Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 oktober 2000, over de uitvoering van de motie-Duivesteijn over een nationaal landschap Hoeksche Waard (25180, nr. 106).

De heer Duivesteijn (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben een boeiend algemeen overleg gevoerd en ik ben dan ook blij dat dit onderwerp nu op de agenda van de Kamer staat. Ik zal mij beperken tot het indienen van twee moties die voor zich spreken.

De eerste heeft betrekking op de planning van bedrijfsterreinen en luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering ter uitvoering van de motie-Duivesteijn (25180, nr. 106) inzake de ruimtebehoefte tot 2005 van bedrijven in de zuidvleugel van de Randstad van mening is dat 100 hectaren netto bedrijventerrein aan de oostkant van de Hoeksche Waard nodig zijn;

constaterende, dat de regering geen uitvoering heeft gegeven aan de in de motie vervatte wensen om de Hoeksche Waard aan te wijzen tot nationaal landschap en om een ontwikkelingsplan nationaal landschap Hoeksche Waard op te stellen;

overwegende, dat een effectief plan voor de bescherming van de Hoeksche Waard nog steeds ontbreekt en het voorliggende voorstel het open karakter aantast;

voorts overwegende, dat de regering ten aanzien van een mogelijk bedrijfsterrein aan de noordzijde van de Hoeksche Waard de besluitvorming wil laten plaatsvinden in het kader van de vijfde nota ruimtelijke ordening;

van mening, dat tegen deze achtergrond een volledige afweging over bedrijventerreinen voor de zuidvleugel van de Randstad dient plaats te vinden in het kader van de vijfde nota ruimtelijke ordening;

verzoekt de regering dan ook de besluitvorming over bedrijventerreinen voor de zuidvleugel van de Randstad te laten plaatsvinden in het kader van de vijfde nota ruimtelijke ordening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld voor de leden Duivesteijn, Ravestein, Stellingwerf, Van der Staaij, Van Gent en Poppe.

Zij krijgt nr. 115 (25180).

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Ik wil graag opheldering vragen aan de heer Duivesteijn. Hij wil de oplossing koppelen aan de vijfde nota, maar de vijfde nota is een planologische kernbeslissing bestaande uit de delen 1, 2, 3 en 4, een evaluatie en een actualisatie. Kan hij aangeven aan welk onderdeel van deze planologische kernbeslissing hij zijn plan ophangt?

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik ga ervan uit dat de regering in deel 1 laat zien waar zij staat en wat haar opvattingen zijn voor de langere termijn, dat wij daarover van gedachten wisselen in deel 2 en dat wij in deel 3 het definitieve standpunt krijgen. Uiteindelijk wordt een en ander vastgesteld in deel 4. Dit wordt overigens veroorzaakt door het feit dat de regering zelf de noordzijde openlaat als een potentiële locatie. De beslissing over de bedrijventerreinen op de zuidvleugel moet dan maar op deze manier integraal worden besproken.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Betekent dit dat de heer Duivesteijn hierover niet op korte termijn het debat met de regering wil aangaan?

De heer Duivesteijn (PvdA):

De regering heeft altijd de mogelijkheid om verstandige voorstellen aan de Kamer voor te leggen. De motie plaatst dit onderwerp echter heel nadrukkelijk in het kader van de vijfde nota. Mijn tweede motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering ter uitvoering van de motie-Duivesteijn (25180, nr. 106) inzake de ruimtebehoefte tot 2005 van bedrijven in de zuidvleugel van de Randstad van mening is dat 100 hectaren netto bedrijventerrein aan de oostkant van de Hoeksche Waard nodig zijn;

constaterende, dat de regering geen uitvoering heeft gegeven aan de in de motie vervatte wensen om de Hoeksche Waard aan te wijzen tot nationaal landschap en om een ontwikkelingsplan nationaal landschap Hoeksche Waard op te stellen;

overwegende, dat een effectief plan voor de bescherming van de Hoeksche Waard nog steeds ontbreekt en het voorliggende voorstel het open karakter aantast;

verzoekt de regering alsnog over te gaan tot de aanwijzing van de Hoeksche Waard als nationaal landschap en daartoe, in overleg met de betrokken gemeenten, een ontwikkelingsplan met bijbehorend investeringsprogramma op te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duivesteijn, Ravestein, Stellingwerf, Van Gent en Poppe.

