Vragen van het lid Joldersma aan de minister van Justitie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over drugsgebruik onder jongeren van twaalf jaar.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. In De Telegraaf van zondag luidde een verslavingsinstelling de noodklok over de alarmerende groei van cannabisgebruik bij jonge kinderen. Teleac zette gisteren in de uitzending van Bij ons thuis het groeiende cannabisprobleem onder jonge kinderen nog eens haarfijn uiteen. Dit bevestigt de signalen die wij al heel lang krijgen van ouders, hulpverleners en scholen dat jongeren steeds meer cannabis gebruiken en op steeds jongere leeftijd. Dat heeft verslavingsinstelling Parnassia er al toe gebracht om een afkickkliniek speciaal voor jonge kinderen in te richten. De minister is gelukkig al gestart met een onderzoek naar cannabisverslaving, maar dat is nog maar het begin van de aanpak van de problemen met het gebruik van cannabis door jongeren. In dat licht heb ik twee vragen.

Mijn eerste vraag stel ik aan de minister van Volksgezondheid. Ouders maken zich terecht zorgen over de schadelijkheid van cannabis als zij zo'n uitzending van Teleac zien. Cannabis is – dat wordt steeds duidelijker – veel schadelijker dan wij al jarenlang denken. Het blijft absoluut niet bij die ene joint; jongeren gebruiken steeds meer. Dat is heel schadelijk voor jonge kinderen. Ouders en kinderen weten bovendien veel te weinig van de schadelijkheid van cannabis. De voorlichtingsboodschap is gericht op oudere jongeren en niet op kinderen en ouders of wij bereiken deze ouders niet. De preventie schiet tekort en wat de CDA-fractie betreft moet die absoluut in een hogere versnelling komen. Hoe gaat de minister daarvoor zorgen? Kan hij aangeven hoe groot het probleem van cannabisgebruik onder jongeren is? Alle statistieken beginnen bij de leeftijd van twaalf jaar. Men ziet uit de signalen van artsen en hoort van allerlei organisaties dat het cannabisgebruik juist op veel jongere leeftijd begint. Die mensen komen wij niet tegen in al onze prachtige statistieken over cannabisgebruik.

Ik heb de volgende vraag aan de minister van Justitie. Het in aanraking komen met cannabis is natuurlijk het begin van de problemen. Als jongeren niet in aanraking kunnen komen met cannabis, raken zij ook niet verslaafd. Wij hebben nu de regel dat jongeren onder de achttien jaar de coffeeshop niet in mogen, maar blijkbaar komen zij toch via de coffeeshop, via vrienden, via dealers heel gemakkelijk aan hun drugs. De CDA-fractie vindt dat drugsdealers op en rond scholen keihard moeten worden aangepakt. Gaat de minister er werk van maken dat drugsdealers in de kraag worden gepakt, dat de coffeeshops eindelijk eens verdwijnen in de buurt van scholen en dat bijvoorbeeld jongeren die cannabis kopen, worden gestraft?

De grote boosdoeners achter dit cannabisgebruik van jongeren en achter de aanwezigheid van cannabis in het land, zijn de growshops. Zij zorgen ervoor dat cannabis steeds toegankelijker wordt en steeds gevaarlijker wordt. Deze growshops mogen wat de CDA-fractie betreft met de grond gelijk worden gemaakt. De fractie heeft hierover al eerder voorstellen gedaan aan de minister van Justitie. Wat doet hij met deze voorstellen?

Minister Hoogervorst:

Voorzitter. Het gebruik van cannabis door scholieren tussen twaalf en zestien jaar wordt eenmaal per vier jaar door het Trimbos-instituut onderzocht. De laatste meting was in het jaar 2003. Het percentage actuele cannabisgebruikers is tussen 1996 en 2003 licht gedaald. Dat komt vooral op het conto van jongens. De leeftijd waarop jongeren voor het eerst cannabis proberen, is tussen 1996 en 2003 stabiel gebleven. Ik zeg niet dat wij te maken hebben met een gering probleem. Elke jongere die cannabis rookt is er een te veel. Het probleem is echter gelijk gebleven. Er zijn maar heel weinig twaalfjarigen die ervaring hebben met blowen. Minder dan 1% heeft in de afgelopen maand cannabis gebruikt. Op zichzelf is het dus vrij overzichtelijk.

Wij hebben in ons land twee speciale afdelingen om jongeren met deze complexe problematiek klinisch te behandelen: bij Parnassia, dat door ons wordt gesubsidieerd, en bij Verslavingszorg Noord Nederland. Wel neemt het gebruik van dit type zorg bij alle leeftijdscategorieën toe omdat men het steeds beter weet te vinden en omdat het steeds meer wordt aangeboden. Het is op zichzelf een goede zaak dat meer gespecialiseerde hulpverlening ook voor jongeren aanwezig is.

Onze campagnes spitsen zich sterk toe op het cannabisgebruik onder jongeren. Wij zullen in november aanstaande met een nieuwe campagne beginnen om jongeren bewust te maken van de risico's van de gevolgen van cannabisgebruik. Deze campagne is primair gericht op jongeren van twaalf tot achttien jaar en zowel gericht op jongeren die nog geen cannabis gebruiken als op hen die dat wel doen. Ook is het preventieproject De gezonde school en genotmiddelen een project met een doorlopende leerlijn voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Leerlingen krijgen op hun leeftijd afgestemde voorlichting over drugs, roken en alcohol. Jaarlijks wordt dit project op 22% van de basisscholen en 50% van de scholen voor voortgezet onderwijs uitgevoerd en naar schatting door 400.000 tot 550.000 leerlingen gevolgd. Het Trimbos-instituut is bezig dit aantal nog te vergroten. Dus ook op het gebied van voorlichting wordt een heel serieuze inspanning geleverd.

Minister Donner:

Voorzitter. "Hier spreekt Donner van Justitie, ik doe het samen met politie."

De voorzitter:

Dat kunnen wij elders wel vernemen. Ik stel voor dat u nu de vragen beantwoordt.

Minister Donner:

De eerste vraag ging over het jeugdige criterium en de handhaving daarvan in de coffeeshops. Dit punt is in vrijwel alle gemeenten een van de meest scherp gehandhaafde criteria. Als daaraan niet wordt voldaan, wordt doorgaans na een tweede waarschuwing de coffeeshop gesloten. Daarnaast heeft minister Remkes na een toezegging in het algemeen overleg in december 2005 een brief aan alle gemeenten gezonden over de handhaving van dit criterium en het grote belang daarvan. Dit aandachtspunt moet de hoogste prioriteit hebben.

In dezelfde brief heeft de minister de gemeenten geïnformeerd over het hanteren van het afstandscriterium van coffeeshops tot scholen. Om tot lokaal maatwerk te komen, kan gewoon een afstands- en nabijheidscriterium ten opzichte van de scholen worden opgenomen in het gemeentelijk coffeeshopbeleid. In de eerste plaats is het een kwestie die de gemeente zelf moet aanpakken. Ik ben in Rotterdam geweest en heb daar een convenant geaccepteerd van een aantal scholen dat scherper optreedt dan de gemeenten voorschrijven. Overigens is uit onderzoek gebleken dat in 2003 al 80 van de 103 gemeenten met coffeeshops een dergelijk afstandscriterium hanteren.

In een aantal gemeenten wordt momenteel ervaring opgedaan met het vergunningplichtig maken van de growshops, hoewel dit nog niet door de rechter is getoetst. Ook andere winkels kunnen plant- en zaaigoed en lampen verkopen. Als je dat gaat verbieden, worden meerdere winkels getroffen. Het vergunningplichtig maken van de growshops en het mogelijk daaraan koppelen van een registratieplicht wordt verder uitgewerkt in een notitie van minister Remkes over de integrale aanpak van de wietteelt, die mede namens mij aan de Kamer wordt gestuurd.

De CDA-fractie heeft een plan aangekondigd, dat ik graag tegemoet zie. Ik heb zelf aangegeven, los van de vraag of je growshops kunt verbieden, dat moet worden onderzocht in hoeverre ik bepaalde apparaten en instrumenten die worden gebruikt bij de wietteelt, gewoon kan verbieden als deze apparaten voor het overige geen zinnig doel hebben. Ik doe dat mede omdat er een enigszins vreemde situatie is ontstaan. Wij verbieden hier de handel in wiet en houden vervolgens grote beurzen in Amsterdam, waar men uit de hele wereld naar toekomt om de meest moderne apparatuur te kopen om wiet te telen. Het roept een inconsistent beeld op van de Nederlandse Staat, dat ik graag wil wegnemen.

Ik kan schetsen wat er allemaal wordt gedaan op dit terrein, maar uiteindelijk is het het beste dat wij het gebruik van cannabis niet normaal vinden. De inzet van mijn beleid is erop gericht het idee dat het gebruik van cannabis normaal is, terug te draaien. Ik hoop dan ook dat alle partijen die voorstander zijn van het verder normaliseren van cannabis gaan inzien dat dit een heilloze weg is.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Het lijkt alsof minister Hoogervorst het probleem van de kinderen die cannabis gebruiken, vindt meevallen en dat hij vindt dat er genoeg aan wordt gedaan. Ik vraag mij dan wel af waar alle signalen vandaan komen. Hij zegt dat men de hulpverlening zo goed weet te vinden. Hoe kan het dan dat wij van scholen en van ouders horen dat jongeren eerder in de problemen komen? Wij redden het dus niet met de bestaande hulpverlening. De statistieken beginnen pas bij de leeftijd van twaalf jaar en ze noteren het gemiddelde gebruik van cannabis in Nederland. Dat gemiddelde gebruik neemt inderdaad niet toe, maar wij weten niet hoeveel jongeren door frequent gebruik in de problemen komen. Kan de minister dat eens onderzoeken? Het is mij te gemakkelijk om te zeggen: zij weten de hulpverlening beter te vinden en daarom zijn die klinieken er gekomen.

Vervolgens heb ik een vraag aan de minister van Justitie. Hij geeft aan dat een aantal zaken in gang is gezet en dat de doelstelling eigenlijk zou moeten zijn dat drugsgebruik en cannabisgebruik niet normaal zijn. Wij zijn het van harte met hem eens, zeker als het om jongeren gaat. Kan hij aangeven waarom het moeilijk is om op te treden tegen de growshops? Ook al mogen de producten die daar worden verkocht gebruikt worden voor het wieden en planten, je kunt toch zeer goed een regel bedenken om tegen de growshops te zeggen dat zij die producten niet mogen verkopen, tenzij zij kunnen aantonen dat ze niet voor het kweken van cannabis worden gebruikt?

Minister Hoogervorst:

Voorzitter. Ik heb niet gezegd dat het probleem wel meevalt. Ik heb alleen gezegd dat het probleem zich lijkt te stabiliseren en dat het gebruik onder jongeren zelfs iets lijkt te dalen. Dit betekent echter niet dat wij met de armen over elkaar gaan zitten. Wij intensiveren de voorlichtingscampagnes, met name de campagnes die gericht zijn op jongeren. Wij zien namelijk wel degelijk gevaren, ook voor de geestelijke volksgezondheid. Wij laten nu tal van onderzoeken doen zoals naar het effect van het hoge THC-gehalte van de Nederlandse cannabis. Wij hebben ook gezegd dat als dit aanleiding mocht geven om softdrugs niet meer als softdrugs te zien, wij ze als harddrugs zullen gaan beschouwen. Er is dus geen sprake van dat wij met de armen over elkaar zitten. Ik kan wel vaststellen dat het softdruggebruik in Nederland beneden het niveau van de VS ligt, dat het gemiddeld is in Europa en dat het gelukkig lijkt te stabiliseren, zelfs licht lijkt te dalen.

Minister Donner:

Voorzitter. Mevrouw Joldersma heeft mij gevraagd waarom ik de growshops niet gewoon kan verbieden, of ze kan verbieden iets te verkopen, tenzij zij aantonen dat het niet voor een bepaald doel zal worden gebruikt. Dat is nu helaas onmogelijk. Ik kan niet bepalen dat bijvoorbeeld een mes alleen kan worden verkocht als men kan aantonen dat het niet voor moord of geweldpleging zal worden gebruikt. In die zin kunnen lampen worden gebruikt voor de teelt van wiet, maar ik kan degene die de lampen verkoopt niet aansprakelijk houden voor het feit dat de lampen eventueel nadat zij zijn gekocht, worden gebruikt voor wietteelt.

Het ligt iets anders, en dat is de invalshoek die de gemeenten gebruiken, als speciaal wordt geadverteerd voor het gebruik bij wietteelt. Dan moet men op een gegeven moment bekijken wat de mogelijkheden zijn om daartegen op te treden. Daarom meen ik dat er wel degelijk kan worden opgetreden als ik kan aantonen dat bepaalde apparatuur geen zinnig doel heeft, anders dan om te worden gebruikt bij de wietteelt. Dan heb ik mogelijk een grond om op treden. Maar ik kan niet op een gegeven moment voor gebruiksvoorwerpen die ook voor minder gewenste doeleinden kunnen worden gebruikt bepalen dat zij daarom worden verboden.

Mevrouw Veenendaal (VVD):

Voorzitter. Ik heb een aanvullende vraag voor de minister van Volksgezondheid. Wij stellen nu vast dat Parnassia zegt dat men meer behandelmogelijkheden heeft en dat zich meer mensen melden, vooral jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Kan de minister aangeven wanneer hij zelf hiervan op de hoogte is gebracht? Nu staat het in de krant. Ik neem aan dat men het ministerie hierover op tijd heeft geïnformeerd als het een gesubsidieerde instelling is. Welke plannen zijn er bij het ministerie om hier adequaat op in te spelen en te zorgen dat mensen die nog op een wachtlijst staan zo snel mogelijk worden geholpen? Deze groep mensen moet namelijk als eerste worden geholpen.

Minister Hoogervorst:

Voorzitter. Dit is een van de vele voorbeelden waarin de media ruimer van informatie worden bediend dan de minister. Wij hebben nog even naar Parnassia gebeld. Daar heeft men geen deugdelijke cijfers kunnen overhandigen. Wat zich daar werkelijk afspeelt, weet ik niet.

Over de reductie van de wachtlijsten heb ik de Kamer een brief toegezegd tijdens het laatste algemene overleg dat wij daarover hebben gehouden. Dat krijgt u binnenkort.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ook D66 maakt zich natuurlijk zorgen over jonge kinderen die cannabis gebruiken. Zeker in die leeftijdscategorie is het heel gevaarlijk als men te veel alcohol drinkt, überhaupt alcohol drinkt, of cannabis gebruikt. Daarom steunen wij de minister van Volksgezondheid om vooral met voorlichting te voorkomen dat zij deze producten op die jonge leeftijd gaan gebruiken. De minister van Justitie heeft door zijn omgang met rappers misschien een gehoorbeschadiging opgelopen, want ik hoor hem weer zeggen dat het reguleren van de achterdeur – dat wil zeggen: het op een goede manier telen van wiet die, wat mijn fractie betreft, vanaf achttien jaar kan worden gebruikt – een normalisatie is van het softdruggebruik. Echter, wij willen juist strenge regels om dat proces beter te begeleiden en om ervoor te zorgen dat er minder gezondheidsrisico's zijn voor jonge mensen vanaf achttien jaar die die softdrugs gebruiken.

Ik hoop dat de minister hoort dat de voorstanders van het reguleren van de achterdeur zich ook zorgen maken om de gezondheidsproblemen, die zij niet normaal vinden. Juist door regulering kunnen er strenge eisen worden gesteld, zodat de gezondheidsrisico's beperkt blijven. Heeft de minister dat goed verstaan?

Minister Donner:

Ik heb die redenering al ettelijke keren gehoord, maar ik vind haar volstrekt voos. Reguleren betekent nu eenmaal dat wij tot op zekere hoogte iets normaal gaan vinden. Dat blijkt uit het reguleren van de coffeeshops, want dat heeft in die jaren geleid tot het normaal vinden van het gebruik van cannabis. Men moet dan niet vreemd opkijken als bij jongeren het beeld wordt opgeroepen van: het kan, want het wordt immers toegestaan.

Als wij het eens zijn over het effectieve optreden, kunnen wij verder, want dan beginnen wij eerst met optreden. Als er een probleem ontstaat op het punt van de achterdeur, kunnen wij altijd nog bezien hoe wij dat kunnen oplossen. Maar ik wil niet eerst de achterdeur regelen om daarna vreemd op te kijken als iedereen het softdruggebruik toch normaal gaat vinden. Dus ik ben niet gehoorgestoord, ik pas alleen niet in de redenering van de heer Van der Ham.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik weet niet wat de minister van Justitie allemaal doet met de politie, maar het lukt hem in elk geval niet om de drugs weg te houden bij minderjarigen. Het wordt tijd dat de minister zelf realistischer wordt en dat hij toegeeft dat het drugsbeleid zoals hij dat voert, namelijk gericht op het sluiten van coffeeshops, ertoe leidt dat er juist meer minderjarigen in de illegaliteit en in het zwarte circuit kunnen beschikken over drugs. Coffeeshops die drugs verkopen aan jongeren onder de achttien jaar moeten worden gesloten. Gemeenten moeten dat handhaven en dat doen zij ook. Maar wat doet de minister? Hij sluit de gecontroleerde verkooppunten, waardoor de verkoop in de illegaliteit wordt gedrukt en jongeren ongecontroleerd toegang hebben tot drugs. Is de minister inmiddels tot dat inzicht gekomen? Het zou jammer zijn als dat niet het geval is.

De minister van Volksgezondheid steunt de Partij van de Arbeid op het punt van preventie, zeker als dat via de ouders gaat, zo zegt hij. Maar onderzoekt deze minister ook de complexe problematiek van jongeren waar drugs slechts een onderdeel van is? Het zou jammer zijn als hij dat als een geïsoleerd probleem ziet, want het gaat meestal om zeer kwetsbare jongeren met een complex aan problemen, zoals schooluitval, spijbelgedrag, moeilijke ouders et cetera. Wil de minister die problematiek in haar totaliteit benaderen, ook door middel van onderzoek?

Minister Donner:

Ook ik ben kennelijk moeilijk te verstaan. Ik heb een en andermaal benadrukt dat het beleid er niet op is gericht om coffeeshops te sluiten. Wel wil ik de illegale verkooppunten sluiten. Dat is de reden waarom er een wetsontwerp naar de Kamer onderweg is over de wijziging van artikel 136 van de Opiumwet. Wij moeten beginnen met het effectief tegengaan van de wietcultuur opdat de aanvoer wegvalt.

Ik heb een en andermaal aangegeven dat als de Kamer mij diep in het hart kijkt, ik meen dat het verstandiger zou zijn om de coffeeshops te sluiten. Maar dat is geen onderdeel van het beleid op dit moment. Nogmaals, ministers van Justitie sluiten geen coffeeshops, dat doen burgemeesters.

Minister Hoogervorst:

Verslavingsproblematiek is altijd complex, want iemand die gelukkig is zal minder behoefte hebben aan de kortstondige geluksroes die cannabis kan veroorzaken. Daarmee wordt bij de verslavingsbehandeling zeker rekening gehouden. Parnassia begint binnenkort met een nieuwe behandelvorm voor jonge probleemgebruikers van cannabis. Dat gebeurt in het kader van het zogenoemde Vijflandenplan cannabis, waarover de ministers van Volksgezondheid van Nederland, Frankrijk, België, Duitsland en Zwitserland enkele jaren geleden afspraken hebben gemaakt. Dit is een vorm van verslavingszorg die bestaat uit gezinstherapie en die in de Verenigde Staten zeer effectief is gebleken bij jonge probleemgebruikers. Het hele gezin wordt er dus bij betrokken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Enkele aanvullende vragen aan de minister van Justitie, voorzitter. Ook onze fractie is nu niet voor het eerst opgeschrikt door de berichten over de schadelijke effecten van het gebruik van cannabis; dat is al veel eerder gebeurd, dit is eigenlijk een bevestiging van eerdere berichten. Vandaar mijn vraag of de maatregelen die dit kabinet zich had voorgenomen, in de praktijk al voldoende krachtig merkbaar zijn. De minister heeft al eens gezegd dat gemeenten zeker eisen moeten kunnen stellen aan de afstand tussen coffeeshops en scholen en jongerencentra, maar waarom geen heldere landelijke norm voor een minimum hiervoor? Er zijn toch ook landelijk allerlei regels gesteld voor het gedogen van bepaalde zaken, dus waarom op dit punt zo'n vrijblijvende benadering? Hierdoor kunnen in een aantal grote steden nog steeds wel degelijk coffeeshops dicht bij jongerencentra en bij scholen voorkomen. En is de minister het met mij eens dat het in ieder geval geen valide argument tegen dit soort afstandscriteria is, als gemeenten stellen dat er dan geen coffeeshops over zullen blijven?

Minister Donner:

In de eerste plaats is er een juridisch-technisch probleem: coffeeshops worden gedoogd, maar ze zijn niet toegestaan, en wat niet is toegestaan, kan ik niet wettelijk regelen. Derhalve kan ik op dit terrein ook geen minimumnormen vaststellen. In de eerste plaats vraag ik me af waarom ik wettelijke regels zou moeten maken voor iets wat zich in de praktijk zelf blijkt te regelen. Ik gaf al aan dat deze regels in 2003 al in bijna 80% van de gemeenten bij het toestaan van coffeeshops gehanteerd bleken te worden. In ons systeem is dit ook een bevoegdheid van de gemeenten. Ik constateer ook dat men in steeds meer gemeenten tot het inzicht komt dat het wenselijk is om dit soort afstandscriteria te handhaven en ik hoop dat men dit ook na de veranderingen als gevolg van de recente gemeenteraadsverkiezingen zal blijven doen. Eventueel kunnen er andere stappen ondernomen worden, maar vooralsnog heb ik vertrouwen in het gezond verstand van de gemeenten.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister zegt nu dat een wettelijke regeling juridisch-technisch niet mogelijk is, maar ik vroeg ook eigenlijk niet om een wettelijke regeling. Mijn punt is dat wij toch ook de criteria en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie hebben, de AHOJG-criteria. Waarom kunnen die niet aangescherpt worden, waarom werkt de minister op dit punt nog steeds met de paarse richtlijnen?

Minister Donner:

Het zit niet in de gedoogcriteria, want die gaan over het gebruik, niet over de afstand van coffeeshops tot scholen en jongerencentra. Dit is van oudsher een zaak van de gemeente, want men kan in een gemeente een veel strenger criterium willen hebben. Met landelijke regels kan zo'n gemeente dat niet meer toepassen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Wat ons betreft is er één ding dat niet helpt bij het voorkomen van misbruik van softdrugs door jongeren, namelijk dat dit kabinet, met deze minister en de andere CDA-bewindslieden voorop, zesduizend jongeren langer dan negen weken op adequate jeugdzorg laat wachten. Misschien kan de minister dit probleem met dezelfde strengheid aanpakken, dat zou de situatie in ons land wat verbeteren.

Wij danken de minister van VWS voor de nuchtere aanpak die hij nu ten toon spreidt. Wat vindt hij nu eigenlijk een groter probleem in dit land, misbruik van softdrugs of misbruik van alcohol door jongeren?

Ten slotte een vraag aan de minister van Justitie. Hij doet het niet alleen met politie, maar ook met casino's. Die zijn in Nederland legaal, ze zijn in handen van de overheid. De minister verdedigt keer op keer het beleid om ervoor te zorgen dat wie wil gokken, niet afglijdt naar criminaliteit en dat wie over de schreef gaat bij het gokken, geholpen wordt. Dit is legaal, geregulariseerd. Wanneer dringt dit inzicht ook bij de minister door op het punt van het softdrugsbeleid? Hij weet toch dat daarbij hetzelfde mogelijk is als bij het casinobeleid? Legaliseren is immers ook reguleren.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik ben de heer Vendrik dankbaar voor het feit dat via een zwaan-kleef-aanredenering het punt van de jeugdzorg in breder verband aan de orde kan komen. Ik meen dan dat de CDA-bewindslieden in dit kabinet degenen zijn die er het hardst aan trekken en die het meest hun best doen om de problemen aan te pakken die de geachte afgevaardigde aangaf. In wezen is het verschijnsel dat hij schetste een symptoom van het succes van de aanpak tot nu toe. Hierop wil ik verder niet ingaan, omdat anders deze vraagstelling de discussie in een verkeerde richting zou doen uitmonden.

De heer Vendrik sprak over de mogelijkheid om coffeeshops op dezelfde wijze aan te pakken als casino's. Dat kan ten enenmale niet vanwege de internationale verdragen. Dat is de Kamer een- en andermaal uitgelegd. Legaliseren is niet aan de orde, omdat wij daarvoor VN-verdragen moeten opzeggen en uit de Europese Unie moeten stappen in verband met het kaderbesluit inzake drugs. Derhalve heb ik hier te maken met een gedoogsituatie. Dat maakt dat ik geen wettelijke minimumcriteria kan stellen.

Ik ben het wel geheel met de heer Vendrik eens dat wij het gebruik van drugs zo veel mogelijk moeten terugdringen. Ik ben dan ook blij met het feit dat zich op dit punt een coalitie aftekent die zegt: laten wij ferm optreden, het gebruik terugdringen, mede in het belang van de jeugdigen. De oplossing is niet om alle zonden in handen van de overheid te spelen, maar als er wordt gezondigd, moeten wij dat tegengaan.

Minister Hoogervorst:

Voorzitter. In reactie op de vraag van de heer Vendrik zeg ik het sterke vermoeden te hebben dat het misbruik van alcohol bij jongeren een groter probleem is dan het misbruik van softdrugs.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Gelukkig gaf u al aan dat de drugsmonitor 2004 een andere trend laat zien dan die welke Parnassia nu aangeeft. Wilt u op korte termijn inventariseren of andere instellingen voor verslavingszorg dat herkennen? Is sprake van een landelijke trend of gaat het om een nieuw verschijnsel dat door Parnassia is gesignaleerd? Het antwoord op die vragen lijkt mij relevant. Verder zie ik graag dat u meer inzet op verhoging van het percentage scholen dat voorlichting geeft. U gaf aan dat het Trimbosinstituut daarmee bezig is, maar ik vind dat u en de Kamer op dit punt ook een verantwoordelijkheid hebben. Wij moeten ons voor die voorlichting inspannen. In dit verband denk ik eveneens aan de rol van de ouders. Uit het stuk van Parnassia blijkt namelijk dat ouders veelal niet op de hoogte zijn van de effecten en niet weten waarop zij moeten letten bij jongeren. Ik neem aan dat dit aspect uw speciale aandacht krijgt. Wat de cijfers betreft: ik meen dat wij daarover zouden moeten beschikken.

Minister Hoogervorst:

Voorzitter. Ik zal de gevraagde cijfers over aantallen jongeren bij de toegezegde brief aan de Kamer betrekken.

Naar boven