Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 april 2005 over het Gemeentefonds en de lokale lasten.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Voorzitter. Wij kunnen hier misschien wel heel kort over spreken, maar het gaat om een markant moment bij de behandeling van een hardnekkig dossier. Het gaat om het al jaren bestaande dossier Slappe bodem. Wij hebben het dan vooral over Gouda en Boskoop. Uit het AO dat wij deze week hebben gevoerd over de lokale lasten, vloeit voor dit onderwerp de volgende motie voort.

De FierensKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten met een uitzonderlijke slappe bodem aanzienlijk meer uitgaven hebben aan het onderhoud van infrastructuur;

overwegende dat onder andere de Raad voor de financiële verhoudingen en Cebeon uitgebreid onderzoek hebben gedaan naar de meerkosten die voortvloeien uit deze slechte bodemgesteldheid;

overwegende dat al sinds het Kamerbreed aannemen van de motie-Hoekema op 6 december 2001 geen vooruitgang is geboekt op dit punt;

verzoekt de regering, de aanbevelingen uit het rapport van Cebeon ten aanzien van de verdeelmaatstaf slappe bodem in het Gemeentefonds onverkort over te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Fierens, Knops en Bibi de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(30300 B).

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Ten aanzien van het heffen van precariobelasting door gemeenten: Wij zijn blij met de toezegging van de minister dat de motie van mij van eind vorig jaar nu op korte termijn zal worden uitgevoerd, met inachtneming van het juridische vuiltje, gemeld door de minister. Het is onverteerbaar dat er nog steeds gemeenten zijn die deze heffing toepassen. Wij zullen de vorderingen van de minister op dat gebied nauwgezet volgen.

De problematiek van de slappe bodem is door de Kamer formeel erkend in 2001, door de aanneming van de motie-Hoekema. Het heeft enige tijd geduurd voordat er een concreet voorstel lag om te kijken of en, zo ja, in hoeverre er aan de knoppen van het Gemeentefonds moet worden gedraaid. Afgelopen week kwam de minister in het AO met een voorstel dat is gebaseerd op een advies van de Raad voor de financiële verhoudingen, wat gebaseerd was op het Cebeonrapport, waarin wij op basis van onderzoek naar de daadwerkelijke kosten die gemeenten met een slappe bodem hebben en de toerekening daarvan volgens het Gemeentefonds, een voorstel hebben gedaan.

De minister gaf aan dat hij het voorstel van Cebeon niet een op een had overgenomen, vanwege het feit dat het Gemeentefonds een globale kostenoriëntatie kent. Tegelijkertijd was het voor de minister blijkbaar geen principiële zaak toen hij zei dat het uiteindelijk aan de Kamer is om te bepalen hoe het gaat. Feitelijk heeft hij daarin gelijk, maar zijn verdediging van het voorstel en de argumentatie in de brief die wij hierover gisteren ontvingen, waren niet echt overtuigend.

Onze fractie heeft tijdens het AO aangegeven dat wij de herverdeeleffecten eerst willen bestuderen, naar aanleiding van de brieven die wij hebben ontvangen, alvorens een standpunt in te nemen. Dat hebben wij gedaan, met inachtneming van het feit dat dit soort draaien aan de knoppen slechts bij hoge uitzondering moet worden toegepast, juist vanwege het feit dat het Gemeentefonds een globale kostenoriëntatie kent. Wij zien echter ook dat de voorgestelde herverdeling in onvoldoende mate tegemoet komt aan de noden van deze relatief kleine groep gemeenten, met name door de reeds jaren bestaande achterstandssituatie, plus de zeer beperkte negatieve effecten voor de overige gemeenten die niet worden geconfronteerd met slappe bodems. Mijn fractie vindt dat het in dit geval, ook omdat deze zaak al vijf jaar sleept, gerechtvaardigd is om de conclusies van het Cebeonrapport onverkort over te nemen, daarmee recht doend aan de ernst van de problematiek. Daarom hebben wij de motie van de PvdA ondersteund.

De voorzitter:

Ik heb u nog toegestaan te spreken. In het algemeen wordt plenair het debat dat is gevoerd in een AO niet overgedaan, maar wordt volstaan met een korte toelichting, eventueel met een motie.

Minister Remkes:

Voorzitter. Ik heb in het algemeen overleg al aangegeven dat ik van de uitvoering van de motie van de Kamer, die toen al min of meer werd aangekondigd, geen halszaak zal maken. Als de motie wordt aangenomen – dat zal gebeuren, want ik kan redelijk tellen – wordt zij dus uitgevoerd. Zij zal dan verwerkt worden in de meicirculaire.

Tegelijkertijd heb ik in een brief aan de Kamer nog wel gewezen op een paar dingen. Het Gemeentefonds kent een evenwichtige benadering tussen enerzijds globaliteit en anderzijds kostenoriëntatie. Het Cebeonrapport is gebaseerd op kostenoriëntatie. De Raad voor de financiële verhoudingen heeft gemeend – ik druk het maar even op mijn eigen manier uit – dat op basis daarvan sprake was van een zekere overcompensatie en dat onvoldoende recht werd gedaan aan het element van de globaliteit. Ik ben het ten principale zeer eens met de benaderingswijze van de Raad voor de financiële verhoudingen. Bij mij heeft, ook in de houding ten opzichte van deze motie, wel een rol gespeeld dat er geruime tijd is verstreken sinds het aannemen van de motie-Hoekema. Daar is nu door de heer Knops een tweede overweging bij gekomen. Als de deal tussen mij en de Kamer zou kunnen zijn – ik neem zijn formulering maar over – dat het slechts bij hoge uitzondering zou moeten gebeuren, ben ik het daarmee eens. Dat vraagt van de minister en van de Kamer zelfdiscipline. Als ik de Kamer daar in de toekomst nog een keer aan mag herinneren, zijn wij met elkaar redelijk op koers.

De heer Knops en mevrouw Fierens hebben aangegeven dat de effecten voor de andere gemeenten beperkt zijn. Dat is zo, maar als je een aantal keren zondigt, wordt de optelsom daarvan natuurlijk wel substantiëler. Je maakt een positief gebaar ten opzichte van een beperkt aantal gemeenten en de effecten vernevelen over alle andere gemeenten. Ik vind dat ik als minister van BZK ook ten opzichte van die andere gemeenten in meer structurele zin een verantwoordelijkheid heb.

Ik hoop dus dat slappe bodem in de toekomst niet leidt tot slappe ruggen en de motie zal uitgevoerd worden.

De voorzitter:

En dat voordat de motie is aangenomen. Mooier kan de Kamer het haast niet krijgen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

De minister gooit de handschoen in de ring en ik vang die handschoen graag op. Ook voor de PvdA gaat het echt om uitzonderlijke gevallen. Dit is zo'n uitzonderlijk geval. Ik denk dat wij als Kamer en als minister die discipline samen moeten kunnen opbrengen. Ik dank de minister voor zijn medewerking.

Minister Remkes:

Ik ben nog meer gesterkt, Kamerbreed. Dat is een uiterste uitzondering!

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat wij over deze motie in de loop van de dag kunnen stemmen.

De vergadering wordt van 15.45 uur tot 16.45 uur geschorst.

Naar boven