Zij krijgt nr. 116 (25180).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! Ook de GroenLinks-fractie vond het algemeen overleg van vorige week over de Hoeksche Waard uitermate boeiend. Er is toen uitgebreid gesproken over de motie-Duivesteijn c.s. voor de bescherming van de Hoeksche Waard en de plaatsing van de plannen daaromtrent in een breder perspectief. De uitkomst van het debat in het algemeen overleg was duidelijk: een meerderheid van de Kamer ziet er op dit moment – en hopelijk ook niet op een later moment – niets in om aan de oostzijde bovenregionale bedrijfsterreinen toe te staan, al dan niet in samenhang met de vijfde nota. Het leek in het algemeen overleg wel of er een bepaalde tactiek had plaatsgevonden: noord wilde de minister van Ruimtelijke Ordening liever niet, dus als compromis moest er maar met oost worden ingestemd. Toch bleef noord boven de markt hangen. Het leek allemaal een sluw compromis, maar ik ben blij dat de Kamer hier een stokje voor steekt.

Het zal u duidelijk zijn dat de GroenLinks-fractie beide moties met plezier ondersteunt. Onze lijn wordt daarin prima verwoord. De vice-fractievoorzitter van de PvdA heeft heel goed door hoe het progressievere gedeelte van de Kamer denkt over de bescherming van dit landschap. Van ons mag dit vaker gebeuren. Het geeft ons goede hoop voor de discussie over de begroting voor VROM van vanmiddag en donderdag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Vorig jaar oktober spraken wij in deze zaal reeds over de mogelijke komst van een bovenregionaal bedrijventerrein in de noordrand van de Hoeksche Waard. De SGP-fractie gaf toen aan dat zij daar buitengewoon terughoudend tegenover stond. Het open karakter van de Hoeksche Waard verdient handhaving en bescherming. De toekomstvisie op dit gebied hoort uitdrukkelijk deel uit te maken van de discussie over de vijfde nota. Onze boodschap van vorig jaar was nadrukkelijk: probeer alternatieve locaties buiten de Hoeksche Waard aan te boren voor de Rotterdamse behoefte.

In haar brief van juni 2000 gaf de regering aan dat zij niettemin wil vasthouden aan een bovenregionaal bedrijventerrein in de Hoeksche Waard, zij het aan de oostrand. In het algemeen overleg is dit onderwerp van discussie geweest. De SGP-fractie kan zich, alles afwegend, niet vinden in het kabinetsstandpunt. Naar onze mening is niet overtuigend aangetoond dat ook met aanwending van alternatieve locaties de ruimtebehoefte voor havengebonden bedrijvigheid voor de korte termijn tot 2005 zodanig dringend is, dat de eerste stap moet worden gezet om daarvoor de Hoeksche Waard aan te snijden. We blijven ervoor pleiten om de besluitvorming over de ruimtelijk-economische toekomst van de Hoeksche Waard te koppelen aan de behandeling van de vijfde nota, die, als het goed is, er nu toch echt aankomt. Dat geldt temeer, nu in het kabinetsstandpunt wordt opengehouden dat ook de noordrand van de Hoeksche Waard aangewend kan worden voor bovenregionale bedrijfsdoeleinden. Vanuit de Hoeksche Waard zelf is een helder en eensgezind signaal afgegeven: men ziet voor dit gebied geen rol weggelegd voor havengerelateerde bedrijvigheid, maar wil wel een bovenregionale functie vervullen voor rust en groen; de ruimte die daarnaast voor bedrijfsterreinen kan worden gevonden, zou primair moeten worden aangewend voor de regionale bedrijvigheid.

Een ander bezwaar tegen het kabinetsstandpunt is dat de gekozen plaats aan de oostrand onvoldoende onderbouwd is: er leven nog heel wat vragen omtrent onder meer ontsluiting en landschappelijke inpassing. Het wordt sterk afgeraden om zonder nader onderzoek op voorhand te kiezen voor een locatie in de oostrand. Op de locatiekeuze valt, kortom, het nodige af te dingen. Bovendien vraag ik me nog af op welke termijn de regering meent dat een bedrijventerrein op die plaats in gebruik kan worden genomen. In het overleg hebben de bewindslieden geen duidelijk antwoord op die vraag geformuleerd. Die vraag klemt temeer nu wij het hebben over de behoefte aan bedrijventerreinen voor de korte termijn, dus tot 2005.

Concluderend, de motie-Duivesteijn, waarin het kabinetsstandpunt betreffende bedrijfsterreinen van de hand wordt gewezen, hebben wij van harte medeondertekend. Aan mevrouw Van Gent, die ons daarmee rekent tot het progressieve deel van de Kamer, zeg ik dat het progressieve ervan bij uitstek tot uitdrukking komt in het conserveren van wat wij in de Hoeksche Waard belangrijk vinden, namelijk de landschappelijke waarde.

De motie over de aanwijzing van de Hoeksche Waard als nationaal landschap hebben wij om procedurele redenen niet gesteund. De invulling van het begrip "nationaal landschap" is nog wat onduidelijk en de aanwijzing van gebieden als zodanig hoort naar onze overtuiging thuis in het kader van de vijfde nota. Maar geen misverstand: onze inzet voor de Hoeksche Waard is gelegen in een adequate bescherming van de openheid en het landschappelijk karakter ervan en tevens in het bieden van ruimte voor regionale wensen op het gebied van wonen en werken.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Ook wij vonden het een zeer interessant algemeen overleg. Dat kan niet van alle overleggen worden gezegd, maar daar zijn wij zelf debet aan. Het overleg ging over de industrieontwikkeling in de zuidrand versus de openheid van de Hoeksche Waard. Dat is gewoon een interessant probleem. Een eerder aangenomen motie heeft in ieder geval de nodige effecten gehad. Het industrieterrein komt niet in het midden en het is ook al kleiner geworden. Toch zijn wij niet tevreden. In de visie van de regering wordt de oostrand opgeofferd aan de bedrijfsontwikkeling. Er is geen garantie te geven dat de noordrand op termijn zal worden ontwikkeld. Juist die stapsgewijze aanpak zal moeten worden gekeerd. Het gevaar is anders niet denkbeeldig dat het eindresultaat nog erger is dan wat oorspronkelijk de bedoeling was. Wij steunen van harte de oproep om deze beslissing pas te nemen in het kader van de vijfde nota. Wij hopen dat in de discussie over die vijfde nota het signaal van de regering is: niet aan beginnen.

De heer Leers (CDA):

Voorzitter! De afgelopen week hebben wij de brief van het kabinet besproken over de bedrijventerreinontwikkeling in de Hoeksche Waard. Het voorstel van het kabinet om alle extra ruimteontwikkelingen aan de oostzijde van het toekomstige HSL-tracé te concentreren hebben wij, zij het niet van harte, ondersteund. Onze voorkeur ging uit naar een locatie aan de noordrand van de Hoeksche Waard ten noorden van de N 217. Wij hadden daarvoor een aantal argumenten die ik thans niet zal herhalen. Niettemin hebben wij ons aangesloten bij de opvatting van het kabinet, dus oost van de Hoeksche Waard, omdat er anders verdeeldheid zou blijven bestaan over de noodzakelijke ruimte voor bedrijfsontwikkeling. De eerste motie-Duivesteijn gaat aan die behoefte nadrukkelijk volledig voorbij. Ik vind het jammer omdat op die manier een impasse blijft bestaan rond de beschikbaarheid van ruimte, met name voor havengebonden bedrijvigheid. Daarom zullen wij die motie ook niet steunen. De tweede motie snijdt een discussie aan die wij nog ten volle gaan voeren in het kader van de vijfde nota. Ook aan die motie hebben wij geen behoefte.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Wij gaan niet voorbij aan de behoefte aan bedrijvigheid. Wij vinden dat wij dat moeten oplossen in het kader van de zuidvleugel van de Randstad.

De heer Leers (CDA):

De vijfde nota wordt pas afgewikkeld rond 2002. Wij vinden dat wij daar niet op moeten wachten.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Het gaat om een urgent probleem. Ik stel vast dat dit probleem door de fractie van de PvdA, daarbij gesteund door het progressieve deel van de Kamer, om met de woorden van mevrouw Ven Gent te spreken, zo niet wordt gezien. In de ogen van de SGP is dat het conserverende deel van de Kamer. What's in a name? Het probleem wordt al twee jaar vooruitgeschoven. Ik stel vast dat de heer Duivesteijn op korte termijn geen kans ziet om met de regering het debat te voeren.

Wij hebben er al vaak over gesproken. Dit is de derde motie over hetzelfde probleem. De VVD vindt dat het de hoogste tijd wordt dat het kabinet tezamen met de provincie Zuid-Holland de knoop doorhakt en het probleem tot een oplossing brengt. De fractie van de VVD heeft op dit moment geen behoefte aan een nieuwe uitstelmotie en een motie die vooruitloopt op het debat over de vijfde nota.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik mag toch aannemen dat mevrouw Verbugt vindt dat moties die door een meerderheid van de Kamer zijn aangenomen worden uitgevoerd. Dat is bij deze motie niet gebeurd. Dat moet u toch een kwalijke zaak vinden.

Mevrouw Verbugt (VVD):

De VVD is een democratische partij in hart en nieren. Het komt hier wel vaker voor dat moties niet worden uitgevoerd. Wij vinden dat het kabinet vooral problemen moet oplossen. Mevrouw Van Gent geeft geen oplossing voor een probleem, dus in dat opzicht kan haar motie geen bijdrage leveren hoe Rotterdam op korte termijn aan bedrijventerreinen moet komen.

Mevrouw Ravestein (D66):

Mevrouw de voorzitter! In de commissie was een ruime meerderheid tegen het voorstel van de regering in de brief die ging over de uitwerking van de vorige motie-Duivesteijn over dit onderwerp. Toch zeiden de bewindslieden dat zij zouden doorgaan op de ingeslagen weg. Daarmee hebben zij dus deze moties noodzakelijk gemaakt om eerdere Kameruitspraken te bevestigen. D66 heeft deze moties van harte ondertekend.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Ik betreur zeer de opmerking van mevrouw Verbugt dat de motie niet is uitgevoerd en de bevestiging door mevrouw Verbugt van de opmerking van de geachte afgevaardigde mevrouw Van Gent dat de motie niet is uitgevoerd. De motie is uitgevoerd. Ik had heel graag gezien dat in elk geval enkele Kamerleden hadden gezegd dat dit inderdaad een uitvoering van de motie is. Dat sommige fracties niet instemmen met de wijze waarop de motie is uitgevoerd, is een heel andere aangelegenheid. Het is mijn gewoonte om moties die aangenomen zijn en waarvan ik aanvaarding niet heb ontraden, uit te voeren dan wel te helpen uitvoeren. Dat is staande praktijk wat mij betreft. Ik heb mij daar ook altijd aan gehouden.

Ik heb aanvaarding van de motie indertijd niet ontraden. Ik heb ook in een algemeen overleg overeind gehouden dat wij op deze wijze de motie hebben uitgevoerd. Het gaat om de motie op stuk nr. 106, ingediend door de geachte afgevaardigde de heer Duivesteijn op 6 oktober 1999. De eerste overweging in die motie is, dat Rotterdam een tekort heeft aan droge bedrijventerreinen voor de korte termijn. Verder staat erin dat "ernaar gestreefd dient te worden, dat Rotterdam op middellange termijn in staat wordt gesteld om door middel van herstructurering van bestaande bedrijventerreinen te voorzien in een afdoende ontwikkeling van zowel droge als natte bedrijventerreinen". Vervolgens wordt regering uitgenodigd om overleg te openen, om dat te doen binnen het bestaande gebied en elders en om, als dat niet lukt, voor maart 2000 voorstellen te doen aan de Kamer voor alternatieve locaties.

Ik geef toe dat motie niet is uitgevoerd in de zin dat een voorstel is gedaan voor maart 2000, maar dat gebeurde wel kort daarna. In die hele motie is het begrip "vijfde nota ruimtelijke ordening" niet genoemd. Ik heb dus de motie uitgevoerd, zei het dat het voorstel onzerzijds na lang onderhandelen wat meer tijd heeft gekost dan tot maart 2000.

Uitgaande van de stelling in een aangenomen motie van de Kamer dat Rotterdam een tekort heeft aan bedrijventerreinen voor de korte termijn, ervan uitgaande dat in de motie destijds aan mij is gevraagd om samen met mijn collega's te onderzoeken waar op zo kort mogelijke termijn in dat tekort zou kunnen worden voorzien, en als dat niet kon op de in de desbetreffende motie aangegeven plekken, om dan aan de Kamer een alternatief voorstel te doen, moet ik vaststellen dat wij dat hebben gedaan. De motie is uitgevoerd.

Wat wij niet hebben uitgevoerd op dezelfde termijn is de aanwijzing van de Hoeksche Waard tot nationaal landschap. Ik heb er echter nooit enige onduidelijkheid over laten bestaan, zoals ook de geachte afgevaardigde de heer Van der Staaij zojuist heeft aangegeven, dat dit zal gebeuren op een iets andere termijn, namelijk in het kader van de vijfde nota.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb hier de tekst voor mij die vorig jaar is gewisseld. Toen heeft de minister toch wel onderkend dat, gelet op de interpretatie die aan de motie werd gegeven, het een afwijzing van het voorstel van het kabinet was. In dat licht heeft de minister toen gezegd, dat gelet op de interpretatie en de politieke betekenis die door de indieners zelf aan motie is gegeven, het niet anders kon betekenen dat namens het kabinet de aanvaarding van deze motie diende te worden ontraden. Dan mag ik toch wel begrijpen dat de minister indertijd aanvaarding van de motie juist wel heeft ontraden?

Minister Pronk:

De motie is uiteraard door mij bestreden, gegeven alle mogelijke opmerkingen die zijn gemaakt over het beleid van het kabinet ter uitvoering van hetgeen in het regeerakkoord stond. Toen de motie was aangenomen, hebben wij gewoon gezegd dat wij haar zouden uitvoeren. Wij zijn de motie direct loyaal gaan uitvoeren. Indertijd had de Kamer in een motie gezegd dat Rotterdam een tekort aan bedrijventerreinen voor de korte termijn had. Ik had geen enkele reden om te veronderstellen dat dezelfde Kamer van mening zou zijn dat dat tekort aan bedrijventerreinen voor de korte termijn pas zou moeten worden aangepakt in het kader van de vijfde nota over de ruimtelijke ordening, in het kader van een algemene afwikkeling van de totale ruimtebehoefte. De hele discussie over de bedrijventerreinen ging indertijd over de beperkte ruimtebehoefte voor de korte termijn. Daarbij werden de vragen gesteld hoe beperkt de uitbreiding zou moeten zijn, op welke termijn uitbreiding nodig zou moeten zijn en op welke plaats het zou moeten.

De voorzitter:

Ik vrees dat dit een herhaling is van de discussie in het algemeen overleg.

Minister Pronk:

In het algemeen overleg is niet gezegd dat de motie niet is uitgevoerd, dus dit is een nieuw punt dat ik graag in dit plenaire debat van een kanttekening wil voorzien.

De voorzitter:

Ik doelde meer op de discussie met de heer Van der Staaij.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Er is gezegd dat de motie onvolledig is uitgevoerd.

De voorzitter:

Ik heb uit informatie begrepen dat het in het algemeen overleg onder meer is gegaan over het wel, niet of gedeeltelijk uitvoeren van de motie, maar misschien ben ik fout geïnformeerd.

Minister Pronk:

Wij hebben indertijd gesproken over de uitvoering van de motie. Op de wijze waarop de motie is uitgevoerd is wel ingegaan, maar nu wordt hier gezegd dat dé motie niet is uitgevoerd. Dat strijkt mij zeer tegen de haren in, want aangenomen moties worden uitgevoerd. Men kan natuurlijk wel van mening verschillen over de wijze waarop het kabinet zo loyaal mogelijk aan de uitvoering van de motie is begonnen.

Politiek gezien is de uitspraak natuurlijk overduidelijk. De Hoeksche Waard moet nationaal landschap worden. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat het kabinet dat niet van plan is. Wat dat betreft is de tweede motie naar mijn mening echt overbodig. In het algemeen overleg heb ik gezegd dat het gaat gebeuren. Ik wil het er alleen niet uitlichten. De Kamer wil voor bedrijventerreinen iets in het algemene kader, nadat zij eerder had gevraagd om dat apart te regelen. De aanwijzing van de Hoeksche Waard als nationaal landschap wil zij weer niet in het algemene kader doen, maar naar voren halen. Het lijkt mij beter om het mee te nemen in het algemene ruimtelijk beleid. Het heeft ook minder haast dan de aanwijzing van een bedrijventerrein op korte termijn, waarvan de Kamer de wenselijkheid zelf heeft onderschreven. De Kamer had niet gezegd dat de aanwijzing van de Hoeksche Waard als nationaal landschap op korte termijn zou moeten gebeuren. Als de Hoeksche Waard eenmaal als nationaal landschap is aangewezen, worden de mogelijkheden verkleind om ook andere delen tot nationaal landschap te bestemmen. Het gaat mij om het totale beleid. Winst op korte termijn kan tot verlies op langere termijn leiden. Daarom ontraad ik de tweede motie.

Wat de eerste motie betreft, heb ik uiteengezet dat het de ideale plaats is voor het desbetreffende kleinere bedrijventerrein. Het ligt niet centraal en niet in de noordrand, waardoor wij niet de kans lopen dat de open ruimte van de Hoeksche Waard wordt aangetast. Het gaat om een loyale uitvoering van datgene wat in het regeerakkoord is opgenomen. Ook aanvaarding van deze motie ontraad ik.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven