Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de collectieve afwikkeling van massaschades te vergemakkelijken (Wet collectieve afwikkeling massaschade) (29414).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Het DES-Centrum en het DES-fonds hebben bij de Kamer gepleit voor een snelle afdoening van het wetsvoorstel Collectieve afwikkeling voor massaschade. Duizenden slachtoffers wachten op een uitkering uit het fonds, zo stellen zij in een schrijven van juli dit jaar. Daarvoor is dit wetsvoorstel ook noodzakelijk. Daarnaast ontvingen wij nog vorige week een bericht van de Consumentenbond waarin wordt gesteld dat de gedupeerden in dit wetsvoorstel onvoldoende voordelen zullen hebben en dat het wetsvoorstel zelfs strijdig is met hun grondrechten. Daarmee is direct ook het dilemma in dit wetsvoorstel en ook van de behandeling ervan geschetst.

De CDA-fractie ziet in dit wetsvoorstel belangrijke voordelen voor zowel aansprakelijke partijen als voor benadeelden. Aansprakelijke partijen worden niet geconfronteerd met een veelheid aan procedures en krijgen zekerheid over hun financiële verplichtingen. Benadeelden kunnen schadevergoeding verkrijgen zonder een ingewikkelde juridische procedure, die gepaard kan gaan met zware emotionele belasting. Dit alles leidt er ook toe dat de rechterlijke macht wordt ontlast.

Reeds in het verslag heeft de CDA-fractie belangrijke vragen en opmerkingen naar voren gebracht. Nu komen wij in deze plenaire behandeling tot een weging van de verschillende aspecten. Daarbij gelden voor ons drie uitgangspun ten. Allereerst evenwicht tussen de belangen van aansprakelijke partijen en benadeelden; in de tweede plaats een gegarandeerde toegang tot de rechter en in de derde plaats de praktische uitvoerbaarheid.

Wat de uitvoerbaarheid betreft, plaatst de Consumentenbond vraagtekens bij de in het wetsvoorstel voorgestelde overeenkomst. Het is de vraag of deze wel in een harmonieuze sfeer tot stand kan komen. De Consumentenbond wijst daarbij op ervaringen met collectieve actie. Maar er is in onze ogen ook een belangrijk verschil. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat partijen elkaar vinden en samen een overeenkomst aan de rechter voorleggen. Met de regering delen wij de overweging dat het alternatief voor beide partijen minder aantrekkelijk is, namelijk veel lange, afzonderlijke procedures. De regering reageert in het verslag welwillend op een vroegtijdige rechterlijke bemoeienis in de voorfase van de afwikkeling van de massaschadeactie. Zij wacht echter met conclusies tot het eindrapport van de fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht gereed is. De CDA-fractie heeft daar begrip voor, maar dat betekent toch niet dat de rechter ook niet nu al in die voorfase een rol zou kunnen vervullen? Graag een bevestiging van de regering.

Ziet de regering ook een relatie met mediation? In een schriftelijk overleg over dat onderwerp heeft de regering het over de projectgroep procedurele normering bedoeld ter ondersteuning van het schaderegelingsproces. Hoe moeten wij die voorstellen zien in het licht van het wetsvoorstel dat wij vanavond behandelen? Zijn de uit dit project voortkomende richtlijnen ook toepasbaar op de collectieve afwikkeling van massaschade?

Heeft de regering overwogen om met dit wetsvoorstel tegelijkertijd ook de tekortkomingen in de huidige regeling voor collectieve actie weg te nemen? Ik doel dan op de tekortkomingen die met name door de Consumentenbond naar voren zijn gebracht bij de Kamer. De bond bepleit de mogelijkheid om op basis van een collectieve actie schadevergoeding toe te kennen. Dat is overigens ook gesuggereerd in het interim-rapport inzake fundamentele herbezinning van het burgerlijk procesrecht, waarover ik zojuist sprak. Ja, zo schrijft de regering in het verslag, strooischade is reeds via artikel 305a uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek te verhalen. Het geldt echter niet voor zaken waarbij het alleen om schade gaat. De regering is op dat punt niet zo duidelijk. Kijkt zij welwillend naar de mogelijkheid van een schadevergoedingsactie binnen de collectieve actie? Ik hoor graag de reactie van de regering.

Ik kom te spreken over de grondwettelijke waarborgen. In het verslag heeft de CDA-fractie er uitgebreid bij stilgestaan. Het recht op toegang tot de rechter is een grondrecht. Wij hebben in het verslag vooral gewezen op de benadeelden die op het moment van de uitspraak van de rechter nog niet bekend zijn met hun schade. Wij hebben overigens met tevredenheid geconstateerd dat de regering het voorstel van onze fractie heeft overgenomen en de termijn waarbinnen deze benadeelden kunnen kiezen voor opt out heeft verruimd van minimaal drie naar minimaal zes maanden. De regering is echter niet ingegaan op het feit dat deze benadeelden niet zijn of kunnen worden gehoord. Ook dat lijkt ons een fundamenteel recht. Staat dat niet op gespannen voet met artikel 6 van het EVRM en artikel 17 van de Grondwet?

In het verslag hebben wij onze zorgen geuit over een mogelijke toename van de claimcultuur en de eventuele rol van advocaten daarbij. Afgelopen zomer heb ik met genoegen John Grisham gelezen. Het betrof de Engelstalige roman The King of Torts. Dit boek – ik weet dat het fictie is, maar toch – geeft een realistisch en tegelijkertijd afschrikwekkend beeld van de Amerikaanse claimpraktijk of de zogenaamde mass tort class actions. Niet de belangen van benadeelden worden door de advocaten gediend, maar slechts hun eigen financiële belang. Zeker, het wetsvoorstel vertoont overeenkomsten, maar een aantal belangrijke uitgangspunten verschillen van de Amerikaanse praktijk. Beide partijen doen een verzoek tot het verbindend verklaren van een overeenkomst. Wij zien natuurlijk ook dat in Amerika veel geschikt wordt. De noodzakelijke stichting of vereniging is in onze ogen een extra waarborg. Met de regering zijn wij van oordeel dat een stichting of vereniging die uitsluitend door een advocaat wordt opgericht, niet representatief is. Is dat echter niet eenvoudig te omzeilen, zeker in het geval van een stichting? Ik hoor graag de reactie van de regering.

Een andere waarborg om Amerikaanse praktijken te voorkomen, misschien wel de belangrijkste, is het verbod op "no cure, no pay". Met instemming heeft de CDA-fractie dan ook het recente besluit van de minister begroet, waarin hij het gevraagde experiment voor letsel- en overlijdensschade niet toestaat.

Ik kom te spreken over het internationaal privaatrecht. De bestaande nationale regimes in de Europese lidstaten zijn te divers van aard voor een Europese regeling, zo stelt de regering. De regering acht het niet echt waarschijnlijk dat de overeenkomst voorziet in buitenlandse benadeelden. Dat betwijfelt de CDA-fractie zeer. De vraag naar de representativiteit van een stichting of vereniging is namelijk niet aan landsgrenzen gerelateerd, maar aan de belangen van de benadeelden. Wil de minister hierop reageren?

Het is zelfs mogelijk dat alleen buitenlandse benadeelden zich organiseren. Gezien de actualiteit, ik noem maar het dossier-Shell of -Ahold, is dat in onze ogen ook geen theoretische casus. De regering stelt dat ondernemingsrechtelijke geschillen tussen bijvoorbeeld beleggers en beursgenoteerde ondernemingen eerder tot grensoverschrijdende effecten zullen leiden. Of echter een uitspraak tot verbindendverklaring ook voor de buitenlandse rechter houdbaar is, is nog de vraag. De regering waagt zich niet aan een voorspelling. Dat laat justitiabelen in onzekerheid, vooral grensoverschrijdende benadeelden. Is dat voor de regering geen extra reden om een zelfstandige, allesomvattende Europese regeling te bepleiten? Wanneer namelijk in grensoverschrijdende kwesties de buitenlandse rechter de verbindendverklaring niet accepteert, ontvalt in sommige cases misschien wel de gehele basis aan de overeenkomst, bijvoorbeeld door het ontbreken van representativiteit. Aansprakelijke partijen zullen in dat geval reeds bij het aangaan van de overeenkomst zekerheid eisen. Zij zullen misschien wel eisen dat buitenlandse benadeelden niet onder het regime van de overeenkomst vallen. Ziet de regering dat risico ook?

De Europese verordening betreffende de samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming maakt deze vraag te klemmender. Hoe verhoudt deze verordening zich tot het onderhavige wetsvoorstel? Wij lezen de verordening zo dat zij vooral ziet op zaken die de interne markt raken en dus ook grensoverschrijdend zijn. Grensoverschrijdende inbreuken op consumentenrechten kunnen door de grensoverschrijdende samenwerking tussen handhavende overheidsinstanties effectief worden aangepakt.

Nederland kent op dit moment nog geen aangewezen handhavende overheidsinstantie op het gebied van consumentenbescherming. Wij hebben begrepen dat de regering die nu wil aanwijzen. Dat is prima, maar wij lezen de verordening zo dat zij ziet op onderzoek en handhaving, maar niet zozeer op het toekennen van een zelfstandige schadevergoeding. De verordening laat de lidstaten daarin overigens vrij. Zien wij dat goed? Zo ja, is de regering dan voornemens om bij de implementatie van de verordening wel de mogelijkheid van een zelfstandige schadevergoedingsactie door de handhavende overheidsinstantie mogelijk te maken?

De CDA-fractie is van oordeel dat bij dit toch wel ingrijpende wetsvoorstel een zorgvuldige schriftelijke procedure heeft plaatsgevonden. Wij zijn ook tevreden met de voorgestelde nota van wijziging. De regering heeft veel wensen van de CDA-fractie gehonoreerd. Dat komt in onze ogen de toegankelijkheid tot de rechter, maar ook de uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel ten goede. Er is daardoor in onze ogen sprake van een evenwichtig voorstel.

Aan de uitwerking van de collectieve afwikkeling van massaschade zitten mogelijk toch nog juridische en technische complicaties. Daarom acht de CDA-fractie het noodzakelijk dat ook de uitwerking van het onderhavige wetsvoorstel nauwgezet wordt gevolgd en geëvalueerd. Is de regering daartoe bereid? De uitkomsten zouden ook betrokken kunnen worden bij de herziening van het burgerlijk procesrecht en bij de implementatie van de verordening consumentenbescherming. Graag een reactie van de regering.

De Wet collectieve afwikkeling massaschade moet nu snel door beide Kamers, opdat bijvoorbeeld de DES-slachtoffers daar snel baat bij hebben. Wij spreken overigens de hoop uit dat dit ook zal gelden voor slachtoffers van bijvoorbeeld de aandelenleaseconstructies. Ook daar dreigt een veelheid aan procedures en jarenlange onzekerheid, iets wat met dit wetsvoorstel voorkomen zou kunnen worden.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Wij hebben hier te maken met een interessant wetsvoorstel dat ook bepaald niet van belang ontbloot is. Het gaat immers om massaschade, wat betekent dat er heel veel burgers zijn die schade hebben geleden. Dit wetsvoorstel wil ook nieuwe gevallen regelen waarin burgers veel schade zullen lijden en wil regelen hoe de afwikkeling van die schade dan moet geschieden.

Dit is bovendien een interessant wetsvoorstel omdat wij te maken hebben met een voorbeeld van constitutionele toetsing. Over dat onderwerp hebben wij in de afgelopen weken in deze Kamer herhaaldelijk van gedachten gewisseld. Toen hebben diverse woordvoerders gezegd dat het primair de taak van de wetgever is om heel goed te kijken of wetten niet in strijd zijn met de Grondwet. Hier hebben we zo'n voorbeeld. Het is bepaald niet zonder belang dat in die discussie over constitutionele toetsing is geconcludeerd dat het van groot belang is om dan ook goed te kijken naar de adviezen van bijvoorbeeld de Raad van State. Welnu, de Raad van State is juist op het punt van strijdigheid met de Grondwet buitengewoon kritisch gebleken. Weliswaar zijn inmiddels in de nota van wijziging en in het nader rapport een aantal waarborgen neergelegd, met name rondom de rechten van de derde gelaedeerde voor wie de overeenkomst verbindend kan worden verklaard, maar niettemin blijft de vraag of de regeling nu zo zwaar is opgetuigd dat je inderdaad kunt concluderen dat er geen sprake meer is van strijd met artikel 17 van de Grondwet, dat luidt dat niemand tegen zijn wil van de rechter kan worden afgetrokken. Dat artikel is in een ander verband, op het punt van mediation, ook wel eens door de minister aangehaald. Daar moeten wij dus buitengewoon zorgvuldig mee omgaan. Dat is een van de toetspunten die vandaag nader moeten worden bezien.

Aanvankelijk leek het erop dat wij internationaal gezien redelijk alleen staan, maar het is nu wel duidelijk geworden dat ook andere landen in de richting gaan van een regeling met een zekere binding aan een overeenkomst die wordt gesloten met een groot aantal slachtoffers of met een vereniging die opkomt voor de slachtoffers van een massale schade.

Welnu, mede in het licht van de internationale ontwikkeling willen wij nog eens uitspreken dat wij het een gelukkige ontwikkeling zouden vinden als er een meer collectieve Europese regeling tot stand zou komen voor de afwikkeling van massaschade. Wij leven in een Europa met open grenzen en met internationaal georganiseerde ondernemingen. Wij leven ook met schades waarmee door het grensoverschrijdend verkeer vaak zowel ingezetenen als niet-ingezetenen worden geconfronteerd. Wij denken dat het dan van belang zou kunnen zijn te streven naar een Europese regeling in plaats van een Nederlandse regeling die afwijkt van de regeling in andere landen. Niettemin is het de vraag of wij moeten wachten tot er een internationale regeling binnen Europa tot stand is gekomen of dat wij dit zouden kunnen zien als een verantwoorde tussenstap. Zo hebben wij dit in onze fractie ook mee beoordeeld.

De Raad van State merkt op dat er verschil moet worden gemaakt in de termijn als het gaat om ingezetenen of niet-ingezetenen die worden opgeroepen. Hoe zit het nu precies met de oproeping van derde gelaedeerden, hetzij bekend, hetzij onbekend? Degenen die nog niet bekend zijn, worden door middel van advertenties opgeroepen. Worden die advertenties ook internationaal verspreid of is publicatie alleen in Nederland voldoende? Zou de termijn langer moeten zijn als de advertentie ook is gericht aan groepen slachtoffers buiten Nederland?

Ik wil de discussie herhalen die in de schriftelijke gedachtewisseling is gevoerd over de slachtoffers die wel bekend zijn. Zou het niet verantwoorder zijn om uit te gaan van oproeping per aangetekende brief? Ik weet dat daar kosten aan zijn verbonden, maar in de reactie op blz. 27 over artikel 1013 in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat het bij een groot aantal slachtoffers ondoenlijk is om de derde gelaedeerden alsnog op te roepen als blijkt dat veel brieven in eerste instantie niet zijn aangekomen. Toch is het een belangrijk signaal als een brief terug komt bij de verzender, omdat hij niet kan worden bezorgd. Dan is er in ieder geval de mogelijkheid om alsnog andere benadeelden te bereiken. Wij moeten proberen zo min mogelijk te worden geconfronteerd met mensen die schade leiden, geen partij willen zijn bij de overeenkomst, maar toch tegen hun wil daaraan worden gebonden. Dit is ook de waarde van artikel 17 Grondwet. Ik denk dat het maximale moet worden gedaan binnen de grenzen van het redelijke, om mensen zoveel mogelijk in staat te stellen om een afweging te maken of zij willen accepteren dat de regeling die met anderen is getroffen ook voor hen gaat gelden, dan wel dat zij ervoor kiezen om hun eigen rechten geldend te maken in een procedure tegen de schadeveroorzaker. Wij wachten het antwoord van de minister af, maar wij zijn voorshands toch geneigd om te pleiten voor het oproepen per aangetekende brief van degenen die bekend zijn, omdat er daarmee meer waarborgen zijn dat zoveel mogelijk bekende slachtoffers bereikt zullen worden.

Ik zal een eindafweging maken na het antwoord van de minister. Ik wil echter niet verhelen dat wij geschrokken zijn van de vele negatieve reacties. Ik geef toe dat er een dringend beroep ligt van de DES-slachtoffers om haast te maken met de wetgeving. Nogmaals, als zowel de Raad van State als de Vereniging voor rechtspraak en ook de Consumentenbond buitengewoon kritisch zijn, moeten wij in ieder geval waakzaam zijn. Het is goed dat wij hier met de nodige argwaan naar kijken, maar wij zijn wel bereid om te luisteren naar de argumentatie van de regering.

Mevrouw Van Heteren (PvdA):

Voorzitter. Op dit uur van de dag en bij deze graad van hogere wetgeving komt het soms voor dat vertegenwoordigers van coalitiepartijen en oppositiepartijen in deze Kamer het op grote lijnen eens zijn. Ook onze fractie staat in principe positief tegenover de afwikkeling van massaschade, vanuit de grondhouding dat collectieve regeling van massaschade zo vorm wordt gegeven dat alle betrokken partijen daarvan belangrijke voordelen kunnen genieten. Onze taak als Kamer is om te bezien of dat in de praktijk ook zo gebeurt. Evenals de woordvoerders van voorgaande fracties hadden wij de nodige problemen met in ieder geval de eerste versie van het wetsvoorstel en met het nogal zware negatieve advies van de Raad van State. Daarom zijn wij blij dat de minister zo uitgebreid is ingegaan op onze vele vragen; daarvoor dank. Een aantal van de kwesties die voorlagen, zijn daarmee weggenomen, maar niet alle. Ik kan het vrij kort houden, want in zekere zin kan ik terugverwijzen naar de twee voorgaande sprekers.

Mijn inbreng heeft drie belangrijke punten. Allereerst de grondvraag: is deze wetswijziging de oplossing voor de rechtszoeking van slachtoffers bij massaschade? Uit de praktijk blijkt dat die harmonieuze grondhouding voor de schikking – die algemeen verbindend verklaard zou kunnen worden – vaak ontbreekt. Om hoeveel reële gevallen gaat het nu? Welk percentage van de gevallen van massaschade betreft het nu werkelijk? Die vraag stel ik voorop omdat wij graag het debat niet met deze wetswijziging willen sluiten; de minister heeft dit ook gezegd in zijn antwoorden aan de Kamer. Wij willen dit juist het begin laten zijn van een breder gesprek over welke vormen van afwikkeling van massaschade denkbaar en mogelijk zijn. Daarbij is het in dit verband niet zo slecht om te kijken naar de Verenigde Staten. Meestal kijk ik vrij kritisch naar dit land, maar vele juristen geven aan dat er daar tal van instrumenteringen zijn die een rol zouden kunnen spelen in het nadenken over de afwikkeling van massaschade. Een ander punt heeft te maken met de individuele rechtsbescherming en het recht op toegang tot de rechter. De voorgaande sprekers hebben dit ook al aangeduid.

Mijn volgende punt betreft de onduidelijke internationale context waarbinnen de wetsvoorstellen voor afwikkeling van massaschade worden gedaan. Hoewel de antwoorden van de minister in vele gevallen vrij gedetailleerd en educatief waren, hebben ze mij niet helemaal overtuigd. In de Europese context is vaak sprake van machtige schadeveroorzakers en niet zelden ook van grensoverschrijdende regelingen. Het is een beetje onduidelijk hoe een Nederlandse regeling in zo'n verhaal past. Waarom loopt Nederland met deze algemene kaderwetgeving in Europa opnieuw voorop? De minister heeft iets gezegd over de redenen waarom de Europese afstemming niet is gezocht, waarbij hij onder andere iets heeft gezegd over de verschillende rechtssystemen. Welke consequenties heeft de Nederlandse alleingang voor de geldigheid van de collectieve afhandelingsbesluiten als daarbij ook buitenlandse slachtoffers of buitenlandse schadeveroorzakers betrokken zijn? Ik zou daarop graag een nog wat uitgebreider antwoord van de minister krijgen.

Een belangrijk onderwerp is de rechtsbescherming van individuele slachtoffers op termijn. Ik kom zelf uit de gezondheidszorg, waar er allerlei gevallen zijn van schade die pas na jaren zichtbaar wordt. Voorbeelden zijn leukemiepatiënten na de ramp in Tsjernobyl en allerlei rare ziektes die zich kunnen voordoen na geneesmiddelengebruik; in dat verband is de DES-casus al genoemd. Het gaat om zaken die zich na verloop van tijd als sluipende schade aandienen. Het blijft onduidelijk welke rechtsbescherming dit wetsvoorstel biedt, met name voor de slachtoffers van sluipende en pas op termijn blijkende schade. De beantwoording van de minister over andere soorten schade was duidelijk, maar die sluipende schade is nog een kwestie.

Hetzelfde geldt eigenlijk voor de rechtspositie van mensen die voor opt out kiezen. In de context van "dingen blijken pas op termijn" is het uit de antwoorden van de minister niet volledig helder wat het lot is van mensen die kiezen voor een opt-outregeling. Het is ook mogelijk dat zij pas op termijn merken dat er iets te kiezen valt, omdat zij de gevolgen van de schade nog niet hebben ervaren op het moment dat zo'n regeling of schikking zich voordoet. Ik denk weer aan de gezondheidsschade als voorbeeld. Dat kan pas na enige tijd blijken. Hoe vergaat het die mensen in een opt-outomgeving? Aanvanke lijk is er immers niets aan ze te merken.

Waarom heeft de regering in dat verband de procedurele aanbeveling van de Raad van State niet overgenomen om rechtspositionele duidelijkheid te scheppen voor getroffenen die geen partij zijn in de overeenkomst? De minister heeft daarover wel iets gezegd, maar ik zou toch graag nog een helder antwoord krijgen. Voorts is er nog het punt van het opzeggen van het algemeen verbindend verklaren van de overeenkomst. De regering is slechts gedeeltelijk ingegaan op de advisering door de Raad van State omtrent de vernietiging van de verbindend verklaarde overeenkomst, als deze in strijd blijkt te zijn met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid krachtens artikel 904, lid 1, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Ook daar zit in mijn optiek een wat grijs gebied. Kan de minister daarin nog wat helderheid scheppen?

Vorige sprekers hebben gesproken over het in het voortraject betrekken van de rechter bij het samenstellen van de overeenkomst. Op welke wijze wil de regering nog ingaan op de suggestie van diverse deskundigen om de rechter in het voortraject te betrekken? De minister heeft gewezen op het nog te verschijnen eindrapport van de fundamentele herbezinningsgroep van het burgerlijk procesrecht. Desalniettemin zou ik graag zien dat er meer balans komt in de machtsverhouding van schadeveroorzakers en georganiseerde slachtoffers. Dit ook gezien vanuit het oogpunt van de meest optimale borging van de toegang tot de rechter van het individu.

Ik zal de beantwoording van de minister over het internationaal vergelijken met belangstelling afwachten. Als uit het antwoord onvoldoende blijkt dat dit het begin is van een breder debat over wat wij verder willen aan mogelijke andere vormen zoals collectief actierecht, het leren van buitenlandse ervaringen en andere instrumentering, zal ik in tweede termijn hierover een motie indienen. Het gaat mij dan vooral om vergelijkend onderzoek van instrumentering en in het bijzonder het punt van collectieve actierechten. Ik wacht de antwoorden van de minister in eerste instantie af.

De vergadering wordt van 20.55 uur tot 21.10 uur geschorst.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de gemaakte opmerkingen. Het voorstel dat voorligt, is tot op zekere hoogte een wezenlijke vernieuwing in het privaatrecht, met name in het procesrecht. Het voorstel hangt samen met het verschijnsel dat in een steeds complexer wordende samenleving met massaproductie, massaconsumptie, massa-evenementen en voortschrijdende technische ontwikkelingen bepaalde gedragingen een inbreuk kunnen meebrengen op de rechten en belangen van meerdere personen tegelijkertijd. Dit is het verschijnsel van schaalvergroting en het doet zich voor op een aantal gebieden van het privaatrecht. Te denken valt aan het contractenrecht, waar men steeds meer te maken heeft met standaardisering en met algemene voorwaarden. Denk ook aan het aansprakelijkheidsrecht, waar men te maken heeft met toenemende aantallen grootschalige gevallen. Verder is er het ondernemings- en effectenrecht, waar men bijvoorbeeld te maken kan hebben met grote groepen gedupeerde beleggers.

Die schaalvergroting maakt het wenselijk om te kunnen komen tot een bundeling van vorderingen. Traditioneel is het burgerlijk procesrecht daar gebrekkig in. Dit gaat uit van twee partijen die een conflict hebben dat moet worden opgelost. Zaken met een aantal gedupeerden met identieke of vrijwel identieke vorderingen laten zich op die wijze wel oplossen, maar het voordeel van gebundelde afdoening is groot. Dit geldt niet alleen voor de gedupeerde eisers, maar ook voor de rechterlijke macht en voor de gedaagde. Naast de collectieve actie, waar het gaat om het uitvechten van het geschil, wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om grote aantallen schadegevallen gelijktijdig af te doen. De huidige, meest belangrijke wijze van bundeling van vorderingen is het algemeen collectieve actierecht van artikel 305a van Boek 3 BW. Met deze bepaling, die in 1994 is geïntroduceerd, is het in beginsel mogelijk om iedere vordering gebundeld af te doen, maar het is niet mogelijk om de schadevergoedingen te voldoen in het kader van die actie. Deze laatste bepaling, in het derde lid van het desbetreffende artikel, is bij amendement van de Kamer opgenomen. Het collectief actierecht leent zich minder goed voor het afdoen van de schades. Het collectief actierecht leent zich met name voor het controversieel oplossen van een aantal rechtsvragen, terwijl het voorstel dat voorligt is bedoeld voor het meer bij overeenkomst afdoen van de schade, als de rechtsvragen eenmaal zijn opgelost. Het aantal gebeurtenissen waarbij grote groepen burgers ernstig worden gedupeerd, neemt toe. In de afgelopen tijd hebben wij de Bijlmerramp gehad, de Westfriese Flora, Enschede en Volendam. Iets verder terug in de geschiedenis liggen de Softenonaffaire, DES, Alcion en een aantal vliegrampen, zoals Tenerife. Op dit moment is nog onder de rechter het vraagstuk van de aandelenlease-affaire. In al die gevallen biedt het Nederlands recht op dit moment geen adequate oplossing om eventuele schades af te wikkelen. Dit stuit op logistieke problemen, maar ook op de vraag van het verbindend maken van afspraken. De fundamentele vraag waarvoor wij dan komen te staan is: moet dit van geval worden opgelost, of moet er een algemeen wettelijk kader worden geboden? Het nu voorliggende voorstel is gebaseerd op de keuze om het bij algemeen wettelijk kader te regelen. In de kern voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid om een overeenkomst die over de afwikkeling van de massaschade wordt gesloten tussen een organisatie van belanghebbenden en benadeelden enerzijds en de veroorzakers anderzijds door de rechter verbindend te laten verklaren voor de hele groep van benadeelden. De benadeelden hebben vervolgens de mogelijkheid, zich binnen een bepaalde periode te onttrekken aan de verbindend verklaarde overeenkomst, waardoor zij weer de vrijheid krijgen om hun vordering in te dienen.

De keuze voor een algemene regeling is gebaseerd op de verwachting dat een algemene regeling zal voorzien in een maatschappelijke behoefte van bestaande, maar ook toekomstige massaschades. Er wordt hier in de Kamer gewezen op bepaalde negatieve reacties. Ik wil er ook op wijzen dat de bovenvermelde verwachting wordt gedeeld door de Adviescommissie burgerlijk procesrecht, door de Nederlandse orde van advocaten, door de Raad voor de rechtspraak en het Verbond van verzekeraars. Zij zijn allemaal bij de voorbereiding van het wetsvoorstel geconsulteerd. Ook de inmiddels verschenen commentaren in de literatuur zijn over het algemeen positief gestemd over het voorstel dat hier aan de orde is.

Daarbij zij nog opgemerkt dat gedurende de totstandkoming van het voorstel intensief overleg heeft plaatsgevonden met het DES-Schadefonds en het DES-Centrum, om te waarborgen dat het voorstel ook goed toepasbaar is in de DES-zaken. Dat betekent niet dat dit een specifieke DES-regeling is. Overigens is de waarde van het wetsvoorstel in zoverre al bewezen als daarmee een einde gemaakt kan worden aan de allang lopende DES-zaak. Dat zou op zichzelf al voldoende zijn, maar de regeling is dus ook toepasbaar op andere vormen van massaschade. Zij is niet toepasbaar op natuurrampen en ook niet op strooischade, waar het in wezen om een groot aantal kleinere gevallen gaat en er dus geen stimulans bestaat om te komen tot een gezamenlijke oplossing. Zij is wel toepasbaar op sluipende schade en op massaschades waar aan het begin een zaak vaststaat.

Er is gevraagd of de vooronderstelling reëel is dat de verhoudingen dusdanig harmonieus zijn dat je mag verwachten dat een zaak op te lossen valt met een overeenkomst. Dat zal niet in alle gevallen vanaf het begin de situatie zijn, neem bijvoorbeeld de Dexia-zaak die op dit moment loopt. Daarin constateert de commissie-Oosting dat zij nu niet tot een bevredigende schikking kan komen, omdat er een te groot aantal rechtsvragen openstaan, omdat er te veel vormen van schade aan de orde zijn en omdat het allerlei verschillende groepen betreft. Ten slotte is een schikking op dit moment onmogelijk, omdat de eventueel aansprakelijken niet de zekerheid hebben dat de zaak echt afgedicht kan worden áls er tot een afspraak wordt gekomen.

Het op harmonieuze wijze komen tot een oplossing veronderstelt dus in het geval van massaschade een aantal zaken. Deze voorwaarden kunnen mede geschapen worden door onder andere de mogelijkheid van een collectieve actie. De rechtselementen en de rechtsvragen die er zijn, kunnen langs die weg uitgevochten worden, waarna deze methode gebruikt kan worden om de schade collectief te regelen. Immers, een collectieve actie – en daarin verandert het weinig of je het derde lid schrapt of niet – houdt in dat alle schades individueel zullen moeten worden vastgesteld. Het voordeel is dus dat je dat op meer collectieve wijze kunt doen, met de mogelijkheid van een opting out. Nu is de vraag of er in de voorfase een rol moet zijn weggelegd voor de rechter. De huidige procedure voorziet daar niet in, maar een eventuele gewijzigde procedure wel. Via een collectieve actie kunnen rechtsvragen worden voorgelegd aan de rechter. Een tweede mogelijkheid is mediation. Die figuur kan worden gebruikt bij de vraag hoe tot een overeenkomst te komen. Deze bepaling sluit die niet uit. Zij gaat er namelijk van uit dat er een overeenkomst is ontstaan. Hoe die is ontstaan, is een totaal andere vraag. Voor de totstandkoming van een overeenkomst moet aan een aantal eisen zijn voldaan. De rechter toetst of dat het geval is en kan dan algemeen verbindend verklaren.

Ik hecht eraan om te benadrukken dat de te kiezen benadering aansluit bij mijn beleid ter voorkoming van het ontstaan van een claimcultuur in Nederland. Dat beleid voerden voorgaande kabinetten ook al. Zij wilden niet dat er over van alles en nog wat werd geprocedeerd, gestimuleerd als men zou zijn door schadevergoedingen. Ik vrees dat een claimcultuur niet leidt tot meer schadevergoedingen, maar tot meer kosten voor iedereen. Die kosten worden dan vooral gemaakt in het justitiële proces en voor de betaling van de advocaten van betrokken partijen. Dit wetsvoorstel leidt niet tot een claimcultuur, omdat het veronderstelt dat er een overeenkomst is gesloten. Via de collectieve actie bestaat wel de mogelijkheid om de rechtsvragen op tegenspraak uit te werken. Alleen indien de betrokken partijen overeenstemming hebben bereikt over de wijze van schadeafwikkeling en zich gezamenlijk tot de rechter wenden, kan een overeenkomst algemeen verbindend worden verklaard. Mijns inziens biedt deze benadering de partijen de mogelijkheid om hun rechten vorm te geven zonder dat dit leidt tot een proces dat op tegenspraak moet worden uitgevochten. Dit vereist dat de rechtsvraag over de manier van schadeafwikkeling duidelijk moet zijn.

Mevrouw Van Heteren (PvdA):

De minister maakt duidelijk binnen welke context deze wetswijzigingen optreden. Daar bestaat in mijn ogen geen misverstand over. Naar aanleiding van berichten uit de praktijk dat zij slechts een deel van het probleem "uit de markt" halen, heb ik in de eerste termijn een concrete vraag gesteld. Het is mooi als de rechtzoekende en degenen die de last hebben veroorzaakt tot een schikking komen. Gewaarborgd moet worden dat dit eerlijk en evenwichtig gebeurt. Mensen uit de praktijk, dus mensen van de Consumentenbond en mensen die betrokken zijn bij schadeafwikkelingen van massaschades, zeggen dat de harmonieuze sfeer vaak ontbreekt. Zij vrezen dat het ontstaan van andere vormen van massaschadeafwikkeling in de kiem wordt gesmoord. Dan bedoel ik geen vormen die leiden tot een claimcultuur, maar vormen waarbij ervoor wordt gezorgd dat zelfs in niet harmonieuze sfeer vooruitgang wordt geboekt. Mensen uit de praktijk zeggen dat het overgrote deel van de zaken niet onder deze regeling zal vallen, omdat de grondschikking vaak ontbreekt.

Minister Donner:

Ik heb nooit de indruk gehad dat in Nederland rechtsontwikkeling in de kiem is gesmoord. Meestal zijn er drie tegelijkertijd in verschillende richtingen. Het blijft mijn inschatting dat dit breder bruikbaar is dan volgens die inschatting, maar indien mocht blijken dat er categorieën zijn waarvoor wij een andere oplossing zouden willen hebben, dan blijft die rechtsontwikkeling mogelijk. Mevrouw Van Heteren noemde zelf ook de internationale ontwikkelingen; Nederland is met dit wetsvoorstel een van de eerste landen die trachten om dit probleem op te lossen. Andere landen hebben de oplossing vooral gezocht in de collectieve actie, dus met name de tegenspraak. In de Verenigde Staten leidt deze ontwikkeling in combinatie met het beginsel "no cure, no pay" tot een systeem waarin je kans moet zien, een prototype gelaedeerde te vinden die kan gaan procederen voor grote groepen. Dat wordt aantrekkelijker voor advocaten, want hoe meer gelaedeerden zij erbij kunnen betrekken, des te vaker zij hetzelfde percentage van de schade kunnen binnenhalen. De ontwikkeling is hiermee dus allerminst afgesloten, maar ik denk wel dat wij hiermee een oplossing hebben voor de vragen waarmee wij nu geconfronteerd zijn, zoals die van de aandelenlease en de DES-zaak. Het is een middel dat bij de rechtsvragen de collectieve actie combineert met de afwikkeling van de schade bij overeenkomst. Mocht blijken dat de veronderstelling van onder andere de Consumentenbond dat er nog tal van andere acties zijn, juist is, dan moeten wij die bekijken. Dan kom je wel voor de vraag te staan of de consumenteninstelling een bevoegdheid moet hebben om op deze wijze actie te ondernemen. Dat is in wezen een heel andere vraag, want het zal een overheidsinstantie zijn, zodat je een overheidsinstantie introduceert die voor burgers actie onderneemt. Daarmee kom je dan weer terecht in de publiekrechtelijke sfeer, met alle aspecten van de rechtsbescherming die geldt als iemand voor je optreedt. Daarom is er getracht, voor de betrokkenen zo goed mogelijk een aantal waarborgen in te bouwen.

Dan de fundamentele vraag of de voorgestelde procedure wel in overeenstemming is met artikel 6 van het EVRM. De Raad van State betwijfelt dit omdat de benadeelde niet gehoord zou kunnen worden. Dit artikel houdt in dat benadeelden die aan een overeenkomst gebonden zijn, de mogelijkheid moeten hebben om eerst door de rechter gehoord te worden. Zij moeten dus de mogelijkheid hebben om hun mening te uiten in de procedure die tot verbindendheid leidt. Ik vrees dat de Raad bij die conclusie over een onderdeel van het voorstel heen heeft gelezen, want hij meent dat deze mogelijkheid in het voorstel niet wordt geboden. De Raad wil daarom de opting out-mogelijkheid van een aantal extra waarborgen voorzien, opdat degenen die er geen gebruik van maken, geacht mogen worden om afstand te hebben gedaan van het recht om door de rechter gehoord te worden. Nogmaals, de Raad heeft over het hoofd gezien dat er in het wetsvoorstel wél voorzien wordt in het door de rechter horen van benadeelden. Het is dus wat dit betreft in overeenstemming met artikel 6 van het EVRM. In de eerste plaats worden benadeelden als belanghebbenden in het geding opgeroepen, in de tweede plaats hebben zij de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen. Zij hebben dus niet alleen de mogelijkheid om schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken, zij kunnen ook door de rechter ter zitting gehoord worden. Het is hierbij essentieel dat de benadeelden zoveel mogelijk door oproeping op de hoogte worden gebracht. Het vijfde lid van het voorgestelde artikel 1013 voorziet hierin door een oproeping per brief, door de oproeping in een of meer nieuwsbladen en het is ook een onderdeel waarop de rechter kan toezien; hij kan bijvoorbeeld ook voorzien in oproeping bij aangetekend schrijven. Hij kan constateren dat de oproeping volledig is, inclusief benadeelden in het buitenland, als de overeenkomst er tenminste in voorziet om ook de schade van buitenlandse benadeelden te dekken. Dat is namelijk de eerste voorwaarde. Dan kan de rechter vragen welke middelen zijn gebruikt om de buitenlandse benadeelde op te roepen. Het is dus een onderdeel van de toets door de rechter. Het lijkt mij inderdaad niet verstandig om in het algemeen alle oproepingen bij aangetekend schrijven te doen. De rechter heeft echter wel de mogelijkheid om dat te eisen.

Een vergelijkbare situatie kent het faillissementsrecht, waar ook oproeping plaatsvindt bij bekenden per brief en eventueel per krant. Ook daar is men gebonden door de afwikkeling van het faillissement. In die zin zijn er dus vergelijkbare situaties, ook in het Nederlandse recht, waarin wij dezelfde figuur kennen. De vraag is echter of de rechter tevreden is en vindt dat alles is gedaan om benadeelden op te roepen.

Dit wat het horen betreft. Ook nadat de verbindendverklaring is uitgesproken, voorziet de voorgestelde procedure erin dat rekening wordt gehouden met de mogelijke strijdigheid van artikel 6 van het EVRM. De gebondenheid van de gelaedeerde mag namelijk niet zo ver gaan dat hem de mogelijkheid wordt ontnomen om individueel naar de rechter te stappen. Vandaar de mogelijkheid van opt out. In die zin is ook artikel 17 van de Grondwet van toepassing. Het voorstel biedt daarom benadeelden de mogelijkheid om zich binnen een bepaalde termijn door middel van een uitdrukkelijk daarop gerichte verklaring te onttrekken aan de verbindendheid. Dat is de regeling in artikel 908, tweede en derde lid.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik wil even terug naar het recht om gehoord te worden. Ik heb in eerste termijn gezegd dat in het geval dat op het moment van de uitspraak nog niet bekend is dat een persoon benadeeld is omdat sluipende schade ontstaat, aan die persoon het recht op horen toch ontzegd kan worden doordat deze persoon als gevolg van de verbindendverklaring van de overeenkomst aan die overeenkomst gebonden is.

Minister Donner:

Nee. Dat is nu juist waarop ik doelde bij artikel 908, tweede en derde lid. Bij sluipende schade heeft de gelaedeerde die pas later begrijpt dat hij onder de termen van de overeenkomst valt, vanaf dat moment zes maanden om eruit te stappen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Natuurlijk. Opt out is altijd mogelijk binnen zes maanden; gelukkig binnen minimaal zes maanden. Dat neemt niet weg dat het een heel radicale keuze is. Het betekent dat het belang van iemand niet gehoord is in het besluit van de rechter tot verbindendverklaring van de overeenkomst.

Minister Donner:

Dat is inherent eraan. Men kan niet op ieder moment weer andere belangen gaan horen en de overeenkomst weer openbreken. Als de overeenkomst eenmaal tot stand is gekomen en verbindend is verklaard, zijn er een paar mogelijkheden. Of men kan zich erin vinden, of men meent dat geen recht is gedaan aan de eigen belangen en dan kan men een eigen procedure beginnen of men kan met een aantal anderen eruit stappen, voor wie dit ook later blijkt, en eventueel een nieuwe overeenkomst sluiten. Het is echter niet logisch om te zeggen dat degene die het later hoort, toch weer gehoord moet kunnen worden. Of het horen kan nooit tot wijziging van de overeenkomst leiden of er ontstaat een situatie dat de overeenkomst op ieder moment weer aangepast kan worden.

Mevrouw Van Heteren (PvdA):

Ik heb toch de handicap dat ik uit de gezondheidszorg kom en dus weet wat schade op termijn is. Je kunt je de situatie voorstellen, die niet eens zo hypothetisch is, dat een regeling wordt getroffen op het moment dat de eerste tekenen van bijvoorbeeld leukemie door straling of noem maar op zichtbaar worden, dat de regeling vrij beperkt is en dat de echte schade in volle omvang daarna zichtbaar wordt. Het is ook wat praktijkmensen zeggen over gevallen waarin het gaat om gezondheidsschade. Dit nog afgezien van het feit dat het causale verband soms moeilijk te achterhalen is. Is leukemie bij alle mensen in de buurt van Tsjernobyl aan Tsjernobyl toe te schrijven of komt het ergens anders vandaan? Er zijn dus complicerende factoren die deze regeling moeilijk maken in de praktijk.

Minister Donner:

U haalt nu een paar dingen door elkaar. Het probleem dat schade pas geleidelijk zichtbaar wordt, doet zich in wezen ook voor bij de DES-zaak. Toen was het ook niet vanaf het eerste moment duidelijk. Pas na verloop van tijd zal men tot toepassing van deze regeling komen. Het betekent niet dat de zaak hiermee is afgesloten. In die zin heeft de rechter, mede op grond van de criteria die in het derde lid worden genoemd, de taak te waken of adequaat rekening is gehouden met de geleidelijkheid waarmee eventuele schade bekend kan worden. Maar de risico's die u noemt zijn hetzelfde, als men te vroegtijdig individueel dan wel met een aantal anderen procedeert. Dat verandert niet. Dat is de keuze van degenen die op dat moment procederen: menen wij dat wij de zaak nu moeten afsluiten of niet? Degenen die er op dat moment niet mee bekend zijn dat zij gelaedeerd zijn, hebben op ieder moment later de mogelijkheid er alsnog uit te stappen. Degenen die er wel mee bekend zijn, kunnen kiezen: proberen wij nu tot een overeenkomst te komen of menen wij dat wij moeten afwachten totdat er meer inzicht bestaat in de mogelijke schade?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik wil even terug naar de oproeping. Zou er bezwaar tegen bestaan om het om te draaien? De hoofdregel wordt dan dat men wordt opgeroepen bij aangetekende brief, maar dat de rechter onder bijzondere omstandigheden ontheffing kan verlenen van de wettelijke verplichting om op te roepen bij aangetekende brief. Dat biedt toch meer waarborgen dan wanneer men bij gewone brief wordt opgeroepen, maar de rechter onder omstandigheden kan bepalen dat dit aangetekend zal geschieden. Wij voelen toch voor de omgekeerde regel, dat wil zeggen oproeping per aangetekende brief.

Minister Donner:

Ik probeer toch de consistentie binnen het rechtssysteem te handhaven. In de vergelijkbare figuur van het faillissement en het faillissementsakkoord hebben wij ook gekozen voor oproeping bij brief. Nogmaals, een aangetekende brief levert alleen maar het extra inzicht dat bij die personen de brief niet kan worden bezorgd. Het levert geen inzicht waar die personen dan wel zijn. De rechter zal sowieso moeten controleren of de stichting die optreedt voldoende representatief is en of er voldoende waarborgen zijn gecreëerd om de eventueel gelaedeerde te bereiken. Als het een diffuus proces is, kan hij zeggen: in dit geval wil ik dat het bij aangetekende brief gebeurt om er een beeld van te krijgen hoeveel personen worden bereikt. Maar die brief heeft alleen zin wanneer men de gelaedeerde kent, want men moet een adres hebben. Op een gegeven moment krijg ik een aantal brieven terug. Men is bij die stichtingen betrokken en die stichtingen hebben lijsten van gelaedeerden. De rechter zal dan waarschijnlijk zeggen: heeft u enig bewijs dat betrokkenen instemmen of zich op deze wijze betrokken voelen bij de stichting? Er is altijd nog de oproeping via de kranten. Zeker in een tijd waarin wij niet al te veel administratieve lasten willen, is de logica van dit systeem: de regel is aanschrijven, maar als de rechter de waarborgen wil, kan hij onmiddellijk zeggen dat het per aangetekende brief moet gebeuren. Ik ben het met u eens dat je de zaak ook kunt omdraaien, maar ik redeneer uit een oogpunt van consistentie dat dit op zichzelf de meer voor de hand liggende oplossing is.

Dat waren de bezwaren uit het oogpunt van artikel 6. Ik ben bang dat de Raad van State daar over de bepaling heen heeft gelezen. Ik weet niet van wanneer het advies is geweest, want anders zou ik misschien uit eigen ervaring kunnen weten of de Raad van State eroverheen heeft gelezen. Ik kan mij dat niet herinneren.

De heer De Vries vraagt of het niet een tekortkoming is dat artikel 305a, derde lid, de mogelijkheid uitsluit om schadevergoeding te vorderen in een collectieve actie. Ik moet zeggen dat de Amerikaanse praktijk mij niet bemoedigt bij de gedachte dat een aanpassing van de huidige regeling in de zin van het schrappen van het derde lid een daadwerkelijke bijdrage kan leveren aan een effectieve en efficiënte afwikkeling van massaschades. De collectieve actie is wel geschikt om gemeenschappelijke rechtsvragen te beantwoorden, bijvoorbeeld vragen naar de causaliteit, de veroorzaking, de verschillende aspecten die samenhangen met de schadebrengende factoren. Als het ook mogelijk zou zijn om voor de betrokken groep van gedupeerden schadevergoeding te vorderen, dan moeten allerlei rechtsvragen individueel worden beantwoord. Ik denk aan vragen naar de causaliteit, de eigen schuld, de omvang van de schade. Dat zou betekenen dat de collectieve actie zo ingericht zou moeten worden, dat na beantwoording van de gemeenschappelijke rechtsvragen alle individuele gedupeerden in de procedure betrokken moeten worden teneinde de op hen betrekking hebbende individuele vragen te beantwoorden.

De Amerikaanse praktijk van class actions laat zien dat een dergelijke procedure daardoor niet meer goed te doen is en onhanteerbaar wordt. Dat is ook de reden geweest waarom de wetgever er indertijd van af heeft gezien. Door de Kamer is bij amendement het derde lid toegevoegd om in de Nederlandse regeling schadevergoeding mogelijk te maken bij collectieve actie.

De heer De Vries vroeg of het verbod van advocaten niet gemakkelijk is te omzeilen met de stichtingsfiguur. Dat is de controle die de rechter moet uitoefenen op de vraag of een stichting voldoende representatief is. Dat is de adhesiebetuiging waarvan moet blijken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik kom terug op de collectieve actie en de daarbij op dit moment niet behorende schadevergoedingsactie. Het lijkt mij relevant voor de minister wat er straks uit de herbezinning op het burgerlijk procesrecht komt. De desbetreffende commissie heeft een voorschot op de discussie genomen met het interim-rapport. In het definitieve rapport zal zij met een advies aan de minister komen. Is de minister dan wel bereid om welwillend naar het advies te kijken?

Minister Donner:

Ik kan niet op voorhand welwillendheid toezeggen, maar ik zal er wel naar kijken. Het denken is hier niet per definitie mee afgesloten. Ik meen dat wij hier voor een belangrijke categorie een oplossing vinden, maar het kan blijken dat het minder is. Hoeveel gevallen doen zich voor? Ik ben in beginsel bereid tot evaluatie, maar ik kan dat niet op een aantal jaren zetten, want misschien hebben wij een aantal jaren geen gevallen van massaschade. Dat het punt opnieuw aan de orde zal komen bij de herbezinning op Rechtsvordering is duidelijk.

Mevrouw Van Heteren (PvdA):

Ik zou dit graag als een toezegging zien. Dat houdt mij van een motie af. De woorden van de minister over de Amerikaanse situatie vind ik wel heel kort door de bocht geformuleerd. Uit de praktijk met class action blijkt van alles en nog wat. In veel gevallen leidt het tot goede regelingen voor slachtoffers. Er zijn allerlei constructies mogelijk om de bezwaren te ondervangen. Het lijkt mij goed om af te spreken dat de collectieve actie opnieuw zal worden bezien, mogelijk geknoopt aan het definitieve standpunt over de herbezinning. Dat moeten wij gewoon gaan doen.

Minister Donner:

Althans dat herbezinnen. Voor het schrappen ben ik nog niet verkocht. Wij zullen op dat moment opnieuw moeten kijken naar de werking van het instrument en naar de vraag of er inderdaad gekomen moet worden tot een breder instrumentarium. Ik wijs overigens op de internationaal vergelijkende studie van de heer Frenk in de vorm van een proefschrift uit 1994. Ik weet dat hij eventueel hierover nog een preadvies voorbereidt om tot een bijstelling ervan te komen.

Verder is gevraagd hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot de regelgeving ter zake in de Europese Unie en of in dat licht niet gekomen zou moeten worden tot een bredere regeling. Om dat in breder Europees kader te plaatsen zal voor alles dit wetsvoorstel aangenomen moeten worden, omdat er dan een basis ligt die als precedent kan worden gezien voor de EU. Als dit effectief werkt, valt er veel voor te zeggen dat nagegaan wordt hoe tot verbreding kan worden gekomen. Tegelijkertijd zal er in de Europese Unie nog een heel eind gegaan moeten worden, voordat er de zekerheid is dat bij een bepaald probleem iedereen binnen de 25 lidstaten van de Unie op de hoogte is van een dergelijke regeling. Een wezenlijke vooronderstelling in het systeem is namelijk wel dat betrokkenen op de hoogte zijn. Het is ook een van de toetsstenen bij het gehele proces. Zo is het niet uitgesloten dat bij de overeenkomst buitenlandse benadeelden betrokken zullen worden, maar het is aan de rechter om te controleren of degene die handelt voldoende representatief is voor de benadeelden en of er voldoende middelen zijn ingezet om ervoor te zorgen dat de benadeelden ook geraakt zijn. Vervolgens is het uiteraard ook een vraag van internationaal privaatrecht, teneinde te bezien of de aansprakelijkheid geregeld wordt onder Nederlands recht dan wel onder ander recht. Als dit laatste het geval is, kan men zich op die grond onttrekken aan de overeenkomst.

Ik sluit het op termijn invoeren van een dergelijke figuur in de Europese Unie niet uit, maar ik geef wel aan dat dit vooronderstelt een vergaande mate van harmonisatie van aansprakelijkheidsrecht. Deze regeling vooronderstelt namelijk dat de rechtsvragen zijn opgelost, eventueel door een collectieve actie. Als de rechtsvragen al niet uniform zijn, is het moeilijk om tot een uniforme overeenkomst te komen.

De heer De Vries heeft nog gevraagd naar het consumentenbeleid en de Europese verordening ter zake. Het is inderdaad zo dat de Europese verordening op dit punt geen voorstellen bevat die een overeenkomst als deze inhouden. Mij is wel bekend dat de staatssecretaris van Economische Zaken in een brief aan de Kamer van 21 juni jongstleden heeft aangegeven dat de mogelijkheid dat een dergelijke consumenteninstantie kan optreden in een schaderegelingsproces nog onder beoordeling is. Ik wijs er wel op dit toch een ander proces is dan dat waarover ik het nu heb. Er is dan namelijk sprake van een overheidsinstantie die belast is met de belangen van consumenten en die uit dien hoofde publiekrechtelijk optreedt in het kader van de regeling van de schade. Dat maakt het tot iets anders dan de toetsing in dit proces, waarbij de civielrechtelijke vraag aan de orde is of de stichting die optreedt ook representatief is voor degenen die benadeeld zijn.

Mevrouw Van Heteren (PvdA):

Ik zou nog graag antwoord krijgen op mijn in eerste termijn gestelde vraag hoe de wetswijzigingen die hier voorliggen zich verhouden tot de voorstellen van de Europese Commissie rond het groenboek wettelijke aansprakelijkheid voor producten met een gebrek. Dat stamt uit 1999 en daar is een aantal voorstellen uit voortgevloeid. Er is een aantal concrete zaken die in Brussel aan de orde zijn die raken aan dit soort aspecten.

Minister Donner:

Met een dergelijke regeling wordt de aansprakelijkheid geharmoniseerd en daardoor wordt een uniforme vooronderstelling geschapen, waardoor dit soort massaschades gemakkelijker afgewikkeld kunnen worden. De harmonisatie op dit terrein kan ertoe leiden dat men kiest om onder het Nederlandse recht grensoverschrijdend tot bepaalde oplossingen te komen. Dat veronderstelt echter wel dat de Nederlandse rechter daartoe bevoegd is. Dergelijke ontwikkelingen blijven open.

Voor zover ik weet, is Zweden een van de landen buiten het common law-systeem waar recent een regeling inzake class action is ingevoerd. Daarbij gaat men echter uit van een positieve stap, namelijk toetreding en wij gaan uit van het opt-out-principe. Dat blijft een fundamenteel verschil. Dat is ook logisch omdat de procedure inzake class action op tegenspraak gebaseerd is, terwijl hier wordt uitgegaan van een procedure die op een verzoek berust omdat er een overeenkomst aan ten grondslag ligt.

De heer Luchtenveld heeft naar bekende en niet bekende gelaedeerden gevraagd. De regeling biedt de mogelijkheid om buitenlandse gelaedeerden op te roepen. De rechter bepaalt de wijze waarop er opgeroepen wordt. Dat geldt ook voor de dag van behandeling.

Mevrouw Van Heteren heeft gevraagd waarom Nederland voorop loopt. Ik denk dat dit mede samenhangt met het DES-probleem en het werk van de commissie-De Ruiter. Ik heb goede hoop dat wanneer wij deze regeling hier introduceren, deze in zekere mate school kan maken binnen andere landen in Europa. Ik hoop dat zij mede een oplossing kan bieden voor de problematiek van de aandelenlease-affaire. Als daar de rechtsvragen duidelijk zijn, biedt dit een kader waarbinnen eventueel voor afgebakende groepen de schade geregeld kan worden. Op die manier doen wij praktijkervaring met de regeling op.

Mevrouw Van Heteren heeft gevraagd waarom op het punt van de vernietiging het advies van de Raad van State niet gevolgd is. Ik moet erop wijzen dat in dit geval de Raad van State juist wel is gevolgd. In artikel 908, vijfde lid, is de suggestie van de Raad van State om artikel 904, eerste lid, uit te sluiten, overgenomen.

Deze vragen komen opnieuw aan de orde bij de herbezinning op het procesrecht. Wellicht is dan ook ervaring opgedaan met regelingen in andere landen, zodat een vergelijking gemaakt kan worden.

De vergadering wordt van 21.55 uur tot 22.00 uur geschorst.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere beantwoording. Ik heb echter geen antwoord gehad op mijn vraag naar de rol van de rechter in de voorfase. Die discussie wordt nog gevoerd in het kader van de herbezinning op het procesrecht, maar is het nu niet reeds mogelijk dat de rechter in de voorfase in lijn met dit wetsvoorstel een rol kan vervullen? Daarnaast heb ik gevraagd naar de gevolgen van de adviezen van de projectgroep Procedurele normering voor de toepassing van dit wetsvoorstel.

De minister heeft gezegd, niet te kiezen voor het model van tegenspraak. Dat is ook de kern en de meerwaarde van dit wetsvoorstel, althans dat hopen wij, want mijn fractie heeft geen behoefte aan Amerikaanse praktijken. Wij willen geen claimcultuur, die er vooral lijkt te zijn in het belang van de advocatuur. Tegelijkertijd zullen wij de internationale ontwikkelingen kritisch blijven volgen, ook vanwege de mogelijke gevolgen voor ons Nederlandse rechtsbestel. De minister heeft helder aangegeven dat wij het debat over dit wetsvoorstel afsluiten. Het is ook nodig dat het snel door deze Kamer en daarna door de Eerste Kamer komt, maar wij sluiten het debat over massaschade hiermee niet af.

Mijn fractie is blij met de toezegging van de minister dat deze discussie terugkomt bij de herbezinning op het burgerlijk procesrecht en bij de implementatie van de verordening Consumentenbescherming. Dan kunnen de ervaringen met dit wetsvoorstel daarbij worden betrokken.

Gelukkig is nog steeds de wetgever verantwoordelijk voor de constitutionele toetsing. Reeds in het verslag en ook vanavond is uitgebreid stilgestaan bij de grondwettelijke waarborgen. De CDA-fractie acht die waarborgen ook in voldoende mate aanwezig als het om de toegang tot de rechter gaat. De minister is daarop ook uitgebreid ingegaan. Dit geldt ook voor de benadeelden waarvoor de schade nog niet zichtbaar is op het moment dat de rechter beschikt dat de overeenkomst verbindend wordt verklaard. Dan heeft ook die benadeelde later nog de mogelijkheid om gebruik te maken van de opt-out-regeling. Wij denken dat, zeker met de nota van wijziging, in voldoende mate aan alle waarborgen is voldaan. Wat ons betreft kan dit wetsvoorstel in stemming worden gebracht. Wij hebben goede hoop dat met dit wetsvoorstel veel benadeelden verlost worden van lange procedures, veel emoties en onzekerheid en dat voor alle partijen snel tot overeenstemming kan worden gekomen. Het is in het belang van alle partijen dat dit soort gevoelige, moeilijke zaken – ik noem de DES-zaak en de aandelenleaseconstructies – snel afgesloten kunnen worden.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de uitvoerige beantwoording. Hij heeft nog eens goed het doel van de regeling uiteengezet en een aantal vragen, met name inzake de constitutionele toetsing, artikel 17 Grondwet en de door sommige gesuggereerde strijdigheid met artikel 6 EVRM, beantwoord. Er wordt verondersteld dat de Raad van State ergens overheen heeft gelezen. Het is een moeilijke zaak. Ik denk toch dat wij moeten toetsen op basis van de adviezen die er liggen. Maar ik denk wel dat duidelijk uiteen is gezet dat de nodige waarborgen zijn geschapen rondom het oproepen van de derde gelaedeerden en de mogelijkheid van opt out. Wij hadden een voorkeur voor het oproepen bij aangetekende brief. Om die reden hebben wij een schorsing gevraagd om met de andere woordvoerders van gedachten te kunnen wisselen. De minister heeft echter geantwoord dat de rechter zelf nadrukkelijk kan zeggen dat dit een voorgeschreven vorm kan zijn onder omstandigheden. Onder verwijzing naar het faillissementsrecht wilde hij daarom niet als regel opnemen dat het altijd bij aangetekende brief moet gebeuren, waarvoor eventueel ontheffing kan worden verleend. In principe kan bij gewone brief worden opgeroepen en met de advertenties zoals die in het debat omschreven zijn. De rechter kan echter een zwaardere vorm voorschrijven.

Wij hopen dan ook dat het een afzonderlijk beslispunt zal worden van de rechter en dat hij er serieus naar zal kijken in dat soort gevallen. Om die reden hebben wij, mede met het oog op de rechtseenheid waarop de minister wees, er geen behoefte aan, nu een amendement in te dienen. Wij hebben dat met de andere woordvoerders afgestemd. Er zullen dus geen amendementen worden ingediend bij dit wetsvoorstel en daarom zouden wij morgen al over dit wetsvoorstel kunnen stemmen.

Mevrouw Van Heteren (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben blij dat wij dit wetsvoorstel niet als hamerstuk hebben afgedaan, maar erover hebben gedebatteerd. Het gaat om belangrijke wetgeving.

Op de vraag naar de Nederlandse Alleingang antwoordde de minister dat de oorzaak ligt bij onder andere de DES-affaire en Legio Lease. Destijds is gevraagd waarom voor deze kwesties geen specifieke regeling is getroffen. Ik vermoed dat een meer algemene reden aan deze wetswijziging ten grondslag ligt.

Ik dank de minister voor zijn toezeggingen de uitvoeringspraktijk van deze wetswijzigingen nauwgezet te volgen. Ik hoop dat zal blijken dat in die praktijk veel zaken tot tevredenheid van allen zullen worden afgehandeld. In die gevallen waarin geen harmonieuze schikkingen kunnen worden bereikt, moet worden nagedacht over de vraag welke instrumenten voor dat soort massaschade noodzakelijk zijn.

Ik houd de minister aan zijn toezegging op korte termijn terug te komen op het collectief actierecht op schadevergoeding bij de herbezinningsrapportage bij het burgerlijk procesrecht. Ik zou de minister willen aansporen in dat verband de recente literatuur uit Amerika daarbij te betrekken die wel wat positiever is over de mogelijkheden tot collectieve actie. Er is wel wat positievers over te zeggen dan de minister vanavond te berde heeft gebracht, met name vanuit het perspectief van de consument.

Ik blijf bezorgd over benadeelden als gevolg van sluipende schade. Ik kan mij helaas de niet eens zo hypothetische situatie voorstellen dat er onder druk of daartoe verleid door een grote schadeveroorzaker in een vroeg stadium van schade een deal kan worden gesloten met benadeelden die achteraf voor hen ongunstig blijkt te zijn. Ik zal dat nauwgezet in de gaten blijven houden.

Gezien de toezeggingen van de minister ziet ook mijn fractie geen aanleiding tot het indienen van moties of tot amenderingen.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun reacties. Mijnheer De Vries zei dat ik niet had geantwoord op zijn vraag over de rol van de rechter in de voorfase. Ik meende deze vraag wel beantwoord te hebben. Het gaat hierbij namelijk om een situatie waarbij het proces begint als er een overeenkomst is. Hoe die overeenkomst tot stand komt, is een andere vraag. De rechter kan daarbij een rol hebben als er rechtsvragen opgelost moeten worden. Om die reden noemde ik de collectieve actie als mogelijk voorproces bij het geheel. De rechter vooronderstelt een conflict.

Misschien bedoelt de heer De Vries echter de figuur van de mediation. Ik heb aangegeven dat die mogelijkheid bestaat. In dat geval schat ik in dat er minder vaak sprake zal zijn van een rechter. Vooral bij massaschade denk ik meer aan iemand als de heer Oosting die met een zeker gewicht een commissie voorzit. De aard van de procedure impliceert dat het niet uitgesloten is dat in het proces van totstandkoming van de overeenkomst er ook wel eens een geschil voor de rechter uitgespeeld zal moeten worden. Dat gebeurt nu in wezen ook met de processen over de Dexia-lease waarin een aantal rechtsvragen verhelderd worden. Vervolgens is het niet uitgesloten dat men dan op een gegeven ogenblik constateert dat men tot een afspraak kan komen en tot regeling van de materie.

De heer Jan de Vries (CDA):

De CDA-fractie kan zich voorstellen dat het bij de totstandkoming van de overeenkomst goed kan zijn om rekening te houden met de beoordeling door de rechter van de overeenkomst zoals die er later zou liggen, bijvoorbeeld op het punt van de representativiteit. Als de overeenkomst tot stand is gekomen en als dan pas bij de rechter blijkt dat hij de overeenkomst niet representatief acht, zijn veel energie en tijd verloren gegaan met een heel lang proces waarbij de verwachtingen hooggespannen zijn geweest, maar de teleurstelling uiteindelijk groot is. Dan zou er opnieuw onderhandeld moeten worden. In die zin kan het misschien van belang zijn om reeds in een vroeger stadium een oordeel van de rechter te vragen over bijvoorbeeld die vraag, een van de onderdelen van het voorgestelde artikel 907.

Minister Donner:

Het blijft in het proces altijd mogelijk dat de rechter op een gegeven moment constateert dat een bepaalde overeenkomst bij bepaalde omstandigheden onvoldoende representatief is. Dat probleem kan opgelost worden. In wezen kan de overeenkomst dan bijgesteld worden, maar dat veronderstelt een iteratief proces: de rechter constateert dat het proces onvoldoende representatief is en dan moeten beide partijen daar wel een antwoord op weten te vinden. Of dat nou in een voorfase van de overeenkomst is of op het moment in het proces waarop men de overeenkomst heeft voorgelegd, is in wezen lood om oud ijzer. Een rechter veronderstelt een conflict. De rechter als rechtskundige kan oordelen of de overeenkomst waarschijnlijk voldoet of niet. Hij wordt als rechtskundige geraadpleegd en moet vervolgens dan niet meer oordelen over de overeenkomst. Dat is het proces van de rechtsgang. Iets anders is dat bij de uitwerking van het procesrecht deelvragen aan de rechter voorgelegd kunnen worden en dat het proces dan weer verder gaat. In die vorm kan het uiteraard wel meegenomen worden. Er is ook gevraagd naar de preprocessuele normen. Die kunnen zonder meer een rol spelen bij de totstandkoming van de overeenkomst, zodat partijen in een vroeg stadium weten waaraan zij zich moeten houden. Die informatie over en weer kan dus eerder tot een overeenkomst leiden.

Ter geruststelling van de heer Luchtenveld wijs ik op artikel 1013, vijfde lid. De regel is wel dat de bekende gelaedeerde moet worden opgeroepen bij brief, tenzij de rechter anders bepaalt. Die mogelijkheid zit er dus volledig in.

Ik zie wel degelijk in dat wij moeten blijven bekijken hoe het debat over de massaschade zich verder ontwikkelt. Ik heb in mijn inleidende woorden ook aangegeven dat wij in het kader van het procesrecht en het burgerlijk recht in wezen een nieuw terrein betreden. Met de collectieve actie hebben wij een eerste stap gezet en met dit wetsvoorstel zetten wij een tweede stap. Kortom: hoe moeten wij een burgerlijk recht dat vooral geschreven is voor individuele conflicten, aanpassen aan situaties waarin je meer met massale situaties te maken krijgt? Uiteraard zal in het licht van de ervaringen die wij hiermee opdoen, bekeken moeten worden of wij hiermee verder moeten gaan. Heb ik bijvoorbeeld door de ontwikkeling van enerzijds collectieve actie zonder schadevergoedingsrecht en anderzijds deze regeling van de afdoening van massaschade een combinatie die voor het Nederlandse recht een oplossing biedt? Gaat de ontwikkeling in andere landen een andere kant op en zie ik daar andere ontwikkelingen? Ik heb een aantal kanttekeningen bij de class action in de VS in combinatie met het beginsel no cure, no pay. Op een aantal terreinen hebben wij echter ook die class action ingevoerd, onder andere in het milieurecht. Ik meen overigens dat ondertussen al de conclusie is getrokken dat wij het daar beter kunnen schrappen, maar wij hebben in ieder geval op dit punt al enige ervaring opgedaan. In combinatie met schadevergoeding is het de vraag of er veel winst wordt geboekt, omdat die actie altijd ontaardt in een aantal individuele procedures. Het laatste woord is echter nog niet gezegd. Wij zullen hierop terugkomen als wij met het burgerlijk procesrecht in den brede aan de slag gaan.

Het risico is inderdaad aanwezig dat men in de verleiding komt om te vroeg een overeenkomst te sluiten en op die manier de schade af te toppen. De praktijk zal leren in hoeverre zich dat zal voordoen en of de mogelijkheid moet worden gecreëerd om zo'n overeenkomst zo nodig open te breken. Ik meen overigens dat meer in het algemeen die mogelijkheid al besloten ligt in het burgerlijk recht. De rechter zal immers op een goed moment constateren dat het niet meer redelijk en billijk is om personen aan de overeenkomst te houden. Vooralsnog ga ik ervan uit dat wij met deze regeling kunnen volstaan.

Voorzitter. Ik beveel de Kamer van harte aan om dit wetsontwerp te aanvaarden. Er zijn geen partijpolitieke aspecten in het geding en het is een stap in de ontwikkeling van het burgerlijk recht. Dat recht wordt aangepast aan de omstandigheden van de moderne samenleving. Het lijkt mij goed en belangrijk dat Nederland op dit punt met een vernieuwing komt die andere landen nog niet hebben uitgevonden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Sluiting 22.17 uur

Naar boven