Vragen van het lid Van der Laan aan de minister van Justitie over de vraag waarom het oordeel over de mogelijke strafbaarheid van de drie boeken "Fatwahs of muslim women", "De weg van de moslim" en "Gids voor islamitische opvoeding" niet aan de rechter is voorgelegd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Mijnheer de voorzitter. Met stijgende verbazing heb ik de motivering van het OM gelezen om niet tot vervolging over te gaan in de zaak over drie islamitische boeken. In het boek De weg van de moslim staat over homo's: "Ibn Abbes zei: men zoekt de hoogste constructie, waarvan men ze vanaf het terras met het hoofd naar beneden gooit, vervolgens doodt men ze met stenen." Volgens het OM is dit "beledigend omdat de boodschap voor homoseksuelen is dat zij onwaardig zijn om te leven". Maar het OM gaat niet tot vervolging over omdat deze verhandeling "in direct verband staat met de geloofsopvatting". Dit betekent, met andere woorden, dat beledigen mag, mits je het in een religieuze context doet. Anders gezegd: gelovigen hebben meer vrijheid van meningsuiting dan niet-gelovigen. Is de minister dit met het OM eens? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van minister De Graaf in het grondrechtendebat, dat vrijheid van godsdienst geen vrijbrief mag zijn om te beledigen of te discrimineren?

Als het kabinet, bij monde van oud-minister De Graaf, vindt dat godsdienstvrijheid geen vrijbrief mag zijn om te beledigen en te discrimineren, dan neem ik aan dat het kabinet ook vindt dat godsdienst geen vrijbrief mag zijn om op te roepen tot geweld. Maar ook dat ziet het OM anders, want volgens het OM betreft het hier geen strafbare oproep tot geweld, omdat in de uitlating geen oproep is te lezen die gericht is tot individuele moslims. Het boek heet evenwel "De weg van de moslim". Het heet niet: een historisch overzicht van islamitische wetgeving. Hoeveel concreter moet een oproep in een modern boek zijn, wil het OM eindelijk wel tot vervolging overgaan?

Ik geef een tweede voorbeeld. In het boek "Fatwahs of muslim women" staat: "Circumcision should be observed to women". Daarvan zegt het OM dat de paragraaf mogelijk aanzet tot gewelddadig optreden tegen vrouwen, maar dat de context waarin deze gelezen moet worden, het strafbare karakter aan de passage ontneemt. Vervolgens komt er een historische, theologische verhandeling over hoe de profeet Mohammed deze hadith nu eigenlijk bedoeld heeft. Gisteren sprak ik met een islamgeleerde en die vertelde mij dat de profeet het helemaal niet zo bedoeld heeft en dat genitale verminking van vrouwen zelfs onislamitisch is. Met andere woorden: om niet tot vervolging over te hoeven gaan, houdt het OM zich bezig met koran- en hadithinterpretatie en doet dit dan kennelijk op een onvakkundige en/of bestrijdbare manier. Ik vraag mij af of de minister vindt dat dit inderdaad de taak is van het OM.

Behalve voor historicus en islamoloog speelt het OM ook voor rechter, namelijk door te beslissen dat het niet aan de rechter moet worden voorgelegd. Mijn laatste vraag is dan ook hoe dit zich verhoudt tot de positie van het kabinet – wederom bij monde van oud-minister De Graaf – dat het aan de rechter is om de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting te wegen. Het OM geeft de rechter die kans niet en beroept zich hierbij op de jurisprudentie. De El-Moummizaak, in 2001, ligt ondertussen alweer vier jaar achter ons en sinds die vier jaar is er jurisprudentie en is er ongelooflijk veel gebeurd in Nederland. Wat dat betreft had de fractie van D66 zich kunnen voorstellen dat een nieuwe toetsing door de rechter juist wel op zijn plaats was geweest. Ook daarop verneem ik graag de reactie van de minister.

Minister Donner:

Voorzitter. Het Openbaar Ministerie is met betrekking tot een aantal teksten die hier eerder uitvoerig zijn besproken, na studie en na onderzoek, ook door het expertisecentrum van het OM, tot de conclusie gekomen dat er in twee gevallen, althans wat betreft de teksten die hier aan de orde zijn, geen sprake is van een strafbaar feit. Ten aanzien van een derde tekst die hier niet eerder is besproken, is het Openbaar Ministerie tot de conclusie gekomen dat er wel sprake is van een strafbaar feit, althans van een potentieel strafbaar feit. Dat heeft geleid tot een aantal handelingen, waardoor een boek uit de handel is genomen en in ieder geval ook uit bibliotheken is verwijderd, omdat een desbetreffende tekst potentieel beschouwd zou kunnen worden als een vorm van antisemitisme.

Wat betreft de teksten die mevrouw Van der Laan zo-even heeft genoemd, is het Openbaar Ministerie op grond van de methodiek zoals die ook in de jurisprudentie van de Hoge Raad is ontwikkeld, tot de conclusie gekomen dat op zichzelf genomen in ieder geval de tekst over homofilie beschouwd kan worden als beledigend. Het betreft hier een tekst die in het boek geciteerd wordt in het kader van de vraag wat de verschillende standpunten zijn die in de loop van de tijd zijn ingenomen over sodomie. Deze tekst is vermoedelijk ongeveer vijftig jaar na het overlijden van Mohammed geschreven; de schrijver van de tekst is dus niet meer beschikbaar om zich te verantwoorden. Het betreft hier voorts een overzicht van wat de jurisprudentie is op dit terrein binnen de islam. Zou de tekst nu geschreven worden, dan zou volgens het OM sprake zijn van een mogelijk beledigende tekst. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad moet ook bij beledigende teksten gekeken worden naar de context waarin ze gedaan worden. Dat heeft niet specifiek met godsdienst te maken, dat geldt in het algemeen, dat zou ook gelden als bepaalde teksten die op zichzelf genomen als beledigend beschouwd kunnen worden, gebruikt zouden worden op een politieke bijeenkomst waar ze vanwege de context dan niet strafbaar zouden zijn. Het is dus geen specifiek punt van strijdigheid met grondrechten. Er is geen sprake van dat er vanuit het geloof in het bijzonder betere rechten zijn. In die zin is er dus geen discrepantie met de discussie die hier met collega De Graaf is gevoerd.

Voor het overige constateer ik dat het gaat om een oordeel op basis van een indringende beoordeling van de situatie. Er is geen sprake van een strafbaar feit. Ik heb geen aanleiding om op dit punt tot de conclusie te komen dat het OM in redelijkheid niet tot dit oordeel had kunnen komen. Voor het overige past het het OM niet om dan wél vervolging in te zetten, want dat zou misbruik van procedure zijn.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik vind het jammer dat veel van mijn vragen niet beantwoord zijn. De minister zei dat er in twee gevallen geen sprake was van een strafbaar feit. Er is nog een derde geval, namelijk het slaan van kinderen. Er wordt een oproep gedaan om kinderen vanaf tien jaar te slaan als zij niet gaan bidden. Ik vraag mij ter zijde af hoe dit zich verhoudt met het wetsvoorstel op grond waarvan de corrigerende tik verboden wordt. Moslimgeleerden zouden hebben gezegd dat de profeet het heeft gezegd. Wat mij aan al deze bepalingen stoort, is dat wordt gesproken over zaken in een historische context, over wat geleerden ervan gemaakt hebben. Het is zeer raar dat het OM zo'n analyse gebruikt om niet tot vervolging over te gaan en dus de rechter niet de kans geeft om het te plaatsen in een moderne context. Wij weten dat de mensen die deze boeken lezen, niet allemaal hoog opgeleide theologen met een zwaar historisch besef zijn. Mede daarom is het zo jammer dat de rechter hier geen uitspraak over kan doen. Wat is de reactie van de minister hierop? Ik vraag hem ook in te gaan op de vragen die hij in eerste instantie heeft overgeslagen.

Minister Donner:

Voorzitter. Het slaan van kinderen is op dit moment nog niet strafbaar; het wetsvoorstel dienaangaande is nog in voorbereiding. De derde tekst komt uit de "Gids voor islamitische opvoeding". Bepaalde passages daarin kunnen als antisemitisch beschouwd worden. Het OM heeft naar aanleiding daarvan stappen ondernomen. Het boek zal niet meer in de bibliotheken in te zien zijn, noch in circulatie worden gebracht.

Het is in het Nederlandse strafrecht niet zo dat iedere zaak maar aan de rechter wordt voorgelegd. Het Openbaar Ministerie is onderdeel van de rechterlijke macht en heeft voor de rechter een eigen taak bij de beoordeling of iets strafbaar is of niet. Als het Openbaar Ministerie tot de conclusie komt dat iets niet strafbaar is, is het ongepast om desondanks vervolging in te zetten en de zaak aan de rechter voor te leggen.

Ik ben mij er ten volle van bewust dat teksten die in het verleden zijn opgeschreven, aanstoot kunnen geven en tot geweld kunnen aansporen. Dat probleem hebben wij niet alleen bij dit soort teksten. Het punt heeft wel degelijk de aandacht van het Openbaar Ministerie. In deze context, in deze boeken is dat echter niet aan de orde. Het zijn geen teksten die voorgelezen worden, het zijn teksten die voor een deel aangetroffen zijn in de bibliotheek. Bij nader onderzoek bleken zij ook elders in Nederland aanwezig te zijn. Het ging niet specifiek om één moskee, ook gerenommeerde boekhandels stonden op de lijst.

Het is de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie om te bezien of iets in een bepaalde context al of niet strafbaar is. Daarop past het Openbaar Ministerie het recht en de huidige jurisprudentie toe. Ik wil nu niet discussiëren over de vraag of het Openbaar Ministerie dat wel of niet juist gedaan heeft. Dat is een oordeel waartoe noch ik noch de Kamer het meest bevoegd is. Als dat namelijk wel het geval zou zijn, zouden wij in wezen bezig zijn met het organiseren van een politieke justitie, waarbij in de Kamer besloten wordt wie er wel en wie er niet vervolgd wordt.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ook het CDA heeft met verbazing kennisgenomen van de uitspraak van het Openbaar Ministerie. Het CDA heeft altijd gesteld dat er grenzen zijn aan het vrije woord. Het is in ieder geval winst dat er nu toch drie teksten geschrapt zullen worden, namelijk de teksten over antisemitisme. Het CDA betreurt het echter dat alleen gekeken is naar de context in het boek van de teksten, en dat daarbij niet ook de context is betrokken van de plaats waar het boek zich bevindt, namelijk de Al Tawhidmoskee in Amsterdam. Deze moskee is al herhaalde malen in het nieuws gekomen vanwege haar invloed op en haar aanzetten tot radicalisering van jongeren. Ik noem ook de stichting Al-Haramain die op hetzelfde adres is gevestigd en die onder andere door Amerika op de VN-sanctielijst is geplaatst. Juist in een dergelijke context kunnen zulke teksten en dit soort boeken worden gezien als een legitimatie van en een aanzet tot geweld. Dat kunnen wij natuurlijk op geen enkele manier tolereren. Dat geldt voor zowel geweld tegen joodse mensen als geweld tegen homoseksuelen en tegen vrouwen en kinderen. Deelt de minister onze visie? Is hij bereid in de nota radicalisering daarop indringend in te gaan, vooral op de mogelijkheden dit in de toekomst wellicht op een bepaalde manier te vervolgen?

Minister Donner:

In de nota radicalisering zal op dit punt worden ingegaan. Datgene wat het Openbaar Ministerie nu doet, is precies wat mevrouw Sterk vraagt. De jurisprudentie geeft namelijk aan dat teksten die op zichzelf intrinsiek beledigend kunnen zijn of kunnen leiden tot opruiing of haatzaaiing, vanwege de context niet strafbaar kunnen zijn, maar impliciet vanwege de context wel strafbaar kunnen zijn. Een boek waarvan de enkele context was dat het op een bepaalde plaats aangetroffen werd, kan niet door die plaats een strafbaar feit zijn. Het is echter heel wel mogelijk dat het kan leiden tot een situatie waarin niet zozeer de tekst zelf als wel de wijze waarop die gebruikt wordt, een strafbaar feit oplevert. Dat is een punt dat voortdurend aandacht krijgt bij het Openbaar Ministerie. In die zin is datgene wat mevrouw Sterk vraagt nu het geval.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De exegese van de Koran die het OM zich heeft toegeëigend, vinden wij als D66 raar. Het OM geeft interpretaties van de Koran en van de islam waar je heel grote vraagtekens bij kunt plaatsen. De islamieten zelf vinden die interpretaties wellicht heel beledigend.

Het OM heeft verklaard dat de gelovigen op grond van hun geloof dergelijke uitspraken mogen doen. Staat dat echter niet haaks op de nota die de minister zelf heeft geschreven over de botsing van grondrechten en waarin wordt gesteld dat gelovigen qua uitspraken niets meer of minder te zeggen hebben dan ongelovigen?

Minister Donner:

Wat hier voorligt is geen interpretatie van de islam. Het gaat om een traditie, een wijze van uitleg van de ontwikkeling van het islamitisch geloof, zoals het rooms-katholieke geloof ook een bepaalde traditie heeft. De ene tekst dateert uit de zevende eeuw na Christus en de andere uit de dertiende eeuw na Christus. Zij staan in een boek waarin verzamelingen van uitspraken zijn opgenomen over een bepaald onderwerp.

Om gezag te hebben in het kader van de islamitische leer moeten vier wetscholen een denklijn volgen, bijvoorbeeld over besnijdenis. Geconstateerd wordt dat één wetschool het genoemde standpunt vertegenwoordigt en de andere niet. Dat is voor sommige imams ook grond om te zeggen dat het niets met de islam te maken heeft. Een dergelijke beschrijving van zaken die nu niet meer aanvaardbaar zijn, staat ook in talloze middeleeuwse boeken. Moet ik die boeken daarom uit bibliotheken verwijderen? Mogen zij daarom niet gelezen worden? Die vragen zijn niet aan de orde. Het Openbaar Ministerie heeft alleen te maken met de vraag wat het strafbare feit moet zijn, namelijk dat deze boeken hier werden aangetroffen. Zij werden niet voorgelezen, althans twee van de drie boeken lagen in een bibliotheek. Is dat feit als zodanig strafbaar? Dat het een interpretatie is van de islam moet hier niet bij worden gehaald. Door deskundigen op dit terrein is onderzocht of dit in deze context op enige wijze aanvaardbaar is.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Wat mij het meest...

De voorzitter:

Nee, dit onderwerp moet eventueel op een andere wijze besproken worden. Het kan niet uitvoerig besproken worden in de tijd die wij daar nu voor hebben. Dat is ook niet correct ten opzichte van anderen wiens vragen zijn goedgekeurd.

Minister Donner:

Gelovigen hebben niet meer rechten dan niet-gelovigen. Dit is ook onderwerp van de discussie over botsing van grondrechten. Verschillende grondrechten kunnen gecombineerd worden. Het boek ging over de uitleg van het islamitisch geloof, wat te maken heeft met vrijheid van godsdienst. Precies dezelfde interpretatie wordt gevolgd als politici bepaalde uitspraken doen die beledigend geacht kunnen worden, maar die vanwege de context waarin zij gedaan worden en vanwege de democratische vrijheden in die zin ook dan niet strafbaar zullen zijn. De methodiek heeft niets te maken met de specifieke botsing van het grondrecht van geloofsvrijheid en dat van de bescherming van personen tegen geweld. Het derde grondrecht dat hierbij aan de orde is, is de vrijheid van meningsuiting. Ik meen dat de heer Van der Ham in de discussie met de heer De Graaf heeft aangegeven dat hij tot de conclusie komt dat de uitspraak van de heer Van Dijke wat D66 betreft mogelijk moet zijn.

De heer Van der Ham (D66):

Daarom verbaast mij de redenering van het OM ook zo.

De voorzitter:

Ik realiseer mij dat vragen over dit onderwerp niet in twee zinnen beantwoord kunnen worden, maar ik vraag de minister toch om kort te antwoorden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Mijn eerste opmerking sluit aan bij uw opmerking. Het is een lastig onderwerp om zo even te behandelen. Wij hebben op 28 april vorig jaar van 17.30 uur tot 23.10 uur een debat gehad met vier ministers over passages in het boek "De weg van de moslim". Eén minister had daarvoor nog gezegd dat hij het boek verboden wilde hebben. Deze minister zei toen dat het hier om uitspraken gaat die lijken op te roepen tot handelen wat in enen male in strijd is met onze wetgeving. Tegen die achtergrond vind ik het wat merkwaardig dat wij in het kader van een "regiosnipper" in de dagbladen moeten vaststellen hoe het hiermee is afgelopen. Zou het tegen die achtergrond en vanwege de commotie over die zaak niet voor de hand hebben gelegen dat de Kamer wat uitvoeriger was geïnformeerd over de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek? Moet dit onderzoek meer dan een jaar duren, gelet ook op de onzekerheid en onduidelijkheid? Kan dit niet sneller?

De minister beklemtoont dat het om uitspraken uit een ver verleden gaat. Ik heb gevraagd welke rol het voorwoord heeft in het boek "De weg van de moslim", gedagtekend september 2000, waarin wordt gezegd: hier heb je een gids waarin wordt aangegeven hoe er geleefd en gehandeld moet worden. Het is een aanzet tot handelen zoals in het boek is opgenomen. Op welke wijze is dat aspect meegewogen?

Minister Donner:

Dit had naar mijn mening niet op een andere wijze meegedeeld moeten worden. Sowieso zou van de uitkomst melding zijn gedaan in de nota over radicalisering. Het lijkt mij niet juist om daarover separaat een brief aan de Kamer te sturen. Ik ben dan eindeloos brieven aan het schrijven.

De tweede vraag was of dit zo lang moet duren. Juist vanwege alle implicaties en juist omdat het OM in deze zaken niet over één nacht ijs wil gaan, ook vanwege het hier gevoerde debat – dat heeft wel degelijk meegewogen – is met grote zorgvuldigheid voortgegaan. Juist omdat er passages aangetroffen werden die wel potentieel strafbaar waren en omdat eerst daarnaar is gehandeld, heeft de mededeling over niet-vervolging op de andere terreinen pas plaatsgevonden nadat de stappen die uitgevoerd zouden worden, gedaan zijn. Dat is de verklaring waarom dit zo lang moet duren.

Het boek met deze passages is in het voorwoord gedagtekend met "2000". Ik kan talloze boeken noemen over het christelijke of boeddhistische geloof die gedagtekend zijn op een latere datum, maar waarin terugverwezen wordt naar passages van Ireneus, van andere christelijke filosofen of van anderen. Dat is de eigen aard van geloof: het gaat in hoge mate ook om wat gezaghebbende personen in het verleden hebben gezegd. De teksten van Augustinus zijn ouder dan de teksten die wij hier bespreken.

De voorzitter:

De laatste vraag is voor mevrouw Griffith. Ik wil ook de serie vragen van de heer Blom aan de orde laten komen. Het Reglement van Orde schrijft voor dat wij eigenlijk vijf minuten geleden al hadden moeten stoppen. Ik vraag dus eerst toestemming om iets langer door te gaan. Ik constateer dat u daarmee akkoord gaat.

Mevrouw Griffith (VVD):

Ik heb twee vragen aan de minister. De VVD-fractie heeft destijds Kamervragen gesteld over de beledigende opmerkingen in de tekst. De minister heeft zelf aangegeven dat het OM zorgvuldig te werk is gegaan en onderzoek heeft gedaan. Er is een expertiseteam op gezet. Ik had het zorgvuldig gevonden als hij de Tweede Kamer op een fatsoenlijke wijze had geïnformeerd, juist gelet op de bezorgdheid van de Tweede Kamer. Ik vraag hem dan ook om de rapporten van het OM en het onderzoek van het expertisecentrum naar de Kamer te sturen. Ik vraag ook aandacht voor het feit dat de pers geïnformeerd is alvorens de Kamer werd geïnformeerd, terwijl het toch gaat om belangrijke zaken waarover de Kamer vragen heeft gesteld.

De minister heeft aangegeven dat de opmerkingen als zodanig beledigend zijn, maar dat wij moeten kijken naar de context waarin ze zijn gedaan. Als geestelijken – priesters, imams of wie dan ook – in een moskee of waar dan ook oproepen uit deze teksten luid zouden uitspreken, welke stappen zou het OM dan ondernemen en op welke wijze zou het OM dan hiermee omgaan?

Minister Donner:

De tweede vraag is in haar abstractie niet te beantwoorden, want dat is afhankelijk van de concrete omstandigheden. Dat is eerder aan de orde geweest bij de uitspraken van de heer El-Moumni, die onderzocht zijn. Bij onderzoek bleek dat het oude teksten waren die werden voorgelezen. Ook daardoor kon het OM in de context niet constateren dat hij een strafbaar feit had gepleegd.

Had de Kamer niet eerst geïnformeerd moeten worden? Het antwoord is kortweg "nee". Het gaat hier om een strafvervolging. Daarbij worden de betrokkenen tegen wie de vervolging zich richt, in de eerste plaats ingelicht. Ter zake wordt een persbericht verzorgd door het OM. Ik heb aangegeven dat op deze teksten terug wordt gekomen wanneer wij ze in de Kamer bespreken in de context van het vraagstuk van de radicalisering. Als ik de Kamer echter separaat zou moeten informeren over allerlei besluiten van het OM ter zake van de vervolging of niet-vervolging, zou dat een fout beeld geven van de verhouding in dezen tussen de minister en de Kamer.

De vraag over de rapporten van het OM zal ik even met het OM opnemen. Ik moet eerst weten wat het karakter daarvan is, maar als het mogelijk is, zal ik die rapporten naar de Kamer sturen.

Naar boven