg, Koşer Kaya en Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83(24515).

De heer Van der Sande (VVD):

Hoe ziet u de eigen verantwoordelijkheid van de huurder op dit vlak? Deelt u hiermee niet als het ware een vrijbrief uit om die achterstanden te laten oplopen? Dat moet toch maximaal voorkomen kunnen worden?

Mevrouw Verburg (CDA):

Wij vinden dat huurders hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen, maar wij zien dat mensen in de praktijk hier en daar toch in de problemen komen. U weet hoe dat gaat, iemand zit in de problemen en ziet het om welke reden dan ook helemaal niet meer zitten en dan komt er een ogenblik dat je zo wanhopig bent dat je zelfs de enveloppen niet meer openmaakt. Wij vinden dat er een signaleringssysteem moet zijn, zoals sommige woningbouwcorporaties en gemeenten al hebben, om tijdig te kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld na een of twee maanden achterstand in de huurbetaling. Dan kun je voorkomen dat er heel grote problemen ontstaan, want dan heb je zowel huisuitzetting als grote, problematische schulden. Hoe eerder je erbij bent, hoe beter het is.

De heer Van der Sande (VVD):

U hebt het Verburgover maximaal voorkomen en daarmee spreekt u geen warme woorden uit, maar daarmee zegt u eigenlijk: laat het maar oplopen, wij zien wel waar het schip strandt, ook bij degenen die het wel kunnen betalen.

Mevrouw Verburg (CDA):

Nee, nee, nee, zo ken ik u niet. Zo neemt u de motie niet serieus.

De heer Van der Sande (VVD):

Dan moet u de motie goed maken.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik stel vast dat de heer Van der Sande mijn motie niet wil begrijpen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in sommige gevallen contracten totstandkomen zonder dat de consument het aanbod van een bedrijf bewust aanvaard heeft en dat dit met name het geval is in de financiële sector;

overwegende dat deze praktijk eraan bijdraagt dat kwetsbare consumenten schulden opbouwen;

van oordeel dat het ongewenst is dat consumenten aan een contract vast komen te zitten zonder dat zij een aanbod van een bedrijf weloverwogen aanvaard hebben;

verzoekt de regering, de uitzondering voor financiële diensten in artikel 7, Boek 7 BW, vierde lid, te schrappen zodat er een verbod komt om financiële diensten met een verzoek tot betaling ongevraagd toe te zenden, ook wanneer de consument reeds een relatie heeft met het desbetreffende bedrijf;

verzoekt de regering voorts, te inventariseren welke mogelijkheden er zijn om consumenten partij te maken bij een overeenkomst zonder dat zij een aanbod van een bedrijf bewust aanvaard hebben en de Kamer op grond daarvan voor 1 juni 2006 een voorstel te doen toekomen om dit ongewenste verschijnsel te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verburg en Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84(24515).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. In het overleg over de voedselbanken bleek dat er zaken zijn die wij met elkaar lang niet goed genoeg geregeld hebben, waardoor mensen, vaak buiten hun schuld, zijn aangewezen op voedselbanken. Dat is een verschijnsel waarvoor wij ons allemaal moeten schamen. Een van de redenen waarom mensen naar voedselbanken gaan, is dat zij geen gebruik maken van voorzieningen die misschien wel voor hen van toepassing zijn. Nu wachten wij al bijna een half jaar op een onderzoek naar het niet gebruiken van die voorzieningen. Behalve een soort vluchtschriftje waarin geen uitkomsten stonden, is daar nog steeds niets van verschenen. De laatste aankondiging was dat het onderzoek in mei gereed zou zijn. Ik vraag de staatssecretaris om in ieder geval uiterlijk eind mei met een standpunt te komen over de methode waarmee het niet gebruiken van voorzieningen fors bestreden zal worden, waardoor wij niet meer te maken krijgen met situaties waarin mensen rechten hebben die zij niet kunnen verzilveren.

Ik wil twee moties indienen. Zij hebben allebei betrekking op het feit dat mensen gedwongen zijn om gebruik te maken van de voedselbanken, omdat uitvoeringsorganisaties van sociale zekerheid niet goed genoeg, niet passend, hun werk doen.

De eerste motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat 14% van de mensen die recht hebben op een uitkering gebruikmaken van de voedselbank omdat de uitkering niet tijdig wordt uitgekeerd;

constaterende dat onder meer uit het onderzoek naar gebruikers van voedselbanken bleek dat door te late en te lage uitbetaling van uitkeringen door de uitkeringsorganisatie forse schulden ontstaan;

van mening dat de uitkeringsorganisatie aangesproken mag worden op tijdigheid en dat het dan in de rede ligt dat deze uitkeringsorganisatie de kosten van de schulden vergoedt;

verzoekt de regering, het UWV op te dragen de kosten van de schulden die zijn ontstaan door de te late en te lage uitbetaling van de uitkering te vergoeden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Noorman-den Uyl en Verburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85(24515).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik wil vervolgens mijn tweede motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 17% van de gevallen mensen gebruikmaken van de voedselbanken door een daling van hun uitkering;

van mening dat de uitkeringsgerechtigde in beginsel Noorman-den Uylniet onder het sociaal minimum bevoorschot mag worden;

van mening dat indien het uitkeringsrecht lager is dan het sociaal minimum, de uitkeringsorganisatie zelf op eigen initiatief moet toetsen of er recht is op de kopjesregeling of de Toeslagenwet;

verzoekt de regering, het UWV op te dragen zich aan de bovengenoemde regels te houden en actieve voorlichting te geven over een mogelijk recht op de kopjesregeling en de Toeslagenwet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Noorman-den Uyl en Verburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86(24515).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Ik heb tijdens het debat aan de staatssecretaris, en via hem ook aan de minister, een zwartboek aangeboden over UWV. Daarin zijn stapels brieven gebundeld waaruit blijkt dat mensen echt te weinig geld krijgen en dat mensen heel lang, soms maandenlang, op geld moeten wachten. Maar naar mijn indruk blijkt er ook uit dat er toch sprake is van structurele fouten in de uitkeringstoekenning. Dat verontrust mij zeer. Daarom vraag ik de staatssecretaris om er samen met de minister van Sociale Zaken nauwlettend op toe te zien dat mensen recht wordt gedaan. Mogelijk is nader onderzoek nodig om te bezien of uitkeringsregelingen, met name de Toeslagenwet en de kopjesregeling, wel juist worden uitgevoerd.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Wij hebben twee keer uitgebreid gedebatteerd over de voedselbanken. Vandaar ik uitsluitend mijn motie zal voorlezen. De motie spreekt voor zichzelf.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voedselbanken overbodig zouden moeten zijn;

overwegende dat niettemin voor ongeveer 8000 Nederlandse gezinnen voedselbanken vooralsnog een broodnodige voorziening zijn;

overwegende dat voedselbanken worden gerund door vrijwilligers die daar niet alleen veel tijd aan besteden, maar zich ook geconfronteerd zien met hoge exploitatiekosten;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de omvang van deze noodzakelijke exploitatiekosten en de wijze waarop deze worden gefinancierd;

verzoekt de regering tevens, zo nodig te voorzien in een substantiële bijdrage voor deze exploitatiekosten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87(24515).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. We hebben twee uitgebreide debatten gevoerd over de voedselbanken. Eigenlijk waren we het er allemaal over eens dat het heel triest is dat in een rijk land als Nederland voedselbanken nodig zijn. We waren het er ook over eens dat de vrijwilligers die zich daarvoor inzetten, veel lof verdienen.

Maar in dit debat werd ook vaak naar anderen verwezen, die hun verantwoordelijkheid niet zouden nemen. Ik ben het eens met de opmerkingen van mevrouw Verburg over de uitkeringen: acht weken op een uitkering wachten, is al normaal; zestien weken komt ook voor. Wij willen dat vóór de zomer is geregeld dat mensen vier weken na aanvraag hun uitkering krijgen. En voorschotten dienen dan niet onder het sociaal minimum te zijn. Dat sociale minimum is er namelijk niet voor niets; het is het minimum om van rond te kunnen komen en minder dan dat levert mensen schulden op.

In het debat was voor ons verder duidelijk dat het moeilijk is om naar het kabinetsbeleid te kijken voor het ontstaan van voedselbanken. We hebben de laatste jaren immers wel een behoorlijke toename van het aantal gezien, we hebben inmiddels zelfs te maken met het rare fenomeen dat er wachtlijsten zijn voor voedselbanken. Het is allemaal geen luxe, het is bittere noodzaak. Ik ondersteun dus de motie die vraagt om een onderzoek naar de exploitatiekosten en een eventuele bijdrage. Ik heb hierover bij de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken een amendement ingediend, maar daar was destijds helaas onvoldoende steun voor.

GroenLinks vindt het van groot belang dat de mensen die bij de voedselbanken komen ook adequate hulp krijgen. Mensen zouden de informatie moeten krijgen die ze nodig hebben over bijzondere regelingen, bijzondere bijstand enzovoorts. Tegenwoordig heb je bijna een boekhouder nodig om alles goed te kunnen aanvragen en ervoor in aanmerking te kunnen komen. Veel mensen hebben daar hulp bij nodig. Daarom dien ik de volgende motie in:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voedselbanken in veel gemeenten het sluitstuk vormen van de zorg voor mensen met financiële problemen;

overwegende dat uit onderzoek bij de voedselbanken bleek dat veel klanten niet of onvoldoende bekend zijn met de gemeentelijke faciliteiten voor minima;

overwegende dat het niet-gebruik van voorzieningen voor inkomensondersteuning, schuldhulpverlening en reïntegratie een oplossing voor de financiële problemen in de weg staat;

verzoekt de regering om met gemeenten in overleg Van Gentte treden over een actievere rol bij de ondersteuning van de lokale voedselbank, het doorverwijzen van cliënten en het houden van spreekuren bij de voedselbanken zelf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88(24515).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voor GroenLinks is het van bijzonder belang dat er zogenaamde "bijzonderebijstandsbrigades" komen, dat die naar de mensen gaan die hulp nodig hebben en díe mensen informeren die niet alles precies weten en niet altijd even assertief voor hun rechten opkomen. Daardoor blijven namelijk veel zaken liggen. Het heeft ook te maken met het wegtellen van de categoriale bijstand. Toch wil ik vragen om alles op alles te zetten.

Het is goed, maar ook jammer dat er voedselbanken zijn. Ons gaat het er echter om dat mensen niet een half broodje per week erbij moeten krijgen, maar dat mensen een volle boodschappentas erbij krijgen. In het koopkrachtbeleid zou dáárvoor moeten worden gekozen. Wij hebben liever niet dat die volle boodschappentas van de voedselbank komt, maar willen dat de mensen die zelf kunnen betalen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. De grootste groep die gebruik maakt van de voedselbanken betreft de bijstandsmoeders. Ik wil dat helder in kaart wordt gebracht tegen welke praktische problemen bijstandsmoeders aanlopen bij de overstap van een uitkering naar werk, zodat wij gericht naar oplossingen kunnen zoeken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de grootste groep die van de voedselbanken gebruik maakt, de bijstandsmoeders zijn;

voorts constaterende dat deze vrouwen veelal wel zouden willen werken, maar op praktische problemen stuiten bij toetreding tot de arbeidsmarkt;

van mening dat allereerst een heldere analyse gemaakt moet worden van de problemen die bijstandsmoeders ervan weerhouden de stap naar de arbeidsmarkt te maken, alvorens oplossingen op maat geformuleerd kunnen worden;

verzoekt de regering, te onderzoeken tegen welke problemen bijstandsmoeders aanlopen bij de overstap van uitkering naar werk en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89(24515).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Dit VAO vindt plaats naar aanleiding van een algemeen overleg over voedselbanken. Dit overleg was mede gebaseerd op een onderzoek daarover dat ik naar de Kamer heb gestuurd. Dit onderzoek verscheen op een moment dat er in Nederland allerlei stellingen over voedselbanken werden betrokken en allerlei uitspraken werden gedaan die vervolgens door de uitkomst van het onderzoek werden gelogenstraft. Wij moeten dit soort uitspraken daarom niet meer doen. Het is geen schande dat er voedselbanken zijn. De bestaansreden van de voedselbanken heeft te maken met het volgende. Van de mensen die bij de voedselbanken komen, zit 83% in een hulpverleningstraject. Zij worden door de hulpverleners niet gewezen op voor hen beschikbare voorzieningen. Van de mensen die bij een voedselbank komen, zit 13% in een reïntegratietraject. Dit betekent dat 87% niet in een reïntegratietraject zit en niet op weg is naar werk. Als wij deze gegevens bezien, moeten wij naar ik meen vaststellen dat het fenomeen voedselbanken bestaat, maar dat wij dit wel in de goede context moeten plaatsen. Ik heb afgelopen dinsdag een gesprek gehad met professor Engbersen, de armoedegoeroe van dit land. Hij heeft mij uitgelegd dat voedselbanken niet nodig zijn. Gemeenten zouden volgens hem eigenlijk maar één uitdaging moeten hebben, namelijk het volledig overbodig maken van de voedselbanken door ervoor te zorgen dat men datgene doet wat men moet doen. Daar spreken wij over. Ik vind dat deze beeldvorming uit de wereld moet; dat wilde ik graag aan het begin van dit debat gezegd hebben.

Verder ga ik graag in op een aantal moties, want natuurlijk ontbreekt er nog wel het een en ander aan de uitvoering als wij het hebben over uitkeringen, de toeleiding naar voorzieningen en het niet gebruik maken van voorzieningen. Maar dit is een ander verhaal dan dat over de noodzaak van voedselbanken.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik houd de staatssecretaris voor dat de voedselbanken een noodzakelijk kwaad zijn.

Staatssecretaris Van Hoof:

Dat zijn ze dus niet.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat mag u vinden. U citeert professor Engbersen die zegt dat als de gemeenten hun werk goed zouden doen, de voedselbanken niet nodig zouden zijn. Dit is echt onzin. De resultaten van het onderzoek dat u zelf heeft geïnitieerd, laten zien dat bijvoorbeeld het niet tijdig uitbetalen van de uitkering door UWV – ik heb u daarover het zwartboek aangeboden – geen zaak van de gemeenten is. Het feit dat mensen schulden hebben, wil niet zeggen dat je daarvoor rechtstreeks naar de gemeente moet wijzen. Hetzelfde geldt voor het feit dat mensen soms dak- en thuisloos zijn. Ik vind het veel te gemakkelijk als u zich bij die conclusie aansluit en zegt: eigenlijk moet je de voedselbanken verwijten aan de gemeenten. Dat is een conclusie die zeker niet gerechtvaardigd is, gezien het rijksbeleid en het inkomensbeleid dat daarmee samenhangt. Ik neem u dat kwalijk en ik vraag u, die uitspraak terug te nemen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik zou u aanraden dat niet te doen, mij dat kwalijk te nemen. Ik neem het ook niet terug, omdat de feitelijkheid zo is. Daarnaast is de uitkeringsinstantie UWV ook aanspreekbaar. Daar hebt u wel gelijk in, maar voor het overige zijn de feiten zoals zij zijn. Dat zeg ik niet alleen, de man waarmee ik dit gesprek heb gevoerd, zegt dat ook. Ik heb u in het algemeen overleg een voorbeeld gegeven van een gemeente waar je met tranen in de ogen weggaat als je hoort hoe daar met de mensen wordt omgegaan. Natuurlijk staat het voorbeeld niet voor alle gemeenten, maar feit is wel dat op dit moment nog te veel in de uitvoering ontbreekt, dat te veel mensen niet worden bereikt, dat er te veel bureaucratie is in de uitvoering en dat mensen niet geholpen worden. Ook als zij al met een hele stapel formulieren komen, wordt hun gevraagd om alstublieft nog een formulier in te vullen. Dat zijn de feiten die hier spelen. Ik heb er bezwaar tegen – als wij het al hebben over het terugnemen van uitspraken – dat alleen maar het kabinet verantwoordelijk wordt gehouden voor al deze problemen. Als er al gewezen moet worden, moet er ook gewezen worden naar de uitvoeringsinstanties en de betrokkenen zelf. Daar praten wij met zijn allen ook niet over. Vervolgens heeft het alles te maken met de regelgeving die daaraan ondersteunend is.

Voorzitter. Dat is het statement dat ik graag kwijt wilde. Het is een statement waar ik ook achter sta. Ik neem het dan ook niet terug.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Wij hebben net een debat gehad waaruit blijkt dat het Nibud en anderen hebben vastgesteld dat een gezin met meerdere kinderen € 50 per maand tekortkomt, omdat het inkomen gewoon koud te laag is. Dan kunt u dat niet de rug toekeren en zeggen dat het de schuld is van de gemeente. Nee, het is de schuld van uw inkomensbeleid!

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Noorman had het woord niet. Mevrouw Van Gent heeft het woord.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Ik was niet bij dat debat, maar goed. Oké.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb toch nog wel even een vraag aan de staatssecretaris. Het lijkt bijna alsof hij er trots op is dat er in Nederland voedselbanken zijn...

Staatssecretaris Van Hoof:

Ach...

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

...en dat kan de staatssecretaris toch niet menen? Hij gaat maar in de aanval, omdat dit de beste verdediging is, maar hij kan toch niet ontkennen dat veel mensen verstrikt raken in regelgeving, dat veel mensen veel te lang moeten wachten voordat zij hun uitkering krijgen, dat veel mensen de weg niet kennen die zij moeten inslaan om te krijgen waar zij recht op hebben, omdat het maar ingewikkelder en ingewikkelder is gemaakt.

De voorzitter:

En uw vraag is?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Staatssecretaris, dat zijn toch dingen die u had moeten voorkomen? Dan was het ook niet nodig geweest dat die voedselbanken er waren. Natuurlijk moeten gemeenten het beter doen. Als het beter kan, moet het beter, dat ben ik met u eens. Maar u moet niet alleen met de vinger naar andere partijen wijzen, want op dat moment wijst u ook met vier vingers naar uzelf.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Met enige verbazing neem ik kennis van wat mevrouw Van Gent zegt. Al was het maar omdat wij dit hele verhaal in het algemeen overleg aan de orde hebben gehad. Al was het maar omdat ik daarop gereageerd heb zoals ik daarop gereageerd heb, met dank aan de warme woorden die mevrouw Verburg daarover zojuist sprak. Al was het maar omdat ik aangegeven heb dat ook ik vind dat het niet deugt. Mevrouw Van Gent weet dat. Zij heeft daar zelf in het algemeen overleg ook heel aardige dingen over gezegd. Dan vraag ik mij toch af wat wij aan het doen zijn als wij het hele spel hier nog een keer gaan herhalen. Ja, mevrouw Van Gent, u weet hoe het zit, u weet wat ik daarover gezegd heb, u weet wat ik daarvan vind en ik heb u ook beloofd dat ik binnen anderhalve maand met een maatregel kom op het moment dat de gemeenten er zelf niet uitkomen. Waarom is het dan nog nodig om de show hier nog een keer op te voeren?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U bent zelf begonnen, staatssecretaris. U mag dan wel lawaai gaan maken, maar daar heb ik gewoon maling aan.

Staatssecretaris Van Hoof:

Mevrouw Van Gent, u mag het weergeven van de feitelijkheden geen show noemen.

Voorzitter. Ik stel voor dat ik overga tot de behandeling van de moties.

De voorzitter:

Dat zou ik graag zien.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik begin met de eerste motie van mevrouw Verburg over de energiebedrijven. In het dictum van de motie wordt gevraagd om tijdens de regionale bijeenkomsten die ik van plan ben te houden, aandacht te geven aan een actieve en effectieve samenwerking tussen de energiemaatschappijen en de gemeenten bij betalingsachterstanden en om de afsluiting van de energietoevoer te voorkomen. Ik heb inderdaad aangegeven dat ik zes à zeven van die bijeenkomsten ga houden. Ik heb ook aangegeven dat ik een grotere, bredere bijeenkomst ga houden met hulpverleningsinstanties. Dat zal zoals het er nu uitziet eind juni plaatsvinden. De data voor de andere bijeenkomsten heb ik nog niet, maar ik beloof mevrouw Verburg dat ik de Kamer daarover zal informeren. Sterker, ik zal de Kamercommissie uitnodigen om daarbij aanwezig te zijn, zodat men kan zien wat daar gebeurt en kan horen wat wij daar zeggen. Een van de punten die wij daarbij aan de orde zullen stellen, is datgene wat mevrouw Verburg in deze motie vraagt. Zij moet zelf maar beoordelen of zij vindt dat de motie nu nog in stemming moet komen. Het onderwerp staat wat mij betreft op de agenda.

De tweede motie van mevrouw Verburg gaat ook over deze regionale bijeenkomsten en over aandacht aan de samenwerking tussen gemeenten en woningcorporaties. Ik kan over deze motie ongeveer hetzelfde antwoord geven, los van het feit dat ook andere spelers in het veld met deze partijen overleg voeren, zoals de NVVK. Ik heb er geen enkel probleem mee om dit soort zaken op de agenda te zetten. Dat is precies de bedoeling van de bijeenkomsten. Ik wil dit agenderen op het moment dat ik ervan mag uitgaan dat overal ook de nieuwe wethou ders aanwezig zullen zijn, zodat onze woorden ook op de juiste plaats terechtkomen.

Ten slotte ga ik in op de motie waarin het gaat om het tegengaan van het feit dat mensen door niets te doen aan iets gebonden zijn. Ik kan niet overzien wat de effecten, de mogelijkheden en de onmogelijkheden zijn. Ik ben bereid om als de motie wordt aangenomen de Kamer te informeren over datgene wat hier wel en niet mogelijk is. Inhoudelijk kan ik daarop nu niet reageren.

Ik kom bij de motie van mevrouw Noorman-den Uyl en mevrouw Verburg, die uitspreken dat de uitkeringsinstantie mag worden aangesproken op tijdigheid en die de regering verzoeken het UWV op te dragen de kosten te vergoeden. Het kabinet zal met een reactie komen over de tijdigheid. Ik heb begrepen, ook uit het verslag van de procedurevergadering, dat de Kamer die reactie voor 9 juni wil ontvangen. Wij zullen de Kamer informeren over het aspect dat mevrouw Noorman hierbij aan de orde heeft gesteld. Misschien is het wijs om deze motie nog even aan te houden.

Mevrouw Noorman-den Uyl en mevrouw Verburg hebben een motie ingediend over de kopjesregeling en de Toeslagenwet. Dit heeft alles te maken met de mogelijkheden die men in eigen huis heeft voor de automatisering en de informatievoorziening. Ik stel voor dit punt in dezelfde brief mee te nemen die ik de Kamer daarnet heb toegezegd.

Mevrouw Noorman-den Uyl heeft mij een vraag gesteld over het SCP-rapport. Ik heb de Kamer hierover in het algemeen overleg geïnformeerd. Daarbij heb ik gezegd dat het SCP deze zomer met een werkdocument zal komen en dat de Kamer vervolgens uiteraard een kabinetsreactie zal krijgen. Ik heb ook gezegd dat ik pas kan reageren als ik het SCP-rapport heb ontvangen. Mevrouw Noorman-den Uyl wil van mij weten of ik bereid ben om zo snel mogelijk te reageren. Dat is het geval.

Mevrouw Huizinga-Heringa vraagt zich af of het kabinet financiële steun wil geven aan de voedselbank als zodanig. Ook dat onderwerp is in het algemeen overleg hierover aan de orde geweest. Ik heb daarbij al gezegd dat naar mijn stellige overtuiging het bestaan van de voedselbank niet nodig zou zijn wanneer gebruik werd gemaakt van de middelen die er zijn. Dat betekent dat ik alleen al op die basis van mening ben dat er geen reden bestaat om tegemoet te komen aan de motie van mevrouw Huizinga. Daarnaast betreft dit private activiteiten, die bovendien soms ook nog om andere redenen zijn gestart dan vanuit de invalshoek van de armoedebestrijding. Dat vormt voor mij een tweede reden om er niet op in te willen gaan. Dit betekent dat ik het aannemen van de motie van mevrouw Huizinga ontraad.

De motie van mevrouw Van Gent gaat over onderwerpen die in het overleg aan de orde zijn geweest. Van die onderwerpen heb ik toen al aangegeven dat dit nu precies de zaken zijn die wat mij betreft in de bijeenkomsten met de gemeenten nog eens onder de aandacht zullen worden gebracht. Ik had dus al gezegd dat ik dit allemaal zou willen gaan doen. Vanuit deze optiek is deze motie absoluut overbodig.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat geldt ook voor een aantal andere moties van mevrouw Verburg en mevrouw Noorman. Ook in die gevallen zegt de staatssecretaris dat hij het in de bijeenkomsten aan de orde zal stellen. Mijn motie is bedoeld als een ondersteuning. Het is niet overbodig dat ook de Kamer uitspreekt het belangrijk te vinden dat dit soort dingen gebeuren. Op deze manier wordt het breder getrokken en wordt de urgentie aangegeven.

Staatssecretaris Van Hoof:

Het feit dat ik zelf heb besloten om dit allemaal op te gaan zetten en er druk mee bezig ben, geeft aan dat het kabinet deze urgentie wel degelijk ziet. Met andere woorden: deze aansporing hebben wij niet nodig. Als mevrouw Van Gent vindt dat zij er goed aan doet om er nog een keer op te wijzen, terwijl de urgentie al wordt gevoeld, mag zij dat relevant vinden. Ik vind het eigenlijk niet nodig.

Ik meen dat de motie van mevrouw Koşer Kaya over bijstandmoeders die tegen problemen aanlopen bij de overstap van uitkering naar werk heel interessant is. Zij vraagt mij dit te onderzoeken. Dit onderwerp is al eerder aan de orde geweest. Uit de losse pols veronderstel ik dat dit alles te maken heeft met het feit dat werkende moeders vrijgesteld zijn van de sollicitatieplicht. Zoals u weet zijn het er 92.000 in getal. Dat houdt in dat men niet in de richting van arbeid wordt geleid. Dat betekent dat men deze mensen daarmee langdurig van de arbeidsmarkt weghoudt en naarmate dat langer duurt, wordt de toetreding almaar moeilijker. Wij weten dat dat zo is. Wij brengen op die manier de mensen in een positie die naar de toekomst toe zeer nadelig is. Het is een primaire reactie en daarmee zeg ik niet dat ik de woorden van mevrouw Koşer Kaya niet serieus wil nemen. Het is echter wel het eerste dat bij mij boven komt als ik naar dit onderwerp kijk.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De mening van de staatssecretaris is mij bekend. Ik heb gevraagd om juist alle praktische problemen te onderzoeken, zodat wij voor eens en altijd naar oplossingen kunnen kijken. Wij blijven anders heen-en-weer praten en daar heb ik schoon genoeg van. Deze dames willen wel aan het werk.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik probeer mevrouw Koşer Kaya duidelijk te maken dat het hoofdprobleem ligt in deze situatie. Ik heb ook gezegd dat dit niet betekent dat ik daarmee de motie afwijs. Dat is een ander verhaal. Het lijkt mij dat er geen verschil van mening tussen ons bestaat over de essentie van het probleem.

De voorzitter:

Wij hebben gesproken over de motie en ik stel voor het debat niet over te doen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

62.000 alleenstaande ouders in de bijstand hebben wel een sollicitatieverplichting, want er zitten er 94.000 mensen in de bijstand. Die 62.000 mensen komen ook niet aan het werk. Ik heb een initiatiefwetsvoorstel gemaakt, dat daarvan een analyse geeft. Vindt de staatssecretaris het niet wenselijk te analyseren hoe het komt dat die 62.000 mensen niet aan de slag komen?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik denk dat wij het debat over de wet-Vazalo niet moeten overdoen, want de stellingname is duidelijk en ook de opvatting van het kabinet is duidelijk. Het is interessant om te onderzoeken waarom mensen niet aan de slag komen. Het is ook interessant om te onderzoeken waarom mensen vrijstelling hebben van sollicitatieplicht. Het is nog veel interessanter om te kijken of dat terecht is dan wel of het voordelig of nadelig is. In die zin vindt mevrouw Koşer Kaya mij niet op haar weg. Ik kon mij echter niet bedwingen een primaire reactie op haar vraag te geven.

De heer Van der Sande (VVD):

Naar mijn beleving heeft de staatssecretaris dit al toegezegd bij de motie-Van Gent/Van der Sande, die bij de begrotingsbehandeling is ingediend en over hetzelfde onderwerp gaat. Ik zie in de non-verbale communicatie dat dat het geval is. Mag ik constateren dat de staatssecretaris dit overbodig vindt?

Staatssecretaris Van Hoof:

Alles wat het kabinet heeft toegezegd, hoef ik geen tweede keer toe te zeggen. In die zin is het overbodig. Ik begrijp dat mevrouw Koşer Kaya het zo belangrijk vindt, dat zij mij daar nog een keer op wilde wijzen. Ik heb daarop gereageerd zoals ik heb gedaan.

De voorzitter:

Het debat wordt niet nog een keer overgedaan. Wij gaan straks stemmen over de ingediende moties. Ik schors de vergadering.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 19.45 uur tot 20.20 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven