Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 5 oktober 2004 over evaluatie BioPartner.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Vorige week hebben wij een algemeen overleg gehad met de staatssecretaris over de evaluatie van het programma BioPartner. In dat overleg is een aantal zaken opgevallen. Aan de ene kant is zowel de regering als een groot gedeelte van de Kamer van opvatting dat de sector medische life sciences belangrijk is voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Aan de andere kant leven er vragen bij een deel van de Kamer, in ieder geval bij de PvdA-fractie, of de maatregelen die de staatssecretaris op dit terrein aankondigt wel voldoende bijdragen aan het versterken van deze sector. Daarom dienen wij twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de sector van de medische life sciences een belangrijke bijdrage kan leveren aan versterking van de economische groei in Nederland;

overwegende dat in de sector sprake is van versnippering van middelen, een tekort aan risicokapitaal, onvoldoende samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen en onvoldoende betrokkenheid van middelgrote en grote ondernemingen bij de verdere ontwikkeling van die sector;Douma

overwegende dat de in andere sectoren bestaande technologische topinstituten bijdragen aan de oplossing van vergelijkbare problemen, door internationale waarnemers zoals de OESO hoog worden gewaardeerd en een belangrijke bijdrage leveren aan de kennisintensivering van de Neder landse economie;

verzoekt de regering, de Kamer een voorstel te doen voor de oprichting van een technologisch topinstituut voor de medische life sciences,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29800 XIII).

De heer Szabó (VVD):

Aanstaande donderdag hebben wij een algemeen overleg over het wetenschapsbeleid. Daar ligt onder andere het rapport van de commissie-Wijffels voor, waarin het onder meer gaat over publiek-private kennisinstituten. Het lijkt ons handiger om dit onderwerp bij die gelegenheid te bespreken.

De heer Douma (PvdA):

Dit punt, de technologische topinstituten, staat voor donderdag niet op de agenda. Het rapport van de commissie-Wijffels gaat ook niet over technologische topinstituten, maar voornamelijk over TNO. Wij hebben een overleg gehad over de evaluatie van BioPartner. Dit lijkt mij een volstrekt logisch moment voor het indienen van deze motie.

De voorzitter:

De Kamer heeft het VAO toegestaan. Er zal bovendien pas over de motie worden gestemd nadat het andere overleg heeft plaatsgehad.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) een internationaal toonaangevend instituut is op het terrein van vaccins en daarmee een belangrijk onderdeel is van de Nederlandse infrastructuur op het gebied van de medische life sciences;

overwegende dat de mogelijkheden van het NVI als onderdeel van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beperkt zijn om zijn kennis te valoriseren, samenwerking aan te gaan met marktpartijen, en tegen commerciële tarieven activiteiten uit te voeren op de markt voor vaccins;

overwegende dat daarmee een mogelijke bijdrage van het NVI aan versterking van de Nederlandse sector van de medische life sciences onvoldoende wordt benut;

verzoekt de regering, de Kamer een voorstel te doen voor een zodanige aanpassing van de organisatorische positie van het NVI, dat het NVI beter in staat wordt gesteld, met behoud van zijn publieke taak voor de vervaardiging van vaccins voor de Nederlandse bevolking, een bijdrage te leveren aan de versterking van de medische life sciences in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(29800 XIII).

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. De heer Douma heeft zojuist twee moties ingediend naar aanleiding van ons overleg van vorige week over BioPartner en de life sciences. Ik ben het met hem eens dat de sector van de medische life sciences belangrijk is voor Nederland. Ik ben het niet geheel met hem eens dat de maatregelen die wij daartoe nemen, niet voldoende zouden zijn.

De heer Douma spreekt van een versnipperde inzet. Het lijkt mij belangrijk om een onderscheid te maken tussen centra voor toponderzoek en businessparken. Een businesspark kan overal ontstaan. Daar waar goede kenniscentra bestaan, gebeurt dat ook, of het nu in Leiden of in Wageningen is. Daar doet de markt zijn werk. De bedrijven die daar ontstaan, kunnen aanspraak maken op allerlei instrumenten voor innovatie, voor technostarters, regio-instrumenten, enz.

De inzet van middelen voor excellent onderzoek vraagt een andere benadering. Daarbij spelen focus en massa een rol. Een en ander kan vorm krijgen in de technologische topinstituten (TTI's) en de regio-organen. Wij willen graag onderzoek op internationaal topniveau aantrekken en daarom is het belangrijk dat er een verband wordt gelegd met toepassingen in de markt. Daartoe zijn de betrokkenheid en de regie van het bedrijfsleven nodig. Het bedrijfsleven is dan ook bestuurlijk en financieel actief in de TTI's. Eén van de succesfactoren van de TTI's is nu juist de participatie van het bedrijfsleven.

Bij de sector van life sciences is er al wat focus en massa in het onderzoek aangebracht. Ik noem het nationale genomics-programma en het Wageningse TTI voor voeding. Het Innovatieplatform heeft recent suggesties gedaan voor de witte biotechnologie in de vorm van sleutelgebieden. Dit betreft dus de medische life sciences.

Als de markt met goede plannen voor een TTI komt, zullen deze op hun merites beoordeeld worden. Eventueel is financiering mogelijk uit de smart mix. Sterker nog, ik denk dat dit soort initiatieven een goede kans maken. Ik heb al gezegd dat de participatie van de industrie een van de succesfactoren van de TTI's is. Op dit moment ligt er nog geen voorstel van de industrie om een TTI op te richten. Er wordt relatief veel onderzoek gedaan naar geneesmiddelen, terwijl niet zoveel bedrijven zich daarmee bezighouden. Als er een initiatief uit de markt komt, nemen wij dat graag mee in de beoordelingen. Het is niet aan de overheid om een TTI aan de markt op te leggen. De industrie en de universiteiten moeten dat samen doen.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Ik vind de staatssecretaris behoorlijk terughoudend. Ik heb uitvoerige gesprekken met bedrijven in deze sector gevoerd. Ik heb gehoord dat zij de versnippering een probleem vinden en dat zij graag betrokken willen worden bij een TTI. In de nota van de staatssecretaris en door het Innovatieplatform wordt deze sector behoorlijk in de schijnwerpers gezet. Ik roep de staatssecretaris dan ook op om het initiatief te nemen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik wil graag gesprekken met die bedrijven voeren. Het is belangrijk om de markt te verkennen en partijen met elkaar in contact te brengen. Ik ben echter niet van plan om een blauwdruk voor een TTI te maken als de markt daar geen initiatieven toe neemt. Ik wil niet voorschrijven wat de markt moet willen, want dan kan een TTI nooit succesvol zijn. Ik ben ook bereid om de gesprekken met deze bedrijven te intensiveren. Ik zou het op prijs stellen als de heer Douma mij de namen geeft van de bedrijven waar hij mee gesproken heeft.

De tweede motie betreft het Nederlands vaccininstituut. Het is wat flauw om te zeggen dat ik niet over een agentschap van VWS ga, maar het is een feit dat dit de primaire verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid betreft. Er zijn contacten tussen Economische Zaken en het NVI over de gezamenlijke ontwikkeling van vaccins. Deze kunnen gewenst zijn door VWS in het kader van de volksgezondheid. Het bedrijfsleven kan samen met het NVI werken aan de ontwikkeling en de productie van een nieuw vaccin. Er kan een publiek doel worden gediend, maar het kan ook gaan om een bijdrage aan iets wat het bedrijfsleven wil, zoals innovatie. Wij moeten daarbij letten op de randvoorwaarden van de interne markt en op de Europese aanbestedingsregelingen. Het gaat om initiatieven die op het eerste gezicht goed bij elkaar passen en ook goed in de Industriebrief, die vorig week aan de orde was. Er wordt dus al gezocht naar marktmogelijkheden. Ik heb er geen behoefte aan om verder te gaan dan de eerste marktonderzoekingen en de eerste contacten door nu al beslissingen te nemen over de organisatievorm. Ook mijn collega van VWS heeft daar geen behoefte aan. Ik ben wel bereid om de mogelijkheden en contacten in beeld te brengen. Het is echter te vroeg om een organisatievorm op te leggen, omdat wij nog niet weten waar wij staan en waartoe de contacten kunnen leiden. Ik wil dus graag iets in kaart brengen, maar ik kan nog geen organisatorische voorstellen doen, want daarvoor is het te vroeg.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties zal aanstaande donderdag na de middagpauze worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Klaas de Vries

Naar boven