Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 maart 2005 over emancipatie en integratie.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Tijdens het AO over emancipatie en integratie heb ik de stelling geponeerd dat het grootste obstakel voor de emancipatie van allochtone vrouwen de man is. Dat klinkt lollig maar is dat niet echt. Uit verschillende onderzoeken, waaronder de Emancipatiemonitor 2000 en het lopende onderzoek naar opvattingen over arbeid en zorg dat wordt uitgevoerd door de Nederlandse Gezinsraad, blijkt dat mannen en vrouwen structureel verschillende opvattingen over arbeid en zorg hebben. Die doen zich vooral voor tussen jongens en meisjes, mannen en vrouwen van de tweede generatie.

Jonge allochtone vrouwen blijken in hun opvattingen geëmancipeerder dan autochtone meisjes en vrouwen. Zij willen werken en moeder zijn, en gaan uit van een evenwichtige taakverdeling. Zij gaan er bovendien van uit dat mannen en vrouwen, ook in hun behoeftes, gelijk zijn. Jonge allochtone mannen willen daarentegen in meerderheid een vrouw die thuis voor de kinderen zorgt. Dat leidt tot maatschappelijke en individuele problemen. Meisjes en jonge vrouwen staken na hun trouwen hun opleiding, jonge moeders willen geen ruzie en stoppen met werken. Dat is voor GroenLinks onaanvaardbaar. Niet omdat wij alle vrouwen de arbeidsmarkt op willen jagen, maar omdat het verschil in opvattingen over de verhouding tussen mannen en vrouwen de ontplooiingsmogelijkheden van vrouwen ernstig inperkt. Dat druist in tegen onze idealen als emancipatiepartij.

Het is vooral de man die dient te emanciperen. Het emancipatiebeleid is vooralsnog echter vooral gericht op vrouwen. Dat dient bijgesteld te worden. Er moet meer aandacht komen voor mannenemancipatie. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verwijzend naar het lopende onderzoek van de Nederlandse Gezinsraad waaruit blijkt dat de emancipatie van jonge allochtone vrouwen deels gehinderd wordt door de traditionele opvattingen onder de meerderheid van jonge allochtone mannen;

van mening dat een emancipatiebevorderend beleid dat zich uitsluitend richt op de vrouwen uiteindelijk onvoldoende zal opleveren;

van mening dat het entameren van discussie onder jonge mannen over de rolverhouding man en vrouw, arbeidsparticipatie van vrouwen, seksualiteit en eerbaarheid noodzakelijk is;

van mening dat een commissie bestaande uit gezaghebbende mannen en vrouwen een beeldbepalende en invloedrijke rol kan spelen;

verzoekt de regering, met een vergelijkbare commissie als de commissie PaVEM te komen, de commissie Allochtone Mannen Emanciperen Nu, gericht op de emancipatie van jongens en mannen waarbij doel is de emancipatie van vrouwen te ondersteunen middels het entameren van debat onder jonge mannen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough en Stuurman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(29203).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik noem de gevraagde commissie een vergelijkbaar initiatief als de commissie-PaVEM, omdat de commissie-PaVEM gericht was op drie doelen, namelijk arbeidsparticipatie van vrouwen, taal en maatschappelijk debat. Voor de fractie van GroenLinks is deze motie gericht op met name het derde doel van de commissie-PaVem. Het gaat ons met name om het entameren van debat onder jonge allochtone mannen in onze samenleving.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik zou bijna ja en amen zeggen op het betoog van mevrouw Azough. Ik moet wel even lachen om de naam AMEN. Ik weet niet of voor jonge allochtone mannen die moeten emanciperen, de afkorting AMEN zoveel aantrekkingskracht zal hebben. Ik neem aan dat een andere naam ook wel mag van GroenLinks.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Natuurlijk. De minister is vrij om een andere naam te kiezen. Ik kan mij echter ook voorstellen dat de naam AMEN er juist voor kan zorgen dat heel veel mannen zich aangesproken voelen door de commissie. Het belangrijkste is dat er ambassadeurs, gezichtsbepalende goede mannen en vrouwen in zitten die voor deze jonge mannen een voorbeeldfunctie hebben en die op die manier invloed kunnen uitoefenen op hun opvattingen.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Mijnheer de voorzitter. In de geschiedenis van Nederland is er voor het eerst een kabinet dat een emancipatiebeleid voert met een uitzonderlijk karakter, een beleid waarin rekening wordt gehouden met zowel sociaal-culturele als sociaal-economische factoren. Via het Rijk en lokale overheden wordt volop geïnvesteerd in kansen en opleidingstrajecten. De ministers Verdonk en De Geus zijn druk in de weer met werkgevers om bij openstaande vacatures voorrang te geven aan vrouwen uit etnische minderheden. Er zijn sociaal-culturele factoren die de kansen voor vrouwen uit etnische minderheden beperken. Denk aan het geweld dat vanuit de familie wordt toegepast in reactie op een vrouw of meisje dat voor zichzelf opkomt. Denk aan de praktijk van uithuwelijking of de praktijk van te vroeg kinderen krijgen, zodat zij haar opleiding niet kan afronden. Denk ten slotte aan de verstikkende sociale controle die sommige gemeenschappen beheerst.

Dit kabinet onderkent dat alles. Dat is winst ten opzichte van vorige kabinetten. Het kabinet investeert in voorlichting, in inburgering, het inschakelen van deskundigen uit de eigen groep en het ontwikkelen van instrumenten zoals de zogenaamde participatie-toolkit, die door elke lokale overheid kan worden ingezet voor de specifieke situatie ter plaatse.

De VVD-fractie en een groot deel van de Kamer hadden tijdens het algemeen overleg kritiek op de brieven van beide bewindspersonen. Namens het kabinet beantwoordden de ministers de Kamer bevredigend. Zij hebben toegezegd om in een volgende voortgangsrapportage te vermelden wat het verband is tussen ingezette middelen en de behaalde resultaten. Voor 1 juli zal de Kamer een brief ontvangen waarin de stand van zaken rond het beschermplan voor slachtoffers van geweld zal worden behandeld. Kortom, zowel op sociaal-economische als sociaal-culturele invalshoeken is het kabinet alleen maar actief en welwillend ten opzichte van de emancipatie van de allochtone vrouw in dit land.

Daarom acht de VVD-fractie dit VAO overbodig. Dualisme en oppositie voeren is niet hetzelfde als betrokken en actieve bewindspersonen pesten. Het indienen van overbodige moties en het inplannen van tijdverspillende VAO's maakt de Kamer niet sterk, maar schaadt op den duur het parlement. Beste collega's, laten wij zuinig zijn op onze parlementaire democratie.

Mevrouw Koer Kaya (D66):

Ik had eerst een vraag, maar ik vind het eigenlijk zelfs te min om erop in te gaan. Ik vind dat onze collega al deze dames niet serieus neemt. Dat lijkt mij buitengewoon storend gedrag.

En dan mijn vraag. U hebt het over een toolkit. Een toolkit is, voor zover ik heb kunnen nagaan, weer gegevens verzamelen van allochtone vrouwen. Naar mijn mening is dat niet veel meer en zal het niet veel extra's brengen. Kunt u mij uitleggen wat die toolkit voor u betekent?

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Het is ironisch dat mijn vrouwelijke collega's zichzelf niet serieus nemen. De VVD-fractie heeft zich over de toolkit en de andere maatregelen afgevraagd wat daarvan de resultaten zullen zijn. Beide bewindspersonen hebben toegezegd dat zij in de volgende voortgangsrapportage, die binnen enkele maanden verschijnt, inzicht zullen verschaffen over de ingezette middelen en de behaalde resultaten. Waarom hebben wij een VAO nodig?

De voorzitter:

Bij de regeling van werkzaamheden is besloten tot een VAO. Op dat moment heeft de VVD-fractie daarop niet negatief gereageerd. Het is dus niet de bedoeling tijdens dit VAO te betwisten of dat had moeten plaatsvinden.

Mevrouw Stuurman (PvdA):

Voorzitter. Het zal de bewindslieden niet verbazen dat ik in dit VAO over PaVEM en over het verankeren van de vorderingen van hun wet een motie indien. Tijdens twee algemeen overleggen heb ik getracht aan te geven dat het werk PaVEM voortgang moet vinden. Ik doelde daarmee niet op de commissie. Ik ontken niet dat veel gemeenten op de goede weg zijn. Zij zijn er echter nog niet. Bovendien zijn er gemeenten die nog niet door PaVEM zijn bereikt. Er zijn ook aantoonbare vorderingen gemaakt op het terrein van het teruggeleiden van allochtone vrouwen naar de arbeidsmarkt, maar dat werk is nog lang niet afgerond. Hetzelfde geldt voor de maatschappelijke discussie over de positie van allochtone vrouwen en meisjes en in het verlengde daarvan die van de mannen. Op dat punt verwijs ik naar de door de fractie van GroenLinks ingediende motie.

Ik heb reeds opgemerkt dat wij nooit oude schoenen moeten weggooien voordat wij nieuwe hebben en dat benadruk ik nogmaals. Ik erken dat is aangegeven dat er over deze kwestie op dit moment overleg plaatsvindt met PaVEM, maar dat is voor mij niet voldoende. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de commissie PaVEM veel kennis en ervaring heeft opgedaan om de maatschappelijke participatie en de arbeidsparticipatie van vrouwen uit etnische minderheidsgroepen te bevorderen;

constaterende dat, doordat PaVEM actief de grote gemeenten stimuleert en ondersteunt, een groot aantal van deze gemeenten een participatieagenda hebben opgesteld;

constaterende dat nog niet alle 30 grote gemeenten afspraken hebben gemaakt met PaVEM om de participatie van allochtone vrouwen te vergroten;

verzoekt de regering, de voortzetting van werkzaamheden van de commissie PaVEM, in welke vorm dan ook, te waarborgen en de Kamer voor 1 juni 2005 hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stuurman, Azough en Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(29203).

Mevrouw Koer Kaya (D66):

Voorzitter. De belangrijkste vraag bij dit VAO is hoe wij bewerkstelligen dat kansarme en economisch niet zelfstandige vrouwen in dit land meedoen. Tijdens het algemeen overleg heb ik aangegeven dat ik een sociaal-culturele en een economische ontwikkeling onderscheid. Tevens heb ik opgemerkt dat het huidige beleid vooral is gericht op de sociaal-culturele ontwikkeling van de vrouw. Dit beleid houdt in dat er vragenlijsten moeten worden ingevuld met als doel een lokale participatieagenda op te stellen, een sociale atlas uit te brengen en campagne te voeren om deze vrouwen op te roepen aan maatschappelijke activiteiten deel te nemen. Tevens houdt dit beleid in dat er gesprekken moeten worden gevoerd over allerlei kwesties onder leiding van een aan Nederland aangepaste discussieleidster. Dit soort campagnes, atlassen en feel good-gesprekken zijn er om mensen bezig te houden en bereiken niet de kansarme en de economisch niet-zelfstandige vrouwen. Tijdens het algemeen overleg heb ik aangegeven dat ik er geen barst van geloof dat deze vrouwen, als zij dit soort gesprekken al volgen, zich ineens ontwikkeld en seksueel bevrijd gaan voelen. Beleid moet naar mijn mening gericht zijn op taalonderwijs, om- en bijscholing, vinden en creëren van stageplaatsen en werk. Vrouwen die perspectief hebben, zullen zich sneller ontwikkelen en zullen krachtiger worden, zodat zij ook beter in staat zijn om de culturele obstakels te overwinnen. Om dit te bewerkstelligen en vrouwen krachtiger te maken, stel ik een motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de versterking van de positie van de kansarme en economisch niet-zelfstandige allochtone vrouwen zich meer moet richten op educatie en op participatie op de arbeidsmarkt, zodat de ontwikkeling van de allochtone vrouwen versnelt;

constaterende dat de commissie PaVEM binnenkort haar taken afrondt;

verzoekt de regering om in aansluiting op PaVEM een taskforce vrouwen (vergelijkbaar met de Taskforce Jeugdwerkloosheid) in te stellen, die zich concreet richt op een grotere arbeidsparticipatie en Koer Kayaeducatie van allochtone vrouwen en de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koer Kaya, Stuurman, Kraneveldt en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(29203).

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. De emancipatie van allochtone vrouwen en meisjes gaat vele partijen hier ter harte. Daarom is er de behoefte om daarover vandaag moties in te dienen. Een aantal van die moties heb ik medeondertekend. Dat is volkomen terecht en legitiem. Het spijt mij zeer, maar de absurde bezwaren van mevrouw Hirsi Ali tegen dit VAO begrijp ik werkelijk niet...

De voorzitter:

Deze discussie heb ik afgerond.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik vind dat ik daarover iets moet kunnen zeggen.

De voorzitter:

Nee, dat vind ik niet. Ik heb als voorzitter tegen mevrouw Hirsi Ali gezegd dat ik haar benadering niet op prijs stelde. Daarmee is het afgedaan.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Dan houd ik het hierbij.

De voorzitter:

Ik leg de Kamer het volgende voor. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie moet nu naar een algemeen overleg. De moties kunnen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden becommentarieerd. Het lijkt mij goed dat wij minister Verdonk in staat stellen naar haar algemeen overleg te gaan. Ik stel vast dat de Kamer hiermee akkoord gaat.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister De Geus:

Voorzitter. In de motie van mevrouw Azough en mevrouw Stuurman wordt de regering verzocht, een vergelijkbare commissie als de commissie PaVEM in te stellen, gericht op de emancipatie van jongens en mannen. Het doel daarbij is om de emancipatie van vrouwen te ondersteunen middels het entameren van debat onder jonge mannen. Een deel van wat er in de motie wordt gevraagd, is al in werking. Men kent de campagne "mannen in de hoofdrol". Er lopen vier pilots bij gemeenten. De dialoog en de debatten tussen jonge mannen en vrouwen zijn juist in de 14 dialoogdebatten op lokaal niveau indringend aan de orde geweest. Dat is ook nodig. Er is geen misverstand over de strekking van de motie dat de winst met name te halen is in een andere rolbeleving onder mannen en dat daartoe de dialoog een uitstekend middel is. Ik ontraad de Kamer om de regering op te roepen om een nieuwe commissie op nationaal niveau in het leven te roepen, nog los van de tenaamstelling, want daar zouden wij wel uitkomen. Het is nu niet de tijd om een nationale commissie in te stellen, omdat een aantal initiatieven op landelijk niveau juist nu hun vertaling krijgt naar het praktische, dagelijkse, lokale niveau van mens tot mens. Veel jonge mannen en vrouwen, ook van allochtone afkomst, participeren daarin. Het plan van aanpak zoekt daarin de kracht. Daarom ontraad ik aanneming van de motie waarin wordt verzocht om een commissie zoals de commissie PaVEM.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De motie gaat inderdaad over aandacht voor mannen. Ik noem een vergelijkbaar initiatief als de commissie PaVEM, omdat zij in de beeldvorming op nationaal niveau een belangrijke rol heeft gespeeld in het debat over emancipatie van vrouwen. Alle initiatieven zijn gericht op vrouwen. Zo ervaren jonge vrouwen en mannen binnen de allochtone gemeenschap het ook. Het is dan ook belangrijk dat er iets dergelijks komt. Dit kan op nationaal niveau een gezichtsbepalende functie hebben in het debat gericht op jonge mannen. Zij moeten zich aangesproken gaan voelen in het debat over emancipatie.

Minister De Geus:

Over de richting hebben wij geen verschil van mening. De campagne "mannen in de hoofdrol" is velen niet ontgaan. Ik wijs ook op de 14 dialogen op lokaal niveau waaraan juist veel mannen hebben deelgenomen. Jongens stonden daarin tegenover meisjes. Ik deel niet het beeld dat de activiteiten in de samenleving eenzijdig gericht lijken te zijn op vrouwen en meisjes. Los daarvan, ben ik van mening dat juist op lokaal niveau in de confrontatie tussen jongens en meisjes de omslag gemaakt moet worden, waardoor mannen anders gaan handelen. Het plan van aanpak is om daar het debat te voeren. Dat is geen nieuwe nationale taak.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dan moet ik u echt tegenspreken. De commissie PaVEM heeft juist in 30 grote gemeentes in Nederland een belangrijke rol gespeeld. Zij heeft het debat geëntameerd, gericht op een grotere arbeidsparticipatie en een taalbeleid voor jonge vrouwen. Mijn insteek voor zo'n commissie zou dus juist zijn dat zij juist op lokaal vlak meer gaat betekenen. Wat "mannen in de hoofdrol" betreft: die campagne was gericht op een man van 35 à 40 jaar met een middenkaderbaan, die op zondag het vlees kwam aansnijden. Laten wij wel wezen: dat is geen beeld waar veel jonge allochtone mannen zich in herkennen.

Minister De Geus:

Ik ben bang dat wij op dit punt niet tot elkaar zullen komen. De argumenten zijn zeer nadrukkelijk gewisseld in het algemeen overleg. Volgens mij liggen wij overigens niet zover uit elkaar als wellicht in sommige stukjes van het debat lijkt, want de intentie is hetzelfde. Het gaat hier om de vraag: welk middel dient voor welk doel? In het plan van aanpak heb ik de verschillende initiatieven aangegeven om met name naar de lokale verankering en de lokale doorzetting te komen. De motie slaat eigenlijk een andere richting in, want zij zegt eigenlijk: zoek hiertoe een commissie met een nationaal gezicht. Het aannemen van die motie ontraad ik, omdat het nu juist zou moeten gaan om de vier hierop betrekking hebbende pilots in de gemeenten. Als daar mooie dingen uit voortkomen, worden die uitgerold. Onder invloed van de commissie PaVEM is een heel goede gemeentelijke set van initiatieven tot stand gekomen. Het verankeren daarvan zou ons gezamenlijke doel moeten zijn.

Dat brengt mij bij de tweede motie. Mevrouw Stuurman, mevrouw Azough en mevrouw Kraneveldt hebben gezegd: kunnen wij de regering niet verzoeken om de voortzetting van de werkzaamheden van de commissie PaVEM in welke vorm dan ook te waarborgen? Dat is ook ons doel. Daarover hebben wij in het AO gesproken. Wij hebben daarbij gezegd: het gaat er natuurlijk om dat niet al die initiatieven daarna in schoonheid sterven of een stille dood krijgen. Nee, het gaat erom dat daar een vervolg aan wordt gegeven, juist op het lokale niveau en waar nodig ook op nationaal niveau. Daarom spreekt de zinsnede "de voortzetting van de werkzaamheden (...) in welke vorm dan ook te waarborgen" mij aan. Dan ben ik dus heel dicht bij een positief oordeel over de motie, maar ik wil wel waarschuwen voor het woord"waarborgen". In relatie tot de voorgaande zin, "constaterende dat nog niet alle 30 grote gemeenten afspraken hebben gemaakt met PaVEM om de participatie van allochtone vrouwen te vergroten", kan het woord"waarborgen" niet betekenen dat de gemeenten die nog geen afspraken hebben gemaakt, bij de rijksoverheid claims zouden kunnen indienen om tot bepaalde afspraken te komen. Zo zou ik het absoluut niet willen lezen. Dit is dus geen handreiking aan gemeenten om claims in te dienen. Als wij elkaar daarover goed verstaan, zou ik zeggen: de inzet van de regering is er, in overleg met de commissie PaVEM en met de gemeenten, op gericht om de voortzetting van de werkzaamheden en de initiatieven van de commissie PaVEM in welke vorm dan ook te waarborgen. Ik wil de Kamer daarover nog voor het zomerreces informeren. Ik hoop dat dat in juni 2005 kan, maar daar ben ik niet helemaal zeker van. Als wij elkaar zo goed verstaan, zou ik heel goed kunnen leven met deze motie.

Tot slot de motie van mevrouw Koer Kaya, mevrouw Stuurman, mevrouw Kraneveldt en mevrouw Azough. Die motie verzoekt om in aansluiting op PaVEM een taskforce vrouwen in te stellen die zich concreet richt op een grotere arbeidsparticipatie en educatie van allochtone vrouwen en om de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te berichten. Ik ontraad de aanneming van die motie, omdat het voorgestelde plan van aanpak exact deze doelstelling heeft. Dan is het de vraag of het instellen van een taskforce op nationaal niveau extra meerwaarde zou hebben, omdat de verankering van alle initiatieven bij heel veel verschillende actoren, zover gekomen zijnde, een precair en teer proces is. Dat loopt nu en gaat de goede kant op. Als je een taskforce vrouwen zou instellen, heb je de kans dat de mensen bij al die broze initiatieven zeggen: er komt een taskforce; dan moet die het maar weer doen. Ik ben niet voor het instellen van een taskforce voor vrouwen. Die argumentatie lijkt op die ik hanteerde bij de eerste motie. De rode draad is: geen nieuwe taskforce op nationaal niveau, wel verankering van hetgeen in gang is gezet op lokaal niveau.

Mevrouw Koser Kaya (D66):

De minister geeft aan dat in het plan van aanpak dit punt in feite reeds is meegenomen. Ik ben nieuwsgierig naar dat plan van aanpak. Ik heb dit er immers niet in gelezen. Ik heb wel gelezen over toolkits, sociale atlassen en feel good-gesprekken. Ik heb niets gelezen over de sociaal-economische ontwikkeling. Dat is de enige concrete wijze waarop wij vrouwen kunnen ontwikkelen. Denkt de minister dat kansarme vrouwen die thuis zitten aan dit soort gesprekken meedoen? Denkt hij dat, als zij meedoen, zij denken: yes, mijn hele sociaal-culturele bagage gooi ik overboord en ik ben seksueel bevrijd? Ik geloof daar geen barst van. De minister moet mij dan ook maar vertellen wat zijn plan van aanpak inhoudt.

Minister De Geus:

Het voert te ver om het plan van aanpak voor te dragen. Dat is ook niet wat mij wordt gevraagd. Ik wil met alle plezier de Kamer nog eens wijzen op de aspecten in het plan van aanpak waarbij de economische zelfstandigheid aan de orde is. Ik sluit niet uit dat wij dan nog niet tot elkaar komen. Hetzelfde debat is immers in het AO nogal grondig gevoerd. Ik herinner mij de opening van mevrouw Koser Kaya nog heel goed, evenals de daarop volgende discussie. De vraag om een taskforce voor vrouwen in te stellen, vormt de essentie van de motie. Het aannemen daarvan heb ik ontraden. De reden daarvoor is een andere. Dit zit immers al in het plan van aanpak. Een taskforce op nationaal niveau is daarnaast niet de goede vervolgstap in het proces. Ik zal de Kamer, zoals gezegd, een brief schrijven met daarin de verwijzing naar De Geusde aspecten die inspelen op economische zelfstandigheid van allochtone vrouwen. Soms wordt de redenering opgehangen dat het organiseren van veel gesprekken vanzelf een seksuele bevrijding of economische participatie tot gevolg heeft. Dat is flauwekul. Het gaat niet alleen om gesprekken, maar om daadwerkelijk empowerment van allochtone vrouwen en om het wegnemen van belemmeringen. De Kamer ontvangt een schriftelijke samenvatting. Hopelijk is daarmee in ieder geval het debat over de informatie gesloten.

Mevrouw Koer Kaya (D66):

Ik ben blij te horen dat de minister zegt dat het houden van feel good-gesprekken niet meteen sociaal-economische en sociaal-culturele ontwikkeling met zich brengt. Ik wijs erop dat 70% van de kansarme vrouwen kunnen worden bemiddeld met een kleine handreiking. Dat zie ik echter niet staan in het plan van aanpak. De werkloosheid onder allochtone vrouwen is echter vele malen hoger, net als onder de jeugd. Waarom kan een taskforce wel voor de jeugd gerechtvaardigd worden, maar niet voor allochtone vrouwen?

Minister De Geus:

Wij maken bij de jeugdwerkloosheid geen onderscheid tussen jongens en meisjes. In het kader van de aanpak van de jeugdwerkloosheid heb ik al veel acties gezien die zich richten op allochtone vrouwen. Die voorbeelden hoef ik niet te herhalen. Na afloop van dit debat vraag ik direct aan mijn ambtenaren om een voorzet te maken en om de Kamer kort en bondig aan te geven waar in het plan van aanpak de relatie ligt met de positieversterking van kansarme, economisch niet-zelfstandige allochtone vrouwen. Ik hoop dat ik mevrouw Azough daarmee overtuig. Zo niet, dan moet ik vaststellen dat het debat niet tot overeenstemming leidt.

Mevrouw Koer Kaya (D66):

Ik hoor dat de minister het aannemen van de motie ontraadt, omdat deze gericht is op de kansarme, niet economisch zelfstandige allochtone vrouwen. Ik wil daarvan met alle plezier "mannen en vrouwen" maken, als hij aanname van de motie dan wel zou aanraden.

Mevrouw Stuurman (PvdA):

Gezien de toezegging van de minister ben ik bereid mijn motie in te trekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie Stuurman c.s. (29203, nr. 20) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de moties aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.40 uur tot 19.15 uur geschorst.

Naar boven