Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2005 (29800 XIII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 2005 (29800 D).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. In een tijd waarin de economische groei in Nederland achterblijft, de werkloosheid hard stijgt en veel mensen zich zorgen maken over de vraag of hun baan niet naar Azië zal verdwijnen, bespreken wij de begroting voor het ministerie van Economische Zaken. Is die begroting de hoop in bange dagen? Is deze minister de rots in de branding? In dit debat moet dat blijken.

Wij debatteren vandaag over een begroting waarvan de minister zelf zegt dat hij niet kan worden aangesproken op het resultaat: hij is slechts verantwoordelijk voor zijn inspanningen. Het resultaat wordt vooral door externe factoren beïnvloed. Kortom, het ministerie van Economische Zaken mag niet worden afgerekend op de economie. Toch omschreef Frank Heemskerk, vorig jaar woordvoerder namens mijn fractie, op deze plek het ministerie van Economische Zaken als vriend van de Partij van de Arbeid: het is er niet voor de cijfertjes, maar voor marktwerking, innovatie en consumenten. Minister Brinkhorst koppelde vorig jaar een sterke markt aan een sterke overheid en noemde zichzelf met regelmaat – een beetje provocatief, zoals wij hem kennen – de minister van milieu en van consumenten. Het stemde de Partij van de Arbeid hoopvol.

Er kan in een jaar echter veel gebeuren. De Partij van de Arbeid heeft een vriend verloren. Minister Brinkhorst zorgt voor onrust en onzekerheid. Hij praat de economie de put in, doet denigrerend over hardwerkende Nederlanders, maar vernieuwend beleid voor kennis en innovatie komt niet van de grond en de visie op marktwerking en toezicht blijft hangen bij de grijs gedraaide lp van sterke markt, sterke overheid.

Frank Heemskerk zei het vorig jaar al. Als de minister het niet waar maakt, is het misschien beter als op het ministerie het licht uitgaat. Heeft het ministerie van Economische Zaken nog bestaansrecht? De fractie van de Partij van de Arbeid is er niet op voorhand van overtuigd. Kan de minister de Kamer misschien overtuigen? Wat gaat er mis als wij de taken van dit ministerie herverdelen over andere ministeries? Het kabinet is al integraal verantwoordelijk voor de economie, dus waarom niet? Waarom hebben wij twee bewindslieden nodig die met zijn tweeën nog geen 2 mld euro verdelen, terwijl hun collega's van OCW met zijn drieën 26,5 mld euro verspijkeren? Per persoon is dat 8,5 keer zoveel! Kortom: doet EZ er eigenlijk wel toe?

Toch omschrijft minister Brinkhorst zichzelf als coördinerend minister voor economische groei. Hij was de grote roerganger achter de groeibrief. Laat ik de minister een plezier doen en daar nu eindelijk het debat over voeren. De groeibrief laat naar onze mening het topje van de ijsbergvisie van Brinkhorst zien. Was het niet zo dat de minister eigenlijk verder wilde gaan? Klopt het dat er, zoals de media berichten, een eerdere versie van de groeibrief was waarin de verhoging van de AOW-leeftijd werd gesuggereerd?

Het kabinet wil op voorspraak van minister Brinkhorst kiezen voor groei, want groei moet, zoals in de begroting staat. Eenzijdiger kan het niet. Welvaart moet en welvaart is meer dan groei. Welvaart is meer dan macro-economische kerngetallen, meer dan winstcijfers van grote bedrijven en dividend voor aandeelhouders. Welvaart gaat ook over de keuzemogelijkheden van mensen om bijvoorbeeld langer of korter te werken. Welvaart gaat ook over een stevig milieubeleid om onze planeet leefbaar te houden voor volgende generaties, over zekerheid voor iedereen, omdat pech iedereen kan overkomen. Het is buitengewoon ouderwets om dat te negeren en dat is precies wat in de groeibrief wordt gedaan.

Waar gaat het in de groeibrief over het milieu? Een eenzijdige focus op hogere groei leidt tot grotere belasting van het milieu. De minister doet hieraan vrolijk mee. Vorig jaar was dat de afschaffing van de vrijstelling van de energiebelasting voor groene stroom, afschaffing van de subsidie op zonnepanelen en nu weer, met dank aan de coalitie, maar geaccepteerd door de minister, de bezuinigingen op de energie-investeringsaftrek.

Het lijkt niet op te houden. De VVD vecht nu al als een ouderwetse Don Quichotte tegen windmolens. Is de minister bereid te zeggen: tot hier en niet verder? Wil de minister uitspreken dat hij verdere bezuinigen op duurzame energie niet zal accepteren of laat hij het volgend jaar weer gebeuren?

Wie groei agendeert, moet het milieu met evenveel passie agenderen. Strenge regels, onderzoek naar duurzame energie en prijsmaatregelen helpen het milieu en dragen bij aan innovatie. Het is daarom tijd voor een actieplan voor milieu en innovatie. Wil de minister dat idee omarmen en echt werk gaan maken van een beter milieu?

Als het gaat om zekerheden en keuzemogelijkheden van mensen is de groeibrief vooral een snoeibrief. Brinkhorst zegt het steeds weer: Nederlanders moeten harder, langer en meer werken. Het zijn ouderwetse praatjes voor een ouderwetse agenda. De minister heeft blijkbaar de ontwikkelingen van de laatste vijftien jaar gemist. Nederland kent veel deeltijdwerkers, want nieuwe generaties delen de taken in huis. Of is dat niet zo, staatssecretaris Van Gennip? Jongeren zoeken zelf de balans tussen werk en privé, tussen tijd voor de baas en tijd voor de kinderen. Onze grote hoeveelheid deeltijdwerkers is zo bezien geen probleem, maar vooral een verworvenheid.

Daarnaast willen veel deeltijders best meer uren werken, maar zij worden hiervan weerhouden door het gebrek aan betaalbare kinderopvang. Wie wil dat mensen meer gaan werken, moet de kosten van kinderopvang verlagen en niet verhogen, zoals dit kabinet doet. Kinderopvang is niet meer te betalen, de WW wordt uitgekleed en prepensioen en levensloop zijn alleen nog weggelegd voor mensen met een goed betaalde baan. Is het de overtuiging van deze minister dat mensen die te weinig werken straf verdienen? Gaan mensen wel aan het werk als je maar bezuinigt op hun uitkering en op scholing en reactivering? Laat de minister dan nog eens goed kijken naar de voorstellen van de PvdA: investeren in kinderopvang, in scholing van ouderen, in lagere arbeidskosten voor jongeren en in een werkbonus voor iedereen met een baan. Dat leidt tot meer werkgelegenheid en lagere kosten voor bedrijven. Waarom kiest het kabinet niet voor deze win-winsituatie, maar komt de minister met een ouderwetse knoeibrief?

Minister Brinkhorst bemoeit zich graag met het ministerie van Sociale Zaken. Mogen wij dan ook iets van hem de andere kant uit verwachten? Is hij bereid zich in te spannen voor werkgelegenheid voor jongeren? En dan niet zoals het ging op prinsjesdag. Toen vroeg een jonge juriste live op televisie de minister om een baan. De minister zei: neemt u maar contact op met mijn ministerie. Dat heeft ze gedaan, maar zij heeft tot vandaag nog niets gehoord. Het is schandalig als je als minister op zo'n manier mooie sier maakt, maar je beloften niet nakomt.

Minister Brinkhorst:

Zij heeft nooit een CV gestuurd.

De heer Van Dam (PvdA):

Volgens onze informatie heeft zij dat wel gedaan. Ik neem aan dat iemand die hard op zoek is naar een baan dat zeker zal doen als zij zo'n aanbod krijgt van een minister. Er is alleen nog steeds geen reactie op gekomen. Aan de ene kant zegt u dat zij maar moet komen, maar aan de andere kant laat u niets horen. Dit is verreweg de makkelijkste reactie. Het probleem ligt natuurlijk aan de andere kant.

Voorzitter. Is de minister bereid om niet alleen voor haar, maar ook voor andere jongeren op te komen? Is hij bereid stageplaatsen te betalen voor vmbo'ers, zoals het innovatieplatform hem heeft gevraagd? Is de minister bereid de werkgevers te bewegen om nu eens echt te investeren in scholing van hun werknemers? Is de minister bereid om bij elk bedrijf waar hij komt leerwerkplaatsen te regelen voor jongeren om zo Hans de Boer en de task force jeugdwerkloosheid een handje te helpen? Dit is een uitdaging aan de minister.

Wij moeten niet alleen meer werken, wij zijn ook te duur, zegt Brinkhorst. Vorige week bij Buitenhof zei hij dat Nederland niet alleen duurder is dan China of India, maar ook duurder dan de buurlanden. Dat is niet waar. Belgische en Duitse werknemers zijn duurder dan Nederlandse werknemers. Los daarvan is het streven naar loonmatiging op zichzelf niet verkeerd, maar wij moeten het niet zien als een wondermiddel. Het verbetert op korte termijn onze concurrentiepositie, maar op lange termijn is concurrentie op loonkosten niet reëel. Bovendien is het zeer de vraag of het zal lukken. Gaat het lukken als de werknemers hun kosten voor kinderopvang, ziektekos ten en prepensioen zien oplopen en dat gaan verhalen op hun werkgevers? Gaat het lukken als tegenover loonmatiging geen investering in mensen staat via scholing, een leven lang leren en reactivering? Gaat het lukken als je de gespannen verhoudingen nog verder op scherp zet door cao's niet algemeen verbindend te verklaren en op die manier olie op het vuur te gooien? Deze maatregel is volgens het CPB overigens volstrekt nutteloos. Gaat het lukken als topambtenaren van Economische Zaken zelf het slechte voorbeeld geven door hoge bonussen op te strijken?

De econoom Michael Porter zei het ook al, nota bene in de Ridderzaal in 2001: een strategie van loonkostenbeheersing is op langere termijn niet effectief. Alleen innovatie die leidt tot een hogere productiviteit biedt kansen. Alleen op deze wijze kunnen wij de concurrentie met Zuid-Oost-Azië aan. Het Brabantse bedrijf VDL laat het zien: massaproductie, maar wel met de modernste machines. Robots die het werk doen en mensen die robots bedienen. Als wij echt die kant op willen, hebben wij een beleid nodig waarvan in deze begroting niet veel is terug te vinden. Prof. Dany Jacobs zei het al: als iets niet innovatief is, is het het innovatiebeleid. De PvdA had al eerder kritiek op de tekentafeleconomie van deze minister: achter je bureau bedenken waar Nederland goed in moet zijn terwijl vervolgens het innovatieplatform via een bottom-upbenadering tot heel andere conclusies komt.

Op ons voorstel steunde de Kamer moties vóór fiscale innovatieregelingen, vóór beleid dat sterke sectoren ondersteunt. Subsidies aan bedrijven moesten van de Kamer worden geschrapt. Brinkhorst kwam onlangs met een evaluatie van zijn regelingen: ondernemers hebben goede dingen gedaan met de subsidies en zijn er heel tevreden mee. Het is alsof Sinterklaas een tevredenheidsonderzoek heeft gedaan onder kinderen. En wat was de verrassende uitkomt? De kinderen waren blij! Maar daar ging het de Kamer niet om. Brinkhorst blijft weigeren om de wil van de Kamer uit te voeren. Als hij de motie niet uitvoert, moet de Kamer het zelf maar regelen. Daarom heb ik een amendement ingediend om een aantal subsidies te schrappen en het geld te besteden aan een tweetal nieuwe fiscale maatregelen, aan de instelling van een nieuw fonds dat geld gaat uitlenen voor risicovolle projecten en aan de uitbreiding van de TTI's. Volgens velen zijn deze instituten een groot succes maar ze laten ons weten dat ze volgend jaar minder geld krijgen van EZ. Genoemd fonds zou een grotere vulling nodig hebben dan waarin het amendement voorziet. Ziet de minister mogelijkheden voor een innovatiefonds dat wordt gevuld uit het FES? Het beheer van dat fonds zou dan in handen moeten komen van een nieuw bedrijvenloket voor innovatie waarin bijvoorbeeld Senter, Syntens en STW opgaan. De nieuwe organisatie moet naar het voorbeeld van het Finse Tekes ook het toegepast onderzoek gaan aansturen. Eén loket voor innovatie en onderzoek.

Voorzitter. Aan dit soort wijzigingen hebben innovatieve bedrijven veel meer dan aan een algemene belastingverlaging, zeker wanneer de verlaging van de vennootschapsbelasting betaald wordt door op innovatie te bezuinigen. De vpb-verlaging komt vooral terecht bij banken en verzekeraars, maar niet bij innovatieve bedrijven. Kan de minister aangeven dat hij die verlaging niet gaat dekken uit het innovatiebudget?

De heer Aptroot (VVD):

De heer Van Dam zegt dat de vpb-verlaging voornamelijk ten goede komt aan banken en verzekeraars. Kan hij duidelijk maken om welk deel het gaat?

De heer Van Dam (PvdA):

Ongeveer een derde.

De heer Aptroot (VVD):

Kan hij bevestigen dat het overgrote deel naar het midden- en kleinbedrijf gaat?

De heer Van Dam (PvdA):

40% gaat naar het midden- en kleinbedrijf.

De heer Aptroot (VVD):

Plus de voorziene regelingen voor de vennootschap onder firma en dergelijke.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik haal mijn gegevens uit de stukken van de minister. Er gaat overigens niet alleen een derde naar banken en verzekeraars, maar ook komt er ongeveer driekwart van de vpb-verlaging terecht bij bedrijven waar nauwelijks innovatie plaatsvindt. De innovaties vinden vooral plaats in de industrie en daar wordt veel minder vennootschapsbelasting betaald.

De heer Aptroot (VVD):

Dit is feitelijk onjuist, maar ik kom daar nog wel op terug.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik neem aan dat het ministerie goed op de hoogte is, maar als u het beter weet, hoor ik dat straks wel.

Innovatie ontstaat volgens Porter vooral door concurrentie. Soms heeft de markt een duwtje nodig, zoals bij duurzame energie. Maar ook bij breedband. Wij hebben eerder een garantiefonds voorgesteld om dat duwtje te realiseren. De impulscommissie breedband kwam daar gisteren ook mee, zij het in een andere omvang. Begrijpen wij nu goed dat ook de minister daar enthousiast over is? Het moet echter wel een duwtje blijven. De overheid mag de investeringen niet overnemen. Als de plannen van de impulscommissie worden uitgevoerd, gaat het daar wel een beetje op lijken. Breedband brengt ook risico's met zich mee waarvan veel consumenten zich vaak niet bewust zijn. Vanuit de Kamer is aangedrongen op een intensivering van de voorlichting, maar de minister heeft daar nooit echt werk van gemaakt. Mevrouw Gerkens en ik hebben dus nu maar een amendement ingediend.

Het kabinet kiest voor belastingverlaging voor bedrijven, voor snoeiharde maatregelen die de keuzevrijheid en zekerheid van werknemers en burgers beperken, maar laat de echte vernieuwingsagenda van kennis, milieu en innovatie liggen. Dit kabinet heeft een ouderwetse agenda en deze minister presenteert zich als een ouderwetse liberaal. De Partij van de Arbeid kiest wel voor investering in kennis, voor een vernieuwend innovatiebeleid en een duurzaam energiebeleid. Onze agenda is daarmee beter voor de economie en, belangrijker nog, ook beter voor de mensen in dit land.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter. Nederland heeft een open economie en maakt deel uit van de Europese en de wereldeconomie. Gerenommeerde instituten als het IMF schetsen een nieuw, maar ook positief beeld. Het aantal vacatures in Nederland stijgt weer, de export neemt toe en de economie trekt weer aan. Als het vertrouwen – waarom is gevraagd in de Troonrede – nu ook weer toeneemt, zal de consument weer meer besteden en kan de groei in Nederland zelfs iets hoger uitvallen. Samengevat zou je kunnen zeggen: over de dijken van de polder is een nieuwe perspectiefvolle horizon zichtbaar.

Er zijn op dit moment twee dominante ontwikkelingen: de felle concurrentie in een globale markteconomie en de vergrijzing. Ik begin eerst maar eens met de felle concurrentie. Er is een aantal redenen voor die felle concurrentie. De belangrijkste zijn eigenlijk wel de vrijmaking van de wereldhandel, de uitbreiding van de Europese Unie en de snelle groei van China, India en Oost-Europa. Het CDA ziet dit als een uitdaging, als nieuwe mogelijkheden, niet in de laatste plaats in sociaal opzicht. Is het niet fantastisch dat miljoenen mensen door deze ontwikkeling de kans krijgen om boven de armoedegrens uit te komen. De wereldeconomie draait dan ook niet langer op een, maar op twee benen. Onze export profiteert van nieuwe afzetmarkten en Nederland is altijd sterk geweest in met name de nichemarkten die legio kansen hebben om uit te groeien tot grote markten. Daarom moeten wij niet de angst laten regeren. Wij moeten ons inspannen om de kansen te gebruiken die er zijn. Verandering is juist een kracht.

De tweede bepalende factor is de vergrijzing. De CDA-fractie onderschrijft de insteek van de Groei- en de Industriebrief, want de versterking van het vestigings- en het concurrentieklimaat is voor het bedrijfsleven in Nederland van essentieel belang. De maatregelen behelzen niet een eendimensionaal streven naar ongebreidelde economische groei, maar leggen naar onze mening een stevige basis en een stevige fundering voor een houdbare solidariteit in de toekomst.

Het CDA kiest voor een sociale markteconomie waarin werkgevers en werknemers een eigen verantwoordelijkheid hebben. Dan komt ook maatschappelijk verantwoord ondernemen tot zijn recht. Een goed voorbeeld is al genoemd door de heer Van Dam, namelijk de task force van de heer Hans de Boer. Het is dan ook zaak dat ondernemers ruimte maken voor vmbo-leerlingen en vroegtijdige uitvallers zodat die een kans krijgen om zich te ontplooien en zich een nieuwe toekomst te verschaffen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik wil aanhaken bij hetgeen de heer Ten Hoopen zegt over een sociale markteconomie. Ik heb hier een Engelstalig persbericht voor mij waarin de Nederlandse minister van Economische Zaken wordt geciteerd als EU-voorzitter. Hij heeft een paar dagen geleden gezegd dat wij toch meer de kant van de Verenigde Staten op gaan. Hij heeft die suggestie van een overgang naar het Amerikaanse model al vaker geopperd. Mag ik nu uit de inbreng van de heer Ten Hoopen afleiden dat het CDA afstand neemt van dit type uitspraken van deze minister van EZ?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik neem geen afstand van dit kabinet. Ik zeg alleen dat de insteek van het CDA is gericht op een sociale markteconomie en die is gekoppeld aan het Rijnlandse model. Dit behoeft op zich misschien nog wel de nodige aanpassingen, maar dit wil nog niet zeggen dat wij opschuiven naar het Amerikaanse model.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dus als de minister van Economische Zaken die kant op wil – hij wil graag de oceaan oversteken – gaat het CDA niet met hem mee? Heb ik dit goed begrepen?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb al gezegd dat het CDA de Industrie- en de Groeibrief steunt. Dit betekent dat wij de aanpassing onderschrijven die nodig zijn, maar dit laat onverlet dat wij kiezen voor het Rijnlandse model waarin die elementen zijn opgenomen die nodig zijn voor een sociaal goed voorzieningenniveau en die kansen bieden voor de jeugd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

In die Groeibrief staat een nogal pittige passage over het ontslagrecht in Nederland. Een van de elementen van het Rijnlandse model is dat je het ontslagrecht fatsoenlijk moet regelen. Deze minister van Economische Zaken heeft daar minder boodschap aan, zo lezen wij in de Groeibrief. Moet ik concluderen dat de CDA-fractie voorstander is van verdere liberalisering van het ontslagrecht?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb gezien dat deze zaken in de Groeibrief worden benoemd, maar voor zover ik weet, zijn er in deze Kamer nog geen voorstellen in die richting gedaan. U praat meer over de toekomst, dan dat het onderwerp hier feitelijk aan de orde is.

Mevrouw Kant (SP):

Het is dus niet aan de orde, maar komt een verdere versoepeling van het ontslagrecht wat de CDA-fractie betreft ook niet aan de orde? Dat is een interessante vraag. U onderschrijft de Groeibrief waarin het wordt onderzocht. Bent u voor of tegen agendering van zo'n versoepeling?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik kan daar klip en klaar over zijn: de CDA-fractie zal daartoe geen voorstellen indienen.

Mevrouw Kant (SP):

Zo ken ik er ook nog wel een paar. De CDA-fractie zal geen voorstellen indienen. Stel: deze minister komt samen met de minister van Sociale Zaken met een voorstel. Wat doet de CDA-fractie dan?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Wij zullen dat voorstel op zijn merites beoordelen.

Mevrouw Kant (SP):

U sluit dus niet uit dat het ontslagrecht deze kabinetsperiode met het CDA in de regering weer wordt verslechterd?

De heer Ten Hoopen (CDA):

De woorden die u kiest, zijn de uwe. Wij zullen geen initiatieven nemen tot versoepeling van het ontslagrecht. Voorstellen van het kabinet daartoe, die er op dit moment nog niet zijn, zullen wij dan op hun merites beoordelen.

De heer Van Dam (PvdA):

Stelt de CDA-fractie voorwaarden aan de voorstellen die de minister mogelijk gaat doen? Moet er voor de werknemers nog iets tegenover staan?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Dit is dezelfde vraag in een andere context. Ik herhaal daarom dat er nog geen voorstellen zijn. Wij zullen niet met voorstellen komen. Er zijn dus ook nog geen criteria.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Dam nogmaals wil reageren, maar volgens mij is het duidelijk. Ik vraag de heer Ten Hoopen zijn betoog te vervolgen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

De concrete voorstellen die ik vandaag zal doen, hebben meer betrekking op de strategie die de globalisering van ons vraagt, en op de houding of, met een mooi woord, attitude van de overheid. De CDA-fractie is van mening dat deze houding eigenlijk fors dient te veranderen. Deze zou meer dienstverlenend, faciliterend en betrokken moeten zijn. Dat geldt in het bijzonder voor het ministerie van Economische Zaken. In onze optiek is Rotterdam een prachtig voorbeeld. De "economic development board" – ik kan er ook niets aan doen dat Rotterdam dit zo noemt – doet goed werk. Ik beveel EZ de "red carpet treatment" oftewel de rode loper van de stad Rotterdam van harte aan.

Processen van "offshoring" en "outsourcing" – ook weer van die prachtige Nederlandse termen – confronteren ons met een nieuwe werkelijkheid. Dat vergt een nieuwe benadering van EZ waarbij snelheid, betrokkenheid en flexibiliteit voorop staan. De CDA-fractie ziet graag een overheid die binnen haar mogelijkheid en, uiteraard, juridische randvoorwaarden doet wat zij kan om het bedrijfsleven en de economie te stimuleren. Zo'n actieve houding is noodzakelijk om binnen Europa een level playing field te realiseren. Ik vraag dan ook aan de beide bewindslieden welke initiatieven zij in dit kader nemen of nog zullen nemen.

Dat brengt mij bij administratieve lasten, tegenstrijdige regels en trage procedures. Die blijven nog steeds een belemmering voor een dynamische economie. Hoe en op welke wijze kunnen wij de task force Vereenvoudiging Vergunningen die begin 2005 met voorstellen komt, daadwerkelijk versnellen? Kan er niet wat meer vaart achter gezet worden? Staatssecretaris Van Gennip heeft van ondernemers zo'n 700 serieuze beschrijvingen van knelpunten gekregen. Slechts een zeer beperkt aantal aanmeldingen, zo'n 1%, heeft betrekking op tegenstrijdigheid in de regels zelf. Meestal is er niet zozeer sprake van tegenstrijdigheid in de regels, maar van verschillende interpretaties van de regels. Hoe gaat de staatssecretaris dit oplossen, zodat wij volgend jaar niet weer 700 aanmeldingen krijgen? De CDA-fractie denkt hierbij aan een structurele oplossing. De Algemene wet bestuursrecht kent nu namelijk een klachtenprocedure en belanghebbenden zouden in een paralleltraject de mogelijkheid kunnen krijgen een zienswijze te vragen. De toezichthoudende organen hebben dan de plicht om belanghebbende ondernemers uitsluitsel te geven over de interpretatie van de mogelijke strijd tussen regels en er is een vaste korte termijn. Dat laatste is volgens mij bepalend voor ondernemers.

Over het voorstel voor de kansenzones zeg ik: zet alle lichten nu eens op groen! Bedrijven die aan een aantal voorwaarden voldoen krijgen toegang tot de kansenzone, waarin cruciale voordelen zijn ingebouwd. Het eerste doel van de zones is om nieuwe dynamiek mogelijk te maken, waarmee wij de concurrentie aankunnen. Nieuwe, sterke, groeiende bedrijven krijgen de ruimte om daadwerkelijk te groeien. Dat is de kans die wij krijgen in deze mondiale economie.

Bedrijven moeten aan een aantal voorwaarden voldoen om tot de kansenzones te worden toegelaten. In de eerste plaats moeten zij succesvol zijn. Wij hebben het beleid van "backing the winners". Maak dat dan ook operationeel! Het gaat om bedrijven die zo'n 6% in arbeidsplaatsen groeien en 10% in omzet per jaar. Zij bieden kansen en nieuwe mogelijkheden. De tweede voorwaarde is meetbaar goede samenwerking met kennisinstellingen en afnemers. Dan kunnen wij ook de "Dutch paradox" bij elkaar brengen. De derde voorwaarde is een innovatief karakter. Daarbij gaat het om operationalisering van het criterium "door een meetlat voor succes". De stichting Technologierating kan daarvoor worden benut. Ondernemers die aan de voorwaarden voldoen hebben de potentie om daadwerkelijk snel te groeien en in hun bedrijfsplan behoort te staan dat zij daarvoor kiezen. Het innovatieve karakter hoeft zich absoluut niet te beperken tot productinnovatie, maar kan ook betrekking hebben op procesinnovaties.

Wie eenmaal in de zone zit, heeft een aantal cruciale voordelen. Het betekent dat een bedrijf wil groeien en een verlaagd winstbelastingniveau heeft. Het kan ook betekenen dat er een verlaagd administratief lastenregime van toepassing is, dat regels tot een minimum beperkt blijven en dat besluitvormingsprocessen van lokale overheden worden gebonden aan een korte doorlooptijd. Bedrijven hebben zo'n vijf jaar toegang tot deze zone. Er liggen dus kansen. Laten wij die met elkaar dan ook benutten. Ik denk dat het mogelijk is om heel snel met deze nieuwe zones van start te gaan. Minister de Graaf en minister Verdonk hebben de Kamer toegezegd om snel een voorstel voor een uitzonderingswet in te dienen bij de Raad van State. Daarmee wordt aan een randvoorwaarde voldaan. Wij kunnen dit koppelen aan de kansenzones in Rotterdam, zodat ook die snel van start kunnen gaan. Met andere woorden: er liggen kansen; laten wij die met elkaar benutten. Als er geen stimulerend antwoord komt, overweeg ik in tweede termijn een motie in te dienen.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik herinner mij dat het vorig jaar bij de begrotingsbehandeling ook al ging over kansenzones. De staatssecretaris heeft toen toegezegd om daar werk van te maken. Wij zijn nu een jaar verder, maar er is niets gebeurd. Dat is volgens mij het probleem. Bent u dit met mij eens en is het niet gewoon zo dat de staatssecretaris het heeft laten verslonzen?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik zou tegen u zeggen: niet meer studeren, maar starten!

De heer Van Dam (PvdA):

Dat moet u niet tegen mij zeggen, maar tegen uw staatssecretaris. Zij heeft het dossier op zijn beloop gelaten. Wij zijn een jaar verder, maar wij zijn nog geen stap verder.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik zeg het ook tegen dit kabinet: niet meer studeren, maar starten.

Ik vraag ook speciale aandacht voor de innovatieregio Limburg, waar een aantal goede projecten loopt. Deze projecten kunnen een belangrijke voortrekkersrol vervullen voor de rest van Nederland, bijvoorbeeld Biopartner Network Maastricht. Daarnaast is van belang dat kennis en handel hand in hand gaan. In de vierhoek Eindhoven, Maastricht, Leuven en Aken is een goede en nieuwe ontwikkeling aan de gang. Het betreft een technologi sche topregio, die potentie heeft en de internationale concurrentieslag kan aangaan. Heb ik goed begrepen dat de provincie, de staatssecretaris en het Innovatieplatform hard aan het werk zijn om deze goede projecten echt op poten te zetten? Is dat juist en kunnen wij deze ook gebruikenvoor de best practices?

Dat brengt mij bij het laatste onderwerp, te weten MKB, familiebedrijven en de agrarische sector. Qua werkgelegenheid en vernieuwing is dat de stuwende kracht achter onze economie. Dit vereist van het ministerie van Economische Zaken kennis van zaken en met name een actieve en betrokken houding. Een voorbeeld hoe het niet moet, is het wetsvoorstel over de accountancy. Ik vraag de bewindslieden om daarin een coördinerende rol te gaan spelen. Als wij kijken naar de regels die er zijn gekomen in het kader van de boekhoudschandalen bij grote bedrijven in Amerika en in Nederland, dan zien wij dat die regels enorme administratieve lasten veroorzaken voor kleinere bedrijven die zich geen aparte afdeling kunnen permitteren voor juridische zaken en boekhouding.

In andere Europese landen bestaat er meer beleid dat specifiek is gericht op het MKB. Dat voorkomt dat het marktpotentieel van het MKB onbenut blijft. De CDA-fractie wil daarom graag dat de minister en de staatssecretaris zich sterk maken om de nadelen, met name de schaalnadelen, weg te nemen die het MKB heeft. EZ hoeft het wiel niet opnieuw uit te vinden, er zijn voorbeelden ten over in het buitenland waar succesvolle faciliteiten kunnen worden gekopieerd. Dat geldt voor regels op fiscaal gebied, op financieel gebied, op het gebied van wetgeving.

In het kader van innovatie en duurzame energie zou er meer aandacht moeten komen voor het vergroten van de energie-efficiëntie in het MKB. Voorts vraag ik de minister om de monitor voor het grotestedenbeleid te koppelen aan een idee van MKB Nederland, dat een MKB stedenmonitor wenst. Graag hoor ik hoe de minister daarover denkt.

Voorts wil ik tegen het ministerie zeggen: bespaar niet meer op het EIM. Als het immers gaat om een onderzoek van het instituut voor het MKB, dan zorgt het EIM er met de begeleidingscommissie mede voor dat het vak ondernemerschap academisch wordt verankerd. Dat is toch de kern waar het om gaat? Het gaat toch om een mentaliteitsverandering die wij nastreven?

De komende jaren zullen in Nederland ongeveer 18.000 bedrijfsoverdrachten plaatsvinden, waaronder een groot aantal familie- en agrarische bedrijven. De babyboomgeneratie is zo langzamerhand klaar om haar taak als ondernemer aan de opvolger over te dragen. De CDA-fractie vraagt meer aandacht voor degenen die een onderneming overnemen. Zij zijn het die de bedrijvigheid in de toekomst voortzetten en uitbreiden. Bij hen ligt de toekomst, niet bij degene die het bedrijf verkoopt. Nu is dus de nieuwe generatie na de babyboomers aan de beurt. Geef deze ondernemers een kans. Ik denk daarbij concreet aan de financieringsproblematiek, de fiscale problematiek en de toegang tot kapitaal. Wij zullen in het kader van het Belastingplan terugkomen op nieuwe starters, overnemers en de nieuwe economie.

Wij hebben in het regeerakkoord afgesproken dat de WAO-premies kostendekkend zullen zijn, nu en in de toekomst. De maatregelen lijken geleidelijk aan hun vruchten af te werpen, want de WAO-stroom loopt gelukkig terug. Het overschot aan opgebrachte premies moet leiden tot een verlaging van de premies, waardoor de loonkosten dalen en uiteindelijk de concurrentiekracht in de bedrijven toeneemt. Wat gaat het kabinet met dat overschot doen? Wij zouden graag zien dat de opgebrachte premies worden teruggegeven aan degenen die ze hebben opgebracht, in dit geval de ondernemers, of dat er een verlaging van de WAO-premie komt, waardoor er een nieuwe stimulans ontstaat voor ondernemend Nederland en nieuwe werkgelegenheid.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mag ik de heer Ten Hoopen in het licht van het voorafgaande vragen hoe hij de plannen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt voor een gemengde uitvoering van de WAO? Wanneer private uitvoerders de WAO gaan verzekeren, zal dat waarschijnlijk leiden tot een enorme premiestijging voor de WAO, omdat al die verzekeringen moeten geschieden op basis van kapitaaldekking. Ik hoor de heer Ten Hoopen praten over lagere WAO-premies. Die komen er volgens mij niet. Ik hoor hem het belang van gematigde loonkosten benadrukken. Dan is toch wel het laatste wat je moet doen wat minister De Geus nu doet, namelijk zorgen voor een systeem dat tot een enorme verhoging van de arbeidskosten leidt? De kapitaaldekkingsvereiste zal immers misschien wel 10 tot 15 mld euro vergen alvorens de WAO in private handen uitgevoerd kan worden. Is dat dan wel wijs van dit kabinet?

De heer Ten Hoopen (CDA):

U weet dat er op dit moment zo'n 800 mln in de fondsen zit. Dat geld is opgebracht. Een gedeelte daarvan moet worden gebruikt voor de uitvoeringskosten. Dat is begroot en als zodanig opgenomen in de begroting. Wat niet nodig is om de kosten te dekken, kan in onze ogen worden teruggebracht, of het nu om een private of een publieke uitvoeringsinstelling gaat. Dat geld hoeft niet in de fondsen te worden gehouden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U herhaalt wat u eerder hebt gezegd, maar dat was mij reeds duidelijk. Dat begrijp ik nog wel. Als minister De Geus echter gelijk krijgt, de plannen voor een publiek/private uitvoering doorgaan en verzekeraars op basis van kapitaaldekking de WAO gaan verzekeren, stijgen de premies aanzienlijk. De premieverlaging zal daarbij totaal in het niet vallen. Dit is het probleem dat zich in de komende jaren voordoet. Ik zie de heer Ten Hoopen namens de CDA-fractie het belang van gematigde arbeidskosten benadrukken. Hij hoopt op nog gematigder arbeidskosten en wel via een verlaging van de WAO-premie. Ik voorspel dat het omgekeerde gebeurt als de plannen van minister De Geus worden uitgevoerd. Daarom vraag ik de CDA-fractie om een reactie op de plannen van minister De Geus.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik heb net gezegd dat het gaat over het huidige fonds. Ik heb ook gezegd dat de in de begroting opgenomen uitvoeringskosten ten laste komen van dit fonds. Wij vinden dat het geld dat werkgevers en werknemers hebben opgebracht, maar niet nodig is voor dit fonds en voor de herstructurering van de uitvoeringskosten, via een premieverlaging moet worden teruggegeven. Wij zullen het nog met elkaar hebben over het nieuwe systeem. Ik loop daar niet op vooruit.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het kabinet heeft al gekozen voor een gemengde uitvoering. Dat is al besproken. Het merendeel van de Kamer heeft bij die besprekingen al niet op gelet. Ook de CDA-fractie heeft niet opgelet, zeg ik er maar in alle eerlijkheid bij. Ik spreek u, een CDA'er die een groot voorstander is van gematigde arbeidskosten, hierop aan. U hebt gezegd dat de WAO-premie ook nog naar beneden moet. Tot uw dienst, mijnheer Ten Hoopen. U en uw collega's van Sociale Zaken hadden dit voorjaar alleen even moeten opletten. Er dreigt nu namelijk een systeem te komen waardoor de arbeidskosten gigantisch gaan stijgen. De private uitvoering kost ongelooflijk veel geld in de aanloop tot een privaat gefinancierde WAO. Dat houd ik u voor. Wat vindt u daarvan? Mag ik u daarop aanspreken? Het kabinetsbesluit is al besproken.

De heer Ten Hoopen (CDA):

U vraagt drie keer naar de bekende weg. U weet ook welke meerderheden er zijn geweest. In de begroting is opgenomen wat nodig is voor de financiering van de overgangsmaatregelen. Dat is een antwoord. Wij pleiten ervoor om de premies te verlagen met het geld dat eventueel in de fondsen overblijft. Ik kan het niet helderder zeggen. Dit zijn de feiten en dit is de visie van de CDA-fractie daarop.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Een minister kan nog zo veel beleid maken of dat juist nalaten, maar de economische groei en de bijbehorende werkgelegenheid hangen primair af van het vertrouwen van de mensen in de toekomst. Vertrouwen is het toverwoord voor het broodnodige economische herstel. De consument moet vertrouwen hebben in de toekomst, anders gaat hij sparen in plaats van besteden. De woningbezitter moet vertrouwen kunnen hebben in de overheid, anders zakt de woningmarkt in. De ondernemer moet erop kunnen vertrouwen dat de consument wil besteden, anders investeert hij niet. Het bedrijfsleven moet vertrouwen hebben in de overheid, anders vertrekt het naar het buitenland. Waarom investeren het kabinet en de minister niet in vertrouwen, terwijl de meest noodzakelijke voorwaarde voor een duurzaam herstel van de economie vertrouwen is? Het kabinet zendt te veel onheilspellende boodschappen uit. Er wordt te veel angst ingeboezemd. Dat werkt verlammend.

Het is goed dat het kabinet zich veel moeite getroost om de arbeidskosten te verlagen, onder andere door flexibilisering van de arbeidsmarkt. Denkt de minister dat een versoepeling van het ontslagrecht een effectieve methode kan zijn? Het starre Nederlandse ontslagbeleid zorgt ervoor dat ondernemers wel drie keer nadenken voordat zij personeel in dienst nemen. Het gelukkig gesneuvelde kabinetsplan om de ontslagvergoeding in mindering te brengen, zou ervoor hebben gezorgd dat het nog moeilijker werd om personeel af te laten vloeien. Wij horen graag van de minister van Economische Zaken wat hij vindt van een versoepeling van het ontslagrecht, ondanks het feit dat onze collega zich bezighoudt met dit onderwerp. Wij weten dat hij er doorgaans geen moeite mee heeft om zich met het beleid van zijn collega's te bemoeien. En kan hij ook aangeven wat hij doet om het onderwerp werkgelegenheid bovenaan op hun prioriteitenlijstje te krijgen? Wat doet de ministersploeg onder zijn regie om Nederland weer aantrekkelijk te maken voor buitenlandse investeerders?

Het spijt ons, te moeten constateren dat minister Brinkhorst weinig of geen concrete maatregelen neemt om de huidige impasse te doorbreken. Staatssecretaris Van Gennip en hij zijn zeer druk bezig met het schrijven van allerlei brieven en notities. In de afgelopen anderhalf jaar hebben wij de Groeibrief, de Industriebrief, de Innovatiebrief en de nota's Pieken in de Delta en Innovatie in het energiebeleid voorbij zien komen, maar er komt nauwelijks concreet beleid uit voort, terwijl de analyses in deze stukken doorgaans toch van een behoorlijke kwaliteit zijn. Het kabinet constateert in navolging van vele vorige kabinetten dat het Nederlandse bedrijfsleven bijkans gesmoord wordt door een diarree van regelgeving. Veel verder dan deze constatering komen de bewindslieden echter niet. De stap van een theoretische analyse naar praktische oplossingen lijkt voor hen te groot.

Dit wordt nog in de hand gewerkt door een onverbloemd vertrouwen in de drie letters die ik van de rechter buiten deze Kamer niet mag uitspreken, maar die in dit geval staan voor level playing field. Is dit in de internationale context geen fata morgana? Terwijl de regering zich in de EU en in andere verbanden sterk blijft maken voor eerlijke concurrentie, is vooral Frankrijk al veel opportunistischer bezig met het beschermen van de eigen industrie. Daar richt men "concurrentiezones" in, waarbij overheden, universiteiten en bedrijven in een bepaalde sector nauw samenwerken. Bedrijven die meedoen, krijgen belastingvoordelen en lage sociale lasten in ruil voor de toezegging dat er geen banen naar lagelonenlanden zullen verdwijnen. Dit is nu een concreet voorbeeld van strategisch beleid, gericht op het beschermen van de industrie en de bijbehorende werkgelegenheid. Ik vermoed dat dit soort maatregelen niet in het hoofd van deze minister zullen opkomen, omdat ze in theorie een aantasting van het level playing field betekenen. Er is in de praktijk gebleken dat dit kabinet weigert, rechtstreeks voor het Nederlandse bedrijfsleven op te komen, ook als het alleen om het overleven van een economische dip zou gaan. Naar onze mening zou de minister in Europa wat minder over een level playing field moeten spreken; hij zou wat meer Macchiavelli moeten zijn om kansen voor het bedrijfsleven te creëren.

Als concreet voorbeeld noem ik Fokker. Met ons brave gedrag in Europa hebben wij dit prachtige stukje van Nederland zo goed als dood laten gaan, terwijl Boeing en Airbus door de betrokken overheden volop overeind worden gehouden. Fokker vraagt om een kleine subsidie voor een studie naar de haalbaarheid van een doorstart. Dat past toch in het gezonde opportunistische beleid dat deze minister naar onze smaak zou moeten voeren. Wij zouden dan ook graag zien dat de minister deze haalbaarheidsstudie faciliteert.

Innovatie is mooi en schone technologie is prachtig, maar in de alledaagse werkelijkheid volgen de afdelingen voor research and development van bedrijven de productie naar een ver land. Innovatie is bovendien primair gekoppeld aan hoogwaardige arbeid, terwijl er op dit moment massale werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt ontstaat. Een laag opgeleide productiemedewerker die zijn baan verliest omdat het bedrijf economischer kan opereren in China, de schoolverlater die zonder diploma kansloos is op de arbeidsmarkt, daarop zou de overheid zich moeten concentreren. Wij hebben helemaal geen tijd voor mooie vergezichten, wij moeten ons vooral bezighouden met het in stand houden van sectoren met nog veel werkgelegenheid aan de onderkant van het loongebouw.

Wij vragen de minister om naast de innovatieve sectoren al zijn aandacht te richten op meer traditionele Nederlandse sectoren als de scheepvaart, waterbouw, lucht- en ruimtevaart, metaalindustrie, elektronische industrie enz. Het volstaat niet om daarbij te wijzen naar het level playing field of naar flexibele arbeidsmarkten. Wij wensen concreet beleid voor de maakindustrie in Nederland.

Ten slotte wil ik met de minister van Economische Zaken nog even kort spreken over energie. De vorige week steeg de prijs van ruwe olie naar een recordprijs van € 53 per vat, het hoogste bedrag in ongeveer twintig jaar. De prijzen zijn dit jaar al met ongeveer 30% gestegen. De gevolgen voor bedrijven en particulieren worden inmiddels zichtbaar. De vorige week kondigde het eerste energiebedrijf al aan dat volgend jaar de energierekening voor burgers en bedrijven 15 tot 30% zal stijgen. Dat is slecht nieuws voor het gemiddelde huishouden en dat is slecht nieuws voor een kwakkelende economie die uit het slop moet worden getrokken. Het is niet ondenkbaar dat de huidige prijs van € 50 de komende jaren een soort van ondergrens wordt. De enorme vraag naar ruwe olie door de snelle groei van China en het feit dat domweg niet meer geproduceerd kan worden dan nu het geval is, zal er wellicht toe leiden dat de olieprijs zich in de nabije toekomst zal bewegen tussen de 50 en 100 dollar. Uit economisch oogpunt zou het daarom verstandig zijn onze afhankelijkheid van olie te verminderen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik schrik wat van de mededeling van de heer Varela dat de energieprijzen met 15 tot 30% zullen stijgen het komende jaar. Ik lees de kranten redelijk goed, maar ik heb het bericht niet aangetroffen. Hoe komt de heer Varela aan die informatie? Waar kunnen wij die vandaan halen?

De heer Varela (LPF):

Die bron krijgt u straks van mij.

De voorzitter:

Ik neem aan dat het geen oliebron is!

De heer Varela (LPF):

Nee, jammer genoeg niet.

In het verleden is veel tijd en energie gestoken in het ontwikkelen van zogenaamde duurzame energie. De LPF-fractie vindt eigenlijk dat het hoog tijd wordt dat kernenergie uit het verdomhoekje wordt gehaald en dat in een zuivere discussie, zonder ideologische bagage maar met zorgvuldige weging van de argumenten voor en tegen, de optie kernenergie serieus wordt bestudeerd voor onze toekomstige energievoorziening. Het ministerie van Economische Zaken laat voor 53 mln euro een langetermijnonderzoek uitvoeren – de Energie Onderzoek Strategie, de EOS – waarin kernenergie niet als optie wordt meegenomen. Ik vraag de minister om op die beslissing terug te komen en om in het genoemde onderzoek serieus naar kernenergie te kijken. Mijn fractie overweegt om op dit punt in tweede termijn een motie in te dienen.

Ik heb nog één laatste punt, voorzitter.

De voorzitter:

U hebt nog drie seconden; dus het kan.

De heer Varela (LPF):

Ik zal er in tweede termijn op ingaan.

De voorzitter:

Dan hebt u ook drie seconden. Dus dat maakt niet veel uit.

De heer Varela (LPF):

Dat is lastig voor een motie.

De heer Aptroot (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Het kabinet maakt vorderingen in het afschaffen van regels en het verminderen van lasten, waaronder de administratieve lasten, maar het gaat de VVD-fractie te langzaam. Wij willen grote stappen vooruit zetten. Daarom doen wij vandaag acht voorstellen.

1. In Denemarken zijn alle zaken betreffende vestiging van bedrijven geregeld in het bestemmingsplan, waarop inspraak mogelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bedrijf de vergunning voor bouw en/of vestiging binnen een paar weken krijgen. In Nederland duurt dat jaren. Is de minister van EZ bereid om samen met de collega van VROM de Deense methode te onderzoeken en vervolgens ons zo mogelijk een voorstel te doen om deze methode over te nemen?

2. Hoge prioriteit heeft het flexibiliseren van de factor arbeid. De huidige ontslagregeling met moeizame ontslagvergunning en hoge ontslagkosten belemmert nieuwe werkgelegenheid. Indien in geval van slecht functioneren of economische noodzaak makkelijker ontslag wordt verleend, zullen ondernemers makkelijker en dus ook sneller mensen aannemen. Wanneer komt het voorstel voor een nieuw en flexibeler ontslagrecht inclusief afschaffing van "last in first out"?

3. Ambtenaren van Economische Zaken lopen stages bij bedrijven, maar nagenoeg uitsluitend bij grote bedrijven. De VVD wil dat de ambtenaren ook stage lopen bij het midden- en kleinbedrijf, het overgrote deel van ons bedrijfsleven. Daarover krijg ik graag een toezegging.

4. Wij spreken al jaren over een loket en kortere procedures voor vergunningen. Wanneer komt het er eindelijk van?

5. Veel regelingen kennen geen drempel. Zo moet een bedrijf dat gevaarlijke stoffen in bezit heeft een gebruiksvergunning aanvragen, ook als het gaat om een liter verfverdunner of een paar potjes Tippex. Dat leidt bij de uitvoering tot verschillende interpretaties. Een ondergrens, bijvoorbeeld 100 liter, lijkt redelijk. De VVD wil dat alle regelingen een drempelwaarde krijgen waar beneden geen vergunning of ontheffing nodig is.

6. Nieuwe wetgeving, zoals Arbo en milieu, volgt snel op voorgaande wetgeving. Ondernemers hebben nauwelijks tijd om eraan te wennen. Noodzakelijke investeringen kunnen niet worden afgeschreven, laat staan renderen. De VVD wil dat bij wetswijziging de garantie wordt gegeven dat er minimaal vijf jaar geen verdere aanpassingen plaatsvinden.

7. De VVD wil een objectief en onafhankelijk onderzoek naar het functioneren van de kamers van koophandel, hun werkzaamheden, heffingen en tarieven en het draagvlak onder ondernemers. Een concrete suggestie voor betere dienstverlening en lage kosten voor ondernemingen doen wij nu al. Ondernemers hebben bij allerlei zaken een bewijs van inschrijving nodig van de kamer van koophandel. Waarom sturen de kamers niet jaarlijks iedere ingeschrevene automatisch het bewijs van inschrijving zonder extra kosten toe te rekenen? Dat scheelt werk en het scheelt ondernemers kosten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Aptroot zegt dat ondernemers moeten kunnen wennen aan nieuwe Arbo- en milieuregels. Nu heb ik die de laatste jaren helemaal niet meer gezien, maar zij schijnen er toch moeilijk aan te wennen, ook al komen de regels niet. Geldt dat ook voor fiscale wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van VUT, prepensioen en levensloop? Daarover hebben wij afgelopen maandag, gisteren dus, een stortvloed van bezwaren van banken, verzekeraars, pensioenfondsen, uitvoeringsinstellingen en kleine ondernemers te horen gekregen.

De voorzitter:

Kunt u het kort houden, mijnheer Vendrik?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zeker, maar het waren omvangrijke bezwaren. Ook daarvan was de essentie: wij kunnen niet bijbenen wat dit kabinet allemaal wil. Geldt dat wat de VVD betreft ook voor dit type wetgeving: meer tijd om te wennen aan wat het kabinet over het land uitstort?

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb het over een ander soort wetgeving, maar ik denk toch dat de heer Vendrik en ik elkaar kunnen vinden. Bijvoorbeeld een wijziging in VUT/prepensioen geldt niet voor degenen vanaf 55 jaar. Er is dus tien jaar lang een overgangsregeling voor een categorie. Als je dat bij Arbo- en milieuwetgeving zou doen, zou ik zeer tevreden zijn. Gezien de verplichtingen ten opzichte van Europa, denk ik overigens dat het niet kan. Maar ik ben het met de heer Vendrik eens dat wij altijd redelijke termijnen moeten geven. Wij vinden het ernstig dat ondernemers op basis van nieuwe wetgeving investeringen doen en dat een, twee of drie jaar daarna blijkt dat de investering ineens waardeloos is. Dat kan toch niet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De overgangstermijn van tien jaar bij VUT/prepensioen maakt de zaak nog veel erger: dubbele administraties, verschillende groepen werknemers, verschillende rechten; de ellende is niet te overzien. Het punt van de uitvoerende instellingen, banken, verzekeraars en werkgevers was dat het kabinet hun drie jaar de tijd moet geven om het wetsvoorstel VUT, prepensioen en levensloop te laten landen in Nederland. Steunt de VVD deze nieuwe invoeringstermijn, dus niet per 1 januari 2006, maar per 1 januari 2008?

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb het over een ander soort wetgeving die op bedrijven afkomt. Er is gisteren een hoorzitting geweest over VUT/prepensioen. Het lijkt mij goed dat ook de heer Vendrik daarnaar luistert. Die discussie zet zich elders voort. Ik vind het niet goed om bij de begroting van Economische Zaken uitgebreid te spreken over VUT/prepensioen, wat toch in eerste instantie Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangaat. Hij vindt een termijn van tien jaar niet voldoende en noemt termijnen van drie jaar. Dat soort pleidooien verwacht ik in ieder geval van GroenLinks over nieuwe wetgeving en nieuwe heffingen voor het bedrijfsleven. GroenLinks wil bijvoorbeeld de energieheffing het komend jaar voor het midden- en kleinbedrijf met 500 mln extra verhogen. Het bedrijfsleven krijgt nauwelijks twee maanden om zich daarop aan te passen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat is een heel eenvoudige aanpassing. Ik doe gewoon net wat meer wat het kabinet al doet, dus dat kan het probleem niet zijn. Het is een serieuze kwestie. Ik zou toch denken dat in dit debat ongeveer alles aan de orde kan komen. Dat doen wij vaak bij Economische Zaken; dat doet deze minister ook. Dit is een politieke actualiteit die er niet om liegt. Wat dit kabinet wil, kan niet worden uitgevoerd, onmogelijk. Als de heer Aptroot op een ander gebied pleit voor meer gewenningstijd, dan geldt dat ook hiervoor.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb het over de begroting van Economische Zaken. Ik ben ervan overtuigd dat elementen daarvan ook in andere portefeuilles bij andere onderwerpen spelen. Van de heer Vendrik hoor ik graag of datgene wat hij elders bepleit, ook voor het bedrijfsleven, de ondernemers zal gelden. Daar laat hij zich niet zien, wat heet, dan blijft hij achter.

8. De VVD-fractie heeft vorig jaar een motie ingediend waarmee gevraagd werd om het kritisch bezien van de PBO's, de product- en bedrijfschappen, en om het instellen van een moratorium voor nieuwe. In december vorig jaar verscheen hierover een KPMG-onderzoek. Het kabinet heeft daarover nog steeds geen standpunt ingenomen. De VVD-fractie wijst het KPMG-rapport af, want is het niet onafhankelijk en niet objectief. Alleen bestuurders en directeuren of secretarissen van de PBO's zijn gehoord. De VVD eist een onafhankelijk onderzoek en een kabinetsstandpunt gebaseerd op de regel "wie betaalt bepaalt". Wij willen dat ondernemers bepalen of zij een PBO willen en, zo ja, wat de taken en heffingen dan zijn. Het is op dit moment niet transparant, niet democratisch. Dat moet veranderen.

Er zijn veel subsidieregelingen binnen de begroting van Economische Zaken. In het kader van de financiering verlaging vennootschapsbelasting is een taakstelling opgenomen om tot vermindering te komen. Daarnaast wil de VVD dat alle regelingen kritisch worden bezien en dat wij met een klein aantal regelingen doorgaan die goed toegankelijk en effectief zijn. Wij hanteren daarbij vier criteria: de subsidie draagt bij aan de groei van het Nederlandse bedrijfsleven, de subsidie wordt benut voor investeringen in Nederland, de subsidie is goed toegankelijk voor het midden- en kleinbedrijf, de kosten van subsidieverstrekking en de administratieve lasten zijn gering. Dat betekent voor de VVD dat de regelingen PSO en TAOM kunnen worden afgeschaft. Het is van de gekke dat wij het uit Nederland verdwijnen van bedrijven en werk subsidiëren.

De VVD wenst nieuwe of aangepaste regelingen gericht op het bevorderen van het ondernemerschap en het ondernemingsklimaat. Ik noem er drie. Ten eerste moet het besluit borgstelling midden- en kleinbedrijf (BBMKB) worden aangepast, want er zijn nu te weinig mogelijkheden voor starters en groeiers. Het garantiedeel onder de € 100.000 moet verhoogd worden. De procedure moet vereenvoudigd worden, want de banken maken er vaak geen gebruik van omdat de kosten en de administratieve lasten te hoog zijn. Naast voor banken, moet de regeling ook toegankelijk worden voor participatiemaatschappijen. Als deze maatschappijen gaan investeren, naast bankfinanciering en naast benutting van het BBMKB, dan krijgen wij een opeenstapeling van geld voor groei. Dat multiplier-effect moet worden toegejuicht. Het aanpassen van het BBMKB kan binnen het financiële kader, omdat de opslag op rente- en afsluitkosten over het algemeen de eventuele schade dekt.

Wij willen ook een vereenvoudiging van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk. Het is een goede regeling, maar de aanvraag bij SenterNovem en de afrekening bij de Belastingdienst vragen om een andere financiële opstelling. Wat ons betreft moet het gelijk gaan lopen. Het midden- en kleinbedrijf zou forfaitaire salaristarieven moeten kunnen gebruiken in plaats van exact berekende uurtarieven per medewerker. Dat scheelt veel rekenwerk en veel discussie over wat wel en niet aan overhead en opslag mag worden berekend.

Wij willen een garantiefonds voor risicodragende investeringen. Er zit wat ons betreft een gat in de beschikbaarheid van risicodragend kapitaal tot bedragen van 5 mln. Ons voorstel om het BBMKB ook door participatiemaatschappijen te laten benutten is een verbetering, maar wij willen inzet en steun vanuit het ministerie voor een garantiefonds dat derden stimuleert bij risicodragende investeringen tot die 5 mln. De VVD wil dat hierover met banken en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen wordt overlegd en dat het kabinet met een voorstel komt om dit gat in de financiering van ondernemingen in te vullen.

Het kabinet is met de groeibrief en de industriebrief op de goede weg. De VVD-fractie wil bij de discussies daarover de keuzes nog wat aanscherpen en vooral afspraken maken over concrete acties en doelstellingen. Er zijn gebieden met problemen, of het nu om grote steden als Rotterdam gaat of om Zuidoost-Limburg, het voormalige mijngebied dat zich tegenwoordig Parkstad noemt. De oplossingsrichtingen zijn vergelijkbaar. Je hoort overal dat meer mensen aan het werk de basis is om de problemen op te lossen. Recent contact met deze regio's laat zien dat de instrumenten die nu ter beschikking staan stroperig zijn. Zo is voor een bepaalde zone vrijstelling van dubbele overdrachtsbelasting geregeld, maar niet als sprake is van een in de praktijk veel gebruikte rechtsvorm zoals een commanditaire vennootschap. Kan dit niet worden aangepast aan de behoeften? Als een gemeente winkels de gelegenheid wil bieden om op zondag open te zijn, kan dit soms niet omdat er een strikte begrenzing voor toeristisch gebied geldt. Dat is jammer omdat er soms kansen voor ondernemers en daarmee voor de wijk liggen. Is het niet beter om bepaalde steden en gebieden aan te wijzen als proeftuin met een maximale vrijheid voor het lokale bestuur? Ik vind de voorstellen van de heer Ten Hoopen overigens ook interessant.

Over breedband komen wij over anderhalve maand uitgebreid te spreken. Ik herhaal dat de VVD erop tegen is dat overheden belastinggeld steken in investeringen die ook gedaan worden door private partijen. Het is onverstandig om met belastinggeld riskante investeringen te plegen en het is oneerlijk om met belastinggeld private partijen te beconcurreren.

De heer Van Dam (PvdA):

U hebt gesproken over het schrappen van een aantal subsidieregelingen en over de besteding van de middelen die daardoor vrijkomen. In april hebben wij gezamenlijk een motie ingediend – die overigens ook met een ruime meerderheid is aangenomen – waarin is aangegeven dat een aantal subsidieregelingen geschrapt moet worden en dat de minister met de middelen die daardoor vrijvallen fiscale regelingen moet ontwerpen ten gunste van innovatie. Ik heb misschien slecht geluisterd, maar volgens mij viel dit niet onder de drie door u genoemde punten.

De heer Aptroot (VVD):

U hebt inderdaad slecht geluisterd, want ik heb vier punten genoemd. Het gaat ons niet alleen om innovatie. Wat is trouwens innovatie? Een handelsbedrijf kan ook via innoverend beleid een groter marktaandeel verwerven en voor veel werkgelegenheid zorgen. Bij ons staat het denken niet stil en ik hoop dat dit bij u ook het geval is. Wij hebben er goed over nagedacht. Wij vinden dat de bewindslieden een voorstel moeten doen voor een forse sanering van de regelingen. Wij vinden een aantal van ruim 50 te veel. Daartoe hebben wij vier stevige criteria geformuleerd waar elke regeling aan zou moeten voldoen. Ik ben heel benieuwd wat de bewindslieden en u daarvan vinden.

De heer Van Dam (PvdA):

U draait handig om mijn vraag heen. Staat uw handtekening nog steeds onder die motie en, zo ja, hoe wilt u dat dan waarmaken?

De heer Aptroot (VVD):

Het aardige is dat wij alweer een stap verder zijn. Wij roepen niet alleen dat er bezien moet worden of er in regelingen geschrapt kan worden teneinde met de vrijvallende middelen fiscale faciliteiten te financieren, maar wij geven ook de richting aan. Het doel kan toch niet zijn om hier te schrappen en er daar wat bij te doen? Elke euro die wij in het bedrijfsleven stoppen, moet optimaal benut worden. Daar gaat het ons om.

De heer Van Dam (PvdA):

Wij hadden gezamenlijk een doel geformuleerd en dat was innovatie. Ik heb u daar vandaag maar weinig woorden aan horen wijden, maar dat stond wel in die motie. Hoe gaan wij dat nu waarmaken?

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb de vier criteria genoemd voor eventuele steun aan het bedrijfsleven. Ik ben benieuwd of u het daarmee eens bent. Nog belangrijker is echter de mening van de bewindslieden en het kabinet op dat punt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb zojuist het meest recente nummer van NRC/Handelsblad van de leestafel geplukt. Daarin staat een verslag van een leuk gesprek waar u aan heeft deelgenomen.

De heer Aptroot (VVD):

Volgens mij heeft u daar ook aan deelgenomen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vind mijzelf nu niet zo belangrijk. Ik lees voor wat u daar over de minister van Economische Zaken zegt. "Waar ik wel een probleem mee heb, zijn losse flodders als pleidooien voor de verhoging van de AOW-leeftijd. Niemand in het kabinet die hem daarin steunt. Af en toe denk ik wel eens: nu effe dimmen." Kunt u dat citaat misschien toelichten?

De heer Aptroot (VVD):

Ik weet niet of daar nog iets voor staat. Toen mij werd gevraagd wat ik van deze minister vind, ben ik uitermate lovend geweest. Ik hoop dat dit ook in dat artikel staat. Ik heb gezegd dat ik één nadeel aan hem zag, namelijk dat hij naast alle goede dingen die hij zegt, wel eens dingen roept waarvan ik mij afvraag waarom hij dat doet. Het is bekend dat de VVD geen verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar wil. Ik heb begrepen dat het kabinet dat ook niet wil. Het is dan niet effectief dat de minister van Economische Zaken dat in z'n eentje roept. Hij mag het overigens wel vinden, want gelukkig kennen wij vrijheid van meningsuiting. Ik vind het voor een bewindspersoon, een van de leden van dit kabinet, niet verstandig. Dat ene puntje van kritiek had en heb ik op de minister. Dat heeft de NRC dus goed verwoord. Ik ben benieuwd of u dat ook onderschrijft.

Minister Brinkhorst:

Ik kan u zelfs helpen: ik heb die uitspraak nooit gedaan.

De voorzitter:

Misschien kan de minister hierover morgen ook iets zeggen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Aptroot maakt het nu minder belangrijk, maar het staat er rianter dan hij hier nu doet voorkomen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb het gezegd als onderdeel van een verhaal. Dit puntje van kritiek heb ik gewoon op hem, dat klopt. Als ze mij over u interviewen heb ik ook wel kritiek en wel meer dan een puntje, moet ik zeggen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat mag ik hopen, want als dat niet het geval is, heb ik een probleem in mijn fractie. Maar daar gaat het nu niet over.

De heer Aptroot spreekt de minister van Economische Zaken aan op zijn bemoeizucht – dat vindt hij eigenlijk wel goed – ten aanzien van arbo, milieu en administratieve lasten. Daar gaat deze minister helemaal niet over, maar hij moet daar opvattingen over hebben, hij moet de boer op. Als het de heer Aptroot dan even niet zint en hij iets verkeerds zegt, moet de minister weer dimmen. Wat wil de VVD eigenlijk van deze minister?

De heer Aptroot (VVD):

Nu komt het totale verhaal er in flarden uit. Ik heb gezegd dat ik het juist goed vind dat de minister van Economische Zaken zich ook over andere beleidsterreinen uitspreekt als dat in het belang van de economie, de ondernemingen, de concurrentiekracht en de werkgelegenheid is. Ik vind dat de minister zich niet moet beperken tot zijn eigen ministeriële regelingen. Ik heb hem daar een groot compliment voor gemaakt. Ik heb alleen gezegd dat als er nu iets is waarvoor absoluut geen draagvlak is in het parlement, dat de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar is. Ik heb gezegd dat hij dat beter weg kan laten. Er zijn zoveel complimenten en maar een puntje van kritiek. Dat is ook wel goed voor de minister, maar nu zegt hij dat hij het niet heeft gezegd. Ik moet een nieuw punt van kritiek verzinnen, want het is niet gezond om alleen lovend te zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik constateer dat de heer Aptroot het op de koop toeneemt dat er af en toe een losse flodder tussenzit. Dat risico loop je met een minister van EZ die zich overal mee bemoeit. Er zit af toe iets tussen wat het kabinet niet steunt, maar dat vindt u uiteindelijk dus niet zo erg.

De heer Aptroot (VVD):

Als iemand veel dingen goed doet, vergeef ik hem dat hij één keer iets zegt waar ik het niet mee eens ben. Als iemand weinig presteert, kan ik hem dat laatste niet vergeven, maar dat is bij deze minister niet het geval.

Mevrouw Kant (SP):

Het verbaast mij helemaal niet zo dat de VVD zo complimenteus is over deze minister. Deze partij heeft gewoon een minister extra in het kabinet. Sterker nog, u geeft zelfs aan dat hij de VVD soms rechts inhaalt. U moet wel heel gelukkig zijn.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb niet gezegd dat hij de VVD soms rechts inhaalt. Bovendien mag rechts inhalen niet in Nederland en ik neem aan dat hij zich aan de regels houdt. Ik ben complimenteus, dat heeft u goed gehoord. Ik hoop dat u dat straks in uw inbreng ook bent.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik was even verrast, omdat er twee sprekers op de lijst stonden voor de VVD, maar blijkbaar is één genoeg.

Ik heb vorige week met verbazing naar de minister gekeken in Buitenhof. Hij zei: eind jaren negentig lag de AEX-index boven de 1000, nu ligt die rond de 300. De minister lacht al. Dat de AEX in de jaren negentig nog boven de 1000 uitkwam, is omdat deze toen nog in guldens werd uitgedrukt. De AEX-index is inderdaad wel gezakt, maar niet zo sterk als de minister ons via de Nederlandse ether wilde doen geloven.

Vergissen is menselijk, voor iedereen, maar de aard van de vergissing van deze minister vind ik wel heel typerend voor de enorme drive die hij heeft. In mijn ogen is het een overdrive. Hij overdrijft ook erg graag, deze minister. Hij probeert het volk met bezweringsformules te betoveren. Wij werken niet hard genoeg, wij werken niet lang genoeg, onze concurrentiepositie is te zwak, Nederland heeft een 10.000-kilometerbeurt nodig. Hij heeft het over de verslonzing van Nederland. En wij zijn een soft en verwend land geworden. Tot zo ver een aantal citaten.

Ik zie het als bezweringsformules die vooral angst moeten zaaien om de sociale afbraakagenda van dit kabinet door te kunnen drukken. Daarbij worden te pas en te onpas allerlei cijfers gebruikt die op zijn minst eenzijdig zijn en soms ook echt niet kloppen binnen de context waarin zij worden gebruikt. Als je cijfers eenzijdig benadert, zeker als je minister van Economische Zaken bent en daarmee iets wilt aangeven, maar halve waarheden naar voren brengt of cijfers gebruikt die je eigenlijk niet mag gebruiken, dan is dat een beetje liegen. Het is op zijn minst misleidend.

Ik loop een aantal uitspraken langs en hoop dat de minister daarop ingaat. Zijn uitspraak over de AEX-index heb ik al genoemd. Ik hoor graag zijn reactie daarop. Een ander citaat uit hetzelfde programma Buitenhof betreft de arbeidsparticipatie, een onderwerp waar de minister graag over spreekt. Hij zei: in geen land in Europa wordt minder gewerkt dan in Nederland. Dat is volgens mij feitelijk onjuist. Wil hij zijn uitspraak in dat programma op televisie toelichten? De arbeidsparticipatie in Nederland is volgens het Centraal planbureau 76,5% en daarmee staan wij in Europa op de vierde plaats. Ik wil graag weten wat hij daarmee bedoelde.

Ik zal niet eenzijdig zijn, zoals de minister soms is. Het zou kunnen dat hij niet de arbeidsparticipatie bedoelde, maar dat hij wilde zeggen dat wij niet hard of lang genoeg werken. Misschien bedoelde hij de uren. Dat cijfer gebruikt hij ook ontzettend graag. Hij zegt: volgens statistieken werkt de gemiddelde Europeaan gemiddeld 1615 uur per jaar, de gemiddelde Nederlander 1340 uur en een Amerikaan 1815 uur. Hij zei dat in het programma van Knevel.

De minister gebruikt die cijfers, terwijl in de OESO-rapporten uitdrukkelijk staat dat deze cijfers niet geschikt zijn om onderling te vergelijken, omdat zij op verschillende definities gebaseerd zijn. Toch gebruikt deze minister van Economische Zaken deze cijfers en in mijn ogen dus te onpas.

Een volgend punt: de arbeidsproductiviteit is te laag. Volgens de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur van alle geïndustrialiseerde landen staan wij altijd nog op de derde plaats! Ook in dit geval zal ik niet eenzijdig zijn. Als de minister de groei bedoelt, dan is die het afgelopen jaar relatief laag. Als je kijkt hoe het ervoor staat dat wil zeggen naar de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur, dan staan wij op de derde plaats. Vergeleken met Amerika is die zelfs 10% hoger. Ook in dit geval schetst de minister op zijn minst een eenzijdig beeld. Ik verzoek de minister op alle drie voorbeelden te reageren.

De bezweringsformules werken niet. Ik was er zaterdag 2 oktober met velen, meer dan 300.000 mensen. Sterker nog, ik heb echt de indruk dat de bezweringsformules, de angstaanjagerij en de reacties op de demonstratie als "mensen worden opgehitst" en "wij leggen het nog een keer uit" als olie op het vuur werken.

De staatssecretaris van Economische Zaken deed daartoe ook nog een poging afgelopen zondag in het programma Netwerk. Uit een enquête bleek bijvoorbeeld dat twee derde van de ondervraagden het niet eens is met de stelling dat als er niet meer en langer gewerkt wordt in Nederland, wij afstevenen op een ramp. 17% was het eens met die stelling, maar twee derde niet. De staatssecretaris reageerde daarop met de woorden: daar schrik ik van. Dat kan ik mij voorstellen als het volk het niet met je eens is. Voorts zei zij: het is blijkbaar nog niet doorgedrongen. Mevrouw Van Gennip: ik geloof dat het bij u niet doordringt dat het volk het op dit punt niet met u eens is.

Wat kunnen wij nog verwachten aan ingrepen in de sociale zekerheid als het aan deze minister van Economische Zaken ligt? Marktwerking, de media staan er bol van. Wordt het niet eens tijd daar een fundamentele discussie over aan te gaan? Zelfs zijn collega van D66 in de Eerste Kamer, Gerard Schouw, is het ermee eens dat daarover een fundamentele discussie moet worden gevoerd, voordat wij verder gaan met marktwerking.

Ik noem voorts de tarieven in de energiesector. Er lijkt een enorme prijsexplosie aanstaande. Er worden heel hoge prijsstijgingen van soms wel 20 tot 30% voorspeld door woordvoerders uit de energiesector. De marktwerking was toch bedoeld om prijzen te laten dalen? Ik hoor graag de reactie van de minister, zodat wij daar in tweede termijn over kunnen discussiëren.

De innovatie is te gering. Waarom investeert de minister van Economische Zaken niet in mensen? Dat is innovatie. Waarom investeert hij niet in onderwijs?

Ik besluit met twee korte punten. Er was vorige week een demonstratie ten behoeve van Zuid-Limburg. Deze regio vraagt zonder meer speciale aandacht. Is de minister bereid met een aanvalsplan voor Zuid-Limburg te komen?

Mijn fractie is een groot voorstander van één aanspreekpunt voor het ICT-beleid, bij voorkeur het ministerie van Economische Zaken, omdat daar de meeste kennis op dit punt aanwezig is.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter. Wie vernieuwing, verandering en vooruitgang wil, wie ambitie heeft in dit platte landje, wie welvaart en welzijn wil zekerstellen en wie onze beschaving wil redden, die roept verzet op. Daar heeft deze minister ook mee te maken, alleen niet van mijn kant. Ik vind dat het kabinet, het ministerie en de minister goed bezig zijn. Groei mag weer worden nagestreefd. Ik zeg de collega's na dat het natuurlijk moet gaan om duurzaamheid en innovatie en ik wijs daarbij op de industriebrief. Het woord "industrie" mag weer genoemd worden als iets waar wij trots op zijn. Wij geloven in de hoogwaardigheid en de toekomst daarvan, zelfs in een steeds concurrerender wereld."Hoogwaardigheid" en "innovatie" zijn leidende begrippen. Flexibiliteit, essentieel in een steeds concurrerender wereld, staat hoog op de agenda van het ministerie van Economische Zaken.

Deze minister waarschuwt keer op keer tegen de riskante tevredenheid die wordt uitgestraald door mensen die zeggen dat het allemaal nog niet zo slecht gaat. Alsof die bedreigingen er niet zijn! Ik ben blij dat er iemand is die zich verzet tegen dat onredelijke en onvruchtbare conservatisme aan de rechter- en de linkerkant van de Kamer en de samenleving om te voorkomen dat Europa een chique achterbuurt van de wereld wordt. Zo drukte een oud-minister van Economische Zaken dat vorige week kernachtig uit. Ik voeg eraan toe dat Nederland niet het armste straatje mag worden. In een situatie waarin bedrijven overwegen om zich elders in de wereld te vestigen, in ieder geval met een deel van de productie, is duidelijk dat er iets aan de hand is. Ik geloof dat niemand de zaak zo moet versimpelen dat de minister of het kabinet zou streven naar loonmatiging als enige strategie. Het is een kwestie van alle zeilen bij zetten. Wij moeten waken voor die gevaarlijke tevredenheid van mensen die zeggen dat het allemaal wel redelijk gaat. Wij hebben nog een redelijke arbeidsproductiviteit, maar daar zit geen schwung meer in en die schwung moet terugkomen. De kernwoorden van het kabinet zijn naar mijn gevoel dan ook terecht "innovatie" en "excellentie". Wij moeten niet voor een zesje gaan, maar de beste willen zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Uw vierde zin was dat het natuurlijk moet gaan om duurzame groei. U bedoelt dus eigenlijk groene groei. Wat vindt u er dan van dat er in de groeibrief geen woord staat over natuur en milieu? Er wordt met geen woord gerept over de milieuschuld die wij nog elke dag opbouwen en die wij nalaten aan onze kleinkinderen. Wat vindt u daarvan?

De heer Bakker (D66):

Het kabinet kiest impliciet voor vergroening van onze productiestructuur, maar ik ben het met u eens dat het best wat explicieter mag. Innovatie en technologische vooruitgang leiden heel vaak tot vergroening van energieopwekking, energiegebruik, productie en afval. Ik verwijs naar de nieuwe technologische ronden. Ik ben ook voor iedere impuls die dat verder stimuleert. U hebt gelijk dat dit niet in de groeibrief staat, maar het staat wel degelijk in de industriebrief.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Fijn dat u het met mij eens bent dat het er wel expliciet in had mogen staan. Als je zo'n hervormingsagenda presenteert, mag je wel wat meer aandacht aan natuur en milieu besteden. Het kan niet dat een minister die zichzelf minister van milieu noemt nul komma niks aandacht aan natuur en milieu besteedt. Kunt u een paar voorbeelden noemen van groene maatregelen die D66 had willen terugzien in de langetermijnagenda van deze minister van milieu?

De heer Bakker (D66):

Ik herhaal mijn antwoord van zo-even. Het gaat om innovatie en technologie. Het investeren in een kenniseconomie in plaats van in een economie gericht op massaproductie met vaak een groot verbruik van grondstoffen, is één van de elementen. Er is per saldo wel degelijk sprake van een vergroening in het fiscale stelsel. Nu zult u zeggen dat wij daar vorige week wat van afgedaan hebben. Die vergroening gaat u niet ver genoeg, maar die is er wel degelijk. Ik ben wat dit betreft niet zo ontevreden, maar als het kabinet er nog wat explicieter op ingaat, zou de tevredenheid alleen maar toenemen. Ik noem in dit verband de duurzame energie. Het lijkt mij dat de achterstand op dit punt moet worden ingelopen en ik vraag de minister het beleid daarop in te zetten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Minister Brinkhorst houdt van brede visies, maar ik mis zijn commentaar op de investeringsagenda voor de toekomst. Mevrouw Peijs mocht afgelopen zomer aankondigen dat zij 86 mld euro klaar heeft liggen voor investeringen in de infrastructuur. D66 kennen wij als een partij van onderwijs, kennis en innovatie. Is de heer Bakker het met mij eens dat de langetermijnagenda van mevrouw Peijs, waarmee gloeiend veel geld is gemoeid, moet worden heroverwogen ten gunste van onderwijs, kennis en innovatie, ten gunste van een werkelijk duurzame economie?

De heer Bakker (D66):

Daar kom ik straks nog even op terug.

De heer Varela (LPF):

De heer Bakker heeft nogal wat woorden gewijd aan kennis en innovatie, maar wat doet hij voor mensen aan de onderkant van het loongebouw?

De heer Bakker (D66):

Dat is een relevante vraag, maar dan in het kader van de begroting van SZW. Ik ben het overigens met de heer Varela eens dat het probleem aan de onderkant van de arbeidsmarkt alleen maar groeit. Als gevolg van allerlei demografische ontwikkelingen is er een betrekkelijk weinig mobiele arbeidsreserve aan de onderkant ontstaan, terwijl tegelijkertijd de kansen op banengroei vooral aan de bovenkant zitten. Van dat laatste moeten wij het hebben, maar er is wel sprake van een gigantisch probleem aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Een van de mogelijkheden om daar wat aan te doen, is gelegen in het flexibiliseren van dat marktdeel. Er moeten niet al te veel rigide arrangementen komen want de bescherming van de een is heel vaak een drempel voor de ander.

De heer Varela (LPF):

Moet ik denken aan bijvoorbeeld de vereenvoudiging van het ontslagrecht?

De heer Bakker (D66):

Dat lijkt mij heel verstandig. Nederland en Suriname zijn de enige landen waar nog sprake is van de ingewikkelde preventieve ontslagtoets in combinatie met de nogal kostbare kantonrechterformule. Dat werkt alleen leuk voor de mensen die al een baan hebben, maar het is erg belemmerend voor de mensen die nog geen werk hebben. Hoe steviger de achterdeur dicht zit, des te steviger gaat ook de voordeur op slot.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het siert de heer Bakker dat hij het opneemt voor deze minister. Ik had ook niet anders van hem verwacht. Hij gaf een opsomming van de daden die de minister heeft verricht. Heb ik het goed gehoord dat hij daar ook de hernieuwde aandacht voor de industrie onder schaart?

De heer Bakker (D66):

Ja. Ik maak overigens bezwaar tegen uw suggestie dat ik het hier opneem voor de minister. Zo kent men mij niet en zo ben ik ook niet. Ik ben het gewoon met deze minister eens. Uw cynisme stel ik niet zo op prijs.

De heer Slob (ChristenUnie):

Daar neem ik kennis van. Er is vanmiddag nogal wat kritiek geuit op de minister en het is uw goed recht om de aandacht te vestigen op hetgeen waarmee hij bezig is. U zegt dat de bewindsman zich erg druk heeft gemaakt over de industrie, maar ik wil u erop wijzen dat dit een enorme blinde vlek was in het beleid van EZ en dat het de Kamer is geweest die deze bewindslieden zo ver heeft moeten krijgen.

De heer Bakker (D66):

Ik ben inderdaad begonnen met een positieve opmerking over deze minister. Ik ken deze minister al een poosje. Hij heeft vaak een wat provocatieve manier van optreden. Ik herinner mij heel goed dat hij zich als minister van Landbouw afvroeg waarom de dierziektes toch altijd bij gereformeerde boeren beginnen. Dit was bij u tegen het zere been, maar ik vond het wel leuk. Dit is een beetje zijn stijl. Ik vind het heel goed dat hij op die manier discussies los maakt en soms ook polarisatie uitlokt. Wij zijn in deze economie en in deze polder gewend om alles tot het einde plat te praten, maar daar komen wij niet verder mee. Wij komen daar niet verder mee op het moment dat niet alleen de VS, China en India, maar ook de landen om ons heen harder groeien.

Ik ben het met de heer Slob eens dat de Kamer mede een rol heeft gespeeld op het punt van de industrie, dit geldt bijvoorbeeld voor het initiatief om de industrie hier naar toe te brengen. Hij zegt dat dit een blinde vlek was. Ja, die is ontstaan nadat wij 20 jaar geleden afscheid hebben genomen van het specifieke industriebeleid zoals dat ooit in de jaren zeventig was opgezet. Dit was een terecht afscheid en ik vind de hernieuwde aandacht voor de industrie – ook in de agenda van de minister – ook heel terecht. Wie daar dan de vader van is? Misschien heeft de heer Slob daar eens een motie over ingediend? Hartelijk dank daarvoor, het is goed dat het er staat.

De heer Van Dam (PvdA):

Het is fantastisch dat D66 de kenniseconomie zo roemt en weer noemt. De heer Bakker en ik staan op dit punt in elkaars verlengde en wij spreken het kabinet hier op aan. Het verschil tussen hem en mij is echter wel dat hij het kabinet steunt en dat zijn fractie deel uitmaakt van dit kabinet. Als ik dan kijk naar de daden van dit kabinet, dan stel ik vast dat er niet wordt geïnvesteerd in onderwijs en in innovatie. Dit blijkt uit de cijfers en uit het antwoord op de vragen die zijn gesteld bij de behandeling van de miljoenennota, maar ook uit de begroting van het ministerie van Economische Zaken van vorig jaar. Er zijn tientallen miljoenen bezuinigd op het innovatiebeleid. Hoe kan de heer Bakker dan tevreden zijn?

De heer Bakker (D66):

De heer Van Dam komt opnieuw met het liedje dat de heer Crone en de heer Bos eerder zongen tijdens de debatten van de afgelopen weken. Ik heb de cijfers niet bij de hand, maar op onderwijs wordt per saldo 800 mln euro extra geïnvesteerd.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik maak er bezwaar tegen dat de heer Bakker de waarheid geweld aan doet. Dit klopt niet. Ik verwijs hem naar het antwoord van het kabinet op de vragen over de investeringen in het onderwijs.

De heer Bakker (D66):

Ik beoordeel de netto investeringen van dit kabinet. De heer Van Dam telt daar graag Balkenende I bij op, dat doe ik dus niet. Ik zie ook wel dat het kabinet bijvoorbeeld op het incidenteel looninstrumentarium in het onderwijs bezuinigt zoals dit in de hele collectieve sector gebeurt. Ik vind het echter niet reëel om dit van de intensivering van het onderwijs af te trekken. Het gaat om de netto investering in onderwijs. Die staat overeind, sterker nog die is toegenomen van netto 700 mln euro naar netto 800 mln euro. Je kunt daar de loonmatiging bij optellen en dan zeggen dat het allemaal minder is, maar dit is geen reële vergelijking. Ik houd dus staande dat de intensivering in de loop van deze kabinetsperiode en ook volgens het oorspronkelijke pad wordt gerealiseerd. Als de heer Van Dam dan zegt dat hem nog een paar oude bezuinigingen dwars zitten uit de periode van het vorige kabinet, ben ik de eerste om dat toe te geven, maar ik schuif de verantwoordelijkheid daarvoor dan ook wel naar dat kabinet, die neem ik niet op mijn schouders.

De heer Van Dam (PvdA):

Laten wij met elkaar afspreken dat wij daarop terugkomen bij de behandeling van de begroting van OCW. Nu moeten wij het eens hebben over deze minister. Vorig jaar diende hij een begroting in waarin voor tientallen miljoenen werd bezuinigd op innovatiebeleid. Dat was niet Balkenende I, maar dat was Brinkhorst I.

De heer Bakker (D66):

Daarin hebt u gelijk. Brinkhorst I zat natuurlijk met de doorwerking van Balkenende I, omdat een aantal bezuinigingen in de voorjaarsnota waren ingevuld. Toen zaten dit kabinet en deze minister er nog niet. Toen de begroting vervolgens werd ingediend, was het kabinet wel aan zet. Ik heb helemaal geen zin in dat defensieve verhaal. U hebt gelijk dat er op een paar posten is geschrapt, maar dat vind ik helemaal niet erg. Weet u wat de heer Crone altijd doet? Hij zegt: u hebt de scholingsaftrek geschrapt. Dat was echter een zinloos cadeautje van de heer Vermeend in die polder van u om werkgevers en werknemers mee te krijgen in het najaarsoverleg. De effectiviteit van de regeling was natuurlijk nul. Natuurlijk schaf je zo'n regeling dan af om er nuttiger dingen mee te doen. Zo is het gegaan.

Een van de zaken die samenhangen met innovatie en excellentie, is het Innovatieplatform. Dit kende een moeizame en langzame start, maar inmiddels begint het goed op stoom te komen. Er zijn veertien adviezen uitgebracht en overgenomen door het kabinet. Binnenkort wordt het eerste advies uitgebracht over meer fundamentele systeemhervormingen. Wij kijken vooral uit naar het advies van de werkgroep Wijffels over de dynamisering van de kennisketen. Wanneer is dat advies te verwachten? Hoe denkt de minister daar follow-up aan te geven? Ik vraag uitdrukkelijk naar die follow-up omdat van de overgenomen adviezen soms wat moeilijk te doorgronden is op welke manier zij de keuzes en het beleid beïnvloed en veranderd hebben.

Het is goed dat de basis van de Industriebrief wordt gevormd door een sterkte-zwakteanalyse en dat daarin ook een aanzet is gegeven voor de inzet op sleutelgebieden. Er is alleen niet zo goed uit af te lezen hoe dat verder wordt gerealiseerd en vormgegeven en hoe de instrumenten van EZ daarop aansluiten. Het zou goed zijn om een integrale uitvoeringsagenda van de voorstellen van het Innovatieplatform en uit de Industriebrief op te stellen. Hierbij moeten zowel de voorstellen van de werkgroep Wijffels als de samenhangende inzet van het EZ-instrumentarium worden meegenomen.

Mevrouw Kant (SP):

In de Industriebrief staat ook het voorstel om te bekijken of het ontslagrecht moet worden versoepeld. Eerder werd abusievelijk gesproken over de Groeibrief, maar het staat in de Industriebrief. Ik ben heel benieuwd of u dat ook een van die geweldige maatregelen vindt die het kabinet zou moeten treffen om het land te redden.

De heer Bakker (D66):

Ja, dat is een goed plan. Dat heb ik net al gezegd in antwoord op de heer Varela. U maakt altijd de fout om bescherming van degenen die er al zitten, te eisen en op te hogen. Het gevolg is een drempel voor de ander. De bescherming van de een is de drempel voor de ander. U bent van de partij voor de insiders die er al zijn, en wij zijn de partij voor de outsiders die nog een plekje zoeken. De minister is ook van die partij.

Mevrouw Kant (SP):

Het was wel duidelijk dat u en de minister van dezelfde partij zijn. Dat hoeft u niet nog eens toe te lichten, want als wij het niet wisten, dan wisten wij het vandaag wel. Het stoort mij dat u meedoet met de bezweringsformules dat het zo slecht gaat en dat de – wat ik noem – sociale verslechteringen in het land nodig zijn om het land te redden. Je kunt natuurlijk ook heel goed andere keuzes maken. Dat hebben de linkse partijen ook heel duidelijk aangegeven. U maakt deze keuzes en u vindt het prima als het ontslagrecht nog verder wordt versoepeld en de positie van mensen op de werkvloer verder wordt verslechterd, omdat u denkt daarmee het land te redden. Nederland wordt dan misschien wel een land waar wij sociaal zó ver achteruit zijn gegaan dat het misschien helemaal geen fijn land meer is.

De heer Bakker (D66):

Dat ben ik dus niet met u eens, omdat ik denk dat wij hier over tien jaar inderdaad niet meer willen wonen als het gaat zoals u voorstaat. Dat is niet omdat het dan zo fantastisch gaat met dit land, maar omdat wij niet meer in staat zijn de zorg voor ouderen, de sociale niveaus en de sociale bescherming het gehalte te geven dat u en ik allebei willen. Ik geloof alleen niet in uw instrumenten en ik geloof niet in uw verhalen.

Mevrouw Kant (SP):

Nu komen wij ergens. U mag mij uitleggen waarom het versoepelen van het ontslagrecht een positieve bijdrage gaat leveren aan het oplossen van het probleem van de vergrijzing.

De heer Bakker (D66):

Het gaat erom of bedrijven zich flexibel kunnen aanpassen aan veranderingen. Dat kunnen ze nu niet aan de achterdeur. Het gevolg daarvan is dat zij de voordeur ook dicht houden. Een medewerker die zij nu nodig hebben voor de productie en die zij daarom tijdelijk willen aannemen, zullen zij niet in dienst nemen als zij weten dat zij daar heel moeilijk ooit nog van afkomen. Dan zullen zij dus zoeken naar allerlei minder interessante vormen van contracten, zoals oproepcontracten. Die discussie hebben wij een aantal jaren geleden ook gevoerd bij de behandeling van het wetsvoorstel Flexibiliteit en zekerheid. Uiteindelijk is de bescherming van de één de dichte deur voor de ander. Dat wilt u steeds niet zien.

Mevrouw Kant (SP):

Uw misvatting is dat door de vergrijzing de arbeidsmarkt dusdanig verandert dat wij de sociale voorzieningen niet hoeven te verslechteren, want er zal op dat moment werk zat zijn. De arbeidsparticipatie zal automatisch toenemen. U vertelt maar steeds het sprookje dat wij de sociale voorzieningen helemaal op de schop moeten nemen, omdat er vergrijzing aankomt.

De heer Bakker (D66):

Ik wil graag dat dit land weer eens wat verdient in plaats van achteruit te kachelen. Dan kan dit land het zich permitteren, ook over tien en twintig jaar, om de sociale niveaus die u zo graag wilt, overeind te houden. Dat staat nu ter discussie. U zegt: er mag helemaal niets veranderen. Ik noem dat gewoon riskant conservatisme, omdat het leidt tot verdere verarming in plaats van welvaart en welzijn. Die twee zaken horen bij elkaar.

Mevrouw Kant (SP):

Weet u wat conservatief is? Conservatief is teruggaan naar de vorige eeuw. Er zijn allerlei zaken opgebouwd. Vervolgens wordt gezegd: wij moeten eerst die zaken afbreken, want anders houden wij de samenleving niet bij elkaar. Wij leven over tien jaar in een samenleving waar datgene waarvan u nu zegt dat u het overeind wilt houden, al weg is.

De heer Bakker (D66):

Conservatisme is je ogen sluiten voor wat er verder in de wereld gebeurt en de mensen voorhouden dat wij het met een tandje lager en met een zesje ook wel redden. Dat gaan wij dus niet redden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Is de fractie van D66 in de discussie over ontslagbescherming en ontslagrecht voorstander van het Deense model?

De heer Bakker (D66):

In het Deense model hebben de vakorganisaties in elk geval de vooruitziende blik gehad om op een groot aantal terreinen te komen tot minder regels en dus tot een veel beter functionerende arbeidsmarkt en economie. Ik weet niet of het verstandig is dat het kabinet in één sprong in die richting gaat, want het Deense model biedt een minimum aan bescherming. Laten wij dus een redelijke balans zoeken, maar ik vind wel dat die balans moet leiden tot meer ruimte.

De voorzitter:

Kunnen wij het hierbij laten? Ik geloof niet dat het Deense model in dit debat uitvoerig is geïntroduceerd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb nog een heel pikante vraag. Als de heer Bakker voorstander is van het Deense model – en de groeibrief lijkt daarop te wijzen – wijs ik hem erop dat er in Denemarken sprake is van een zeer riante WW. Wie het Deense model zou willen en daarbij pleit voor een sterke verlichting van de ontslagbescherming, zou consistent moeten zijn en ook moeten pleiten voor een zeer sterke verbetering van de huidige WW in Nederland. Ik zeg dit ook tegen de minister van Economische Zaken. Is de fractie van D66 daar voorstander van?

De heer Bakker (D66):

Eerst haalde de heer Vendrik er één punt uit, nu komt hij met het tweede punt en het derde punt is natuurlijk dat men in Denemarken ook langer wil doorwerken. Ik hang het Deense model niet aan, maar ik heb gezegd dat een versoepeling van het ontslagrecht goed zou zijn voor degene die nu geen baan heeft, want die komt eerder binnen. Dat staat helemaal los van de discussie over het Deense model.

De heer Van Dam (PvdA):

Het Deense model dat de heer Vendrik aanhaalt, laat nog iets bijzonders zien, namelijk dat de Denen investeren in mensen. Zij hebben daar een soepel ontslagrecht. Daar tegenover staan wel forse investeringen in scholing en reactivering. De mensen worden geholpen om aan het werk te gaan. Het kabinet, in de persoon van minister Brinkhorst, haalt slechts één kant van het Deense model aan, namelijk het versoepelen van het ontslagrecht. Dat is ook wat u nu doet. Waar blijft het investeren in mensen? Is dat de voorwaarde die u aan het kabinet stelt: investeren in scholing?

De heer Bakker (D66):

Met alle respect, maar dit is echt onzin. Ik antwoord op een vraag of het ontslagrecht versoepeld moet worden. Het antwoord is: ja. Vind ik dat er moet worden geïnvesteerd in mensen? Het antwoord is: ja. Vind ik dat dit gebeurt? Het antwoord is: ja. Vind ik dat dit hier en daar nog beter kan? Natuurlijk, het kan altijd beter. Maar zegt u nu niet dat dit niet gebeurt, want dat is echt onzin.

De heer Van Dam (PvdA):

Voor alle helderheid: als het kabinet komt met voorstellen tot versoepeling van het ontslagrecht, moet dat gepaard gaan met voorstellen waarmee meer wordt geïnvesteerd in scholing van mensen?

De heer Bakker (D66):

Neen, waar het om gaat is dat u selectief winkelt in het Deense model. In dat model was de vakbeweging overigens een grote voorloper en hier is dat echt wel een ander verhaal. Dit bepaalt voor een belangrijk deel de werkelijkheid in bedrijven. Als wij het hebben over het Deense model, moeten wij er integraal naar kijken. Wij hadden het echter helemaal niet over het Deense model – u begon daarover – maar over het ontslagrecht. Daarvan heb ik gezegd: in Nederland is er sprake van wetgeving die de arbeidsmarkt rigidiseert.

De voorzitter:

Ik maak u erop attent dat er van uw spreektijd nog anderhalve minuut over is.

De heer Bakker (D66):

Dan kom ik snel tot een aantal concrete punten. Met betrekking tot de breedband hebben wij gisteren de Impulscommissie gehad. De heer Van Dam heeft absoluut een punt. Hij heeft eerder ook een garantiefonds bepleit. Ik vind dat het kabinet niet moet wachten. Het moet snel komen tot een beleid dat aansluit op de positieve adviezen en dat deze overneemt. Rest de vraag of je dat ook kunt financieren. Ik heb de laatste dagen eens de FES-begroting bekeken. Als ik het goed zie, dan zit daar in de komende jaren nog de nodige ruimte in als gevolg van de hogere olieprijs. Ik laat mij maar even niet uit over de goede verhouding tussen beton, asfalt en openbaar vervoer. Die discussie krijgen wij nog wel. Wel vind ik dat de kenniseconomie en de breedband er tot nu toe bekaaid van af zijn gekomen in de keuzes die dit kabinet heeft gemaakt, terwijl een kilometer glas van Brinkhorst economisch gezien naar mijn gevoel veel meer rendement oplevert dan een kilometer asfalt van Peijs. Gaat de minister bepleiten dat de FES-gelden hiervoor worden ingezet?

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Bakker maakt een zeer interessante opmerking, maar wellicht wil hij er niet verder over uitwijden in verband met zijn spreektijd. Hij had het over een kilometer glas van Brinkhorst versus een kilometer asfalt van Peijs. Kan hij iets meer zeggen over wat hij daarmee bedoelt? Wat moet naar zijn mening vandaag of morgen veranderen in het kabinetsbeleid?

De heer Bakker (D66):

Volgens mij was u niet in de zaal toen ik dat verhaal begon. Ik zei dat ik ook wel vind dat er veel geld uit het FES gaat naar investeringen in zichtbare, harde infrastructuur, waarbij de verhouding openbaar vervoer en asfalt mij niet zo erg zint. Dat is echter een debat dat de woordvoerders op dat terrein te zijner tijd zullen voeren. Ik zei voorts dat er naar mijn mening in de prioriteiten te weinig zichtbaar is van investeringen in kennisinfrastructuur en dat het kabinet met het advies op het punt van de breedband een ideale gelegenheid heeft om dat goed te maken. Naar mijn overtuiging heeft immers een kilometer glas een groter rendement dan een kilometer asfalt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik was er wel toen de heer Bakker zijn betoog begon. Ik heb zijn vierde zin herhaalt in mijn eerste interruptie, maar dat maakt verder niet uit. Ik heb de heer Bakker hier vorige week bij de algemene financiële beschouwingen niet over gehoord. Kan ik de heer Bakker er morgen op aanspreken dat wij hier zaken over gaan doen? Dat kan met een goede motie die het kabinet opdracht geeft het belang van glas, het belang van breedband ook in budgettaire zin niet straks, maar morgen veel meer te gaan borgen.

De heer Bakker (D66):

Ik heb dat vorige week niet gedaan, omdat ik wist dat het advies van de Impulscommissie eraan kwam. Soms moet je het goede moment afwachten. Mocht het antwoord van de minister mij echter niet aanstaan of als ik de indruk heb dat de minister wel een steuntje vanuit de Kamer kan gebruiken, dan moeten wij misschien morgen iets moois laten groeien.

Voorzitter. Ik wil het ook hebben over de breedband. De wetgeving die de vrije toegang tot de kabel moet waarborgen, is klaar, maar hoe staat het met de uitvoering? Die is jarenlang tegengehouden en geblokkeerd. Naar mijn gevoel vertonen kabelaars op dit moment typisch monopolistengedrag als het gaat om het toelaten van andere aanbieders op de kabel. Zij zijn gebaat bij een zo langdurig mogelijke "customer lock". Zij hebben de consument aan een touwtje en kunnen hem uitmelken. Dat willen zij vooral even zo houden. Ik wil dat de kabel toegankelijk wordt voor andere aanbieders en dat dit snel gebeurt. Naar mijn gevoel moet dat snel te regelen zijn.

Over monopolisten gesproken: er is de laatste dagen een discussie ontstaan over de pechhulpverleningsmarkt. Dat is een mooi nieuw woord. Vorige week hadden wij de betonstraatstenensectorfraude; nu hebben wij de pechhulpverleningsmarkt. Ik wil niet op voorhand allerlei monopolisten beschuldigen, maar het komt mij voor dat degene die tot nu toe het alleenrecht had op de weg in zijn gele autootjes, onaangenaam verrast is door een concurrent die zich op het grote publiek richt. Die zal wel proberen om zijn eigen positie veilig te stellen. Dat deden monopolisten als de KPN en de kabelaars ook toen zij te maken kregen met concurrentie. Op zichzelf is daar niets mis mee. Het is alleen de vraag of dat met de geëigende middelen gebeurt en of de consument niet te veel wordt vastgehouden. Het is ook de vraag of de mogelijkheid om slechts eens per jaar op te zeggen, redelijk is in deze situatie. Ik herinner mij de discussie over de mogelijkheid tot het veranderen van provider met behoud van je telefoonnummer. Ik denk ook aan wat er moet gebeuren in de bergingsmarkt na een ingreep van de wegenwacht of na een pechhulpvraag. Het gerucht doet de ronde dat de bergingsmarkt wordt gemonopoliseerd met als gevolg dat effectieve concurrentie niet kan ontstaan. Aangezien de minister altijd zegt dat marktwerking in het belang van de concurrent is, vraag ik hem om hierover op korte termijn, voor de opzegdatum van 15 november aanstaande, naar zijn goeddunken te overleggen met betrokkene, de NMa of met beide om na te gaan of de zaken goed verlopen.

Mevrouw Kant (SP):

U zei dat marktwerking er was voor de consumenten. Ik had nog een vraag aan u. Ik heb een mooie aanleiding gevonden om die te stellen. In mijn betoog zei ik al dat de heer Van der Schouw, een partijgenoot van u uit de Eerste Kamer, heeft gesteld dat marktwerking in de energiesector kan uitlopen op een mislukking doordat er van een vrije markt vrijwel geen sprake is indien er een overdaad aan bureaucratische regels en toezicht bestaat. Hij stelt dus ter discussie dat marktwerking in het belang van de consument is. Bent u het met hem eens of is hij een eenzaam lid van uw partij?

De heer Bakker (D66):

Natuurlijk ben ik het met hem eens dat een overmaat aan bureaucratische regels en aan toezicht nadelig kunnen zijn voor de marktwerking.

De voorzitter:

Mag ik u vragen om te antwoorden dat u het met hem eens bent zonder erover uit te weiden? Als u dat niet doet, krijgen wij een probleem met de avondpauze. U hebt uw spreektijd al met drie minuten overschreden. Wil mevrouw Kant nog iets vragen over de instemming van de heer Bakker met wat zij citeert?

Mevrouw Kant (SP):

Instemming is mooi, maar als er vraagtekens te zetten zijn bij de marktwerking in de energiesector, wil ik er graag opnieuw over in discussie met de fractie van D66.

De heer Bakker (D66):

Nee, want dan wilt u een principe aantasten. Voor mij is altijd de vraag of marktwerking goed is voor de consument. Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo moet er voldoende concurrentie zijn en sprake zijn van een transparante markt. Die discussie hebben wij meerdere malen gevoerd, dus die doe ik niet over. Het gaat om de consument; dat is altijd onze toetssteen. In het verleden hebben niet wij, maar kabinetten hier wel eens tegen gezondigd. Denk maar aan het geval van de Nederlandse Spoorwegen.

Uit de parlementaire enquête naar fraude in de bouwnijverheid is gebleken dat een verdere professionalisering van aanbestedingen nodig is, in het bijzonder door kleinere overheden als gemeenten en dergelijke. Mijn fractie heeft naar aanleiding daarvan geopperd om een kenniscentrum op te richten waar publieke organisaties terecht kunnen voor vragen en advies. Nu blijkt dat het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het ministerie van Economische Zaken elk een kenniscentrum gaan oprichten. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gaat een kenniscentrum "bouw" oprichten en het ministerie van Economische Zaken een kenniscentrum dat is gericht op sectoren, leveringen en diensten. Beide kenniscentra gaan na een evaluatie van een termijn van drie jaar samen. Ik vind het onzin dat er meerdere kenniscentra bestaan. Volgens mij is er ook geen reden toe. Ik ga er niet mee akkoord dat twee ministeries in een tijd als deze waarin wij elk dubbeltje omdraaien, twee kenniscentra oprichten omdat zij het ambtelijk niet eens kunnen worden. Dat is volgens mij verspilling, vooral als je bedenkt hoeveel overheadkosten deze centra meebrengen. Wat mij betreft, verhindert de Kamer de oprichting van die kenniscentra.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Minister Brinkhorst heeft de laatste tijd van zich doen spreken. Citaat: "Dit land heeft een grote beurt nodig." Citaat: "Dit kabinet is nog lang niet klaar met de hervorming van de verzorgingsstaat." Citaat: "Hier zit een hervormer pur sang; wat moet ik anders, met vakantie gaan?" Dit laatste is misschien geen gek idee, want minister Brinkhorst grossiert in pittige opvattingen, maar hij blijkt toch geregeld voor zijn beurt te spreken. De aanpak van de WW, verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd; wij hebben het toch echt allemaal gehoord, het kabinet voelt er allemaal niets voor. Moet ik concluderen dat hier eigenlijk een tamelijk machteloze minister van EZ zit, die buiten wel van alles roept, maar binnen weinig klaar maakt?

Bij nader inzien blijkt ook deze minister, deze hervormer pur sang, toch de grootste verdediger van de talrijke taboes van dit kabinet, maar dan wel geruisloos. De aftrek van de hypotheekrente, de fiscalisering van de AOW, een voorstel van de Raad van State, de bakken met geld voor asfalt en beton – de heer Bakker sprak er zojuist ook over – maar niet voor onderwijs, deze hervormer pur sang blijkt een aanhanger van de talrijke taboes van Balkenende II en gaat werkelijke hervormingen uit de weg.

Hier zit een minister die zich verleden jaar minister van milieu noemde, maar de echte staatssecre taris van milieu heeft onlangs al laten weten dat de milieuschuld doorgeschoven wordt naar een volgend kabinet. Hoezo hervormer?

Hier zit een minister van de oude economie en vooral van de gevestigde belangen. Terwijl het MKB de banenmotor van de economie is, gaat er in krappe tijden groot geld naar verlaging van de winstbelasting, een douceurtje voor vooral grote bedrijven.

Hier zit een minister die in ieder geval als voorzitter van de Europese Unie het Amerikaanse model nastreeft: ruim de verzorgingsstaat op en de groei komt vanzelf. Maar heeft de minister ook echt nagedacht over het Amerikaanse model, over de groeiende onderklasse in de Verenigde Staten van tientallen miljoenen mensen die zelfs met twee banen en een werkweek van meer dan 90 uur per week niet boven de armoedegrens uit komen? Wil deze minister van innovatie deze Derde Wereld-economie uit de Verenigde Staten werkelijk in huis halen? Is dat hervormen?

Hier zit een minister die onder verwijzing naar Denemarken – nationaal is ineens het Scandinavische model zijn oriëntatiepunt – het ontslagrecht zou willen hervormen. Maar zoals ik al zei, hij vergeet dan toch echt dat men daar een zeer riante WW heeft, en nog meer dan dat. Pleit hij daar dan ook voor? Daar heb ik hem nooit over gehoord.

Hier zit een minister van kennis en innovatie in een kabinet dat alvast de collegegelden verhoogt en 30-plussers van de universiteit af gooit. Het is gerepareerd dankzij de coalitie, niet dankzij deze hervormer pur sang. Hoe kon dit nu eigenlijk gebeuren, minister van kennis en innovatie?

Voorzitter. Wat wil deze minister nu eigenlijk zelf? Zijn begroting maakt op ons niet veel indruk. Keihard trekken aan duurzame energievoorziening is er niet bij. Er is geen ambitie om dit land werkelijk duurzamer en minder afhankelijk van olie te maken; daarvoor zijn echte, zeer harde hervormingen nodig, op weg naar 50% duurzame energie in 2030. Innovatiebeleid belangrijk? De laatste evaluatie was vrijwel dodelijk. Het primaat van het innovatiebeleid ligt alweer bij een ander, namelijk de premier. Uit de nota over het industriebeleid heb ik begrepen dat elke sector nu z'n eigen contactpersoon krijgt. De Groeibrief gaat alleen maar over andere departementen, niet over het departement van EZ zelf.

Wat doet EZ nu eigenlijk zelf? Gaat het ministerie nu regelen, bijdragen, activeren, bevorderen, de boer op om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat het enorme probleem van het tekort aan stageplaatsen wordt opgelost? Gaat EZ ondernemers echt dwingen op het pad van maatschappelijk verantwoord ondernemen? Dat is toch de toekomst, dat is toch structurele hervorming van het ondernemerschap? Vrijheid, blijheid. Gaat EZ helpen, nu wij op weg zijn naar vergrijzing, dat 1,1 miljoen vrouwen aan de slag kunnen, opdat wij ons echt kunnen voorbereiden op de vergrijzing? Nooit iets van gehoord. Wij hebben hierbij even gebenchmarkt, want dat doet deze minister graag. Nederland is als het om de participatie van vrouwen gaat, het Jutland van Europa. Er is één land dat het slechter doet: Malta. Hier ligt misschien toch nog wel een taakje voor deze minister, maar wij horen hem er niet over. Wanneer neemt het ministerie nu zelf de verantwoordelijkheid in plaats van anderen van het werk te houden? Ik merk er niets van.

Ik stel dan ook voor om maar eens echt door te pakken met hervormingen. De tijd van pappen en nat houden is voorbij, verdedig nu niet uw eigen belang, minister, maar maak Nederland klaar voor de toekomst en hef het ministerschap van EZ gewoon op. De echte minister van innovatie zit immers op Onderwijs, de echte minister van economie zit op Financiën en de echte minister van duurzaamheid hoort thuis op VROM. Maar ja, die is er even niet; dat wordt de volgende kabinetsperiode. Voorzitter. Als deze minister er nu anders over denkt, dan hoor ik dat graag. Maar ik vraag hem, als hervormer pur sang, eens kritisch in de spiegel te kijken. Vraag niet wat het land kan doen voor EZ, maar vraag wat EZ voor het land kan doen. Ik vrees dat het niet veel is, maar ik daag hem uit.

Door getreuzel van het kabinet, van deze en een vorige minister van Economische Zaken, die overigens snel verdwenen was en tijdelijk werd vervangen door een staatssecretaris, staat de eerste windmolen op zijn vroegst in 2007 in zee. Dat had al volgend jaar kunnen zijn, als mijn motie van twee jaar geleden gewoon was uitgevoerd. Die hield namelijk in voorkeurgebieden aanwijzen, vergunningen verlenen, bouwen. Dat is niet gebeurd. Er was sprake van stilstand, nadenken, bureautje zitten, weer niets gebeurd. Ik vraag deze minister om de grootst mogelijke haast. In 2010 moet er, zoals hijzelf zegt, 700 megawatt op zee staan. Anders haalt hij de doelstelling duurzame energie voor 2010 niet. Er liggen al een paar jaar vergunningaanvragen in zijn la te verstoffen, met een doorlooptijd van anderhalf tot twee jaar. Met de heer Aptroot zeg ik tegen de minister van EZ: aanpakken, doorpakken, snel vergunningen geven ook voor wind op zee, zodat wij eindelijk iets doen aan duurzame energieontwikkeling.

De heer Aptroot (VVD):

De heer Vendrik heeft voor de grote windmolenparken in zee als argument genoemd de doelstelling in 2010. Vindt hij ook niet dat je een kosten-batenanalyse zou moeten maken? Is hij bereid om fors te investeren in windmolenparken waarvan wij weten dat er miljoenen belastinggeld bij moet omdat ze volstrekt onrendabel zijn?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Gaan wij weer studeren? Weten wij het nu nog niet? Moeten wij weer onderzoeken? Moeten wij weer drie jaar wachten?

De heer Aptroot (VVD):

Wij weten het wel, maar de heer Vendrik gebruikt de reële cijfers niet. Het is zo verliesgevend als wat. In een interview in de NRC waarnaar hij verwijst, zegt hij zelf dat windenergie best rendabel is te maken als alle andere vormen maar worden belast. Als je de energievormen op dit moment vergelijkt, betekent het dat de windmolenparken onrendabel zijn. Dat is werkelijk dramatisch. Als je het goed wilt doen, doe je eerst verder onderzoek en kom je daarna tot een rendabele vorm.

Als u echt over energie bezorgd bent, mijnheer Vendrik, dan onderzoeken wij windenergie, dan onderzoeken wij zonne-ernergie en dan onderzoeken wij ook de mogelijkheden in de toekomst voor veilige kernenergie. Maar daar wilt u niet aan. U bent zo dogmatisch als wat!

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb geen behoefte aan onderzoek naar wat al bekend is. Veilige kernenergie bestaat niet. Dat gaan wij dus niet doen. Wind op zee is absoluut onontbeerlijk om van onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen af te komen. En het is inderdaad waar, vergroening van de belastingen is dringend nodig – elk jaar weer – om ervoor te zorgen dat alternatieve energieopties vanzelf renderend worden, zodat wij niet hoeven te subsidiëren. Dat wil de VVD niet. Vervolgens gaat er weer een klap subsidiegeld tegenaan, maar dat mogen wij dan niet uitkeren. Vervolgens gaan wij weer onderzoeken.

Voorzitter. Het is een serieus vraagstuk – ik zou bijna zeggen: voor GroenLinks het belangrijkste vraagstuk voor Nederland in de toekomst – hoe wij naar een duurzame samenleving gaan, naar een duurzame economie die niet meer afhankelijk is van fossiele brandstof. Mijnheer Aptroot, wij kunnen niet zo lang meer wachten. Wij moeten nu echt eens een keer gaan doorpakken.

De heer Aptroot (VVD):

Klopt de conclusie dat de heer Vendrik zegt dat windenergie duurzame energie is en rendabel is als de andere vormen van energie fors worden belast?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Vanzelfsprekend. Als het al rendabel was, hadden wij in Nederland en de ommelanden al vele windmolenparken gehad. De pest van de fossiele brandstoffen en de wijze waarop wij daarmee in de belastingwetgeving in het verleden zijn omgegaan, is dat milieuvervuiling niet wordt geprijsd en dat men eigenlijk gesubsidieerd wordt voor CO2-uitstoot, Langzaam, stukje voor stukje, zijn wij dat aan het inlopen.

Die route moet met kracht worden vervolgd. Vorig jaar zat het met deze hervormer pur sang op Economische Zaken nog tegen. Toen had het kabinet een grijs belastingpakket. Toen namen de files toe, met dank aan de VVD, en nam de uitstoot toe, met dank aan het CDA. De heer Wijn en mevrouw Peijs wisten het allemaal niet meer te repareren. Dit jaar is het wat beter. Eindelijk komt de vergroening van de belastingen weer een beetje op gang. Het einddoel is inderdaad dat milieuvervuiling een prijs krijgt. Langs de weg van goede groene heffingen komen vanzelf duurzame energieopties in beeld. Zo maken wij een start, zoals ook de minister van Economische Zaken in zijn laatste brief vanmiddag zegt, en kunnen wij eindelijk efficiencyvoordelen gaan behalen door grootschalige productie, grootschalige plaatsing, leereffecten en minder lasten per eenheid product. Dat is de toekomst waar wij naartoe moeten.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb de toekomst begrepen: het komende jaar bovenop wat het kabinet al moet doen, 500 mln euro extra energieheffingen voor het midden- en kleinbedrijf. Dat betaalt straks jaar in, jaar uit de dure windmolenparken. Bedrijfsleven en werkgelegenheid zijn u zeer dankbaar, maar niet heus!

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijnheer Aptroot, wat een vergissing weer! U valt het kabinetsbeleid aan, dat inderdaad de tweede tranche van het verbruik van gas en elektra wil belasten. Doe met ons mee en spreid het eerlijker over het gehele bedrijfsleven. Dat is precies wat GroenLinks wil. Kennelijk heeft u daar een probleem mee. Misschien kunnen wij er in tweede termijn of bij het Belastingplan met uw collega's van de afdeling fiscaal goede zaken over doen. Ik ben het met u eens: het MKB betaalt en het grote bedrijfsleven rendeert. Wat is dit voor land? Ook het grote energieverbruikende bedrijfsleven loopt dit jaar weer binnen: geen energiebelasting, geen heffing. Voor zover zij meedoen aan het CO2-allocatieplan, de veiling in Europees verband, is deze minister ook nog bezig hele industrietakken eruit te gooien, zodat zij gewoon mogen doorgaan met vervuilen. Zie de chemische industrie. Dat is niet aanpakken; dat is gewoon stil zitten, achterover leunen en kijken of die duurzame-energietoekomst ooit werkelijkheid zal worden. Daar zijn wij tegen.

De heer Aptroot (VVD):

De heer Vendrik gaat eraan voorbij dat hij niet de motie van de coalitie heeft gesteund om 100 mln van de energieheffing af te halen, juist om die heffing te verlagen voor het MKB. Nee, hij legt er 0,5 mld bovenop die vooral bij het MKB terechtkomt. Het is zo te lezen in de eigen tegenbegroting van de heer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vind het in ieder geval sympathiek dat de heer Aptroot de moeite heeft genomen om mijn tegenbegroting te lezen, maar hij begrijpt het nog niet helemaal. Wij komen er later op terug, namelijk via het amendement op stuk nr. 9 van de heer Van Dam en mij.

Met een breed vergroeningspakket om een duurzame toekomst dichterbij te brengen, moeten wij niet wachten tot een volgend kabinet, zoals de heer Van Geel heeft gezegd. Wij moeten er vandaag mee starten. Dat genereert middelen voor lastenverlaging op arbeid. Kijkt u even naar de microlastendruk in de CPB-doorrekening van onze tegenbegroting. Dat is interessant en zou de heer Aptroot kunnen aanspreken.

Dit kabinet heeft van de minister van Economische Zaken een bijdrage gevraagd voor het verlagen van de winstbelasting. Die is geparkeerd op een taakstellende post en deze minister mag de komende jaren uitzoeken waar hij het vandaan haalt. Daaruit wordt de verlaging van het algemene tarief gefinancierd. Dat is niet goed voor het MKB. De heer Aptroot zal dat met mij eens zijn. Het kabinet heeft er echt te weinig aandacht voor: die kleine innovatieve ondernemingen waar de banen van de toekomst worden gemaakt. Daar kunnen wij wat aan doen. Als wij het amendement op stuk nr. 9 aannemen, ontstaat het volgende beeld. De staatssecretaris van Financiën kan binnenkort het opstapje in de vennootschapsbelasting, het eerste deel winst tot ongeveer € 22.000, verlagen met ingang van volgend jaar van 29 naar 25%. Dat is prachtig. Laten wij de minister van Economische Zaken vragen om daaraan een bescheiden bijdrage te geven. Hij heeft veel geld op zijn begroting voor bevordering van het ondernemingsklimaat. Met dat klimaat is niet zoveel mis. Het probleem is dat de ondernemers op dit moment moeten worden gesteund. Laten wij het geld dan ook beter besteden. Ik vraag de collega's, de heer Aptroot voorop, te strijden voor het MKB. Wij gaan samen met het amendement op stuk nr. 9 een heel mooie toekomst tegemoet.

De heer Aptroot (VVD):

Is de post waar het van afgaat bedoeld voor de consument of voor het bedrijfsleven? Is het niet gewoon een koekje van eigen deeg, iets uit de eigen trommel? De heer Van Dam zegt terecht "een sigaar uit eigen doos". Ik gebruikte een verkeerde uitdrukking. Dank u, mijnheer Van Dam, voor uw positieve inbreng.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Een koekje uit eigen trommel; die uitdrukking kende ik nog niet, maar ik begrijp wat er wordt bedoeld. Het is evident waar ik voor ben. Kleine ondernemers die een bescheiden winstinkomen hebben en daarover belasting verschuldigd zijn, kunnen een tariefverlaging tegemoet zien van 4 procentpunten. Dat is een daling van de winstbelasting voor die kleine ondernemers van 16 à 17%, te realiseren in één jaar. Ik vraag daarvoor een bijdrage aan de minister van Economische Zaken. Op artikel 3 staat een aantal programma's geparkeerd in het kader van het bevorderen van het ondernemingsklimaat. Dat doe ik. Ik leg hier de collega's voor dat ik een verlaging van het opstapje een veel beter instrument vind om de ondernemers wat wind in de zeilen te geven en het MKB ruimte te geven voor nieuwe investeringsplannen, voor innovatie en ook voor het overleven in slechte tijden; vandaar mijn voorstel.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. De minister van Economische Zaken heeft de twijfelachtige eer om van alle bewindslieden het meest zuiver in de liberale leer te zijn. Hij doet er vergeleken met zijn collega's graag een provocerend schepje orthodoxie bovenop. Zo pleitte hij vóór de verschijning van de zogenaamde groeibrief voor verdere versobering van de WW, de 40-urige werkweek en verhoging van de pensioenleeftijd. Hij geeft persoonlijk weliswaar het goede voorbeeld, maar heeft niettemin een klein geloofwaardigheidsprobleem. Hoewel de groeibrief medeondertekend is door zijn collega De Geus, roept het wel de vraag op: waar bemoeit EZ zich mee? Wat voegt dit stuk toe aan alles wat het kabinet al heeft geschreven? Hoe denkt EZ te kunnen verwezenlijken wat grotendeels onder verantwoordelijkheid van collega-ministers valt?

Ten diepste dringt zich de vraag op: waar ligt de kerntaak van het departement? Een goed antwoord op die vraag acht mijn fractie datgene wat in de vorige week verschenen industriebrief is opgeschreven. Daarin wordt erkend dat EZ met de rug naar het bedrijfsleven stond en nu, in de woorden van de staatssecretaris, weer hart, oog en oor heeft voor de industrie, verantwoordelijk voor bijna 50% van onze economie. Daar ligt mijns inziens een kerntaak van het departement: betrokkenheid en een open oor en oog voor obstakels van concrete bedrijven en sectoren. Aanspreekpunt zijn, prima. In dat opzicht zijn wij de bewindslieden erkentelijk voor het feit dat een vorig jaar bij deze begrotingsbehandeling ingediende motie ook is uitgevoerd. Wij zullen er later over doorspreken. Ik zeg er wel iets bij. Zeggen dat je iets belangrijk vindt is één, de daad bij het woord voegen is twee. Daar moeten wij elkaar in het vervolg scherp bij houden.

Het meldpunt tegenstrijdige regelgeving is ook een goed voorbeeld van wat het departement moet doen. Hoeveel knelpunten zijn er inmiddels opgelost? Regiospecifiek beleid was ook een beleidsterrein dat hoorde bij EZ. De stemmingsuitslag van vanmiddag over de steun aan het Noorden roept helaas de vraag op of dit beleid niet evengoed door Verkeer en Waterstaat, OCW of VROM kan worden uitgevoerd. Ik zal de staatssecretaris tijdens deze begrotingsbehandeling nog het resultaat overhandigen van een in het Noorden gevoerde handtekeningen- en brievenactie "Steun aan het Noorden" als een stimulans om er toch nog wat te maken.

De minister van EZ doet terecht zijn best om de bouwsector te normaliseren. Dat is geen eenvoudige klus. Durft deze minister er zijn hand voor in het vuur te steken dat het op dit moment gedaan is met iedere vorm van verboden vooroverleg? Wat doet het ministerie samen met andere ministeries aan de grote problematiek van het zwartwerken? BouwNed maakte juist vorige week bekend dat de kleine bouwbedrijven jaarlijks ongeveer 1,8 mld aan omzet mislopen door zwartwerkers. Ook de overheid loopt hierdoor veel geld mis. Wat doen wij aan deze beunhazerij? De Algemene Rekenkamer liet recent zien dat de aandacht van de overheid voor dergelijke fraudes maar zeer beperkt is. Wij zouden dat graag anders zien.

Terecht zet EZ in op transitie naar een duurzame energievoorziening. Wij wachten de studie af naar de maatschappelijke kosten en baten. Mijn fractie heeft de indruk dat nog zwaarder kan worden ingezet op grote klappers in energiebesparing. Wil de minister een inventarisatie maken van de doorbraken die bij de grote industriële installaties gerealiseerd zouden kunnen worden? Ik denk ook aan warmtewinst, waarin volgens TNO met technische maatregelen een reductie van 50% haalbaar is. Dat is een besparing van 250 à 300 mld, die wij niet moeten laten lopen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. De minister van EZ is een gedreven man. Hij heeft in de afgelopen tijd regelmatig van zich laten horen, bijvoorbeeld over het verhogen van de arbeidsparticipatie. In de discussies hierover valt nogal eens te horen dat het kabinet dit doet voor de komende generaties, voor onze kinderen en kleinkinderen. Voor een regering die deze taak serieus neemt, is vooruitkijken natuurlijk een deugd. Wij mogen de komende generaties niet opzadelen met de door ons gecreëerde problemen. Maar in dit licht verbaast het mijn fractie dat de minister in zijn beleidsagenda zo ongeclausuleerd inzet op verhoging van de arbeidsparticipatie. Het zal hem bekend zijn dat veel mensen in Nederland juist niet of slechts beperkt werken, omdat zij er als ouders van doordrongen zijn dat het in het belang van de komende generaties is dat er aandacht is voor kinderen en ruimte voor opvoeding. Deze staatssecretaris zal dat ook aanspreken, juist vanwege de heugelijke dingen die zij kortelings heeft meegemaakt. Verdient dit aspect juist niet meer de aandacht van de bewindslieden?

De heer Bakker (D66):

Mag ik dat begrijpen als een pleidooi van de heer Van der Vlies voor een betere regeling van de kinderopvang dan de regeling die het kabinet in dezen voor ogen staat? Dan wil ik hem daarbij namelijk wel graag steunen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Nee, dat heeft u te kort door de bocht geconcludeerd.

De heer Bakker (D66):

Daar was ik al bang voor.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het gaat mijn fractie erom dat de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen onvervreemdbaar is. Aan die verantwoordelijkheid moet gestalte gegeven worden. Hoe dat gebeurt, is aan die ouders. Let wel, ik heb het over meervoud, ouders, dus vaders en moeders en moeders en vaders.

De heer Bakker (D66):

En ook moeders en moeders en vaders en vaders, zo voeg ik er maar even aan toe. Dat is in deze samenleving ook aan de orde. Waar het nu om gaat, is of u het er ook mee eens bent dat hun dan ook daadwerkelijk die keuze wordt geboden. Voor veel ouders wordt de kinderopvang onbetaalbaar en onbereikbaar. Wij hebben tegen het wetsvoorstel kinderopvang gestemd, overigens om andere redenen dan u heeft gedaan, maar misschien kunnen wij elkaar op die eigen keuze vinden. Want er is namelijk nog wel wat te winnen op dit punt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ja, eigen verantwoordelijkheid. Dat is inderdaad het punt.

Onder andere tijdens de AO's over Innovatie en Pieken in de Delta heeft de SGP-fractie de afgelopen tijd de vinger gelegd bij de sterke nadruk die wordt gelegd op de Randstad. De rest van de economie mag echter niet uit het oog worden verloren. Hierbij is het goed om te kijken naar opmerkingen van de VNG over de moeilijkheden rond cofinanciering. Er worden stevige eisen gesteld rond bedrijventerreinen en innovatie. Hierdoor blijft weinig ruimte over voor eigen prioriteiten en beleid dat speciaal afgestemd is op de regio. Vooral kleinere gemeenten buiten de geselecteerde regio's lopen hier tegenaan. Graag aandacht voor de onrust hierover bij die gemeenten.

De Industriebrief geeft meer inzicht in de knelpunten bij de Nederlandse industrie. Vooral de conclusie dat de rode draad die door de knelpunten loopt een overheid is die te veel op afstand staat van de industrie mag niet worden genegeerd. De aangereikte oplossingen lijken echter vooral een voortzetting te zijn van het bestaande beleid. Dit is naar onze opvatting sterk met elkaar in tegenspraak. Graag een reactie.

De analyse van de Industriebrief leidt bij de SGP-fractie nog des te meer tot de conclusie dat er ook te weinig aandacht is voor kleinere bedrijven in het algemeen en familiebedrijven. Alle positieve aandacht voor een sterke concurrentiepositie op internationaal niveau laat hun positie gemakkelijk ondersneeuwen. Europees onderzoek laat zien dat 10% van de bedrijfsoverdrachten uitloopt op faillissement. De SGP-fractie vindt dit erg alarmerend! De voorgestelde versoepeling van het fiscale klimaat geeft wat lucht. Ondernemen is echter niet alleen overdragen, maar ook investeren en uitbouwen. Daarvoor moeten goede randvoorwaarden zijn. Volgens de rapportage van MKB-Nederland van september jongstleden ontbreekt het deze bedrijven aan vertrouwen. Omzet, werkgelegenheid en winstgevendheid nemen af. Ook zijn deze bedrijven onzeker, bijvoorbeeld door de veranderingen in de sociale zekerheid. Mijn fractie wil stevige aandacht voor de vraag hoe het klimaat voor deze bedrijven, in al hun diversiteit, sociaal-economisch en fiscaal kan verbeteren.

De winkelopenstelling op zondag levert mijn fractie blijvende zorgen op. Nog deze dagen stuitten wij op een voorbeeld van een supermarkt in een Leidse woonwijk die, naar blijkt zonder vergunning, gewoon elke zondag open is. Hoe is het eigenlijk met de handhaving door de gemeenten gesteld? Wij roepen de bewindslieden op, ook bij dit onderwerp alert te blijven.

Voor ondernemers is de aandacht voor veiligheid helaas steeds meer noodzakelijk. Kleine winkeliers hebben te maken met een toenemende dreiging van criminaliteit. Als tegenoffensief is een actieprogramma Veilig ondernemen opgezet. Zowel voor de ondernemers zelf als voor de aantrekkelijkheid van het ondernemerschap is meer aandacht hiervoor nodig. Wij willen graag een reactie op de suggestie om de aantoonbare beveiligingsinvesteringen van bedrijven fiscaal aftrekbaar te maken.

Voor de scheepsbouw is er nog geen gelijk speelveld binnen de EU. De verlengde TROS-regeling loopt tot eind maart. En dan? Toch geen herhaling van de misère van de achter ons liggende jaren?

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De regering zal morgenmiddag antwoorden.

De vergadering wordt van 18.55 uur tot 20.25 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven