Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels met betrekking tot het LSOP Politie onderwijs- en kenniscentrum, de landelijke werving, de selectie, het onderwijs voor de politie, alsmede het overdragen van kennis aan de politie (Wet op het LSOP en het politieonderwijs) (28046).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

De heer Rietkerk heeft mij melding gemaakt van een probleem dat niet op te lossen was. Er vindt namelijk op dit moment ook een AO plaats met de minister van Justitie over een ander onderwerp. Die overlapping was op korte termijn niet te verhinderen. Ik moet derhalve de heer Rietkerk verontschuldigen.

De heer De Graaf (D66):

Het is een interessant onderwerp, voorzitter, al was het maar omdat ik acht jaar geleden mijn maidenspeech in deze Kamer hield over de eerste LSOP-wet. Die werd toen ook door een demissionair minister verdedigd, namelijk door mevrouw De Graaff-Nauta die tijdelijk minister van Binnenlandse Zaken was. U begrijpt hoe betrokken ik mij bij dit onderwerp voel.

Ik ga niet de geschiedenis van de vernieuwing van het politieonderwijs herhalen. Daarover is de afgelopen tijd vaak langdurig en indringend gesproken met deze minister en zijn voorgangers. Dit moment is daar ook niet voor bedoeld. Het gaat nu om de definitieve vormgeving en daaraan is een goede schriftelijke behandeling voorafgegaan.

Het voorstel is niet controversieel verklaard. Dat betekent dat het op brede instemming van de Kamer kan rekenen. Het is ook nodig dat een en ander snel wordt gerealiseerd. Er blijven slechts een paar puntjes over die wat mij betreft tot een korte gedachtewisseling aanleiding geven.

Het LSOP wordt in de wet officieel genoemd: LSOP Politie onderwijs- en kenniscentrum. Dat is wel wat erg veel van het goede. LSOP staat voor Landelijk selectie- en opleidinginstituut politie en dan komt er nog achter: politie onderwijs- en kenniscentrum. Zouden wij er eigenlijk niet voor moeten kiezen om de naam Politie onderwijs- en kenniscentrum en LSOP te laten vallen? Ik kan mij voorstellen dat de minister zegt dat het zonde is van het briefpapier en dat de afkorting LSOP zo bekend is, maar wij maken het alleen maar ingewikkelder en voor nieuwe generaties minder begrijpelijk. Ik heb daartoe geen amendement ingediend, maar ik kan mij voorstellen dat de minister een reactie wil geven.

Het tweede kleine punt betreft het college van bestuur van het LSOP Politie onderwijs- en kenniscentrum. In de memorie van toelichting wordt gemeld dat het de voorkeur van de minister verdient dat de voorzitter van het college van bestuur de hoedanigheid heeft van hoofdcommissaris. Ik begrijp dat wel, want daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat het LSOP weliswaar niet gelijk te schakelen is met een regionaal politiekorps of met het KLPD, maar toch wel verbonden is met de politie en onderdeel uitmaakt van het hele Nederlandse politiebestel. Op onze vraag of dat niet in de wet moet worden bepaald, antwoordde de minister in de nota naar aanleiding van het verslag: "Het is goed denkbaar dat een ander dan een hoofdcommissaris wordt benoemd in het college van bestuur. Wij hebben er dan ook niet voor gekozen om de voorkeur van een hoofdcommissaris in de wettekst zelf op te nemen." Zo kun je redeneren, ik meen echter dat het voor de duidelijkheid beter is om hierin een keuze te maken. Óf we zeggen: het is in de eerste plaats een opleidingscentrum en dan maakt het niet uit of een politiechef daarvan de leiding voert en heeft het geen zin om te zeggen dat de voorkeur uitgaat naar een commissaris, óf we zeggen dat het juist om die betrokkenheid bestanddeel te laten uitmaken van het politiebestel noodzakelijk is dat een politiechef daar de hoogste baas is, de raad van toezicht overigens daargelaten. Kan de minister hierop reflecteren?

Er is wat discussie geweest over de rechtspositie van het LSOP en de ambtenaren die daar werkzaam zijn. Het is bekend dat het LSOP zelf ook allerlei vragen had met betrekking tot de detacheringsconstructies. De vragen die in het verslag zijn gesteld over het werkgeverschap en de rechtspositie van het LSOP zijn naar ons oordeel toch enigszins ontwijkend beantwoord. Het LSOP is geen onderdeel van de politie en is geen onderwijsinstelling, maar hangt er een beetje tussenin. Politieambtenaren die bij het LSOP zijn gedetacheerd, mogen geen politietaken uitoefenen en worden via een constructie met een regiokorps via een omweg weer politieambtenaar. Er is een probleem met de executieve taken. Het is bekend dat in er de praktijk onderwijsactiviteiten van docenten van het LSOP plaatsvinden, bijvoorbeeld langs de openbare weg in het kader van verkeersonderricht. Dan worden er min of meer executieve taken uitgeoefend. Geüniformeerde examinatoren nemen arbeidsproeven af en bij het LSOP gedetacheerde agenten lopen vakstages bij korpsen om hun vakkennis bij te houden. Als zij dat bijvoorbeeld in het kader van de ME doen, zou het toch heel raar zijn als zij niet de bescherming genieten en eventueel de bevoegdheden kunnen uitoefenen. Het is allemaal toch onduidelijk.

Het amendement dat de heer Rietkerk heeft ingediend en dat ik graag heb meeondertekend, beoogt meer duidelijkheid te scheppen over de detachering, zodat de kunstmatige constructies tot het verleden behoren. Dan blijft nog wel mijn vraag hoe het zit met politieambtenaren die werkzaam zijn bij het LSOP en daarbinnen geen executieve taken vervullen. Als zij bijvoorbeeld vakstages lopen om hun vak bij te houden zodat zij het beter kunnen overdragen aan cursisten, zijn zij dan absoluut niet bevoegd om deel te nemen aan de uitoefening van de executieve politietaak? Of is dat nu wel geregeld? Kan de minister er zijn deskundige licht op laten schijnen?

Voor het overige kan mijn fractie van harte instemmen met het wetsvoorstel in de hoop dat er over acht jaar niet weer een wijziging van de wet nodig is, maar dat wij nu voor de langere duur en dus duurzaam de organisatie van het politieonderwijs goed hebben geregeld. De politie zal zichzelf in onderwijstermen ongetwijfeld blijven vernieuwen, maar de organisatie hoeft niet elke zoveel jaar op de schop.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter. Dit is het laatste politiedebat met deze minister. Ik wil hem bedanken voor de goede samenwerking in deze zaal en op andere plekken in de Kamer. Ik wil ook even stilstaan bij de mensen achter hem, die ervoor gezorgd hebben dat de Kamer door de bank genomen steeds goed en adequaat is bediend in debatten over de politie.

Ook de PvdA-fractie is verheugd dat dit wetsvoorstel nog kan worden afgedaan in deze kabinetsperiode, ook al omdat heel veel veranderingen en vernieuwingen feitelijk al in gang zijn gezet en zaken in de praktijk al lopen. Zo hoort het ook. Voor een deel is de wetgeving die wij nu bespreken en die naar ik verwacht Kamerbreed zal worden gesteund het formeel-juridische sluitstuk van ontwikkelingen die wij wensten en die ook hard nodig waren: het moderniseren en bij de tijd brengen van de politieopleidingen.

De PvdA heeft er uit volle overtuiging voor gekozen om vast te houden aan een eigen opleiding voor de politie, gegeven de specifieke plek die de politie en de politiezorg in onze samenleving innemen. Misschien zullen er ooit andere afwegingen en overwegingen gelden en kunnen er sterkere argumenten worden gevonden om een integratie met het reguliere onderwijs te bewerkstelligen, maar die argumenten heb ik in ieder geval in deze ronde niet gezien. Ik ben het met collega De Graaf eens dat wij niet te veel rondes moeten hebben. Ik wil in dit verband nog horen of wij op de een of andere manier met enige regelmaat kunnen bekijken hoe het onderwijs zich in de praktijk ontwikkelt. Het viel mij in ieder geval op – dat is een klein mankement – dat in de wetgeving geen evaluatiebepaling is opgenomen, terwijl ik het normaal zou vinden dat wij over vier of vijf jaar bekijken of dit onderwijs voldoet aan de verwachtingen die daarover zijn uitgesproken. We hebben de afgelopen jaren namelijk heel vaak discussies gevoerd over de inhoudelijke kanten van het onderwijs.

Als de wetgeving doorgevoerd wordt, is dat zeker ook een felicitatie waard aan het adres van het LSOP. Het kan zich dan namelijk gaan ontwikkelen als het knooppunt van werving, selectie, onderwijs en expertise op het terrein van politie, zoals het graag wil. Daar zit een goede, gezonde gretigheid aan vast. Met de behandeling van dit wetsvoorstel komt er hopelijk ook definitief een einde aan de periode waarin veel financiële sores als een donkere wolk boven het LSOP hing. De minister en zijn voorganger hebben veel geld gemobiliseerd om de nieuwe opleiding een goede en solide start te geven. Is de minister er nu met alle betrokkenen van overtuigd dat de start er gezond uitziet en dat de vooruitzichten in financiële zin ook goed zijn? Kan hij verder kort toelichten welke mechanismen zijn ingebouwd om, als het financieel onverhoopt weer de verkeerde kant dreigt op te gaan, dit tijdig te registreren?

Ik wil de gelegenheid ook te baat nemen om de minister te vragen hoe ver de uitvoering is gevorderd van de motie die ik anderhalf jaar geleden heb ingediend en die Kamerbreed is aangenomen. Daarin hebben wij gevraagd om, bij voorkeur via de inspectie politie, een onderzoek te doen naar de staat van de beroepsvaardigheden van de Nederlandse politie. Het is en blijft een bijzonder belangrijke vraag of de Nederlandse politiemannen en -vrouwen in alle opzichten goed zijn toegerust om onder vaak moeilijke en veranderende omstandigheden hun werk geloofwaardig en overtuigend te doen. Het gaat dan om sociale vaardigheden, maar ook om vaardigheden die te maken hebben met het geweld dat mag worden toegepast, en verbale en psychologische vaardigheden die een politieagent moet meenemen in onze samenleving. Ik hoop echt dat het gevraagde onderzoek in de loop van dit jaar of in ieder geval in de eerste helft van volgend jaar bij ons zal liggen. Als het er eenmaal is, willen wij nog wel eens een debat voeren over wat in de politiek wordt verlangd van de politieman en -vrouw in deze tijd. Dat is een soort debat dat wij al heel lang niet met elkaar gevoerd hebben. We hebben vaak meer aandacht voor de aantallen politiemensen dan voor de kwaliteit van de politiezorg. Volgens mij zijn beide aspecten in het geding, als het gaat om de veiligheidszorg van de politie.

In de nota naar aanleiding van het verslag is de minister ingegaan op een punt dat steeds aan de orde gesteld moet worden, namelijk de wijze waarop ook vanuit het LSOP ondersteuning kan worden geleverd aan een politie die in een veelkleurige samenleving goed haar werk doet. Daarbij gaat het er allereerst om hoe wij de politiemensen in opleiding moeten uitrusten en toerusten om goed te kunnen handelen in die multiculturele samenleving. Ten tweede verschiet de politie zelf als het ware van kleur. Dat moet natuurlijk ook gebeuren bij de Nederlandse politie, wil zij haar werk op een goede manier kunnen blijven doen op veel plekken in steden. Ik zou het op prijs stellen, als de minister in dit debat wil ingaan op de rol die het LSOP naar zijn mening op dit punt heeft te vervullen.

Ik ben zeer benieuwd naar het oordeel van de minister over het amendement van de heer Rietkerk. Als ik het goed begrijp, is zijn amendement een reactie op datgene, wat op bladzijde 4 van de nota naar aanleiding van het verslag staat. Daarbij komt de vraag aan de orde, of moet worden doorgegaan met het detacheren van politiemensen bij het LSOP. Ik meen dat het amendement van de heer Rietkerk een keuze maakt: hij vindt dat daar eigenlijk een streep onder moet worden gezet. Ik heb zelf geen uitgesproken opvattingen over het amendement. Wel wil ik gezegd hebben dat de minister een sterke kaart op tafel legt in dit onderdeel van de nota naar aanleiding van het verslag. Hij merkt daar op dat juist het feit dat executief politiepersoneel niet in vaste dienst kan treden bij het LSOP, maar zich slechts tijdelijk aan het onderwijs kan verbinden, waarborgt dat het LSOP kan beschikken over docenten die een nauwe binding met de politiepraktijk hebben. Op zichzelf vind ik dat een herkenbaar en overtuigend argument. Ik ben heel benieuwd, hoe collega Rietkerk zijn amendement toelicht.

De heer Rietkerk (CDA):

Vindt u dat dit kan worden ingevuld door contracten of tijdelijke aanstellingen?

De heer Van Heemst (PvdA):

Ik citeerde uit de nota naar aanleiding van het verslag, waarin de minister uitlegt, waarom hij aan zo'n detacheringconstructie om inhoudelijke redenen een aantal voordelen verbonden ziet. In uw amendement geeft u aan, wat meer procedurele bezwaren tegen detachering te hebben: rompslomp en bureaucratie. Dat spreekt mij op zich aan, maar ik kijk liever naar de inhoudelijkheid van de argumentatie, die ik op dit punt van de kant van de minister sterker vind dan die van uw kant.

Een van de vervelendste punten die vastzitten aan dit wetsvoorstel is het volgende. We hebben de afgelopen jaren in deze zaal heel vaak met collega Rietkerk van gedachten gewisseld over zijn meermalen geuite zorg of de opleidingscapaciteit bij de politie de komende jaren toereikend zal zijn om de komst van 10.000 CDA-agenten op te vangen. De politie moet immers tussen 2002 en 2006 rekening houden met een formidabele uitbreiding. Is die capaciteit, als dat mooie moment daar is, dan ook aanwezig? We hebben inmiddels allemaal de beschikking over het conceptregeerakkoord. Daaruit blijkt dat er volgend jaar en het jaar daarna bedroevend weinig geld aanwezig is om die capaciteitsuitbreiding te realiseren. Als ik het wel heb, kan er misschien net nog wat geld worden vrijgemaakt voor de 1000 Klaas de Vries-agenten, die Paars als een cadeautje aan het volgende kabinet achterlaat, en dan is het voorlopig einde oefening. Omdat dit een ernstig punt is, wil ik van deze minister weten, wat dat betekent voor de opleidingscapaciteit waarop het LSOP zich de afgelopen maande heeft ingesteld, ook kijkend naar de uiteenlopende verkiezingsprogramma's. Het kon niet op: 4000 extra agenten hier, 8000 daar, en als klap op de vuurpijl de 10.000 CDA-agenten. Als de vooruitzichten zijn zoals ik denk dat ze zijn, hoor ik graag van de minister wat dat op korte termijn kan betekenen voor het LSOP. Ik ben bang dat daar een heel grote luchtbel uit elkaar is gespat.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter. Voordat ik inga op het wetsvoorstel, wil ik even stilstaan bij het markante feit dat dit het laatste debat is met demissionair minister De Vries. Ik constateer, kijkend naar de politieonderwerpen die hier in de Kamer zijn besproken, dat er de afgelopen jaren door de minister en zijn voorganger grote stappen voorwaarts zijn gezet. Ik wil de minister daarvoor complimenteren.

De CDA-fractie is, evenals de minister, een groot voorstander van de vernieuwing van het politieonderwijs. Dat is noodzakelijk voor de kwaliteit van de politieorganisatie. Ook de heer Van Heemst wees erop dat wij, naast aandacht voor de kwantiteit, aandacht moeten hebben voor de kwaliteit. Onderwijs is daarbij van groot belang. Het is ook belangrijk politiemensen breder en effectiever in te zetten. Daarom is het goed dat het politieonderwijs is verbeterd, want het gaat nu in feite om een wetstechnische afronding van een aantal zaken dat al in gang is gezet.

Het is ook belangrijk dat het onderwijs is afgestemd op de beroepspraktijk en het reguliere beroepsonderwijs. Ik weet nog goed dat wij met de voorganger van deze minister spraken over een aantal experimenten in Den Haag en Zwolle, als voorlopers van deze ontwikkeling. Daarvoor gaf de Kamer brede steun. Ik zie een en ander voldoende terug in het wetsvoorstel. De CDA-fractie heeft dus waardering voor de inzet van de minister. Dat geldt ook voor die van het college van bestuur en de mensen van het LSOP. Er is veel gebeurd de afgelopen jaren. Tijdens de behandeling van diverse begrotingen en voorjaarsnota's hebben wij daarbij stilgestaan. De diverse financiële hobbels zijn gelukkig ook genomen. De conclusies van de commissie-Koopmans, die een flink aantal zaken in beeld heeft gebracht, hebben een vertaling gekregen. Toch wil ik nog even doorvragen op een aantal punten. Is de huisvesting van de arrestatieteams inmiddels financieel afgedekt in de begroting en de voorjaarsnota? Is die kwestie financieel rond? Klopt het dat de financiën met betrekking tot het onderhoud van de overige huisvesting ook in de begroting is geregeld?

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld een politieonderwijsraad in te stellen. Die raad zou uit 13 leden moeten bestaan. Er zitten drie korpschefs, in, maar wat mij betreft zijn dat er twee te veel. Ik vraag de minister nog eens kritisch naar de samenstelling van de raad te kijken, al kan die qua doel prima functioneren. Dat aantal van 13 vind ik echter te veel. Binnenlandse Zaken houdt door middel van de inspectie toezicht op het onderwijs, maar hoeveel mensen houden daar toezicht op? Er is namelijk al sprake van een zeer gekwalificeerd college van bestuur, een raad van toezicht en de politieonderwijsraad. Wil de minister daarop ingaan? Hoe werkt het toezicht op het onderwijs? Wij onderkennen dat er, gelet op de ambities rondom het politieonderwijs, ook voldoende opleidingsmensen vanuit de korpsen moeten zijn. Wij zouden in dat kader graag een eind maken aan de bureaucratische, administratieve constructie van de detacheringsconstructie. Er is nu sprake van een convenant via het regiokorps Utrecht, waarbij detachering bij het LSOP plaatsvindt. Wij zouden het directer willen organiseren, in die zin dat direct betrokkenen bij het LSOP in dienst kunnen treden. Dan kan het LSOP als werkgever optreden. Dat werkt efficiënter. Daarover heb ik een amendement ingediend. Ik heb evenals de heer De Graaf gevraagd of het dan mogelijk is om politieambtenaren die bijvoorbeeld een stage lopen voor een aantal uren wellicht executieve taken te laten uitvoeren. Ik ga daarvan uit. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan hoor ik dat graag van de minister, want dan moeten wij nagaan wat wij daar nog aan zouden moeten doen. Overigens zijn er ook andere manieren om het probleem op te lossen dat ontstaat als je door die constructie een kruis zet. Ik wijs op wat er op dit punt in de nota naar aanleiding van het verslag staat, wat door de heer Van Heemst is aangehaald, waardoor er wel doorstroming komt en waarmee het inhoudelijk doel, dat ik deel met hem, het beste gediend is.

Er heeft een behoorlijke groei plaatsgevonden van de instroom en uitstroom bij het LSOP. Op dit moment kunnen zo'n 3000 mensen, 2000 nieuw en 1000 vervangingsvraag, instromen bij het LSOP. Los van de menskrachtkosten zijn de opleidingskosten in de begroting gedekt. Die groei is nodig vanwege de toenemende vergrijzing. Heeft de minister erover nagedacht of er manieren zijn om oudere politiemensen wat langer in dienst te houden, zodat het nettoresultaat van de mensen in politiedienst op peil gehouden kan worden?

Enige tijd geleden verschenen berichten in de media dat er wachtlijsten zijn bij de politieopleiding. De reactie van de minister daarop was dat er geen wachtlijsten zijn bij de politieopleiding en dat er zelfs nog 700 opleidingsplaatsen beschikbaar zijn, maar dat het de regiokorpsen aan mensen ontbrak om naar het LSOP te sturen. Zo heb ik de minister begrepen. Hoe is het mogelijk dat de regiokorpsen die opleidingsplaatsen niet invullen? Is dat een budgettair probleem of is dat een procedureel probleem van werven en selectie? Graag een reactie daarop.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. De heer Rietkerk vraagt de minister in wat waarschijnlijk zijn laatste anderhalf à twee weken zal zijn in deze hoedanigheid of hij erover heeft nagedacht of er manieren zijn om oudere politieambtenaren zinvol in dienst te houden, zodat de politiesterkte een beetje op peil blijft. Nu lijkt mij dat bij uitstek een vraag die moeilijk te stellen is aan een minister in zijn laatste weken, maar die wel aan de nieuwe coalitie kan worden gesteld. Welke ideeën heeft de heer Rietkerk daar zelf over? Zien wij dat ook terug in de nieuwe coalitie?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik stel die vraag aan de minister omdat het ook op dit moment al interessant is om daarover meer te weten. Wellicht heeft de minister al enkele suggesties gehoord uit het veld. Die kan hij dan met ons delen en die kan ik ook meenemen bij de uitwerking van het regeerakkoord in de komende maanden. Het is wel een onderwerp dat op dit moment al op tafel ligt in het overleg tussen de minister en de bonden in het kader van het flexibeler omgaan met arbeidsvoorwaarden. Ik vind het een belangrijk punt. Dus ik onderstreep dat. Wellicht kan de minister een aantal suggesties doen. Daar ben ik in geïnteresseerd.

De heer De Graaf (D66):

Maar het is uw streven – en ik neem aan dat u dat ook gewisseld heeft binnen de nieuwe coalitie – om oudere politiemensen, die anders zouden uitstromen, in dienst te houden en daar de rechtspositie op aan te passen?

De heer Rietkerk (CDA):

Binnen de CDA-fractie – dus ik heb het niet over de coalitie – zijn die gedachten er om dat te verkennen. Ik hoop dat de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken daarmee verder kan gaan. Volgens mij heeft deze minister daar ook al gedachten over die de nieuwe minister weer mee kan nemen. De CDA-fractie heeft daar gedachten over in positieve zin.

De werving en selectie loopt over het algemeen redelijk. Wij krijgen zo nu en dan opmerkingen van schoolverlaters die zich afvragen waarom zij niet aangenomen worden bij de politie, terwijl er in een aantal regiokorpsen wel vacatures zijn. Kan de minister ingaan op de vraag of sommige zaken wellicht beter landelijk in beeld gebracht moeten worden, bijvoorbeeld zo'n intakebank? Zo zou iemand die in de regio Twente of Limburg uitvalt, om wat voor reden dan ook, maar die wel geschikt is, in Amsterdam of Rotterdam een opleiding kunnen volgen.

Voorzitter. Tot slot. De CDA-fractie heeft in haar verkiezingsprogramma een hoge ambitie voor veiligheid staan, ook als het gaat om het onderdeel agenten. Tegen de heer Van Heemst zeg ik dat hij het goed moet lezen, want er staat "rechercheurs en toezichthouders". Er komen wat ons betreft de komende jaren niet alleen duizenden agenten bij, maar ook toezichthouders en rechercheurs. De 10.000 mensen kunnen niet alleen via het LSOP gerekruteerd worden. Duizenden toezichthouders kunnen op een andere manier worden aangetrokken.

De heer Van Heemst (PvdA):

Hoeveel opleidingscapaciteit moet er naar uw mening de komende jaren beschikbaar zijn voor uitbreiding van de politiesterkte? U kent het ontwerpregeerakkoord. Hoeveel extra agenten levert het regeerakkoord wat u betreft uiteindelijk op?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik geef antwoord op uw vraag over de instroom, want die stelt u in feite aan de orde, omdat gesproken wordt over de instroom bij het LSOP. Voor uitbreiding zal er het eerste jaar al een instroom moeten zijn van enkele duizenden. Ook moet de vervanging worden geregeld. Via een bepaalde systematiek is het geld hiervoor in de begroting terug te vinden. Voor uitbreiding zal instroom in het LSOP nodig zijn. Het gaat om een oplopende range die per jaar bekeken zal worden.

De heer Van Heemst (PvdA):

Welke keuze maakt uw fractie voor 2003, oplopend naar 2006, op het punt van het aantal nieuwe agenten dat jaarlijks het LSOP binnenkomt?

De heer Rietkerk (CDA):

De keuze van de CDA-fractie is een uitbreiding van gemiddeld 2000 per jaar en voor vervanging gemiddeld 1000. In de komende vier jaar moet, ook gelet op het budgettaire kader, worden bekeken op welke wijze daarmee wordt omgegaan.

De heer Van Heemst (PvdA):

Wat het CDA betreft, gaat het dus om 2000 extra agenten in 2003, oplopend via 4000 naar 6000 in 2006.

De heer Rietkerk (CDA):

Dat is de instroom.

De heer Van Heemst (PvdA):

Dat begrijp ik. De instroom van nieuwe, extra agenten.

De heer Rietkerk (CDA):

Nieuwe agenten in het kader van de uitbreiding.

De voorzitter:

De minister heeft verzocht om een korte schorsing. Om zo efficiënt mogelijk met de tijd om te gaan, wordt in de korte onderbreking van dit debat het verslag van het algemeen overleg over de invoering van de euro behandeld.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Naar boven