Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 77, pagina 4769-4788 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 77, pagina 4769-4788 |
Aan de orde is het debat over de situatie bij NedCar.
De voorzitter:
Ik heet de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken van harte welkom. Afgesproken zijn spreektijden van drie minuten.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter. Afgelopen dinsdag hebben wij goed nieuws gekregen uit Born. Goed nieuws, omdat de bonden en NedCar het eens zijn geworden. De CDA-fractie is daar blij mee, want daardoor is er weer perspectief gekomen, perspectief voor de mensen die werken bij NedCar, perspectief voor NedCar zelf en perspectief voor de totale werkgelegenheid in Limburg. Dat was nodig, want wij hebben meegeleefd met de mensen die bij NedCar werken. Sommigen werken daar kort, anderen al wat langer en weer anderen al 35 jaar, sinds de start van NedCar. Dat bedrijf werd toen beschouwd als aanbieder van werkgelegenheid ter vervanging van die in de mijnen, die toen werden gesloten. Al die mensen zijn trots op NedCar, maar vaak ook financieel afhankelijk van dat bedrijf. Soms werken hele gezinnen bij NedCar. Dan doet het pijn om te horen dat er banen verloren dreigen te gaan. Gelukkig is er nu een opening. Het is goed dat de bonden en NedCar en samen uitgekomen zijn. De rol die de minister-president, de staatssecretaris en de minister van Economische Zaken hierin hebben gespeeld, wil ik niet onbenoemd laten.
Het Limburgs Dagblad kopte afgelopen maandag dat voorzover Jan Peter Balkenende al vrije dagen had, hij er de afgelopen week in ieder geval twee kwijt was aan de perikelen bij NedCar. Die inzet is dus niet voor niets geweest. Zelfs de bonden hebben gezegd blij te zijn met de inzet van het kabinet. Daaraan hebben zij toegevoegd dat de minister-president de zaak heeft vlotgetrokken.
Waar staan wij nu? Er vallen geen ontslagen binnen een maand, maar gedurende bijna een jaar kan er met een task force uit NedCar zelf naar alternatieven voor de bouw van de Smart worden gezocht. Dat is goed nieuws.
Wij hebben van de staatssecretaris van Economische Zaken een brief gekregen met daarin een analyse van de sterke en zwakke punten van de regio. Daar hadden wij om gevraagd tijdens eerder gehouden vragenuurtjes. Ik complimenteer de staatssecretaris met die brief, want er wordt een gedegen analyse in gegeven van de mogelijkheden die de regio biedt. Na het akkoord verwachten wij uiteraard wel een aanvulling van het kabinet. Wij horen graag welke rol het kabinet kan spelen in de ondersteuning van de task force die alternatieven voor de productie van de Smart moet zoeken, en hoe de provincie Limburg kan bijdragen. In eerdere debatten hebben wij al gesteld dat NedCar natuurlijk in eerste instantie aan zet is. Blijvende inzet van het kabinet is in de ogen van onze fractie ook essentieel. Het komende jaar moet er namelijk veel werk worden verzet om daadwerkelijk alternatieven te vinden. Welke rol ziet het kabinet daarin voor zichzelf weggelegd?
De staatssecretaris verklaart in haar brief dat 22 internationale bedrijven Limburg hoog op hun lijst van potentiële vestigingsplaatsen hebben staan. Wil de staatssecretaris uitleggen wat het kabinet doet om het voor deze bedrijven extra aantrekkelijk te maken om zich te vestigen in Limburg, zodat zij daadwerkelijk besluiten om zich daar te vestigen? In hoeverre kan het oude IPR-instrumentarium daaraan bijdragen?
De CDA-fractie wil dat het kabinet serieus werk maakt van de Limburgse versnellingsagenda. Zij verzoekt het kabinet dan ook dringend om zich in te zetten voor de majeure projecten. Wil de staatssecretaris nu al zeggen wanneer over deze projecten wordt besloten? Wil zij ook op grond van haar huidige kennis van zaken vertellen wat haar mening is over deze projecten?
Eerder hebben wij gesproken over de mogelijkheden tot ondersteuning vanuit het Fonds Economische Structuurversterking. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat er daadwerkelijk een bijdrage uit dat fonds komt?
Eurocommissaris Kroes zei onlangs dat zij op korte termijn voorstellen zou doen om een royalere ondersteuning van onderzoek en innovatie in het Europese bedrijfsleven mogelijk te maken. Zij geeft aan dat staatssteun een wapen kan zijn in de strijd om meer banen en meer economische groei. Dat is een verandering als je het vergelijkt met de voormalige standpunten van de Europese Commissie. Wat zijn de verwachtingen van de staatssecretaris van de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie en welke kansen bieden die om de economie, niet alleen die van Limburg, maar ook die in de rest van Nederland, een impuls te geven?
Wij zijn blij met de ontwikkelingen rond SABIC. De inzet van de staatssecretaris en de minister van Economische Zaken heeft ertoe geleid dat de weg vrij is om een nieuwe naftakraker te bouwen. Wij hadden daarom gevraagd in het kader van de debatten rond NedCar, aangezien dat een enorme bijdrage kan leveren aan de versterking van niet alleen het chemiecomplex in Sittard/Geleen, maar vooral ook aan de realisering van nieuwe werkgelegenheid. Dit levert 450 banen op voor de regio. Dat is geweldig voor de versterking van het industriële complex in Limburg. Ik heb het dan niet eens over de werkgelegenheid die ontstaat door de bouw, de toelevering en de installatie zelf. Het is wel van belang dat SABIC zich verbindt om dit jaar daadwerkelijk een besluit te nemen en een inspanningsverplichting aan te gaan. Minister Brinkhorst heeft hier, zo heb ik begrepen, terecht aan vastgehouden bij de ondertekening van de intentieverklaring.
Namens mijn fractie dank ik het kabinet voor de grote inzet. Ik spreek de verwachting uit dat die inzet blijvend zal zijn. Wij gaan ervan uit dat het kabinet zich voortvarend zal inzetten om Limburg als de industriële provincie bij uitstek te ondersteunen en te versterken door het aantrekken van nieuwe bedrijven, het aanjagen van de versnellingsagenda en het verder ontwikkelen van de investeringsagenda voor Zuidoost-Nederland. Voorts verwachten wij van het kabinet dat het zich zal inzetten voor het totstandkomen van bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking en dat het betrokken blijft bij de task force van NedCar.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De heer Verhagen heeft dit debat aangevraagd. Dat vinden wij zeer terecht, want wij maken ons allemaal grote zorgen over de positie van de 1000 werknemers bij NedCar. Als ik de heer Verhagen goed beluister, is hij eigenlijk vooral tevreden over dit kabinet, de staatssecretaris in het bijzonder. Heeft het CDA nog iets te wensen in dit debat?
De heer Verhagen (CDA):
Ja, als de heer Vendrik goed had geluisterd, had hij gehoord dat ik het kabinet heb gevraagd het hier niet bij te laten, maar een voortdurende en voortvarende inzet te plegen, juist als het gaat om de verdere ondersteuning. Ik heb het kabinet voorts gevraagd betrokken te blijven bij de task force, ook al is er een akkoord gesloten tussen de bonden en NedCar en ook al krijgt de task force een jaar de gelegenheid naar nieuwe bedrijvigheid. Wij willen met het oog op de versnellingsagenda, ontwikkeld door de provincie Limburg, ook antwoord hebben op de vraag hoe het kabinet gaat bijdragen aan het realiseren van die agenda. Als die drie elementen niet worden gerealiseerd, blijft het bij een op zichzelf prima akkoord tussen vakbonden en NedCar, maar is de kans aanwezig dat we over een jaar in dezelfde situatie zitten. Dat wil mijn fractie voorkomen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb niet alleen goed geluisterd naar de heer Verhagen, de brief van de bewindslieden heb ik ook goed gelezen. Volgens mij staat het daar allemaal in. Het kabinet blijft uiteraard betrokken bij NedCar. Het kabinet gaat, waar het kan, die task force ondersteunen. Over de versnellingsagenda heeft de minister van Economische Zaken al eerder uitspraken gedaan. Ik dacht dat het CDA al was bediend voor de start van dit debat. Maar goed, wij gaan het meemaken bij de beantwoording. Het kan nooit kwaad een open deur nog een keer in te trappen.
De heer Verhagen (CDA):
Het is geen open deur. De heer Vendrik denkt misschien dat het volstaat om op het Plein te zeggen dat je meeleeft met mensen van wie de werkgelegenheid op het spel staat, maar ik zie dat anders. Ik leef niet alleen mee op het Plein, maar ook in de Kamer, want daar vindt de besluitvorming plaats. Ik wil juist hier de toezegging van het kabinet over een blijvende betrokkenheid op de drie door mij genoemde punten. Wat mij betreft is er dus verschil tussen meeleven en werkelijk meedoen. De Europese Commissie doet daarnaast andere voorstellen over de staatssteun. Er zijn op dat punt ook meer mogelijkheden dan vroeger.
De heer Slob (ChristenUnie):
De heer Verhagen vraagt het kabinet op welke wijze het betrokken blijft bij de task force. Die vraag leeft ook bij mijn fractie, maar hoe staat de CDA-fractie daar zelf in als het gaat om hoe dit handen en voeten moet krijgen? Dat is best lastig.
De heer Verhagen (CDA):
Dat is zeker lastig. Ik gebruik dit debat ook om daarin meer inzage te krijgen. Er kan niet worden gezegd dat de bonden, een vertegenwoordiging van het bedrijf, de task force doen en de boer opgaan. Er zal ook een link met het kabinetsbeleid moeten zijn. Het zal dus niet makkelijk zijn.
Als je enerzijds kijkt naar de uitspraken van Kroes over staatssteun, die afwijken van vorige stellingnamen van de Europese Commissie, en anderzijds ziet hoe andere landen omgaan met de ondersteuning van de automotive-industrie, waarbij met name België en Duitsland de grenzen opzoeken van wat Europeesrechtelijk kan, zou je op dat punt tot het uiterste moeten gaan. Dat kan zich ook vertalen in betrokkenheid bij de task force.
De heer Slob (ChristenUnie):
Vindt u, om het meest ver gaande scenario aan te houden, dat de overheid in de task force aanwezig zou moeten zijn?
De heer Verhagen (CDA):
Ik sluit dat niet uit.
Mevrouw Smeets (PvdA):
De heer Verhagen deelt complimenten uit voor de brief van de staatssecretaris. Zijn collega Hessels heeft zich in het weekend in de Limburgse pers negatief over de brief uitgelaten. Wellicht kan hij mij vertellen wat het verschil is tussen zijn zienswijze op de brief en de zienswijze van de heer Hessels, die er heel duidelijk in was.
De heer Verhagen (CDA):
Ik spreek hier namens de CDA-fractie. Ook de heer Hessels heeft duidelijk aangegeven dat het goede van de brief is geweest dat er nu eindelijk een sterkte/zwakteanalyse komt. Wij hebben daar vorig jaar al om gevraagd naar aanleiding van het debat over de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Limburg. Je moet een sterkte/zwakteanalyse hebben voordat je concreet kunt zien welke initiatieven je steunt. Dat is het goede van deze brief. De brief geeft een brede analyse van de werkelijke situatie en van de potenties. Wij doen steeds alsof alles zo somber is. Als wij toekomstperspectief willen bieden, moeten wij eerst de potenties weten opdat wij daarop gericht kunnen investeren. Daarnaast was vorige week, toen de brief kwam, niet duidelijk of er een task force kon komen. Wij hadden ook te maken met een staking. In de brief werd over een task force niets geschreven. Los van de brief heeft het kabinet zich in gesprekken met de onderne mingsraad daarvoor ingezet. Ten opzichte van de brief is dat precies het verschil. Er was nog nodig een task force en een jaar uitstel om te zoeken naar andere partners voor NedCar. Het ontbrekende element is anders ingevuld.
Mevrouw Smeets (PvdA):
Mag ik concluderen dat de uitspraken van de heer Hessels in de pers wat voorbarig waren?
De heer Verhagen (CDA):
Nee, dat mag u niet.
De heer De Wit (SP):
De heer Verhagen heeft terecht gewezen op de vier deskundigen die hun werk moeten doen. Vindt u de brief van de beide bewindslieden toegespitst op het probleem waarnaar wij hebben gevraagd? Dat was namelijk de regio Born, de sterkte en zwakte en wat daar moet gebeuren. Of wordt in de brief, uitgaande van het beleid Pieken in de Delta, meer in het algemeen en niet toegespitst op de regio zelf, een ontwikkeling geschetst waar de regio mogelijk een voordeel van kan hebben?
De heer Verhagen (CDA):
Dat is precies de reden dat ik in mijn bijdrage specifiek heb gevraagd om naar de regio Born te kijken. Dat is de reden dat ik specifiek nadere inzet vraag voor de task force rond NedCar. Dat is ook de reden dat ik over SABIC heb gesproken. Dat is de reden dat ik de vorige keer tijdens het vragenuur heb gezegd dat men ook moet kijken naar vervangende werkgelegenheid voor die regio. Daarom is het van groot belang dat een nieuwe naftakraker in Nederland, in Sittard-Geleen, wordt gebouwd in plaats van in Duitsland. Anders komt er daar niet alleen geen vervangende werkgelegenheid, maar dreigt ook een wegtrekken van zo'n bedrijf dat een versterkende factor kan zijn in juist die regio. Bij het vragenuur heb ik en met name de heer Bos gevraagd om een sterkte/zwakteanalyse van Zuidoost-Nederland. Daarop geeft de brief een antwoord. Als het hierbij was gebleven en er geen akkoord was geweest of specifieke inzet van de staatssecretaris, de minister en de minister-president ten aanzien van NedCar en SABIC dan hadden wij hier een heel ander debat gehad.
Mevrouw Smeets (PvdA):
Voorzitter. Ook de PvdA is verheugd over het feit dat de werknemers van NedCar in Born unaniem ingestemd hebben met het akkoord tussen vakbonden en directie. Dat is een goede zaak, niet omdat de problemen nu van de baan zijn, maar omdat dit extra ruimte geeft om te zoeken naar positieve ontwikkelingen voor NedCar. Wij zijn daar blij om.
Minder positief zijn wij over de brief van de staatssecretaris. De problematiek van NedCar en van de westelijke mijnstreek in Zuid-Limburg wordt in de brief uitvoerig genuanceerd, om niet te zeggen gebagatelliseerd. Zo zou de werkloosheid in Limburg met 7,3% slechts weinig hoger zijn dan het landelijk gemiddelde van 6,5%. Net als de minister weet blijkbaar ook de staatssecretaris niet dat er binnen Limburg wat het werkloosheidscijfer betreft een groot verschil is tussen Zuid-Limburg en Noord-Limburg. Cijfers van het CWI laten zien dat van de grootste 30 gemeenten in Nederland de gemeente Sittard-Geleen, waaronder Born valt, de afgelopen vijf jaar de hoogste krimp in de werkgelegenheid heeft laten zien. Dat betekent heel concreet dat er sinds 2000 in de gemeente Sittard-Geleen 7300 banen verloren gegaan zijn.
De staatssecretaris somt een aantal bestaande beleidsinitiatieven op, waaronder het programma Pieken in de Delta en de versnellingsagenda van de provincie Limburg. Wij ontdekken echter niets aanvullends in de brief, en daarop hadden wij toch wel een beetje gehoopt! Daarbij komt dat in de brief geen enkele aandacht besteed wordt aan het bewerkstelligen van begeleiding van mensen van werk naar werk. Wij hebben dat niet expliciet gevraagd maar de regering had hierop wel kunnen ingaan in haar brief.
Misschien kunnen wij meer doen met z'n allen! De fractie van de PvdA stelt een driesporenaanpak voor. Het hoofdspoor is op dit moment dat de werkgroep die in het leven wordt geroepen, door het kabinet actief wordt ondersteund. De heer Verhagen heeft ook gevraagd hoe het kabinet dit ziet. Ik vraag beide bewindslieden of zij bereid zijn aan Mitsubishi en NedCar een aanbod te doen om als overheid een actieve rol te spelen in de totstandkoming van de werkgroep. Dit zou concreet kunnen betekenen dat de overheid iemand in de werkgroep laat participeren. Degene die door de overheid wordt voorgedragen, moet in onze ogen voldoen aan drie eisen: goed ingevoerd zijn in de autosector, goed ingevoerd zijn in de NedCarorganisatie en last but not least goede contacten hebben in de overheidswereld. Die actieve overheidsrol is vooral bedoeld om ervaring en netwerken ter beschikking te stellen en, ook niet onbelangrijk, de overheid blijft op die manier de komende maanden nauw betrokken bij het hele verkenningsproces.
Het tweede parallelle spoor behelst maatregelen ter versterking van de regionale economische structuur. Dat is heel belangrijk want daarbij gaat het ook over andere projecten die wellicht sneller uitgerold kunnen worden. De clusters chemie en nieuwe energie van de versnellingsagenda kunnen namelijk op korte en middellange termijn voor nieuwe werkgelegenheid zorgen. Met name het energiecluster biedt al werkgelegenheid op korte termijn. Momenteel wordt er onderhandeld over omvangrijke bedrijfsvestigingen. Daarvoor zijn echter IPR-gelden nodig. Ook de heer Verhagen vroeg hiernaar. Ik ben benieuwd naar de mogelijkheden.
De research- en businesscampus in Geleen zal in 2012 uitgegroeid zijn tot een campus met grote en kleinere laboratoria van diverse bedrijven. De ontwikkeling van die campus moet versneld worden. Ook hier kunnen projecten naar voren gehaald worden. Die worden in de versnellingsagenda genoemd. Graag horen wij van de bewindslieden welke mogelijkheden er zijn in dezen.
Samen met alle partners, CWI, UWV, de provincie en de gemeente, zal er een onorthodoxe aanpak toegepast moeten worden, waarmee wordt ingezet op begeleiding van werk naar werk. Dat is het derde parallelle spoor. Alles, maar dan ook alles, moet in het werk worden gesteld om de werknemers niet in een uitkering te laten belanden. Graag vernemen wij van de bewindslieden of er een plan van aanpak klaar ligt en of collega-minister De Geus erop voorbereid is om die ondersteuning te bieden die noodzakelijk wordt geacht.
Ik rond af. Laat ik vanaf deze plaats nogmaals benadrukken dat de PvdA niet het onmogelijke wil vragen van dit kabinet of van deze bewindslieden. De politiek kan niet garanderen dat fabrieken niet dicht gaan of dat ontslagen niet vallen. Maar ik wil ook benadrukken dat wij er alles aan moeten doen en tot het uiterste moeten gaan om NedCar en de regio te ondersteunen.
De heer Verhagen (CDA):
Ik heb de heer Bos hier iedere keer meteen het vragenuurtje zien doen over de problematiek rondom NedCar. Op het Plein heeft hij alle mensen van NedCar toegesproken. Hij heeft gezegd dat hij het kabinet wilde en zou beoordelen op de inzet ervan. Mag ik, nu hij het debat niet voert, daaruit afleiden dat hij tevreden is over de inzet van het kabinet?
Mevrouw Smeets (PvdA):
Ik begrijp niet waarom de heer Verhagen dat afleidt uit het gegeven dat de heer Bos dit debat niet zelf voert. Ik ben woordvoerder regionaal-economische ontwikkeling. In het vervolgdebat zijn wij samen tot de conclusie gekomen dat ik dit debat zou voeren. Dat heeft er niets mee te maken dat hij nu tevreden is. Het heeft te maken met een rolverdeling die wij zo hebben bedacht. Ik dacht dat iedere fractie zelf gaat over haar woordvoering.
De heer Verhagen (CDA):
Toen het ernaar uitzag dat er geen oplossing zou komen en dat er geen jaar zou kunnen worden gekeken naar mogelijk alternatief werk of behoud van werkgelegenheid bij NedCar, was de heer Bos er als de kippen bij om hier vragen te stellen. Bij de demonstratie op het Plein heeft hij gezegd dat hij er persoonlijk op zou toezien dat het kabinet zich zou houden aan de belofte om zich in te zetten voor de totstandkoming van een akkoord en voor het bieden van perspectief. Nu dat moet worden beoordeeld, geeft hij niet thuis en laat hij de woordvoerder het debat voeren. Ik concludeer dan dat hij blijkbaar heel tevreden is met de inzet van het kabinet. Als hij er problemen mee had gehad, dan had hij er hier als de kippen bij gestaan om het debat zelf te voeren.
Mevrouw Smeets (PvdA):
Dat is de conclusie van de heer Verhagen en dat mag. Het is prima dat de heer Verhagen zelf dit debat voert; daar is niks mis mee. Wij hebben deze rolverdeling. Dat zegt helemaal niets over de mening van de heer Bos op dit moment.
De heer Verhagen (CDA):
Is hij dan niet tevreden?
Mevrouw Smeets (PvdA):
U spreekt hier namens de CDA-fractie. Ik spreek namens de PvdA-fractie en daar hoort ook de heer Bos bij. Ik heb hier een kritische geluid laten horen, maar ook een geluid over het meedenken. Dat is ook de lijn van de heer Bos. Zo simpel is het.
De heer Verhagen (CDA):
En de blijdschap is er bij hem dus ook?
Mevrouw Smeets (PvdA):
Blijdschap heb ik hier niet getoond. Ik heb gezegd dat wij verheugd zijn over het bereikte akkoord en dat wij hopen dat het kabinet blijft meedenken met bijvoorbeeld de werkgroep.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Het beste nieuws sinds een paar weken over NedCar is natuurlijk het akkoord dat door NedCar en de vakbonden is bereikt over de nabije toekomst, de nabije maanden. Mijn fractie is blij dat er in ieder geval door een commissie van deskundigen wordt gezocht naar mogelijkheden tot behoud van werkgelegenheid bij NedCar, ook op korte termijn. Er zijn al veel mensen genoemd die lof wordt toegezwaaid voor dit akkoord. Maar niet vergeten mag worden dat uiteindelijk de werknemers actie hebben gevoerd in de afgelopen weken en mede ertoe hebben bijgedragen dat de ernst van de situatie breeduit in de samenleving is getoond. Op die manier hebben zij bijgedragen en meegewerkt aan dit akkoord.
Beide bewindslieden hebben, zoals gevraagd, een brief gestuurd naar de Kamer over de sterktezwakteanalyse rondom de regio Born. In de brief wordt een positief beeld geschetst van de mogelijkheden van de provincie en de ontwikkelingen op de langere termijn. Daarbij heeft de regering natuurlijk aangehaakt bij de notitie Pieken in de Delta. Volgens de bewindslieden ligt de economische groei van de regio Limburg iets onder het landelijke gemiddelde en de werkloosheid iets daarboven. Dat geldt echter alleen voor Limburg in totaliteit. In de regio waarover wij nu spreken – ik doel niet alleen op de westelijke mijnstreek, maar ook en zeker op de oostelijke mijnstreek – ligt de werkloosheid aanzienlijk boven het landelijk gemiddelde. In De Limburger van vorige week is al uitvoerig met staatjes aangetoond dat de werkgelegenheid in Limburg in 2005 en 2006 met duizenden arbeidsplaatsen is achteruitgegaan. Daaraan hebben onder meer de volgende bedrijven bijgedragen: de ENCI, Sphinx en Mosa, ondernemingen in de thuiszorg, ondernemingen in de grafische industrie, Philips en Océ. Het gaat dus om grote en kleine bedrijven waarbij het per saldo gaat om een verlies van duizenden arbeidsplaatsen. Dat moeten wij als eerste in het achterhoofd houden bij het te voeren beleid op de zeer korte termijn.
Ook een tweede punt moet volgens mij uitdrukkelijk genoemd worden. Zowel de oostelijke mijnstreek als de westelijke mijnstreek loopt nog steeds aan tegen de gevolgen van de mijnsluiting, nu alweer heel lang geleden. Misschien klinkt het vreemd, maar in de regio zijn de mensen vaak laag opgeleid. Er is ook een grote werkloosheid. Verder is de grootste sociale werkvoorziening van Nederland in Heerlen gevestigd. Het aantal WAO'ers is buitenproportioneel hoog in de regio. Kortom, wij zien daar nog steeds de ernstige gevolgen van de mijnsluiting.
Een derde element is de vergrijzing. In Nederland als geheel is sprake van vergrijzing, maar de vergrijzing komt in de regio op een bijzondere manier tot uitdrukking. Wij zien daar namelijk het verschijnsel dat heel veel jongeren de regio verlaten. De jongeren die willen gaan studeren, doen dat voor een groot gedeelte buiten Limburg. Na hun studie komen zij veelal niet terug naar Limburg, maar gaan zij elders werken en wonen, om de doodeenvoudige reden dat de werkgelegenheid die past bij hun studie, er niet is. Dat zijn factoren waarmee wij bij het aanpakken van het probleem rekening moeten houden. In de brief van het kabinet staat dat 22 bedrijven als het ware staan te popelen om in Limburg te beginnen. Ook ik ben benieuwd om wat voor bedrijven het gaat en hoe zeker het al is dat deze bedrijven daadwerkelijk in de regio komen.
De voorzitter:
U moet langzaam afronden.
De heer De Wit (SP):
Ik ga het proberen.
In de brief van het kabinet wordt vooral een beeld geschetst van in gang gezette ontwikkelingen die voor Limburg van belang zijn. Ik mis echter een koppeling van deze ontwikkelingen naar de regio waar wij het vandaag over hebben, dus de westelijke en de oostelijke mijnstreek. Ook ik ben blij dat er een commissie van deskundigen ingesteld wordt die dit probleem moet gaan oplossen. Wij hebben een automotorindustrie in Eindhoven en wij hebben een onderneming als DSM. Deze kunnen in het kader van NedCar in Born een belangrijke rol spelen. Hoe ziet het kabinet de koppeling tussen die moderne hoogwaardige technologische industrie en de maakindustrie, zoals wij die op dit moment in Born hebben? In dit opzicht verwijs ik graag naar de opvatting van prof. Soete uit Maastricht. Hij heeft de afgelopen weken een- en andermaal gezegd dat het grote succes van de auto-industrie in België juist is geweest de koppeling tussen de hoogwaardige technologische industrie en de maakindustrie. Hoe ziet het kabinet dat?
Zouden wij niet nog veel meer dan nu het geval is, moeten inzetten op het behoud van de jongeren in de regio, dus op het ontwikkelen van kennis- en scholingsinstituten, met daaraan gekoppeld het naar Limburg halen van ondernemingen, zodat de vergrijzing kan worden gekeerd en jongeren perspectief kan worden geboden? Wat worden de inspanningen van het kabinet? Ik doe een beroep op het kabinet zich tot het uiterste in te spannen om de koppeling rond NedCar tot stand te brengen en de initiatieven van de commissie van deskundigen te ondersteunen.
De heer Van den Brink (LPF):
Voorzitter. Ik constateer dat de fractievoorzitter van het CDA, de heer Verhagen, vindt dat de heer Bos het eens is met het kabinetsbeleid rond NedCar, omdat hij hier niet aanwezig is. Moet ik dan constateren dat de heer Verhagen het níet eens is met het kabinetsbeleid, omdat hij hier wél aanwezig is? Ik ben benieuwd! Dit is een leuk bedacht spel, maar het snijdt geen banen voor mensen die bij NedCar werken.
De heer Verhagen (CDA):
U bent buitengewoon grappig. Ik heb vanaf het begin het debat hierover voor mijn fractie gevoerd, zodat ik het onderwerp nu ook wil afmaken. Als je halverwege afhaakt, vind ik dat jammer. Als er dan eens complimenten zijn uit te delen, moet je dat ook doen: niet alleen 's avonds een vent, maar ook 's ochtends. Verder vind ik het prettig om eventuele aanvullingen in het debat naar voren te brengen.
De heer Van den Brink (LPF):
Ik heb de bijdrage van de heer Verhagen aangehoord. Toen hij begon, dacht ik dat hij probeerde het imago van het kabinet wat op te poetsen, maar aan het eind kwamen er toch wat vragen. Eigenlijk viel hij voor mij een beetje door de mand.
Maar het gaat om de problemen bij NedCar, en niet om het spel van de politiek. Vorig jaar hebben wij gesproken over de problemen in Limburg, waarover ik een motie heb ingediend, naar aanleiding waarvan een commissie is ingesteld, waarna de versnellingsagenda is opgesteld. Wij moeten nooit zeggen dat de overheid banen creëert. Wel moet de overheid voldoende voorwaardenscheppend bezig zijn om het mogelijk te maken dát er banen worden gecreëerd. Ik ben er nog niet van overtuigd dat dat het geval is geweest. Natuurlijk hebben wij ons allemaal ingezet, maar de vraag is of wij precies het juiste hebben gedaan voor dat gedeelte van Limburg. Ik vind Limburg een prachtprovincie omdat die zo veel op de Veluwe lijkt. De sluiting destijds van de mijnen in dat gedeelte van Limburg is een overheidsingrijpen geweest. Als overheid moet je dan zo'n gebied in je hart sluiten om ervoor te zorgen dat het na dat ingrijpen voortaan goed gaat met dat gebied. Dan is de vraag of het voorwaardenscheppende beleid waarmee banen naar zo'n gebied worden toegetrokken, wel voldoende is geweest en wat er nog meer kan gebeuren. Als je als overheid in het verleden het lef hebt gehad om middels sluiting van de mijnen de werkgelegenheid aldaar te doen afnemen, is je verplichting drie keer zo groot om het voorwaardenscheppende beleid volledig tot uitvoering te brengen. Ik vind dat dit laatste wat te globaal is gebeurd en dat het niet helemaal toegesneden is op de specifieke problematiek die aldaar speelt.
De afgelopen jaren is hier gediscussieerd over de toekomst van de scheepsbouw. Meteen toen wij en anderen, met name de ChristenUnie, aangaven dat de overheid op dit punt wat meer moest doen, ook gelet op wat er in andere landen gebeurde, kwam het punt van de staatssteun om de hoek kijken. Vanmorgen hebben wij in dit huis ook gesproken over de WTO en protectionisme. Als wij hier inhoud geven aan de opmerkingen van de heer Verhagen, die wellicht zijn ingegeven door mevrouw Kroes, en ik dat ook plaats in het brede kader van WTO, protectionisme en hetgeen hier in het verleden is gezegd over de scheepsbouw in relatie tot staatssteun, dan vraag ik de staatssecretaris en minister van Economische Zaken in welke context ik zo'n verhaal moet plaatsen. Moet ik dat zien als: het hemd is nader dan de rok?
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. De VVD is zeer verontrust over de situatie die is ontstaan bij onder andere NedCar. Tegelijkertijd realiseren wij ons dat het vooral de bedrijven zijn die met nieuwe plannen de eigen situatie moeten verbeteren. De situatie waarin medewerkers zijn komen te verkeren, is beroerd en vraagt ook vanuit de Tweede Kamer terughoudendheid opdat geen grotere verwachtingen worden gewekt dan kunnen worden waargemaakt. Maar op hetzelfde moment moet er alles worden gedaan om tot oplossingen te komen. De VVD is blij dat er een afkoelingsperiode is overeengekomen waarin het bedrijf zelf kan zoeken naar oplossingen. Er is gelukkig wat extra tijd beschikbaar. De vraag die ik aan het kabinet heb, is welke expertise, ervaringen en netwerken, zoals genoemd in zijn brief, het concreet ter beschikking stelt om het bedrijf maximaal te faciliteren en maximaal kansen te geven. Wij zijn overigens heel tevreden met die brief waarom wij een aantal weken geleden gevraagd hebben en over de wijze waarop die nu bij ons is gekomen. Nu is het een kwestie van uitvoeren.
In die brief worden veel macro-economische zaken genoemd die te maken hebben met het in gang gezette beleid. De uitvoering en de daadwerkelijke realisering van een aantal nota's vragen om versnelling en wellicht om nadere prioriteitsstelling. Op welke termijn is het kabinet in staat om aan te geven tot welke mogelijke aanpassingen van de voornemens wordt besloten met het oog op de acute situatie die in Midden- en Zuid-Limburg is ontstaan?
Er moet rekening mee worden gehouden dat het uiteindelijk niet zou kunnen lukken om nieuwe orders voor de bestaande fabriek binnen te halen. Op dat moment ontstaat een belangrijke taak voor diverse overheden en instanties. In dat verband valt veel te leren van bijvoorbeeld de ervaringen die ten tijde van de problematiek bij Philips zijn opgedaan in Eindhoven en de ervaringen die ten tijde van de problematiek bij DAF zijn opgedaan in Helmond. De VVD-fractie vraagt het kabinet om zich de komende tijd vooral bezig te houden met het maken van scenario's voor die onverhoopte situatie. De afkoelingsperiode die is ontstaan, moet ook door de overheden gebruikt worden om volledig voorbereid te zijn op zaken die in de toekomst onverhoopt op de regio en de betrokken medewerkers af kunnen komen.
Daarbij vraagt de VVD-fractie vooral ook aandacht voor de situatie die in Weert is ontstaan door ontwikkelingen bij een aantal bedrijven in die regio. Daar is geen sprake meer van een afkoelingsperiode; daar komen veel medewerkers daadwerkelijk op de arbeidsmarkt. Dat vraagt om coördinatie van overheden en diensten om de onzekerheid voorzover mogelijk snel weg te nemen. Daar kunnen ook ervaringen worden opgedaan met de situatie die later wellicht aan de orde komt bij NedCar. Hoe denkt het ministerie van Economische Zaken dit alles aan te pakken?
De heer De Wit (SP):
U zegt dat de bewindslieden een aantal scenario's moeten ontwikkelen voor het geval dat het fout gaat. Is dat voor uw fractie alles wat het kabinet moet doen of verlangt u ook enige activiteit van het kabinet op het punt van dit heel moeilijke probleem in Weert én in Born?
De heer Van Beek (VVD):
Ik vraag juist om drie zaken, ten eerste dat het kabinet, zoals het zelf in de brief aangeeft, expertise, ervaring en netwerken maximaal ter beschikking stelt om het bedrijf zoveel mogelijk te faciliteren zolang het bedrijf bekijkt of het nieuwe orders en nieuwe productie naar zich toe kan halen. Ten tweede vraag ik om de nota's en alles wat beschreven is, opnieuw tegen het licht te houden om te bezien waar zaken versneld kunnen worden en waar eventueel aanscherping van prioriteiten nodig is. Ten derde pleit ik ervoor om van die periode ook direct gebruik te maken om voorbereidingen te treffen voor zaken die later hopelijk niet nodig zullen zijn. Het kan niet zo zijn dat wij, als dat over een jaar nodig is, dan pas gaan bekijken hoe wij het gaan aanpakken. Ik wijs erop dat die ervaring ook in heel concrete situaties vorm kan worden gegeven: terwijl er bij NedCar nog een afkoelingsperiode is, is de situatie bij een aantal bedrijven in Weert, dus iets noordelijker, echt concreet. Daar komen mensen immers daadwerkelijk op de arbeidsmarkt. Kortom: ik vraag op alle drie die fronten aandacht en zorg van het kabinet.
De heer De Wit (SP):
Hoever wil de VVD-fractie daarin gaan als wij het even beperken tot de auto-industrie in Born? In België is door een kleine overheidsinvestering in Genk en in Gent een aantal belangrijke ontwikkelingen in gang gezet. Hoever mag de regering van u gaan? Is staatssteun bespreekbaar voor u?
De heer Van Beek (VVD):
Staatssteun is niet het eerste waar ik aan denk. Ik denk wel aan structuurversterkende maatregelen die de gehele regio of sector tegemoet kunnen komen. Het is niet wenselijk en het is op den duur ook niet houdbaar om individuele bedrijven te steunen. Daarvoor zijn al die nota's geschreven en onderzoeken uitgevoerd die het kabinet in de brief aan de Kamer heeft verwoord. Er moet over de volle linie bekeken worden in hoeverre door versnelling, nadere prioriteitstelling of investering door de overheid zaken kunnen worden aangepakt.
Het gaat vooral om drie zaken. De mogelijkheden voor het bestaande bedrijf om de problemen op te lossen. Hulp aan mensen die er werken, vaak al heel lang, om zonodig te zoeken naar bijvoorbeeld opleidingsmogelijkheden. Ook daarbij is het denkbaar dat organisaties verwant aan de overheid zich ermee bezighouden. Het gaat met name ook om voorbereiding op zaken waarvan wij hopen dat die uiteindelijk niet zullen gebeuren.
Ik vraag het kabinet om waar nodig met voorstellen naar de Kamer te komen. Ik doel op de situatie dat de bestaande mogelijkheden, wettelijk of financieel, onvoldoende blijken te zijn. In dat verband kan het kabinet blijven rekenen op de kritische steun van onze fractie.
De VVD-fractie is tevreden over de inzet die tot nu toe door het kabinet is gepleegd. Ik noem de minister-president, de minister van Economische Zaken en de staatssecretaris van Economische Zaken. Er is nu extra tijd. Dat vraagt om grote inspanningen om te bezien of wij er samen uit kunnen komen.
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn fractie was aangenaam verrast toen deze week bleek dat er een akkoord was gesloten tussen de bonden en NedCar. Ik moet eerlijk zeggen dat wij dat bijna niet meer hadden verwacht. Wij waren een beetje bang dat de aangekondigde stakingen de boel zouden doen escaleren. Gelukkig is dat niet gebeurd. Het akkoord is een succes dat vele vaders kent. Wij zijn blij met de inzet van het kabinet: de minister, de staatssecretaris en de minister-president. De minister-president heeft empathie getoond voor de gevoelens die in dit deel van Nederland leven. Wij moeten de rol van de politiek echter niet groter maken dan die is. Uiteindelijk is het vooral de inzet van de werknemers en de werkgever geweest waardoor het tot dit akkoord is gekomen. Het akkoord houdt in dat er tot 1 april 2007 geen ontslagen zullen vallen. De task force gaat in werking treden om op korte termijn te bezien of er een nieuw model auto gemaakt kan worden. De staking is van de baan.
Ik ben blij met het akkoord. Laten wij echter niet te vroeg juichen. Er is nog steeds een reële dreiging dat er volgend jaar ontslagen vallen. Natuurlijk hopen wij dat de task force succes zal boeken. Wij moeten nog bezien hoe zich dit verder ontwikkeld. Wij moeten met beide benen op de grond blijven staan. Ik heb de indruk dat de mensen in Limburg zich daarvan goed bewust zijn.
De overheid heeft weinig invloed op beslissingen die op bedrijfsniveau plaatsvinden. Het kabinet heeft dat eerder gezegd. Het kabinet heeft vaker gezegd, zoals bij de discussie over de scheepsbouw, dat het niet aan de overheid is om op de stoel van de ondernemer te gaan zitten. Ik heb dat beaamd, maar ik heb ook altijd een komma gezet. Mijn pleidooi voor het industriebeleid is daar een voorbeeld van. De overheid moet alles doen binnen haar mogelijkheden om het bedrijfsleven te steunen om de goede keuzes te maken. De overheid moet daarvoor de randvoorwaarden bieden, juist met het oog op de grote verantwoordelijkheid voor de werkgelegenheid.
Ik kom bij de concrete situatie van NedCar. Hoe zit het met de deelname van de overheid in de task force? Ik ben wat terughoudend wat betreft een daadwerkelijke participatie van de overheid in die task force, want de overheid maakt geen auto's. Ik vind wel dat de overheid daar een grote betrokkenheid in moet hebben. Waar mogelijk moet zij ondersteuning bieden, zodat die task force tot een succes zal leiden. Kan de minister daar straks op ingaan?
Wij lopen altijd het risico dat wij een tik op de vingers krijgen vanuit Brussel vanwege ongeoorloofde staatssteun. Ik ben ook benieuwd wat de marges nu zijn. Ik heb het idee dat er enige beweging is en dat er wat meer ruimte komt voor nationale overheden om het eigen bedrijfsleven te steunen. Ik hoor graag of dit een juiste taxatie is. Als er meer ruimte komt, laten wij die dan ook maximaal benutten.
Het kabinet zal het beleid voor het versterken van de economische structuur in dit deel van het land met kracht moeten voortzetten. De heer De Wit heeft terecht gewezen op de grote aantallen ontslagen in de verschillende sectoren. Ik vraag de minister wel om zijn brief hierop toe te spitsen.
Wij hebben het nu over NedCar en over de omgeving waarin de fabriek staat. Wij moeten overigens niet vergeten dat er in andere delen van het land ook een zwakke economische structuur is. Ik denk daarbij aan het noorden van het land. Nu richten wij ons op het zuiden, maar daardoor mag het noorden van het land niet uit ons blikveld verdwijnen.
Ik roep het kabinet op, niet achterover te leunen. Wij moeten ons blijven inzetten om het ingezette beleid uit te voeren, zonder verwachtingen te wekken die wij als overheid niet kunnen waarmaken. Dan staan wij hier volgend jaar weer met het schaamrood op de kaken en dat wil ik graag voorkomen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter. Als duizend mensen op straat worden gezet, verliezen duizend mensen hun werk, hun loon, hun sociale contacten, hun netwerken en misschien ook zelfs hun kansen. Het komt vaker voor in Nederland, Europa en in delen van de wereld, maar het blijft een ramp voor betrokkenen. Saneringen van zo'n gigantische omvang zijn een kwestie van nationaal belang. Daarom vinden wij ook dat dit debat al eerder had mogen plaatsvinden.
De ramp bij NedCar voor duizend mensen laat zien dat winst en verlies in een tijdperk van globalisering ongelijk zijn verdeeld. Als consumenten profiteren wij meestal van die globalisering: lagere prijzen en andere producten. Het verlies wordt nu betaald door die duizend werknemers bij NedCar. Er is wereldwijd een overproductie in de automarkt. Ergens in de wereld moeten er klappen vallen en dat is nu bij NedCar. Dit is een van de grootste kwesties van deze tijd. Hoe verdelen wij op een eerlijke manier winst en verlies van de globalisering? Dat vraagt om een sterke overheid, die niet achterover leunt maar op tal van terreinen proactief handelt en niet pas handelt als het bijna te laat is. Wat is de visie van de regering op deze grote sociale kwestie van deze tijd?
Ook wij hebben er kennis van genomen dat er een soort akkoord is tussen NedCar en de vakbonden. Er is een uitstel verzorgd. Tot 1 april 2007 vallen er geen ontslagen. In die afkoelingsperiode wordt gekeken wat de perspectieven zijn voor het behoud van de werkgelegenheid van de getroffen werknemers. Ik ben benieuwd naar de nadere duiding van dit akkoord. Ik kan er niet mee leven als het hiermee is gedaan voor het kabinet. Er is uitstel bewerkstelligd. De banen zijn even gered, zo lijkt het. Kan de minister dat trouwens bevestigen? In die tijd moet er natuurlijk verschrikkelijk veel gebeuren, opdat de werkgelegenheid behouden blijft en duizend mensen een nieuw perspectief wordt geboden. Graag hoor ik van het kabinet wat het doet om dat uitstel productief te benutten.
Dit debat is niet compleet als wij ook niet even teruggaan in de tijd. Het komt mij namelijk voor dat wij wel heel laat over NedCar spreken. De minister van Economische Zaken had al een paar jaar geleden kunnen weten dat de situatie bij NedCar precair is. Het bedrijf is in de afgelopen jaren al meerdere keren gesaneerd. Er is sprake geweest van een overname. Voortdurend is de vraag aan de orde geweest of het wel een duurzaam bedrijf is dat zich staande kan houden in de internationale concurrentie. Heeft de minister van Economische Zaken bij zijn aantreden dit soort kwetsbare industrieën opgezocht? Heeft hij onderzocht wat de kansen van en de bedreigingen voor dit soort bedrijven zijn? Is hij toen al uit zijn stoel gekomen?
Mede onder druk van Nederland krijgen regio's in rijke landen waar het moeilijk gaat, minder geld. Wij willen immers minder geld aan Europa kwijtraken. Regio's als Born, waar veel werkgelegenheid verloren gaat of dreigt te gaan, hebben in de komende jaren steeds minder te verwachten van Europa. Steun aan arme regio's die een economisch moeilijke tijd doormaken, zal beperkt worden tot arme lidstaten, bijvoorbeeld tot die in Oost-Europa waar het nog veel minder gaat dan hier. Dat is een bedreiging voor Nederlandse regio's die op dit moment profiteren van Europese steun. Hoe gaat het kabinet met deze bedreiging om?
Het kabinet heeft enkele jaren geleden de nota Pieken in de Delta uitgebracht, een soort regionale investeringsagenda. Het probleem met die nota is echter dat men zich vooral richt op regio's waar het al goed gaat. Een Limburgse regio als Born heeft dus weinig van deze nota te verwachten. Dat was ook onze kritiek in het debat met de staatssecretaris over deze nota, want mijn fractie vindt dat de overheid haar aandacht moet richten op regio's waar het moeilijk gaat. Het kabinet heeft die kritiek naast zich neergelegd en gekozen voor de pieken, de regio's waar het al goed gaat. Is het probleem bij NedCar en meer in het algemeen het verlies aan werkgelegenheid in Limburgse regio's en regio's in het noorden en oosten, geen aanleiding voor het kabinet om de visie neergelegd in de nota Pieken in de Delta te heroverwegen? Het is namelijk de vraag of de werknemers van NedCar wel iets hebben aan het kabinetsbeleid dat daarin is vastgelegd.
De heer Verhagen (CDA):
Ik begrijp uw redenering niet, want u lijkt voorbij te gaan aan de gevolgen van de investeringen in innovatie en technologie in Zuidoost-Nederland. De spin-off van deze investeringen en het multipliereffect dat daarvan het gevolg is, levert veel meer werkgelegenheid op dan investeringen in sectoren met minder toekomstperspectief. Dat is ook de redenering achter de nota Pieken in de Delta. Investeringen in zwakke sectoren leidt hooguit tot behoud van werkgelegenheid, terwijl investeringen in krachtige sectoren kunnen leiden tot een verdubbeling of verdrievoudiging van de werkgelegenheid. Als wij een les uit de globalisering moeten trekken, is het wel dat wij ons op de toekomst moeten richten en moeten investeren in onze sterke punten. Concurreren op arbeidskosten met lagelonenlanden als India en China kunnen wij immers niet. Wij moeten het echt van iets anders hebben.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat Nederland het van iets anders moet hebben, is een waarheid als een koe. Dat geldt overigens al heel lang, want al sinds de Tweede Wereldoorlog concurreert Nederland niet op loonkosten. De redenering van de heer Verhagen komt erop neer dat wij ook in de Randstad moeten investeren omdat de kans bestaat dat men daar in de rest van Nederland van profiteert. Die redenering lijkt mij eerlijk gezegd onhelder. Ik heb het probleem op tafel gelegd. Er zijn regio's in Limburg die kampen met een hoge werkloosheid, en de regio Born is daar een van, en de vraag is wat wij daaraan gaan doen. Ik kijk allereerst naar Europa want er zijn steunprogramma's voor dergelijke regio's. Die steunprogramma's worden echter in de toekomst minder relevant voor dit type regio's omdat zij in Nederland liggen. Die programma's worden afgebouwd en stopgezet. Wat doet dan het Nederlandse kabinet? Pieken in de Delta: het steunen van de regio's waar het al goed gaat.
De heer Verhagen (CDA):
Het gaat niet alleen over het steunen van de regio's. Bij de ondersteuning voor het versterken van SABIC is gekeken naar de ontwikkelingen die in dat gebied mogelijk zijn. Daarmee is in wezen gezorgd voor 450 extra arbeidsplaatsen die ook in het kader van vervangende werkgelegenheid een grote rol kunnen spelen. Als was besloten om die ondersteuning niet te bieden, dan was dat bedrijf weggegaan waardoor het niet alleen niet had uitgebreid maar het de activiteiten misschien had verhuisd naar een buurland waar wel ondersteuning wordt gegeven. Dat is de fout in uw redenering.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Volgens mij handelt het kabinet in strijd met Pieken in de Delta. Het actief bevorderen van het bouwen van die naftakraker in die regio staat los van hetgeen ten aanzien van Pieken in de Delta en de daarbij behorende fondsen is afgesproken. Dat is juist mijn punt.
De vraag blijft waar dit kabinet zijn geld aan uitgeeft. Ik stel voor om niet zozeer de regio's te steunen waar het al goed gaat, hoewel daar ook beleid voor gevoerd moet worden, bijvoorbeeld op het punt van innovatieve netwerken. Dat is een ander debat dan het debat dat ik wil voeren naar aanleiding van de ramp bij NedCar. Mijn fractie pleit er krachtig voor om in de regio's waar het fout gaat en de werkgelegenheid in de toekomst bedreigd wordt, steun te bieden van overheidswege. Die steun is bitterhard noodzakelijk. Waarom maakt het kabinet die keuze niet?
Tot mijn teleurstelling komt een andere kwestie in de brief van het kabinet niet aan de orde. Stel dat het over een jaar toch fout gaat en er geen nieuwe investeerder of levensvatbaar investeringsplan komt waar duizend werknemers van NedCar wat aan hebben. Op dat scenario moeten wij bedacht zijn. De werknemers hebben in dat geval minimaal een lokale, regionale en landelijke overheid nodig die alles op alles zet om er met gebruik van scholingsfondsen, arbeidsmarktinstrumentaria et cetera voor te zorgen dat zij vanaf de eerste dag van hun onverhoopte werkloosheid geholpen worden naar ander werk. Daar is nogal wat voor nodig. Wij weten uit de geschiedenis hoe moeizaam dat soms gaat en hoe lastig het is om al die instituten goed te laten samenwerken. Het is een kwestie van overheidsgelden maar ook van de fondsen van sociale partners. Die moeten een op een beschikbaar komen voor die werknemers. Men moet klaarstaan voor het geval het fout gaat. Hoe regelt het kabinet dat dat daadwerkelijk gebeurt zodat er in elk geval zicht bestaat op een baan in de toekomst zodat werknemers niet afglijden naar permanente werkloosheid? Voor mijn fractie geldt ook op dit punt: alles uit de kast.
Ik stel tot slot nog één vraag. Ik lees in de brief van het kabinet op pagina 2 dat het kabinet een solide business case met uitzicht op een langetermijnperspectief als voorwaarde beschouwt voor het overwegen van een overheidsrol. Als ik dat zuinig interpreteer, dan staat daar: er is een jaar uitstel, het kabinet wacht het komende jaar af wat er uit de task force komt en beziet daarna pas of een eventuele overheidsrol aan de orde is. Die passage in de brief vraagt om een nadere uitleg. Wij wisten al jaren dat dit een kwetsbaar bedrijf is en nu is het toch fout gegaan. Minister, laat het niet opnieuw fout gaan. Geef tekst en uitleg. Ik hoop dat u onmiddellijk meedoet met het bezien van plannen die het bedrijf kunnen redden en die die duizend arbeidsplaatsen kunnen redden, en dat u onmiddellijk bereid bent om de overheid een rol te laten spelen. Dat gun ik u. Doe mee, vanaf morgen.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Voorzitter. Zoals de heer Vendrik al zei, zijn wij hier om te spreken over globalisering. Natuurlijk gaat het spoeddebat concreet over dreigend banenverlies bij autofabrikant NedCar en de grote zorgen die daarmee gepaard gaan voor de betrokken werknemers en hun families. Het eigenlijke onderwerp is de economische globalisering. Dat wil zeggen: het dichter bij elkaar komen van vroeger gescheiden markten, diensten en producten.
De situatie van Limburg is zorgelijk. Maatschappelijke, culturele en economische globalisering heeft naar de overtuiging van D66 vooral voordelen voor ons land, maar voor een provincie als Limburg zijn de risico's groot, althans op de korte termijn. Limburg voelt als een provincie met veel maakindustrie sterk de negatieve gevolgen van de globalisering, zoals het sluiten of verplaatsen van productiefaciliteiten vanwege kostenbesparing. Toch zien wij de toekomst van Limburg op de lange termijn optimistisch tegemoet. Limburg is in transitie naar een innovatieve regio die onderdeel uitmaakt van de technologische topregio Eindhoven-Leuven-Aken. Er zijn veel mogelijkheden, onder meer op het gebied van medische systemen en de healthcare en healthcure. Verder is de regio Zuidoost-Nederland de enige regio van Nederland die de Lissabondoelstellingen, bijvoorbeeld op het gebied van R&D, gewoon haalt.
D66 is van mening dat juist Nederland als open economie kan profiteren van een geïnternationaliseerde economie. Voor bepaalde regio's zal dan wel een actieve inspanning van de overheid noodzakelijk zijn. Wat kunnen wij van het kabinet en de andere partners verwachten om de economische structuur in Limburg te versterken, zowel op de korte als de lange termijn? Op welke manier geeft het kabinet uitvoering aan de motie-Bakker c.s. die oproept bij de verdeling van de FES-gelden rekening te houden met Limburg? Graag hoor ik van de staatssecretaris of zij mogelijkheden ziet om de investeringspremieregeling te verlengen nu de Duitsers dat ook hebben gedaan. Zoals zij weet, hebben de Limburgse bedrijventerreinen hierdoor een concurrentienadeel.
De D66-fractie wil in het bijzonder de minister-president en de minister van Economische Zaken complimenteren met de vele inspanningen voor de regio, in het bijzonder op het gebied van het verwezenlijken van de nieuwe naftakraker in Limburg. Dit zou werkgelegenheid kunnen bieden aan ruim 450 mensen. Kan de minister de laatste stand van zaken rond de naftakraker toelichten in dit debat?
Wij waarderen ook de betrokkenheid van de regering bij het oplossen van de huidige problemen rond NedCar. Het is goed dat NedCar en de bonden er samen uitgekomen zijn en dat er een werkgroep van wijzen gaat zoeken naar nieuwe partners en nieuwe producten. Het zijn onzekere tijden, maar de constructieve manier waarop ook de werknemers hiermee zijn omgegaan, is een groot compliment waard. De D66-fractie wil dat er op tijd wordt begonnen met het herscholen en herplaatsen van de mogelijk boventallige werknemers van NedCar. Zorg dat je voorbereid bent op die situatie. Is het kabinet bereid mee te werken aan het ontwikkelen van een mobiliteitscentrum en, indien nodig, aanvullend middelen ter beschikking te stellen om het sociaal plan tot een goed einde te brengen? Ik denk bijvoorbeeld aan het Europees globaliseringsfonds. Wij waren daar in de Kamer niet voor, maar het is er nu wel. Dit fonds is bedoeld om de klappen van de globalisering op te vangen. Kunnen wij er gebruik van maken nu het er is en als het helaas toch zo ver zou moeten komen?
De D66-fractie hecht groot belang aan het gereedmaken van regio's als Limburg om volop te delen in de voordelen van een geglobaliseerde economie en vindt dat ook een bedrijf als NedCar en de mensen die daar werken, moeten kunnen profiteren van de transitie. Wij zien de reactie van de regering dan ook graag tegemoet.
De vergadering wordt van 13.05 uur tot 13.15 uur geschorst.
Minister Brinkhorst:
Voorzitter. Met velen in de Kamer is het kabinet verheugd dat de onderhandelingen tussen het management van NedCar, de bonden en de ondernemingsraad zich in positieve zin hebben ontwikkeld en dat de stakingsdreiging is afgewend. De partijen zullen in de komende periode tot een verdere invulling van de afspraken moeten komen. Ik wil namens het kabinet waardering uitspreken voor de constructieve opstelling van alle betrokken partijen. Hierdoor ontstaat ademruimte. Mitsubishi en NedCar kunnen zich nu gaan richten op de verkenning van nieuwe strategische allianties en alternatieven voor de continuïteit van NedCar. Wij moeten uiteraard niet te vroeg juichen. Er zal hard moeten gewerkt voor het voortbestaan. Het is echter van belang dat er nog perspectief is op dit terrein.
Ik zal mij op een aantal punten concentreren, waaronder de rol van de overheid in dit soort situaties. Ik ben blij dat verschillende woordvoerders de wat bredere globaliseringscontext hebben aangegeven. Ik zal iets zeggen over de situatie rond SABIC en over de bredere context van de kenniseconomie rond het vraagstuk van de automotives. De staatssecretaris zal vanuit haar verantwoordelijkheid voor het regionaal economisch beleid in bredere zin en de specifieke problematiek van NedCar in het bijzonder op de gestelde vragen ingaan.
Het is van belang dat wij inzien dat de ontwikkelingen rond NedCar onder andere het gevolg zijn van structurele verschuivingen wereldwijd. Tegen die achtergrond heeft het kabinet vanaf zijn aantreden aandacht gevraagd voor de structurele problemen en de zwakheden van de Nederlandse economie. Bij het aantreden van dit kabinet, bevonden wij ons in een dieptepunt in de economische conjunctuur. Het kabinet heeft vanaf het begin gezegd dat dit niet alleen een conjuncturele kwestie was, maar ook voor een belangrijk deel een structurele die verband heeft met de aanpassing aan de nieuwe economie. Daaraan werd aandacht besteed in de Groeibrief en de Industriebrief. De heer Slob heeft daar destijds het initiatief voor genomen.
De afgelopen periode heeft een discussie plaatsgevonden over het versterken van de kenniseconomie in Nederland in het kader van de noodzakelijke innovatie. Wij kunnen de komende jaren niet concurreren op arbeidsmarkt en loonvoordelen. Daar moeten wij ons niet op concentreren. Wij zullen het voor een belangrijk deel moeten hebben van toegevoegde waarde. Ik noem vier algemene punten op dit terrein. Het is van groot belang dat wij inzetten op een versterkte werking van de Europese interne markt. Er is veel kritiek, ook van de Kamer, op het economisch oplevende nationalisme in Europa, wat sommigen patriottisme noemen. Er is een dreiging dat de interne markt verloren zal gaan. Dat is het omgekeerde van wat het kabinet wil, namelijk het creëren van een sterke Europese interne markt. Daarbij zijn aanpassingsvraagstukken aan de orde.
De staatssecretaris zal zo iets zeggen over het Globaliseringsfonds. Het is evident dat dit fonds niet is bedoeld om ons terug te brengen achter de Hollandse Waterlinie, maar om ons klaar te maken voor de nieuwe Europese en internationale concurrentiesituatie. Dit vereist aanpassing van de Nederlandse economie. Wij mikken op dynamiek en flexibiliteit. Daarnaast moet worden gezocht naar de krachten van Nederland. Het versterken van het vestigingsklimaat is ook van groot belang. De staatssecretaris heeft daar vanmorgen nog woorden over gesproken in het Financieele Dagblad. In bredere zin is het typisch een kwestie van het aantrekkelijk maken van het ondernemersklimaat, zodat wij de sterktes van de Nederlandse economie kunnen aanspreken.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb begrepen dat het globaliseringsfonds van de Europese Commissie op instigatie van Frankrijk is opgericht als onderdeel van de financiële afspraken. Ik weet niet precies welk bedrag erin zit, maar eventuele klappen van de globalisering moesten ermee worden opgevangen. De Fransen dachten ten tijde van de oprichting ervan natuurlijk vooral aan banenverlies in Frankrijk. Nu is het echter een Europees fonds. Daarom kan ik mij voorstellen dat NedCar er gebruik van kan maken, mocht het voor Limburg niet zo gaan als wij hopen. Is de minister bereid om dat te onderzoeken?
Minister Brinkhorst:
Ik heb begrepen dat de provincie Limburg inmiddels een verzoek bij de Europese Commissie heeft ingediend. Er moet natuurlijk aan bepaalde criteria worden voldaan. Zoals ik zei, beschouwen wij het globaliseringsfonds niet zozeer als middel om ons te verschansen achter de Hollandse waterlinie, als wel als middel om ons aan te passen aan de nieuwe situatie. Er zijn criteria, al bestaat het fonds nog niet, zoals u weet. Het maakt deel uit van de financiële perspectieven waarover de besluitvorming is afgerond. De criteria moeten natuurlijk in acht worden genomen. Ik heb begrepen dat een aantal van duizend werknemers noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor een bedrag. Wij spreken niet van een ramp, want dat vinden wij een te zwaar woord, maar het schrappen van duizend banen zou een enorm effect hebben op de werkgelegenheid in dat deel van Limburg.
Ik zette net uiteen hoe de Nederlandse economie in brede zin kan worden versterkt en wat het perspectief van de globalisering is. Ik vind dat wij ons in de toekomst niet moeten verschuilen achter economisch nationalisme. Zoals velen van u benadrukt hebben, moeten wij voorkomen dat ontwikkelingen in die richting gaan. Tegen die achtergrond moeten wij een nieuwe vorm van industriepolitiek bedrijven en dus niet de industriepolitiek van het begin van de jaren tachtig. Die was gericht op het maar blijven steunen van bedrijven die geen toekomst hadden. Ik herinner mij de RSV-zaak waarbij ik zelf betrokken ben geweest en de ontwikkelingen bij Fokker die niet genoeg op de structurele veranderingen in de Europese luchtvaartindustrie gericht waren. Ik vind dat wij ons nu moeten richten op aanpassing en versterking, zodat wij de nieuwe uitdagingen aan kunnen. Vandaar dat het kabinet heeft ingezet op het zoeken naar sterktes. Het heeft daar meerdere malen over gedebatteerd in de Kamer en zij heeft daarmee ingestemd. Het Innovatieplatform heeft dat ook sterk benadrukt. Het kabinet legt dus niet zo maar van bovenaf een ontwikkeling op. In samenwerking met de overheid, het bedrijfsleven en de wetenschap, de universiteiten, zien wij dat het speerpunt vernieuwing is.
De staatssecretaris zal uitvoerig ingaan op de problematiek waarover de heer Vendrik sprak. Het is evident dat de watersector, de high tech en met name de automotive-industrie, die ook benoemd is in de high tech, de life sciences en de agro-foodsector sterk zijn. Daar kunnen wij in de toekomst op inzetten. Wij moeten de durf hebben om die te versterken. Laat mij even uitweiden over de ervaringen die ik in de afgelopen dagen tijdens mijn reis door het Midden-Oosten heb opgedaan. Een land als Saudi-Arabië is zeer bewust een soortgelijke vorm van politiek aan het bedrijven, gebaseerd op het feit dat daar veel energiebronnen aanwezig zijn. Daar gaat men niet in het bijzonder de agro-foodsector bevorderen, om maar even een voorbeeld te nemen. Dergelijke keuzes moeten in bredere zin ook worden gedragen door de samenleving.
Niet in de laatste plaats wil ik het vraagstuk van scholing aansnijden. Het omscholen en het versterken van kennis met het oog op de toegevoegde waarde vormen een speerpunt van het economisch beleid van dit kabinet. Tegen die achtergrond denkt het dat regio's krachtiger kunnen worden en klaar zullen zijn voor de toekomst. Dit vraagt om enkele opmerkingen over de rol van de overheid. Terecht is gevraagd wat de overheid doet en waar zij staat. De heer Vendrik heeft tot mijn vreugde mijn leuze "sterke markt, sterke overheid" benadrukt. Wat is de rol van de overheid? Zij neemt niet de rol van marktpartij op zich en neemt geen initiatieven om op te treden in een marktsituatie. De heren Van Beek en Verhagen en mevrouw Van der Laan hebben dit sterk benadrukt. U ziet dus hoe sterk de coalitie qua visie op de rol van de markt en de overheid is. Het gaat uiteindelijk om een solide business case met een perspectief op de lange termijn. Dat is een voorwaarde voor een eventuele overheidsrol. De links-liberale heer Vendrik begint dit al te benaderen. Er is in de toekomst misschien nog enige hoop voor hem.
De heer Slob is thans afwezig, maar heeft gezegd dat de overheid niet op de stoel van de ondernemer moet gaan zitten. De marktpartijen dachten daar gelukkig net zo over. Het initiatief bij het vinden van een nieuwe partner moet daarom bij de marktpartijen zelf liggen, want er schuilt groot gevaar in een publieke interventie bij onderhandelingen tussen marktpartijen.
Op basis van mijn portefeuille wijs ik de Kamer wat dit betreft op een aantal zaken. Wij hebben al gediscussieerd over de rol van Nozema. Ook Novec kwam daarbij ter sprake. Wij hebben gesproken over de energie-intensieve industrie en de toekomst daarvan in relatie tot de elektriciteitsproductie. De overheid is daarin faciliterend. Wij proberen ervoor te zorgen dat de eindjes aan elkaar worden geknoopt, maar uiteindelijk is het een zaak voor de marktpartijen. De Russische gaspijplijn is momenteel heel actueel, maar ook dan is de eerste vraag hoe partijen dichter bij elkaar kunnen komen. De visie van de overheid is dat een centrale transportinfrastructuur heel belangrijk is als je ervoor wilt zorgen dat de olie- en gasindustrie in Nederland kunnen bloeien. Ten slotte noem ik de digitale radio. Toen wij daar kort geleden over discussieerden, merkte de Kamer op dat wij zaken die de markt niet wenst niet moeten stimuleren. De heer Vendrik speelde daar een belangrijke rol in. Hij vond dat de overheid op dat punt een terughoudende rol moet spelen, omdat de markt nog niet zover is. Wij moeten niet al te ver vooroplopen.
Met deze opmerkingen onderschat ik de rol van de overheid geenszins, ik schets slechts het perspectief. Om die reden is het ook van belang dat dit debat plaatsvindt, want dan weten wij gezamenlijk waar wij aan toe zijn. Wij moeten in ieder geval geen verwachtingen scheppen die wij uiteindelijk niet kunnen waarmaken. De actieve rol van de overheid is echter evident. Die bestaat overigens in bredere zin. De staatssecretaris zal daar dieper op ingaan, maar in eerste instantie vervult de overheid een faciliterende, ondersteunende rol. Een belangrijk aspect daarvan betreft de economische diplomatie. Ik kom daar nog op terug als wij spreken over SABIC. Zonder betrokkenheid van deze overheid bij het aangaan van een contact met overheden die een andere rol vervullen, zou het waarschijnlijk niet mogelijk zijn geweest te komen tot de letter of intent die wij hebben gekregen. Desondanks staat de rol van de bedrijven zelf centraal. Het is niet de rol van de overheid de marktpositie te veranderen. De overheid moet ook geen andere rol spelen. Op dat punt is dus sprake van bepaalde grenzen.
De heer De Wit vraagt waarom de Belgische overheid autofabrieken wel steunt, terwijl wij niets voor NedCar doen. Dat is heel evident. In Genk is sprake van nieuwe investeringen door Ford in productielijnen. Dat ligt daar vast. Die investeringen brengen, omdat ze heel omvangrijk zijn, opleidingssteun van de Belgische overheid met zich. Die valt binnen het Europese opleidingskader. De Belgische overheid investeert bij mijn weten niet in de Fordfabriek. De roep om middelen is op dat punt voorbarig, want bij NedCar is nog geen sprake van concrete investeringsplannen. Wanneer Mitsubishi een solide businesscase heeft, zullen de mogelijkheden voor steun worden bezien. Het spreekt vanzelf dat de overheid dan een rol gaat spelen, maar dat is iets anders dan de situatie bij Ford.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dit is precies wat ik zojuist bedoelde. Eerst moet Mitsubishi of een andere partner met nieuwe investeringsplannen komen en dan gaat de overheid pas nadenken. Analoog aan het Belgische voorbeeld waar talloze varianten op zijn te bedenken, kan de minister ook de boodschap afgeven dat, als een nieuwe partner of Mitsubishi met nieuwe investeringsplannen komt die het faciliterend ondersteunen van nieuwe kennis, scholing en omscholing noodzakelijk maakt, het kabinet zich daar hard voor gaat maken. Waarom geeft de minister die boodschap vandaag niet af?
Minister Brinkhorst:
Dat is precies de boodschap die ik zojuist heb gegeven. Als er sprake is van een solide businessplan gaan wij de mogelijkheden van steun bezien, want dan is men bezig. In de periode op weg daar naartoe is onze rol ook belangrijk, want wij gaan meer verkennen en faciliteren. Wij zetten in brede zin expertise in. De betrokkenheid van de overheden is al aangegeven. Ik heb voorts de term economische diplomatie genoemd. Daarbij gaat het om buitenlandse overheden. De staatssecretaris heeft inmiddels gesproken met de top van Mitsubishi. Ik heb dat ook gedaan toen ik in Japan was. De minister-president is daar ook bij betrokken geweest. Dat hele pakket van activiteiten vind ik getuigen van een heel actieve en positieve overheid.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb de brief van het kabinet goed gelezen. Ik zie dat er tot op dit moment heel veel contacten zijn en dat er veel wordt gesproken, ook door het kabinet in de richting van Mitsubishi en andere die erbij betrokken zijn. Er ligt echter geen concreet aanbod van het kabinet op tafel – zo heb ik de minister tot op heden niet verstaan – dat inhoudt dat de Nederlandse overheid op het moment dat er nieuwe investeringsplannen komen die ergens over gaan, die zal steunen. Dat stond niet in de brief en tot op heden heeft de minister dat ook nog niet gezegd. Mijn vraag blijft dus waarom hij dat niet zegt. Wat is daar zo moeilijk aan?
Minister Brinkhorst:
Het is evident dat de wijze van betrokkenheid afhangt van het kader waarin de activiteiten en het businessplan aanwezig zijn. Wanneer het wel lukt om tot resultaat te komen, is de rol een andere. De heer Verhagen heeft terecht gesproken over omscholingsactiviteiten als het onverhoopt niet mocht lukken. Wij gaan natuurlijk werken aan een versterking van de structuur. Daarover zal de staatssecretaris uitvoerig spreken.
De heer Verhagen (CDA):
Het is helder dat ik heb gesproken over omscholingsactiviteiten indien er niets van de grond komt. Het gaat erom of je afwacht, bij wijze van spreken op je handen gaat zitten, of Mitsubishi of een ander met een concreet investeringsplan komt of dat je iets aanbiedt waardoor een investeringsplan wordt uitgelokt. Wacht de minister af tot een bedrijf zich meldt om het te doen, waarna hij zegt dat de overheid het zal steunen, of probeert hij een bedrijf of iemand uit te lokken tot deelname in NedCar, juist ook omdat de overheid bepaalde faciliteiten en ondersteuning geeft, bijvoorbeeld op het gebied van scholing? Dat is het verschil. Het gaat om het moment waarop de overheid optreedt.
Minister Brinkhorst:
Ik ben blij dat de heer Verhagen deze interventie pleegt. Ik heb het voorbeeld van de Fordfabrieken in Genk genoemd. Daar zijn opleidingsactiviteiten. Dat zijn evident activiteiten die op het terrein van de overheid liggen.
De heer Verhagen (CDA):
Op het moment dat bij een alternatieve partner bekend is dat de overheid bereid is, bij te dragen aan bepaalde scholingsactiviteiten indien dat noodzakelijk is voor een gezonde businesscase, zal een bedrijf eerder zeggen dat het erin stapt dan wanneer de overheid blijft afwachten. Dat is het verschil. Het lijkt mij goed om hier vast te stellen, dat u zegt dat het evident is dat de overheid een bijdrage zal kunnen leveren bij het werven van een alternatieve partner.
Minister Brinkhorst:
Dat is onderliggend het hele optreden van het kabinet vanaf het begin geweest. Het gaat om die dimensie. Het gaat niet om het ingrijpen in productieplannen, marktkeuzes en strategieën van het betrokken bedrijf. Overigens heeft Mitsubishi zelf ook die vraag niet aan het kabinet gesteld. Om die reden is het van belang dat wij dit onderscheid in rollen zien.
De heer Verhagen (CDA):
Onderscheid is prima, maar u blijft niet op uw handen zitten. Dat is wat wij vragen.
Minister Brinkhorst:
De gedachte alleen al dat het kabinet met deze inzet op zijn handen zou zitten, op welk gebied dan ook! De Groeibrief, de Industriebrief en al die zaken geven aan dat dit kabinet buitengewoon in de structuurversterking van de Nederlandse economie is geïnteresseerd en daaraan werkt. Alle begeleidende activiteiten die u zojuist noemde, het faciliteren, het meeverkennen, het inzetten van expertise en het faciliteren van opleidingen, horen daarbij, inclusief de economische diplomatie rond NedCar en rond SABIC. Het is geen enkel probleem om dat te erkennen. Eerlijk gezegd denk ik dat de heer Verhagen en ik het zeer met elkaar eens zijn. De scheidingslijn zou daar liggen waar men van de overheid een rol als ondernemer verwacht, maar dat heb ik de heer Verhagen niet horen zeggen. Wij werken aan een gestructureerde sociale markteconomie en niet naar een staatsplanning waarin de overheid economische activiteiten als wenselijk aanwijst en daarin investeert, of het nu zijn staalfabrieken, automobielfabrieken, elektronica of dergelijke. Dat is ouderwetse industriepolitiek, waarvan wij terecht zo'n 25 jaar geleden afstand hebben genomen.
De heer Verhagen (CDA):
Ik verwacht absoluut niet dat het kabinet Dafjes gaat produceren. Ik zou het ook afwijzen als de minister dat van plan was. Als bijvoorbeeld Kia aangeeft misschien geïnteresseerd te zijn, verwacht ik wel dat de minister Kia tot participatie brengt door aan te geven dat de overheid klaar staat om daarbij actief te zijn. Reeds tijdens het verwerven van een investeringsplan moet de overheid aangeven dat zij bereid is daarbij te faciliteren en dus niet achteraf ondersteunen als er al een solide businessplan ligt. Dat is het verschil.
Minister Brinkhorst:
Wij stellen het klimaat ter beschikking om succesvol te kunnen opereren. De heer Hessels en de heer Vendrik weten hoe onze betrokkenheid is bij de discussie over de energie-intensieve bedrijven en de energieproducenten. Zonder daarover nu in detail te gaan, vanaf het eerste ogenblik is de overheid daarbij betrokken geweest. Wij kunnen de uitkomst niet voorspellen, maar er kan niet gezegd worden dat wij op onze handen hebben gezeten.
De heer De Wit (SP):
Voorzover de minister bedoeld heeft te zeggen dat de SP-fractie ervoor zou zijn om bakken met geld klaar te zetten waaruit men kan graaien, wijs ik hem erop dat dit absoluut niet de tendens van mijn bijdrage is geweest. Dat is ook absoluut niet ons idee over industriepolitiek. Wat ik wél bepleit, sluit eigenlijk aan bij de vragen van de heer Verhagen. Die ga ik niet herhalen.
Spoort de urgentie van de zaak het kabinet niet aan om toch nieuwe wegen te bewandelen in deze uitzonderlijke situatie? Ik wil de minister wel vragen om actief naar oplossingen te zoeken samen met de commissie van deskundigen en met de bedrijven waarover wij praten. Ik vraag hem om betrokkenheid bij het zoeken naar een oplossing en om als daartoe reden is waar mogelijk geld ter beschikking te stellen.
Minister Brinkhorst:
Ik ben blij dat de heer De Wit zich bij de grote meerderheid van de Kamer aansluit. Dat is winst. Dat markeert ook zijn positie als lid van een niet op staatsdeelname gerichte politieke groepering.
De staatssecretaris zal uitvoerig ingaan op de wijze waarop. Ik heb in verschillende bewoordingen gesproken over de actieve betrokkenheid van het kabinet.
Mevrouw Smeets (PvdA):
Ik wacht op de antwoorden van de staatssecretaris over de rol die de overheid heeft in dit hele proces. Ik wil de minister vragen of dit kabinet op afroep beschikbaar is voor de zaken die wij genoemd hebben. Of doet het kabinet actief mee en geeft het een open en vertrouwenwekkend signaal naar de werknemers? Mijn vraag ligt in het verlengde van de vraag van de heer Verhagen.
Minister Brinkhorst:
Het lijkt alsof het erg moeilijk tot eenieder doordringt. Het mee verkennen, het faciliteren, het inzetten van expertise, het bevorderen van de betrokkenheid van overheden en de economische diplomatie zijn vijf activiteiten die niet op afroep zijn maar die de grote betrokkenheid van het kabinet aangeven. Punt!
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik leg de bal even terug. Volgens mij luisteren wij allemaal heel erg goed naar deze minister maar is hij gewoon niet helder genoeg. Ik vraag het nogmaals. Zegt het kabinet vandaag tegen iedereen die het horen wil – de 1000 werknemers van NedCar luisteren mee, alsmede de vakbeweging en mogelijke investeerders die denken dat hier een kans ligt – luid en duidelijk: als er een goed plan op tafel komt, dan doen wij mee? Of zegt het kabinet: als er een goed plan op tafel komt, dan gaan wij nadenken? Wij vragen het eerste, de minister schrijft het tweede en ik hoop dat hij het eerste bedoelt. Als er een goed plan komt, dan doet het kabinet mee; niet om zelf auto's te produceren, maar wel om alles te doen om ervoor te zorgen dat de werkgelegenheid aldaar in stand blijft. Zegt het kabinet daar vandaag "ja" tegen?
Minister Brinkhorst:
Als de heer Vendrik de Handelingen nog eens wil nalezen, ziet hij dat ik gesproken heb over een actieve betrokkenheid van het kabinet langs de vijf lijnen die ik heb aangegeven.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat is dus "ja"?
Minister Brinkhorst:
Laat ik nog eens duidelijk het volgende zeggen. Er is wereldwijd een structurele overcapaciteit op autogebied. Er was tot dusverre een zeer succesvolle fabriek met Volvo. Vanaf 2004 zijn er nieuwe modellen geproduceerd. Daarbij waren twee van de grootste fabrieken ter wereld betrokken, namelijk DaimlerChrysler en Mitsubishi. In 2004 stond de samenwerking tussen beide onder druk, waarna de ontwikkeling volgde, zoals wij die de afgelopen tijd hebben meegemaakt. Ik denk niet dat er een eerder moment is geweest waarop de Nederlandse overheid hierbij betrokken kon zijn. Wij zullen de komende periode in het licht hiervan moeten gebruiken.
De heer Van den Brink (LPF):
Ik probeer het nog een keer, want wij zitten volgens mij niet zo ver van elkaar af. Ik heb het in mijn bijdrage gehad over het voorwaardenscheppende beleid en de keiharde vraag die nu in de Kamer aan de orde is, namelijk of u daar afwachtend of proactief in bent. Ik vind dat u een uitlokkend voorwaardenscheppend beleid moet voeren. Dat is niet strafbaar; dat moet investeringen opleveren. Mensen moeten het door het voorwaardenschepppende beleid weer zien zitten om investeringen te doen. De Kamer wil van u dan ook gewoon een positief antwoord.
Minister Brinkhorst:
Sinds het aantreden van het kabinet doen deze staatssecretaris en minister niets anders. Wij scheppen voorwaarden, wij versterken de economie, wij herijken het financieel instrumentarium, wij zorgen voor de sociale omstandigheden. Wat wilt u nog meer?
Voor de auto-industrie werken wij aan een klimaat waarin bedrijven succesvol kunnen opereren. In de afgelopen periode ben ik actief betrokken geweest bij de oprichtingen van het technology centre voor de auto-industrie. Wij hebben gewerkt aan de verhuizing van TNO automotive van West-Nederland naar Eindhoven. Dat heeft in de betrokken regio, de Randstad, heel wat commotie opgeleverd. Die verhuizing is bedoeld geweest om de kennis te clusteren en zo tot een versterking te komen. Op dit ogenblik is het hele autokenniscluster met Economische Zaken bezig met de mogelijkheden om te komen tot een innovatieprogramma. De verkenning daarvan vindt nu plaats.
Een enkel lid heeft over SABIC gesproken. Ik vind het belangrijk om nu wij over NedCar spreken, ook over SABIC te spreken. Ik heb deze week in Saudi-Arabië een letter of intent getekend met SABIC over een mogelijke investering van ongeveer 2 mld. in een naftakraker en twee chemische fabrieken. Als die plannen worden verwezenlijkt, zou dat een belangrijke versterking betekenen van het chemiecluster in Limburg. Er is al gezegd dat hierdoor direct 250 mensen en indirect 200 mensen aan werk geholpen zouden worden. Het bouwen van een naftakraker zou ook nog eens 6000 manjaar werk opleveren. Ik heb erop aangedrongen dat de definitieve besluitvorming voor het einde van het jaar zal plaatsvinden. Wij zullen alles inzetten om dat te bereiken, maar ook hier is de finale beslissing aan het bedrijf zelf. Het bedrijf zal vanuit de totale marktsituatie komen tot een besluit over de investering.
Staatssecretaris Van Gennip:
Voorzitter. Waar het hier om gaat, is het belang van de mensen bij NedCar en vergelijkbare bedrijven, die hun baan dreigen te verliezen. Wat betekent dat voor hun familie en het perspectief in de regio? Ik werp de suggestie dat dit kabinet op zijn handen zit, verre van mij. Het kabinet zet zich immers al jaren op heel veel verschillende manieren in voor dit bedrijf en voor andere bedrijven, door het halen van werkgelegenheid naar Nederland, door werkgelegenheid hier te behouden en door mee te denken met Nederlandse of buitenlandse bedrijven bij het vinden van oplossingen. Het gaat erom dat er resultaten worden bereikt, en dat dit alles gebeurt voor de mensen die hun baan dreigen te verliezen, of die een nieuwe baan zullen vinden, mits zij goed geschoold zijn.
De Kamer heeft afgelopen weekeinde een brief van mij ontvangen, met een sterkte-zwakteanalyse van de regio. Wij moeten blijven geloven in Zuidoost-Nederland, in Limburg en in de regio rond Born. Die regio heeft namelijk wel duidelijk kansen. De filosofie achter Pieken in de Delta is het geloof dat elke Nederlandse regio sterke punten heeft, waarin moet worden geïnvesteerd. Het stelt mij teleur dat de heer Vendrik de discussie over Pieken in de Delta afdoet alsof wij alleen maar investeren in sterke regio's. Inderdaad, wij investeren in sterktes, maar in alle regio's. Waarom? Omdat wij er als kabinet sterk in geloven dat, als je investeert in de sterkte van een bepaalde regio, daarmee de hele regio wordt opgestuwd, waarmee je in staat bent van die ene geïnvesteerde euro heel veel euro's te maken, in plaats van te investeren in achterstandsbeleid. Dat is namelijk hoogstens stilstaan op dezelfde positie. Als wordt geïnvesteerd in sterktes in de regio's, worden mensen trots, zich scharend achter de verschillende initiatieven. Dat brengt op zichzelf al een beweging tot stand.
Het is goed dat de bonden, de or en de directie deze week weer om de tafel zijn gaan zitten, zodat er tijd is om te zoeken naar nieuwe opdrachten en een nieuwe partner. Dit klopt met wat de heer Masuko op Tweede Paasdag aan de minister-president en mij heeft verteld. Hij heeft duidelijk gezegd, een toekomst voor NedCar in Nederland te zien wanneer dat bedrijf kosteneffectief is. Afgelopen zaterdag hebben de minister-president en ik ons uitgebreid laten informeren, hebben wij gepraat met de mensen over wat er aan de hand is. Wij hebben daarbij natuurlijk gewezen op het belang van het vinden van een gezamenlijke oplossing. Ik ben dan ook blij dat de partijen om de tafel zijn gaan zitten.
Dat betekent niet dat daarmee de rol van de overheid ten einde is. Het is ook niet zo dat de rol van de overheid pas vorige week is begonnen. Ik heb in het vragenuurtje al gezegd dat ik de heer Masuko vorig jaar rond deze tijd voor het eerst ontmoette. Toen kwam hij naar Nederland omdat DaimlerChrysler toen geen aandeel wilde kopen in de fabriek van NedCar. Daaruit blijkt dat er voorafgaand natuurlijk al van alles aan de hand was en dat de betrokkenheid bij dit bedrijf en bij deze regio niet van gisteren of van vorige week is, maar al van veel langer geleden. Dat is een voorbeeld van de rol van de overheid. Ik ontmoette hem overigens op mijn terugreis uit Saudi-Arabië, waar ik voor hetzelfde SABIC-project was. Ik ben daar een aantal dagen geweest. Ik ben met de heer Al-Mady, de topman van SABIC, op stap geweest om te bekijken wat dat bedrijf in Nederland zou kunnen doen en wat de obstakels waren. Het resultaat, een jaar later, is bekend. Dat is een voorbeeld van economische diplomatie. Wij hebben zelfs een directie Buitenlandse investeringen in Nederland; vroeger was het een commissariaat. Die directie doet niet anders dan meedenken met bedrijven en actief benaderen van bedrijven. De Kamer krijgt, volgens mij over anderhalve maand, een acquisitiebrief van mij, waarin ik dat nog een keer uitleg, inclusief de draai die wij maken naar andere gebieden. Die dienst doet niet anders dan actief bedenken welke bedrijven wij graag in Nederland zouden willen hebben en benaderen van die bedrijven.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik wachtte eerst het volledige antwoord van de staatssecretaris over dit punt af. Ik mag ervan uitgaan dat dat antwoord nu gegeven is.
Staatssecretaris Van Gennip:
Over de rol van de overheid? Nee.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Nee, over wat in het verleden met NedCar is gebeurd. Daar gaf u zojuist antwoord op. Mijn punt is nou juist dat het kabinet al eerder op de hoogte was van de kwetsbare situatie bij NedCar. Ik ben niet zozeer geïnteresseerd in het feit dat het kabinet voortdurend met directeuren van een bedrijf spreekt, maar in de vraag of het kabinet vervolgens zegt: dat is dus een kwetsbare regio; wij moeten onmiddellijk een plan-B gaan maken voor als het daar fout gaat. Heeft het kabinet dat gedaan? Bent u onmiddellijk gaan praten met de provincie Limburg, de betrokkenen in de regio en de vakbonden om te melden dat het misschien fout zou gaan en dat dus voorbereidingen getroffen moeten worden voor een plan-B, dat wij nu misschien heel erg hard nodig hebben? Dat bedoelde ik met mijn vraag aan het kabinet.
Staatssecretaris Van Gennip:
Er zijn voortdurend contacten met andere overheden, werknemers en mensen die geloven in die regio en die haar willen opbouwen. Er zijn in Limburg immers heel veel verschillende spelers, van LIOF tot grote en kleine bedrijven, die daar samen iets willen bouwen. Er wordt dus ook voortdurend geanticipeerd op dingen die niet goed gaan en gekeken naar dingen die wel goed gaan om ervoor te zorgen dat je samen in één toekomstperspectief bouwt. Bij Pieken in de Delta gaat het dus om de vraag waar de kracht van de regio zit, want daarin moet worden geïnvesteerd. De versnellingsagenda van Limburg, die afgelopen oktober aan u en mij is aangeboden naar aanleiding van de vraag hoe wij de vormgeving van Limburg als toptechnologieregio binnen Nederland en Europa kunnen versnellen, ligt er al een halfjaar. Bijna alle projecten zijn in behandeling of komen binnenkort in behandeling. Daaruit blijkt dat iedereen die erbij betrokken is, meedenkt. De provincie, de overheid in Den Haag, het bedrijfsleven, universiteiten en kleine en grote bedrijven in Limburg zeggen samen: wij gaan daarvoor.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat was mijn vraag niet. De staatssecretaris was rechtstreeks op de hoogte van de problemen bij NedCar. Mijn vraag is of de staatssecretaris of het kabinet op dat moment heeft gezegd dat er een plan-B moet komen voor de werknemers van NedCar en voor die regio, waar straks misschien meer dan duizend ontslagen vallen. Heeft de staatssecretaris die actie ondernomen?
Staatssecretaris Van Gennip:
Allereerst ging het er vorig jaar over dat DaimlerChrysler geen aandeelhouder in NedCar wilde worden. Dat is iets anders dan het stopzetten van de productie. Dat zijn twee heel verschillende dingen. Het bericht over het stopzetten van de productie kwam ongeveer zes weken geleden. Het gaat erom dat je op de lange termijn in alle regio's in Nederland bekijkt welke dingen opgelost moeten worden, wat de economische groei van de regio in de weg staat en in welke krachten je kunt investeren.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik wil mijn concrete vraag nogmaals herhalen. Wie de jaarverslagen van Mitsubishi van de afgelopen jaren tot zich neemt, hoeft geen economisch wonder te zijn om erachter te komen dat dit ergens problemen gaat opleveren. Die doen zich nu bij NedCar in Born voor. Dat zag iedereen aankomen. Heeft het kabinet dit ook zien aankomen, ver voordat de concrete productiestop een aantal weken geleden werd afgekondigd? Heeft het kabinet daarop concreet actie ondernomen?
Staatssecretaris Van Gennip:
Ik heb bijvoorbeeld een bezoek aan DaimlerChrysler in Duitsland gebracht om daar wederom het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de mogelijkheden in Nederland onder de aandacht te brengen. Ik heb geprobeerd, hen te overtuigen en te verleiden om in Nederland te blijven produceren. DaimlerChrysler heeft echter een aantal weken geleden een andere, bedrijfseconomische beslissing genomen, gedreven door de problemen in de auto-industrie. Dat gaat mij zeer aan het hart. Ik heb echter bij hen het investeringsklimaat in Nederland onder de aandacht gebracht. Ik heb verteld wat wij kunnen doen en op welke manieren wij kunnen helpen, bijvoorbeeld wat scholing betreft. Dat is allemaal bij DaimlerChrysler en ook wederom bij Mitsubishi onder de aandacht gebracht, voorzover zij dat niet wisten uit eerdere contacten. Ik heb dus concreet een heleboel gedaan. Ik kan echter de ontwikkelingen in de wereld van de auto-industrie niet in mijn eentje keren. Ik kan ervoor zorgen dat ik in de interne concurrentiestrijd bij Mitsubishi en DaimlerChrysler zo goed mogelijk laat zien wat Nederland voor een bedrijf kan doen en wat het vestigingsklimaat is. Dat gaat over grote en over kleine dingen, zoals de vpb-verlaging en hoe een gemeentesecretaris omgaat met een bedrijf dat zich wil vestigen. Of het nu gaat om SABIC, NedCar, Mitsubishi of Jansen bv om de hoek, met dit soort dingen houd ik mij dagelijks bezig.
De minister noemde vijf categorieën. Wij proberen om mee te denken met de bedrijven. Ik heb het voorbeeld gegeven van mijn dienst buitenlandse investeringen in Nederland, die niet anders doet dan meedenken met bedrijven over wat een goede business case is. Ik zie dat bij NedCar concreet als volgt voor mij. NedCar en de bonden willen een werkgroep van twee tot vier personen die zoekt naar nieuwe mogelijkheden. Daar moet deskundigheid in zitten, mensen die het kaf van het koren kunnen scheiden. Het proces moet daarnaast zo veel mogelijk in stilte verlopen. Een potentiële investeerder zal zich niet melden als hij het gevoel heeft dat het de volgende dag in de krant staat en door twintig mensen zal worden besproken. Dit kleine groepje zal aangewezen worden door NedCar en de bonden, zodat er vertrouwen bestaat bij werknemers en directie dat deze mensen goede dingen zullen doen.
Ik stel mij voor dat een aantal mensen de task force gaat helpen. Dat kunnen mensen met specifieke deskundigheid zijn om te helpen met filteren of mensen met contacten in de auto-industrie of met andere overheden. Ik zie daarbij duidelijk plaats voor een van mijn mensen, die de contacten van de overheid kan aanboren over dit bedrijf of dat idee. Zo iemand kan de ambassadeur in China bellen over wat bijvoorbeeld de mogelijkheden zijn van een autofabrikant in China om zich in Nederland te vestigen. Dat is wat ik mij voorstel dat zo iemand rond de task force, met een grotere groep mensen, moet doen en overigens ook al tijden doet. De laatste tijd is het immers een van de meest tijdsintensieve activiteiten geweest van mijn directie. Ik stel mij dus voor dat iemand van mijn ministerie op het terrein van expertise of economische diplomatie bijvoorbeeld kan coördineren bij het opvangen van een topman op regeringsniveau. Zo iemand kan een ambassadeur bellen. Mensen kunnen hem of haar ook bellen met ideeën of vragen. Zo is het de afgelopen tijd ook gebeurd. Dit komt overigens tegemoet aan de besprekingen van afgelopen zaterdag. De minister-president, ikzelf, de bonden noch NedCar hebben gezegd dat er per se overheid bij het groepje van twee of drie mensen moet zitten. Nee, beide partijen vinden het belangrijk dat het gedreven wordt door de onderneming, want anders kom je over een halfjaar met een konijn uit de hoge hoed waar zij eigenlijk helemaal geen behoefte aan hebben. Het moet worden gedreven door de onderneming, maar het moet wel worden verbreed, zodat de werknemers ook vertrouwen hebben in dat groepje mensen. En dan is er een duidelijke rol van de overheid op de achtergrond. Maar die is wel beschikbaar, bereikbaar, met contacten, expertise en al dat soort zaken. Dat wilden die twee partijen afgelopen zaterdag ook graag van ons.
Voorzitter. Wij moeten ondertussen natuurlijk ook rekening houden met een minder aantrekkelijk scenario. Dat betekent dat je ook daarop voorbereid moet zijn. Wij hebben afgelopen zaterdag tevens een gesprek met de provincie gehad. Daarin heeft zij een bepaald plan voor het proces op tafel gelegd, dat door het CWI, UWV en de provincie moet worden gedragen. Daarin staat dat ervoor zal worden gezorgd dat de mensen die eventueel hun baan zouden verliezen, heel snel in het reïntegratietraject komen, opleidingen krijgen, gecoacht worden bij het zoeken naar nieuw werk en ideeën krijgen aangeleverd. Dat gebeurt sneller dan in normale trajecten, omdat het om een grote groep mensen gaat. In het plan staat ook dat ervoor zal worden gezorgd dat een eventuele uitkering niet lang op zich zal laten wachten, zodat mensen niet met een inkomensgat te maken krijgen. Dat zijn heel praktische zaken. Ik verzeker u dat mijn collega van Sociale Zaken er bovenop zit om ervoor te zorgen dat dit proces nu al goed voorbereid wordt, zodat een en ander, als het nodig mocht blijken te zijn, zo soepel mogelijk kan verlopen. Sterker nog, het proces moet eigenlijk een voorbeeld worden van de wijze waarop met dit soort problemen wordt omgegaan. Je moet je sowieso goed voorbereiden als het om grote groepen mensen gaat.
De heer De Wit (SP):
Ik ben het met de staatssecretaris eens dat je voorbereid moet zijn op het slechtste scenario: terechtkomen in een uitkering. Daar moet je dan ook zo snel mogelijk weer uitstromen. Hoe ziet zij dat nu concreet voor zich? Ik wijs hierbij op de huidige werkloosheidscijfers en op het juist ontbreken van perspectief. Hoe kan zij ervoor zorgen dat de reïntegratie zo kort mogelijk is en dat mensen weer aan de slag komen? Wat zijn haar ideeën op dat punt?
Staatssecretaris Van Gennip:
Je moet kijken hoe mensen met bepaalde vaardigheden kunnen worden bijgeschoold, zodat zij niet alleen in de auto-industrie maar ook bijvoorbeeld in een ander assemblage- en maakindustrie terecht kunnen. Er moet dus echt worden geïnvesteerd in mensen. Er moet echter tegelijkertijd worden geïnvesteerd in het aantrekken en behouden van andere bedrijven in die regio, zodat ze ook werkelijk die nieuwe baan kunnen vinden als ze omgeschoold zijn. Dat moet heel goed op elkaar worden afgestemd.
De heer De Wit (SP):
Denkt u daar bij ook nog aan een speciale behandeling? Als SABIC zich zou vestigen in Sittard/Geleen, zou een ontslagen werknemer van NedCar dan een soort voorkeursbehandeling kunnen krijgen door hem in die richting om te scholen?
Staatssecretaris Van Gennip:
Dat lijkt mij een geval van ingrijpen in de onderneming. Je kunt een onderneming niet dwingen om een voorkeursbehandeling te geven aan werknemers uit een andere onderneming. Je kunt er wel de nadruk op leggen dat mensen zich in een bepaalde richting moeten omscholen, omdat je weet dat daar werkgelegenheid is of zal komen.
De heer Verhagen (CDA):
Ik ben het eens met de staatssecretaris dat er nooit sprake kan zijn van een voorkeursbehandeling bij de aanname van personeel. Maar als er specifieke omscholingskwaliteiten nodig zijn om bijvoorbeeld te kunnen gaan werken bij SABIC, dan moet dat worden gefaciliteerd.
Staatssecretaris Van Gennip:
Ik moet dat even specifiek uitwerken met mijn collega De Geus, maar de inzet is wel om reïntegratie en omscholing zo goed mogelijk te laten verlopen en ook heel erg goed maatwerk te laten zijn.
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb Eindhoven en Helmond niet voor niets in mijn bijdrage genoemd. Bij eerdere calamiteiten is namelijk gebleken dat er ongelooflijk veel goedwillende mensen zijn – instituten, overheden en noem maar op – maar dat het met name om de organisatie gaat. Het gaat om de wijze waarop de zaak wordt aangestuurd en ervoor wordt gezorgd dat al die goedwillende mensen met de kopjes in dezelfde richting komen. Ik stel het op prijs als de staatssecretaris, met name vanuit de ervaringen die in Brabant zijn opgedaan, de komende tijd nog eens wil kijken wat voor type organisatie nodig is om dat zo efficiënt mogelijk te doen.
Staatssecretaris Van Gennip:
Ik maak graag gebruik van die ervaringen. Zeker in deze situatie kunnen wij alle goede raad en goede lessen uit het verleden goed gebruiken.
Mevrouw Van der Laan heeft gesproken over het globaliseringsfonds. Zoals bekend is dat globaliseringsfonds er nog niet in Brussel. Er zijn nog allerlei onderhandelingen over gaande. Ik weet wel dat de provincie al een brief aan de Commissie heeft gestuurd om daarop een beroep te kunnen doen als dat nodig mocht zijn. Die brief wordt overigens door ons omarmd.
Ik kom te spreken over Limburg, de regio Zuidoost-Nederland/Limburg, de regio rond Born. Zoals ik al heb gezegd, is Pieken in de Delta gericht op kansen in alle regio's en is de versnellingsagenda een grote bouwsteen voor Pieken in de Delta. De programmacommissie Van GennipPieken in de Delta voor Zuidoost-Nederland wordt op dit moment gevormd. Ik hoop dat ik eind mei of begin juni het programmadocument kan onderteken. Daarin wordt aangegeven voor welke zaken zal worden gegaan. Daaruit zal blijken dat Limburg, Zuidoost-Nederland, echt een hoofdrol speelt in Pieken in de Delta en in de innovatie in Nederland. Wat dat betreft, werp ik de suggestie van de heer Vendrik dat Limburg achtergesteld zou worden, verre van mij. Zuidoost-Nederland is juist een speerpunt qua innovatie. Als ik kijk naar de verschillende FES-projecten die door Zuidoost-Nederland en specifiek door Limburg zijn ingediend, dan zijn dat er relatief aanzienlijk meer dan die uit de andere delen van het land. En als ik zeg "ingediend", dan bedoel ik ingediend door een departement. Dan is dus al getoetst of het project al voldoende vergevorderd is voor een FES-ronde.
Voordat ik naar de specifieke projecten overga, wil ik nog even de situatie schetsen. Wij hebben het over Zuidoost-Nederland. Wij hebben het over de nationale brainport Eindhoven/Zuidoost-Brabant die zo uitstroomt Limburg in. Vandaar ook het belang van Greenport Venlo. Dat is zeer innovatief. Het is een hoogwaardige logistiek. En wij hebben het over de inbedding van Limburg in de driehoek Eindhoven-Leuven-Aken. Wat dat betreft, ligt Limburg echt in het hart van Europa en in het hart van die toptechnologische regio. Als je van bovenaf naar Europa kijkt, dan zie je dat er ook steeds meer Euregio's ontstaan en dat de landsgrenzen vervagen. Zo moet het ook zijn. Die driehoek is niet alleen een driehoek van drie landen, het is ook de driehoek van universiteiten, bedrijven en overheid die samenwerken. Dat werkt in Zuidoost-Nederland echt ontzettend goed. Ik ben ook blij met de heel actieve rol die de provincie in Limburg speelt. Dat heeft zij ook laten zien met de versnellingsagenda. Ook het bedrijfsleven in Limburg is goed georganiseerd en komt met concrete ideeën en plannen.
De versnellingsagenda kent zeventien majeure projecten en tien kansenprojecten. Van die zeventien majeure projecten zijn tien projecten ofwel al gefinancierd of in procedure, bijvoorbeeld via het FES. Projecten worden door departementen bij het FES ingediend. Het feit dat ik die FES-projecten heb ingediend, geeft aan dat ik daar positief tegenover sta. De andere zeven majeure projecten worden op dit moment verder uitgewerkt. Soms moet er nog een stap door de regio worden genomen en soms moet dat nog door het bedrijfsleven worden gedaan. Waar nodig, gebeurt dat uiteraard met hulp van mijn mensen. Dat betekent ook dat wij zo nu en dan aangeven dat een bepaald project heel mooi zou passen in de volgende FES-ronde, bij de smartmix of bij wat wij allemaal in petto hebben. Dan zeggen wij: zouden jullie daar niet wat harder aan trekken. Dan doen wij bepaalde voorstellen. Dat soort dingen doen wij dus actief.
Het programma Pieken in de Delta is in juni gereed. Limburg is stevig vertegenwoordigd in de programmacommissie Zuidoost-Nederland. Dat is ook logisch. Ik heb vernomen dat de heren Eurlings, Ritzen en Lamkim van SBE Piping en iemand van DSM daarin vertegenwoordigd zijn. Dat laat zien dat er een goede zware Limburgse vertegenwoordiging is.
Ik weet niet of de Kamer wil dat ik de stand van zaken bij alle 27 projecten aangeef. Ik kan die informatie ook naar de Kamer sturen. Het eerste project dat op mijn lijstje staat is Chemelot. Dat hebben wij gefinancierd via de topregeling voor bedrijventerreinen. Een aanvraag voor een verdere financiering is nu in behandeling. De campus van Randwijck komt waarschijnlijk in het programma Pieken in de Delta. Er zijn zes FES-projecten ingediend: vijf door EZ en een door OCW. Dan heb je het bijvoorbeeld over het Centre for Moleculair Medicine (CMM), witte biotechnologie, het Klavertje Vier bij Venlo, dat heel belangrijk is voor die hoogwaardige logistiek, de A4-zone rond Eindhoven, die heel belangrijk is voor de bereikbaarheid van Limburg en de internationale school in Eindhoven die vooral ook belangrijk is voor het noorden van Limburg. Dat zijn voorbeelden van projecten die nu bij het FES zijn ingediend. Het betekent niet dat zij goedgekeurd zullen worden. Dat is nog een heel proces waar ik ook echt goed aan wil vasthouden. Wij kunnen hier immers niet zomaar wat vergeven. Maar op het moment dat ik ze indien, is er wel al een eerste toets gedaan. Het betekent dat het goede projecten zijn en dat zij klaar zijn voor zo'n FES-ronde.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik stel het op prijs dat wij een indicatie krijgen van het soort projecten. Ik wijs op de uitvoering van de motie-Bakker en neem aan dat wij gewoon nog een uitgebreide brief krijgen waarin staat wat er nu eigenlijk is uitgekozen en hoe dat Limburg ten goede zal komen.
Staatssecretaris Van Gennip:
Ja, op het moment dat wij toe zijn aan het kiezen, dan hoort u dat uiteraard.
Mevrouw Smeets (PvdA):
De staatssecretaris noemt nu de projecten die zijn voorgedragen voor het FES. Dat hebben wij ook uit de brief kunnen vernemen. Ik neem aan dat de normale procedure zal worden gevolgd, dat de staatssecretaris hier nu niets nieuws vertelt. Heb ik dat goed begrepen?
Staatssecretaris Van Gennip:
Bij het FES is sprake van een duidelijke procedure, met duidelijke afspraken en een duidelijke toets. Het is de bedoeling dat wij ook echt kwalitatief goede projecten krijgen. Je ziet ook dat dit werkt, want daardoor worden mensen gedwongen om goede projecten in te dienen. Ik zeg toe dat ik ervoor zal zorgen dat de projecten die vanuit Limburg komen, zo goed mogelijk worden voorbereid. Waar mogelijk zal ik in de tijd een extra versnelling geven, zodat ze nog kunnen worden meegenomen met deze FES-ronde. Als er een bedrijf ontbreekt of als er iets aan de kant van de kennisinstituten moet gebeuren, dan zal ik mijn contacten gebruiken om ervoor te zorgen om dat echt op de rails te krijgen.
Mevrouw Smeets (PvdA):
Er moet inderdaad sprake zijn van een extra inspanning. Anders is het lood om oud ijzer. Dan gaat het gewoon om een bestaande procedure.
Staatssecretaris Van Gennip:
Wij zullen ons extra inspannen om deze projecten FES-waardig te laten zijn. Dat zal zonder meer gebeuren. Het gaat overigens niet alleen maar om het FES, want wij hebben nog heel veel andere mogelijke financieringsbronnen. Wij zullen ook kijken waar wij kunnen zorgen voor een versnelling in de tijd. Gezien de besluitvormingsprocedures, zal het nog best krap worden om dat voor de zomer te regelen, maar dat gaan wij wel proberen.
Ik heb hier nog een lijstje van allerlei zaken die niet zozeer met het FES te maken hebben maar die wij in het verleden hebben gedaan. Dat gebeurde dan bijvoorbeeld via de structuurfondsprogramma's. Ik noem het voorbeeld van het werven van buitenlandse bedrijven. Dat waren 1200 arbeidsplaatsen in de laatste anderhalf jaar. Die zijn er dus bij gekomen. Dat is alleen maar wat er via de werving is binnengekomen, niet wat uit zichzelf is binnengekomen. Ik noem het Holst Centre in Zuidoost-Nederland. Ik noem de verplaatsing van TNO Automotive en de subsidiëring van het Automotive Technology Centre. Dat komt de hele regio Zuidoost-Nederland ten goede, maar dus juist ook die automotive in Limburg.
Ik herinner mij een vraag van de heer De Wit over die 22 bedrijven in de brief. Hij heeft gevraagd hoe zeker het is dat die bedrijven hier komen. Dat kan ik hem niet zwart op wit geven. Het gaat om bedrijven die overwegen zich te vestigen in Noordwest-Europa. Daarvoor moeten wij de strijd echt aangaan. Zij komen in ons land of in Engeland, Frankrijk, België of Duitsland. Die landen zitten allemaal in verschillende stadia van besluitvorming. Hun besluit hangt af van marktontwikkelingen, van concurrentie met andere vestigingslocaties en van specifieke factoren, zoals de beste toeleverancier. Dat doet de DBIN-groep, die bedrijven helpt met het zoeken naar de beste universiteit om mee samen te werken en naar de beste toeleverancier. Grote projecten als SABIC zijn er niet zoveel. Dat is een geval van once in a lifetime of, liever gezegd, eens in een kabinetsperiode. Er zijn natuurlijk ook veel kleinere projecten die minstens zo aantrekkelijk zijn, zeker als optelsom.
De discussie over de steunkaart en IPR is lastig. Ik ben altijd zeer kritisch geweest over de IPR-steun. Ik maak het in de praktijk vaak genoeg mee dat een bedrijf eerst naar België gaat. Daar krijgt het bedrijf steun. Vervolgens komt het bij mij met de vraag wat ik daarbovenop doe. Met die twee aanbiedingen op zak gaat het bedrijf naar Duitsland om daar te vragen of men er nog wat bovenop kan doen. Dat is niet de beste manier om ons belastinggeld in te zetten en het leidt ook niet tot de beste beslissing voor een bedrijf. Een bedrijf moet zich ergens vestigen op basis van de juiste beslissing. Waar zit de beste haven? Waar zit de universiteit waarmee ik wil samenwerken? Welke toeleveranciers zijn er? Is er een goed bedrijventerrein? De bedrijfseconomische argumenten moeten de doorslag geven. Daarom heeft het kabinet zich altijd hard gemaakt voor het afschaffen van de steunkaart, zeker in de rijke lidstaten.
In maart bleek dat de Europese Commissie wel degelijk een steunkaart voor de rijke lidstaten in gedachten heeft. Dat betekent dat wij opnieuw concurrentie krijgen tussen Nederlandse regio's en regio's twintig kilometer verderop in Duitsland of België. Het hangt ervan af welke regio's worden aangewezen. Laat ik er eerst dit nog over zeggen: er is op dit moment geen geld gereserveerd voor een IPR-regeling. Dit is het laatste jaar van de IPR-regeling. Wij gingen er namelijk van uit dat er geen IPR-steunkaart voor de rijke lidstaten meer zou komen. Alleen één klein gebiedje in België zou nog steun mogen geven. Afgezien van het financiële probleem is er ook het praktische probleem dat wij hier in Nederland 7,5% van de bevolking van de regio's op de steunkaart mogen plaatsen. Het is nu 15%. Dat betekent een halvering van het aantal regio's op de steunkaart. Dat betekent dat wij voor lastige keuzen komen te staan. Als je kiest voor Limburg, kies je niet voor Twente en vice versa. Ik heb gisteren al gezegd dat wij nu puzzelen op de vraag wat wij daarmee moeten doen. Daar zal ik de Kamer in de komende tijd over berichten. Er zijn twee dilemma's. Het eerste dilemma is dat er geen geld is gereserveerd. Het tweede is de strategie: welke steunregio's kiezen wij. Die keuze zal niet gemakkelijk zijn. In het nieuwe staatssteunkader zit ook een ruimere steun voor het mkb. Dat kan zeker in een regio als Limburg met veel midden- en kleinbedrijven goed van pas komen. Het gaat vooral om steun aan innovatie. In het kader van de Lissabonagenda vinden wij dat ook aantrekkelijk.
Ik wijd nog een paar woorden aan de globalisering. Ik ben blij dat de heer Vendrik het met mij eens is – hoewel hij dat niet expliciet heeft gezegd – dat globalisering een feit is. Wij kunnen de globalisering niet stoppen door de grenzen te sluiten. Dat betekent dat wij een aantal dingen moeten doen. Inderdaad, er zijn winnaars en verliezers.
De heer Vendrik (GroenLinks):
U veronderstelt dat ik iets gezegd heb en vervolgens zegt u dat ik het met u eens ben. Globalisering mag misschien in een aantal opzichten een feit zijn, maar globalisering wordt ook elke dag gemaakt. Regeringen maken afspraken over de manier waarop de globalisering gerund moet worden. Daar hadden wij vanochtend nog een debat over. Hoe vindt de Nederlandse regering dat de globalisering geregeld moet worden? Wat hoort daarbij? Het is geen natuurverschijnsel; het wordt elke dag gemaakt. Dat vraagt om een overheid die zich daar actief mee bemoeit en de vraag is dan hoe.
Staatssecretaris Van Gennip:
Er zijn mensen die winnen bij globalisering en er zijn mensen die hun baan verliezen. Je moet ervoor zorgen dat het land, de regio, het bedrijfsleven en de ondernemers zijn voorbereid op verdergaande globalisering. Zij moeten de kansen grijpen en de concurrentiestrijd kunnen aangaan. De maatregelen van het kabinet zijn dan ook gericht op innovatie, ondernemerschap en vestigingsklimaat. Wij willen ervoor zorgen dat wij die concurrentiestrijd aan kunnen. Tegelijkertijd moeten wij ervoor zorgen dat wij het verlies voor de verliezers zo beperkt mogelijk houden. Dat betekent dat wij moeten investeren in mensen zodat zij gemakkelijker een nieuwe baan kunnen vinden. Dat betekent ook dat wij moeten investeren in de verschillende regio's in Nederland, zodat er weer werkgelegenheid komt. Zij moeten niet alleen scholing krijgen, maar er moet ook een baan zijn. Je moet het dus allebei doen. Je moet de kansen van de globalisering grijpen en tegelijkertijd moet je de klap voor de verliezers verzachten. Daar kun je als overheid veel aan doen. Een van de dingen is zorgen voor een gelijk speelveld. Wij moeten China aanpakken op het gebied van "nep", want dat zorgt voor een onbalans in de globalisering.
De heer Verhagen (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Ik denk dat de bewindslieden een goede schets hebben gegeven van hun inspanningen voor het bedrijf NedCar en de problematiek in de regio. Het is goed om te beseffen dat het kabinet hier niet sinds gisteren mee bezig is, maar dat het kabinet zich al tijden uitvoerig bezighoudt met het versterken van de economische potentie in de regio. Terecht is gezegd dat wij niet te vroeg moeten juichen, hoe blij wij ook zijn met het akkoord en de kans die geboden wordt om te zoeken naar alternatieve mogelijkheden. De uitkomst van dinsdag wil niet zeggen dat de werkgelegenheid voor de 3000 mensen bij NedCar is gegarandeerd. Het is goed dat het kabinet zoekt naar alternatieve mogelijkheden, zoals bij SABIC. Tegelijkertijd heeft het kabinet structurele hervormingsmaatregelen getroffen. In de afgelopen jaren heeft het kabinet gezocht naar onze toegevoegde waarde in de globaliserende economie. Er is geïnvesteerd in de kenniseconomie, innovatie en Pieken in de Delta. De algemene lijn is wat mij betreft uitstekend.
Ik ben ook blij met de attitude van het kabinet bij de versnellingsagenda en het FES. Ik ben alleen niet tevreden over het antwoord van de minister. Er blijft onduidelijkheid bestaan. Wij vragen hem niet of de overheid weer Dafjes of andere auto's gaat produceren. Wij vragen alleen of het kabinet meedoet als er een goed plan komt. Om daar meer duidelijkheid over te krijgen, zal ik mede namens collega Vendrik een motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de overheid actief nieuwe investeringsplannen voor NedCar dient te bevorderen;
verzoekt de regering, nu reeds uit te spreken dat indien een concreet en solide investeringsplan op tafel ligt, de overheid dit initiatief maximaal zal ondersteunen, zonder rechtstreeks risicodragend te participeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 81(30300 XIII).
De heer Verhagen (CDA):
Ik heb de indruk dat het kabinet bereid is dit te doen, maar door de onduidelijke antwoorden van de minister heb ik toch deze motie aan de Kamer willen voorleggen. Ik denk dat het voor de mensen die bij NedCar werken noodzakelijk is om vandaag duidelijkheid te verkrijgen.
Mevrouw Smeets (PvdA):
Voorzitter. In eerste termijn heb ik de driesporenaanpak genoemd die de PvdA voorstaat. Ik ben verheugd over de reactie van de staatssecretaris op mijn opmerkingen over de onorthodoxe aanpak. Zij heeft gezegd dat zij het NedCardossier ziet als een voorbeeld. Dat betekent dat er maatwerk geleverd kan worden en daar houden wij de staatssecretaris en haar collega, minister De Geus aan. Wij zijn blij met die toezegging.
Het tweede spoor is de regiostimulering. Die vinden wij erg mager ingevuld. Als de projecten alleen in tijd naar voren gehaald kunnen worden, dan is het wat ons betreft niet voldoende. Ik denk aan de toeleveranciers die ook te maken hebben met het verlies dat bij NedCar gaat spelen. Ook daarom is het belangrijk om te investeren in de regionale economische structuur.
Er is nog enige onduidelijkheid over de werkgroep. Is de staatssecretaris beschikbaar of bereikbaar? Om daar wat meer duidelijkheid over te krijgen, dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat door de terugtrekking van DaimlerChrysler uit NedCar daar circa 1000 banen op de tocht staan;
overwegende dat op korte termijn een werkgroep van drie à vier leden wordt opgericht, die gaat onderzoeken of het aantrekken van productie van derden haalbaar is;
overwegende dat het ministerie van EZ langs diverse lijnen activiteiten ontplooit voor het Nederlandse bedrijfsleven;
verzoekt de regering, een aanbod aan NedCar en Mitsubishi te doen om een actieve rol te spelen in de op te richten werkgroep;
verzoekt de regering voorts, de komende maanden nauw betrokken te blijven bij het hele verkenningsproces, mede met als doel om ervaring en netwerken ter beschikking te stellen;
verzoekt de regering, hierover de Kamer regelmatig te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Smeets, Vendrik en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 82(30300 XIII).
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Ik ben de afgelopen weken een paar keer in Born geweest en daar, maar niet alleen daar, ook bij de protestacties op het Plein heb ik met werknemers van NedCar gesproken. Hun grote verwijt aan de politiek was dat dé politiek de laatste jaren afwezig is geweest. Hoe het ook zij, in het debat van vandaag is duidelijk geworden wat de inzet van het kabinet zal zijn. Ik kan mij daarin in grote lijnen vinden.
Ik had een motie voorbereid. De motie van de heer Verhagen, die ik van harte ondersteun, en de motie van mevrouw Smeets, maken mijn motie echter overbodig. Ik zal deze motie dan ook niet indienen.
Ten slotte spreek ik de hoop uit dat de maatregelen die nu in gang worden gezet, uiteindelijk positief zullen uitwerken voor al die mensen van wie de werkgelegenheid bedreigd wordt. Ik denk dan niet alleen aan de mensen in de westelijke en oostelijke Mijnstreek die werkloos dreigen te worden, maar ook aan de jongeren die weg trekken. Deze jongeren zouden wij voor deze regio's moeten behouden met het oog op de toekomst van deze regio's.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. Ik ben het kabinet erkentelijk voor de uitgebreide en goede beantwoording. Ik ben verder blij met het veelvuldige gebruik van de woorden"economische diplomatie". Daarvan zou het namelijk voor NedCar wel eens kunnen afhangen of op de korte termijn dingen wel of niet lukken.
De staatssecretaris heeft uitvoerig stilgestaan bij het economische beleid voor de regio. Het is inderdaad van belang om te bezien of wij zaken kunnen versnellen en de regio meer prioriteit kunnen geven in de werkprocessen. Ik steun dan ook het beleid van de staatssecretaris.
Het is verder een goede zaak dat in de komende tijd scenario's worden ontwikkeld voor de onverhoopte situatie dat NedCar alsnog de poort moet sluiten. Wij kunnen immers niet uitsluiten dat dat gebeurt.
NedCar krijgt vandaag de meeste aandacht, maar ik wijs er toch nog maar eens op dat dit slechts een van de bedrijven is die op dit moment met problemen kampen. Onder andere in Midden-Limburg is de situatie ernstig, omdat de ontslagen daar al aangezegd zijn. Ik vraag het kabinet dan ook om ervoor te zorgen dat mensen van werk naar werk worden begeleid, en te voorkomen dat goede vakmensen met een uitstekende staat van dienst op straat komen te staan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik ga ervan uit dat het kabinet zich het komende jaar maximaal zal inzetten om NedCar aan een goede doorstart te helpen en de werkgelegenheid van duizend mannen en vrouwen te behouden. Mocht het ondanks die inspanningen onverhoopt toch nog fout gaan, dan verwacht ik dat het kabinet zich maximaal zal inzetten voor snelle werkhervatting voor mensen die werkloos dreigen te worden. Als het kabinet zich hiertoe verplicht, is mijn fractie op dit punt tevreden.
Ik ben het met de heer Verhagen eens dat de overheid actief kan en moet bevorderen dat er een concreet plan van investeerders komt. De motie die de heer Verhagen hierover heeft ingediend, heb ik dan ook van harte ondertekend. Ik vond de minister van Economische Zaken niet duidelijk genoeg op dat punt. Als er een concreet plan ligt, dan zal de overheid er alles aan moeten doen om dat plan actief te ondersteunen zonder zelf auto's te gaan maken. Die helderheid kwam niet naar voren in het debat. Verschillende afgevaardigden hebben de minister daarom gevraagd maar hij bleef er toch wat omheen draaien.
Uiteraard zal Nederland nooit kunnen concurreren met andere landen op het punt van de loonkosten. Op dat terrein hebben wij de slag al decennia geleden verloren en in de toekomst zullen wij die ook niet winnen. Het spreekt dan ook vanzelf dat Nederland zijn boterham zal moeten verdienen met kennis, innovatie, creatieve industrie enzovoorts. Dat doet echter niet af aan het grote belang van een maakindustrie in Nederland die daarop aansluit. Het gaat daarbij niet alleen om de kennisindustrie – wij kunnen niet allemaal onderzoeker worden – maar juist om de cruciale verbinding tussen nieuwe kennis en maakindustrie. Mensen moeten daarin werk kunnen vinden en geld kunnen verdienen. Die combinatie blijft van cruciaal belang. Kennis alleen is absoluut onvoldoende, maar ik geloof dat het kabinet dat met mij eens is.
Minister Brinkhorst:
Voorzitter. De staatssecretaris zal ingaan op de in tweede termijn gestelde vragen. Ik beperk mij tot het oordeel over de twee moties. De eerste motie is ingediend door de heren Verhagen en Vendrik. Daarin wordt de regering verzocht om een initiatief maximaal te ondersteunen zonder rechtstreeks risicodragend te participeren. Ik dacht dat ik in alle toonaarden daarover had gesproken. Deze motie is een krachtige ondersteuning van het kabinetsbeleid. De formuleringen zijn zo kort en krachtig dat zij nog een extra dynamiek geven aan hetgeen het kabinet allang van plan was. Uiteraard zal een en ander moeten plaatsvinden binnen de bestaande kaders. Ik hechtte eraan dat het risicodragend participeren werd uitgesloten. De heer Vendrik sluit zich daarmee aan bij degenen die van liberale huize zijn. Dat kan worden beschouwd als een geuzentitel.
In de tweede motie, die is ingediend door mevrouw Smeets, de heer Vendrik en de heer De Wit, wordt de regering gevraagd om een actieve rol te spelen in de op te richten werkgroep. De staatssecretaris heeft uitvoerig betoogd dat het niet gaat om het werken in de werkgroep maar om het zo krachtig mogelijk ondersteunen van de omgeving daarvan. De motie is daarom overbodig; het is altijd mogelijk om een aanbod te doen om actief te werken. Wij interpreteren deze motie in het licht van de eerste motie. Het actief werkzaam zijn rond de werkgroep heeft duidelijk onze voorkeur en tegen die achtergrond beschouw ik de motie als overbodig. De helderheid van de staatssecretaris wint het daarbij van de overbodigheid van de motie. Het kabinet ontraadt het aannemen ervan.
Staatssecretaris Van Gennip:
Voorzitter. In de richting van de heer Verhagen geef ik aan dat wij niet te vroeg zullen juichen. Ik geloof ook niet dat dit een week is om te juichen. Ik denk wel dat dit een constructieve week is met alles wat rond NedCar is gebeurd. Ik ben het echter helemaal met hem eens dat wij er nog niet zijn. Er is uitstel bereikt, hetgeen hopelijk leidt tot een goed nieuw perspectief. Als het daar niet toe leidt, dan zullen wij de tijd goed gebruiken om de verschillende scenario's te bekijken. Ik verzeker de heer Van Beek dat wij er alles aan doen om dat proces niet nodig te laten zijn. Dat is natuurlijk niet alleen in onze handen.
Mevrouw Smeets heeft gewezen op de regiostimulering en benadrukt dat er niet alleen naar versnelling moet worden gekeken. Ik heb gezegd dat wij niet alleen naar versnelling zullen kijken. Wij kunnen echter geen nieuwe projecten uit de lucht plukken. Wel kunnen wij ervoor zorgen dat de bestaande projecten beter en steviger worden. Dat betekent niet alleen versnelling van processen, maar ook meedenken over voorliggende projecten.
De minister is zojuist ingegaan op de motie-Smeets c.s. op stuk nr. 82. Als ik de motie kan interpreteren als een grotere groep van experts, onder wie mijn persoon, rond de werkgroep, dan ondersteunt de motie het beleid. Als mevrouw Smeets echt wil dat een van die drie à vier personen mijn eigen directeur is, dan zeg ik "nee". Dat willen zij zelf ook niet.
Mevrouw Smeets (PvdA):
In de motie wordt niet gesproken over participatie ín de werkgroep, maar over actieve ondersteuning.
Staatssecretaris Van Gennip:
Dan is het zoals ik net heb uitgelegd. Ik denk dat de motie in dat geval overbodig is, want dat is precies wat wij aan het doen zijn en wat wij ook zullen doorzetten.
Het jongerenvraagstuk is een van de moeilijke dilemma's waarmee Limburg worstelt. Mensen maken zich daarover zorgen en dat is des temeer reden om ervoor te zorgen dat er een bloeiende creatieve industrie en een bloeiend toerisme ontstaat in Limburg.
Ik denk niet dat wij uitgebreid moeten doorgaan op het globariseringsgesprek dat de heer Vendrik en ik aan het voeren zijn tijdens verschillende discussies. Ik wil echter één ding benadrukken: kenniseconomie en maakindustrie zijn geen twee verschillende economieën. Die economieën zijn verweven. Kennis moet juist door de maakindustrie heenlopen. Als wij banen in de maakindustrie verliezen aan opkomende markten, dan is dat des temeer reden om te investeren in de groeiende vraag naar persoonlijke dienstverlening, zoals toerisme en zorg. De onderkant van de arbeidsmarkt waarvoor wij aan de ene kant werkgelegenheid verliezen, kan wellicht worden ingezet in deze opkomende sectoren. Wij moeten ervoor zorgen dat wij niet alleen de witte jassen in laboratoria aan werk helpen, maar ook het middenkader en de relatief laaggeschoolden. Wij hebben namelijk ook deze groepen in Nederland en dat zal altijd zo blijven.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, vanavond aan het einde van de vergadering te stemmen over de ingediende moties.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 14.45 uur tot 14.55 uur geschorst.
Voorzitter: Ten Hoopen
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-4769-4788.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.