Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 oktober 2004 over criteria voor samenleven.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. In het algemeen overleg van vorige week hebben wij in het kader van de AOW gesproken over de wijze waarop ouderen samenwonen. Daarbij het ging het om de vraag of dat wel of niet mag en om de vraag wat dit voor consequenties heeft voor de hoogte van de AOW-uitkering. Wat mijn fractie betreft, kwamen wij er toen niet uit met deze staatssecretaris. Hij weigerde te erkennen dat er een serieus probleem was. Wel zegde hij toe dat hij nog eens met de uitvoerders zou gaan praten, maar hij zegde niet toe dat hij naar de Kamer zou komen met voorstellen die de huidige uitvoeringspraktijk matigen en aanpassen aan wat redelijk is en aan de interpretatie van de wet. Vervolgens bleek mij na afloop van het AO dat er inmiddels overeenstemming was bereikt tussen de Cliëntenraad van de Sociale verzekeringsbank en de Sociale verzekeringsbank over de wijze waarop de toets op de gezamenlijke huisvestingsnorm zou worden aangepast en geobjectiveerd, met verifieerbare gegevens. Dat was precies wat ik had bepleit. Ik neem het de staatssecretaris kwalijk dat hij de Kamer niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de uitvoeringsorganisatie erkent dat een en ander niet in de haak is en dat een alternatief in voorbereiding is. Het enige wat ik nog kon bedenken was dat hetgeen de Sociale verzekeringsbank samen met de Cliëntenraad had bedacht, niet de goedkeuring van het ministerie kon wegdragen. Dat wil ik dan allemaal wel graag weten. Daarom dien ik een motie in.

Al gravend in de dossiers ontdekte ik dat het zowel in de WWB, op basis van een individuele toets, als in de ANW, op basis van een wettelijke regeling, mogelijk is om in geval van samenwoning een proefperiode te krijgen om te bezien of men het wel wil of niet. Bij die proefperiode gelden termijnen, waardoor de SVB niet meteen met een rekening voor de deur staat bij mensen die aarzelen, maar dat serieus wordt bezien of mensen ervoor kiezen om samenwonend door het leven te gaan. Ik vind het niet minder dan redelijk dat de AOW een vergelijkbare regeling gaat kennen. Nu is die er nog niet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij de uitvoering van het begrip gezamenlijke huishouding in de AOW grote onrust onder AOW'ers is ontstaan;

constaterende dat het thans gevoerde beleid door de uitvoeringsorganisatie bloot staat aan scherpe kritiek en discussie over de juiste interpretatie van de wet- en regelgeving;

overwegende dat de wetgever bij het vaststellen van de gezamenlijke huishouding beoogd heeft met de verificatie van feitelijke gegevens de beslissing van de uitkeringsinstantie optimaal te objectiveren;

verzoekt de regering:

  • - binnen twee maanden de Kamer een voorstel te doen omtrent de regels waarop het al dan niet hebben van een gezamenlijke huishouding in de AOW wordt vastgesteld en welke controle-instrumenten daarbij in welke proportie worden ingezet;

  • - het advies van de Cliëntenraad van de SVB over de uitvoering van de toets op de gezamenlijke huisvestingsnorm per omgaande aan de Kamer ter kennis te stellen en dit advies te betrekken bij het bovengenoemde voorstel;

  • - in het genoemde voorstel voorts een bepaling op te nemen waardoor in de AOW gelijk zoals in de WWB en ANW thans het geval is, een proefperiode voor samenwoning wordt opgenomen en de daarvoor geldende termijnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 270(17050).

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Ik meen het nieuwe voorstel begrepen te hebben, maar begrijp ik het ook goed dat mevrouw Noorman het voorstel dat zij formuleerde tijdens het algemeen overleg nu niet meer doet?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

In gematigde vorm wel. Ik zei tijdens het algemeen overleg bij wijze van spreken: wij maken wel een nieuwe regeling. Op dat moment kende ik nog niet de regeling van de Cliëntenraad die al 10 augustus positief reageerde op het voorstel van de SVB. Had ik dat voorstel gekend, dan had ik het op voorhand ondersteund. Nu blijkt dat het er is, neem ik het de staatssecretaris kwalijk dat hij de Kamer daarover niet heeft geïnformeerd, want dat had hij moeten doen, tenzij hij het geen goede regeling vindt, maar dan hebben wij echt een probleem met deze staatssecretaris.

Waarom maakt de PvdA-fractie zich hier zo vreselijk druk over? Ik heb gezien dat veel andere fracties dat ook doen. Wij maken ons er druk over omdat het, als je AOW'er bent en met je oude dag bezig, van levensbelang is dat je de mogelijkheid hebt om een beetje voor elkaar te zorgen, ook al woon je zelfstandig. Zelfstandig wonen is voor veel ouderen van groot belang, omdat zij zich ook niet meer zo goed kunnen voegen in het samen in een huis wonen. Tegelijkertijd is samen eten, samen een keer op vakantie gaan of andere dingen samen doen van groot belang om vereenzaming tegen te gaan en daarmee dus soms ook een heel armoedeproces.

Dat is de reden waarom je zeker in de AOW extra scherp moet kijken naar de wijze waarop de uitvoeringsorganisatie omgaat met het samenwooncriterium. Dat vraagt om regelgeving die helder is en waarvan iedereen weet waar hij of zij aan toe is. Het kan wettelijk geregeld worden, bijvoorbeeld via een AMvB. Artikel 1, lid 7, geeft daartoe de mogelijkheid. Dat laat ik in eerste instantie aan de staatssecretaris over, maar ik wil helderheid, de PvdA-fractie wil helderheid en vindt dat AOW'ers daar recht op hebben.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben een zeer uitgebreid debat hierover gevoerd. Dat ging over criteria voor samenleven en samenwonen. Ik zei toen al dat dit vroeger wellicht wat duidelijker was dan tegenwoordig, zeker als het gaat om ouderen en om AOW'ers. Ook de GroenLinks-fractie maakt zich druk. Mensen zijn verliefd, zij verzorgen elkaar, zij hebben een vriendschap met elkaar. Dat is in onze ogen beter dan dat zij vereenzamen en aan hun lot worden overgelaten.

Wij vinden het een goede zaak dat ook ouderen bereid zijn voor elkaar te zorgen en de leuke kanten van het leven met elkaar te delen. Wij hebben een probleem met de controle daarop. Verzorgen mensen elkaar nou wel? Zien zij om naar elkaar? In onze ogen moeten zij dat kunnen doen zoals zij willen. Wij zitten niet te wachten op tandenborstelcontroles en op mensen die van hun bed gelicht worden om vijf uur in de ochtend, zoals mij bekend is uit voorbeelden die echt zijn gebeurd. Dat komt hard aan, zeker bij deze groep mensen, die over het algemeen altijd keurig op de regels let.

Voor de GroenLinks-fractie is het eigenlijk heel duidelijk. Als er sprake is van twee huizen, twee energierekeningen, twee telefoonaansluitingen – daar hebben wij een uitgebreid debat over gehad vorige week – dan is er in onze ogen geen sprake van samenwonen, maar van een verzorgende lat-relatie, een vriendschap. Mevrouw Noorman gaf het net al aan, de Cliëntenraad van de SVB heeft criteria opgesteld die er in grote lijnen op neerkomen dat de beoordeling van het huisvestingscriterium nadrukkelijk wordt gescheiden van het verzorgingscriterium. Als twee lattende AOW'ers in de GBA op aparte woonadressen staan geregistreerd, dan richt de focus zich met name op het niet gemeenschappelijke adres. Als degene die op dat adres staat ingeschreven ook daadwerkelijk een substantieel deel van de tijd, ten minste 28 dagen per kwartaal, beoordeel over een periode van een jaar, zelfstandig en zonder de lat-partner op dat adres verblijft, dan voert hij geen gezamenlijke huishouding met de ander. Mijn expliciete vraag aan de staatssecretaris is of hij deze insteek van de Cliëntenraad steunt, want dat zou ik goed vinden. Toch dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Sociale verzekeringsbank met het oog op de hoogte van de AOW-uitkering controleert of mensen van 65 jaar en ouder al dan niet een gezamenlijke huishouding voeren;

overwegende dat AOW-gerechtigden die voor elkaar zorgen of vriendschappelijk contact hebben, maar niet samenwonen, zich door deze controles belemmerd voelen;

verzoekt de regering, de controle op de leefsituatie van AOW-gerechtigden te beperken en voor de toekenning van een AOW-uitkering voor alleenstaanden enkel te beoordelen of iemand een zelfstandige woning heeft of huurt, en daar de energie- en telefoonrekening betaalt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 271(17050).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Het maakt veel uit of iemand met een AOW-uitkering of met een WWB-uitkering zorgt voor een zogenoemde tweedegraads bloedverwant. De GroenLinks-fractie vindt dat dit verschil ongedaan moet worden gemaakt, want in beide gevallen geldt dat mensen iets voor elkaar over hebben. Als mensen niet voor elkaar zorgen en alles in de professionele sfeer moet worden geregeld, is de staatssecretaris waarschijnlijk veel duurder uit. De vraag is of de mensen dan ook beter uit zijn, zeker bij de huidige stand van zaken. De staatssecretaris heeft ingezien dat deze wens bij zeer veel Kamerleden leefde en gezegd dat hij bereid was om dit te regelen. Hij zou wel randvoorwaarden stellen. Daarom heeft hij gevraagd of de Kamer hem daartoe de gelegenheid wilde bieden. Aan het einde van dit jaar zou hij de randvoorwaarden presenteren aan de Kamer. Ik vond dat hij een hele waslijst aan voorwaarden had, maar daar hebben wij het nog wel over. Kan de staatssecretaris zijn voorstellen presenteren voordat de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de week van 7 december aanstaande wordt behandeld? Ik vind dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid moet worden gegeven over dit idee, omdat het nagenoeg door de gehele Kamer wordt gesteund. Ook voor de mensen die in deze situatie verkeren, lijkt het mij goed om dit zo snel mogelijk met elkaar te regelen.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Voorzitter. Bij het algemeen overleg over de handhaving van de sociale wetgeving heeft de Kamer inderdaad gezegd dat het zeer belangrijk is dat ouderen de mogelijkheid wordt geboden om elkaar desgewenst zorg en enkele gelukkige momenten te bieden. De staatssecretaris was het hiermee eens. Het kabinet en de CDA-fractie zijn hier grote voorstander van en moedigen via hun beleid ook aan dat hiertoe de mogelijkheden worden geboden. De staatssecretaris heeft toegezegd om voor het einde van het jaar de criteria en de attitude van de sociaal rechercheurs en de Sociale verzekeringsbank kritisch te bestuderen. Het zou mooi zijn als dit kon voor de behandeling van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Ik heb er vertrouwen in dat de juiste criteria worden opgesteld en dat de Kamer het daarmee eens zal zijn. Als ik het goed begrepen heb, heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij de mogelijkheid zal bestuderen om dit te regelen voor tweedegraads bloedverwanten en mensen met een verstandelijke handicap. Volgens mij heeft hij ook toegezegd dat hij de Kamer op de hoogte brengt van de criteria op grond waarvan dit kan worden geregeld. Tot zo lang heb ik vertrouwen in de staatssecretaris. Hij heeft gehoord hoe belangrijk de Kamer het vindt dat mensen elkaars steun en toeverlaat kunnen zijn, terwijl zij onafhankelijk willen blijven. Dat laatste kan iedereen zich zeer goed voorstellen van mensen die in een dergelijke levensfase verkeren. Om deze reden heb ik geen behoefte aan het indienen van een motie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Vertrouwen is mooi, maar het is ook mooi als de mensen die buiten de Kamer te maken hebben met deze regels, ook vertrouwen kunnen hebben in mij en in u. U hebt tijdens het algemeen overleg gezegd dat u het criterium van twee adressen, twee energierekeningen en twee telefoonrekeningen glashelder vond. Begrijp ik goed dat de CDA-fractie dat nog steeds vindt? Voor de staatssecretaris is het handig om dit te weten.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

In mijn eerste inbreng leek mij dat inderdaad het handigste criterium, omdat het zeer gemakkelijk te controleren valt. Daarna heb ik geluisterd naar het antwoord van de staatssecretaris. Daarin zette hij uiteen welke glijdende bewegingen naar de Algemene Bijstandswet konden optreden. Ik was en ben daar gevoelig voor. Uiteindelijk hebben wij niet voor niets een overleg. Bovendien heb ik contact gehad met leden van de cliëntenraad van de Sociale verzekeringsbank. Zij hebben overeenstemming bereikt over de criteria op grond waarvan dit moet worden beoordeeld. Ik verwacht dat de staatssecretaris overlegt over de manier waarop die moeten worden geïnterpreteerd. Zij waren zeer tevreden en daarom hoef ik op dit moment niet meer te vragen dan ik heb gedaan.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Bent u er niet een beetje verbaasd over dat de staatssecretaris in het algemeen overleg niet gezegd heeft dat hij al van plan was om naar aanleiding van het overleg met de Cliëntenraad SVB de regels in die zin te veranderen dat de vraag van het samenwonen bepaald wordt door het aantal dagen dat men niet in zijn eigen woning verblijft? Hij heeft gezegd dat de huidige regelgeving passend is. Het is een van de twee, de lijn van de staatssecretaris wordt gevormd door het advies van de Cliëntenraad SVB dat feitelijke, verifieerbare gegevens bevat – maar daar heeft hij ons niets over gezegd – of het is niet zo. Maar in dat laatste geval hebt u een probleem, want u hebt ook gezegd dat u niet blij bent met de huidige regeling.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Wij zijn het niet eens met de manier waarop de regels nu worden uitgevoerd. Er zijn klachten waarvan de staatssecretaris ook voorbeelden heeft gekregen, zoals mensen die 's morgens vroeg door de sociale recherche uit hun huis gehaald werden om een half uur lang in aparte kamertjes in het politiebureau verhoord te worden. Dit mag wat ons betreft niet, de mensen moeten van tevoren weten waar zij aan moeten voldoen. Wij hebben hier dan ook stelling tegen genomen. Ik heb met de Cliëntenraad SVB gesproken; die is tevreden met de manier waarop het nu geregeld is, dus ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Ik heb verleden week inderdaad uitgebreid met de Kamer gesproken over de situatie waarin ouderen al dan niet geacht worden samen te wonen, met alle relevante aspecten. Ook hebben wij van gedachten gewisseld over de zorg voor tweedegraads bloedverwanten. Gelet op de gevoelens op dit laatste punt die in het algemeen overleg tot uitdrukking kwamen, heb ik toen toegezegd dat ik zou bekijken of ik aan de wens van de Kamer zou kunnen voldoen. Ik heb er wel een aantal randvoorwaarden bij genoemd om te voorkomen dat de regeling straks ook gebruikt wordt voor zaken die wij niet bedoeld hebben. Wij zijn hiermee aan het werk; het is een vrij uitgebreid project, want wij moeten niet alleen praten met de Sociale verzekeringsbank, maar ook met UWV, met de gemeenten en met het openbaar ministerie. Dat is nu eenmaal zo. Desalniettemin heb ik de Kamer toegezegd dat ik haar het resultaat hiervan aan het eind van het jaar zal doen toekomen. De vragen van mevrouw Van Gent en van mevrouw Van Oerle heb ik goed begrepen. Ik wil realistisch blijven, ik zeg toe dat ik de Kamer de uitkomsten zo spoedig mogelijk zal berichten, in ieder geval aan het eind van het jaar.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Een tandje erbij dan maar...

Staatssecretaris Van Hoof:

Dat kunt u wel zeggen, maar ik heb al aangegeven dat ik hierbij afhankelijk ben van een heleboel andere instanties. Wij zullen ons best doen, maar ik kan geen garanties geven.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Klopt het nu dat u niet de analogie van de WWB kiest, waarin een dergelijke bepaling al is opgenomen, maar dat u een bepaling met een heel andere tekst wilt, als het gaat om zorg dragen voor elkaar?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb niets anders toegezegd dan wat ik in het algemeen overleg heb toegezegd, namelijk dat ik zal bekijken hoe wij dit gestalte kunnen geven. En ik heb aangegeven dat ik daarover met een aantal instanties en personen moet spreken. Ik zal dit zo snel mogelijk doen, zo mogelijk nog voor de begrotingsbehandeling, maar in ieder geval aan het eind van het jaar. Wij hebben in ieder geval dezelfde intentie en wij moeten maar afwachten hoe het zal uitpakken.

Mevrouw Van Oerle verwees ook nog even naar de huidige situatie. Ik hecht eraan, in dit debat nog even weer te geven wat ik in het algemeen overleg heb gezegd. Ook ik vind dat bij controle en handhaving de menselijke maat in acht genomen moet worden. Ik heb de vorige week ook gezegd dat ik met de uitvoeringsinstanties die de controle uitvoeren, wil overleggen. Dat overleg zit inmiddels in de planning. In dat overleg zullen wij praten over situaties zoals mevrouw Van Gent noemde en andere situaties, waarvan zij mij de voorbeelden zou overhandigen. Ik heb die overigens nog niet gekregen. Wij zullen praten over situaties waarin men over de schreef gaat. Ook ik vind het niet gewoon, niet acceptabel en niet binnen de menselijke maat om mensen om vijf uur 's ochtends van hun bed te lichten.

Bij de vraag om duidelijkheid over wat nu van toepassing is, is het aspect voorlichting minstens zo belangrijk. Ik herhaal dat al eerder een toezegging is gedaan om de voorlichting te verbeteren en nadrukkelijker aan te geven waar de grenzen liggen. Ik heb al gezegd dat wij in de huidige maatschappij, waarin heel veel samenlevingsvormen bestaan, nooit precies kunnen omschrijven wat in welke situatie wel kan en wat niet kan. Dat is ook de essentie van de jurisprudentie op dit moment. De jurisprudentie houdt in dat wij niet alleen kijken of sprake is van een eigen woning met een energierekening en telefoonrekening, maar dat wij ook naar alle andere feitelijke omstandigheden kijken. Dat was de jurisprudentie in de periode voor 1998, toen werd gesproken over gezamenlijke huisvesting. Dat is ook de jurisprudentie in de periode na 1998.

Naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Noorman in het overleg heb ik de jurisprudentie nog eens op laten vragen. Ik zal niet alles voorlezen, maar ik heb hier een achttal uitspraken van na 1998. Daaruit blijkt dat het gaat om het hoofdverblijf en om de feitelijke omstandigheden, een term die mevrouw Noorman zelf ook heeft gebruikt en zelfs in de motie heeft opgenomen. Dat is ook precies waar het om gaat. Het gaat om de feitelijke omstandigheden. Bij controle wordt gekeken wat de situatie is en wordt afgewogen hoe die geïnterpreteerd moet worden. Dat wordt ook afgezet tegen de bestaande jurisprudentie. Die maximale duidelijkheid is er. In die zin staat het beleid al een langere periode vast en is het ook duidelijk.

Ik hecht eraan om vast te stellen dat wat nu in de wet- en regelgeving staat, rekening houdend met de jurisprudentie, de nodige duidelijkheid kan verschaffen, zij het dat hierover wel gecommuniceerd moet worden en dat dit langs vele wegen aan de betrokkenen duidelijk moet worden gemaakt. In combinatie met de toezeggingen die ik heb gedaan over handhaving en voorlichting, ben ik van mening dat de huidige situatie gehandhaafd moet worden. Dit betekent dat ik aanvaarding van de motie-Noorman, waarin wordt gevraagd om aanpassing en nieuwe regels, moet ontraden.

Het advies van de Cliëntenraad is ingebracht alsof de mening van de Cliëntenraad iets is wat kabinet of Kamer zou moeten volgen. Dat is natuurlijk niet zo. Wij maken onze eigen afweging. In de periode voorafgaand aan het overleg hebben wij gekeken, met de SVB en ook in verband met ideeën die bij de SVB naar voren kwamen, of dat methoden waren waarmee wij uit de voeten konden. Alle varianten die wij hebben gezien, voldeden niet aan wat ik hier heb geschetst in verband met de gezamenlijke huisvesting en het hoofdverblijf. Om die reden moet ik aanvaarding van de motie-Noorman ontraden.

Hetzelfde geldt voor de motie-Van Gent. Mevrouw Van Gent kijkt heel digitaal naar de woning en laat de overige omstandigheden buiten beschouwing. Zij wijkt daarmee dus compleet af van de huidige regelgeving en jurisprudentie.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Heb ik goed begrepen dat de staatssecretaris de overeenkomst die de Cliëntenraad met de SVB heeft gesloten in de vergadering van 3 augustus niet overneemt, waarin zou zijn afgesproken dat bij de beoordeling het huisvestingscriterium nadrukkelijk wordt gescheiden van het verzorgingscriterium en waarin een termijn van 28 dagen wordt gehanteerd? Als dat niet het geval is, roep ik de Kamer op de motie wel te ondersteunen. Dat dwingt de minister om daarover met de Kamer in discussie te gaan.

Staatssecretaris Van Hoof:

Wat mevrouw Noorman vraagt, is nog steeds een digitale benadering die niet overeenkomt met mijn schets van de feitelijke omstandigheden die in aanmerking moeten worden genomen. Het interpreteren daarvan past niet binnen de geldende jurisprudentie. Het antwoord op haar vraag is dan ook "neen".

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het antwoord "neen" is zeer teleurstellend. U zegt dat mijn motie compleet afwijkt van de jurisprudentie en de huidige gang van zaken. Ik wijs er toch op dat mijn motie absoluut niet afwijkt van hetgeen politiek is besproken in het algemeen overleg van vorige week. Er was vrij brede politieke ondersteuning, ook van het CDA, om dit heldere criterium zoals verwoord in mijn motie als uitgangspunt te nemen. U maakt zich er toch een beetje met een jantje-van-leiden van af.

Staatssecretaris Van Hoof:

Het kan mevrouw Van Gent niet zijn ontgaan dat ik vorige week in het overleg uitgebreid heb beargumenteerd waarom het alleen maar kijken naar een woning, een telefoonrekening en een energierekening niet doorslaggevend is bij de beoordeling of men wordt geacht samen te wonen en een hoofdverblijf te hebben. Ik heb erop gewezen dat wij bij de beoordeling meer in ogenschouw nemen dan alleen de vraag of er sprake is van twee woningen. Ik heb ook aangegeven dat dit niet nieuw is, maar dat het de jurisprudentie van voor 1998 en van na 1998 is. Op basis van die gegevens plus aspecten die daarbij relevant zijn – denk aan de uitstraling naar de bijstandswet en ook in financiële zin – kan ik het helaas niet met u eens zijn, althans helaas voor u. Ik blijf bij het standpunt dat ik in het overleg heb verwoord en dat ik vanmiddag opnieuw heb weergegeven. Ik ontraad aanneming van de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een voorstel van orde. De SVB heeft aan de Cliëntenraad een voorstel gedaan voor de uitvoering. Mag ik via u aan de staatssecretaris vragen of hij dat voor morgen aan de Kamer beschikbaar wil stellen?

De voorzitter:

Laten wij kortheidshalve dit stukje regeling maar op deze manier doen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Ik zal aan de SVB vragen wat men heeft en ik zal u dat doen toekomen zonder dat het wat mij betreft enig gewicht in de schaal legt.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag na de lunchpauze te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven