Vragen van het lid Ross-van Dorp aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het bericht dat er geen investeringsplan onderwijs komt.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter. Zeer verbaasd was mijn fractie over het krantenbericht in Het Financieele Dagblad van 1 juni dat er geen meerjarig investeringsplan komt. Nu herinnert de minister zich, neem ik aan, toch wel dat wij tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting uitvoerig gedebatteerd hebben over het meerjarenperspectief voor het onderwijs. Dit vond brede steun bij de Kamer en ook bij de minister en de staatssecretaris. Tijdens de algemene politieke beschouwingen die eerder werden gehouden, heeft zelfs premier Kok gezegd dat een verkenning tijdig voor de voorbereiding van de begroting voor Onderwijs beschikbaar zou komen. Tot nu toe hebben wij nog niets gezien. Ministers behoren aangenomen moties uit te voeren. De Kamervoorzitter herinnert ons er met enige regelmaat aan dat het niet nodig is om bij een minister navraag te doen naar diens bereidheid daartoe. Dat is immers overbodig? Vandaag blijkt dat blindelings vertrouwen misplaatst geweest te zijn. Waarom voert de minister de motie van PvdA, CDA en GroenLinks, waarin wordt gevraagd om een meerjarig investeringsplan nog dit voorjaar, niet uit? Staat de minister niet meer achter zijn uitspraken in het debat? Ik citeer: de gewijzigde motie van mevrouw Barth beschouwen de staatssecretaris en ik als een steun in de rug; wij zijn het erover eens dat een onderwijsinvesteringsplan nodig is. En voorts: het kabinet heeft het voornemen om het meerjarig investeringsprogramma komend voorjaar uit te brengen. En ook nog: op tafel komt een kwalitatief kader met een kwantitatieve onderbouwing.

Voorzitter. De CDA-fractie maakt zich ernstig zorgen over het kortetermijngeheugen van de minister en het kortetermijnbeleid van het paarse kabinet op het gebied van onderwijs. Waarom kan voor harde infrastructuur wel negen jaar vooruit gedacht worden, maar is dit voor kennisinfrastructuur te veel gevraagd?

Minister Hermans:

Voorzitter. Ik wijs erop dat er twee moties zijn ingediend: een motie van mevrouw Barth, medeondertekend door mevrouw Ross, en een motie van de heer Cornielje. Beide moties zijn breed aangenomen in de Kamer. In die moties is gevraagd om een meerjarig investeringsperspectief voor te leggen bij de behandeling van de voorjaarsnota. Het kabinet heeft besloten om dat niet te doen. Het kabinet wil in de zomer verkenningen uitbrengen en daarbij aangeven welke opties en mogelijkheden, kwalitatief en kwantitatief, aan de orde kunnen komen bij het overzicht van de noodzakelijke oplossingen en richtingen voor het onderwijsbeleid in de komende jaren.

Zie ik de motie als een steun in de rug? Ja, want bij de discussie over de voorjaarsnota heb ik de steun van de Kamer zeer nadrukkelijk ervaren. Ik heb ook gemerkt dat de oplossingen die door het kabinet zijn aangereikt voor investeringen in het onderwijs, zo bleek uit de reacties op de voorjaarsnota, op brede steun in de Kamer konden rekenen. Ik meen daarom dat zowel het korte- als het langetermijngeheugen van de minister uitstekend is. Ik heb steeds aangegeven dat er een spanning zou zijn tussen hetgeen de minister-president namens het kabinet heeft gezegd – de verkenningen worden uitgebracht – en het tijdstip waarop de Kamer deze verkenningen wilden hebben. Ook dat kan men in de Handelingen lezen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik kan alleen maar constateren dat er dan geen eenheid in kabinetsbeleid is. De toezeggingen zijn toch duidelijk gedaan. Ik kan de premier toch niet misverstaan hebben, dunkt mij. Ik heb de Handelingen er nog eens op nagelezen. Ook de minister heeft heel duidelijk laten weten dat de herziene motie-Barth – eerst was de Kamer nog van zins om het plan voor het vroege voorjaar te vragen, maar dat is uiteindelijk het late voorjaar geworden – niet werd misverstaan. Hij heeft de motie een steun in de rug genoemd. Waarom heeft het kabinet besloten om het niet in juni te doen? Hij zegt het wel en passant, maar dat verklaart voor mij niet voldoende waarom het niet is gebeurd. Hij zegt "in de zomer", maar moeten wij daar dan van uitgaan? Welke toezegging is dit? Ik vraag de minister daarom nogmaals waarom de motie niet is uitgevoerd. Ik vind het antwoord dat ik net heb gehoord buitengewoon onhelder. Ik wil graag boter bij de vis.

Minister Hermans:

Ik wil opnieuw helder zijn.

Het kabinet heeft besloten om de verkenningen, niet alleen op het gebied van onderwijs, maar ook op andere terreinen, in de zomer uit te brengen. Ook de minister van Onderwijs kan zich in dit kabinetsbeleid vinden. Het gaat niet alleen over onderwijs; het betreft nog vier andere beleidsterreinen. Het kabinet wil zijn keuzen en opties over het totaal op tafel leggen en daarmee zijn wij op dit moment nog niet helemaal klaar.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Kon u er door het budgettaire kader niet uitkomen of is het zo ingewikkeld om een heldere en diepgaande analyse, zoals ons was beloofd, te presenteren die tot een strategische verkenning leidt, dat dit absoluut niet kan? Had u dat niet eerder kunnen weten?

Minister Hermans:

Bij de discussie over de voorjaarsnota heb ik volop gebruik gemaakt van de ideeën en opvattingen die bij mij en de Kamer leven over noodzakelijke investeringen in het onderwijs. Van het resultaat heeft u kennis kunnen nemen. Voor de verschillende verkenningen heeft het kabinet zeer nadrukkelijk de kwaliteit voor de snelheid laten gaan.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De minister legt de vertraging hiermee onvoldoende uit. Ik kan mij voorstellen dat de kwaliteit van hetgeen wordt gepresenteerd, buitengewoon belangrijk is. De discussie daarover hebben wij echter ook tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting gevoerd. Destijds is ons gezegd dat er in juni een kwalitatieve en heldere analyse kon zijn. Die is er niet. Ik blijf zeer ontevreden met het antwoord dat de minister heeft gegeven. Het spijt mij zeer.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik heb twee korte vragen.

1. Is het uitbrengen van een afzonderlijk meerjarig investeringsplan alleen maar vertraagd, of is een afzonderlijk onderwijsinvesteringsplan van de baan? Dat is mij niet helder.

2. Het was geen idee van de Kamer, maar van de minister. Wij hebben gesteggeld over de termijn. Het ging toch niet alleen maar om de investering, maar ook om het herwinnen van het vertrouwen van het veld? Het ging er toch om, te laten zien dat er een commitment was voor investeringen over de jaren heen? Realiseert de minister zich dat, door dat niet te doen, het vertrouwen van het veld opnieuw wordt beschaamd?

De heer Van der Vlies (SGP):

Het nut en de noodzaak van het meerjareninvesteringsplan zijn duidelijk. Nu het wat later komt dan voorzien, vraag ik de minister of hij ervoor in staat dat het jaar 2002 geen verloren jaar zal zijn. De filosofie was immers: én bij de voorjaarsnota én bij de begroting van het komende dienstjaar consequenties verbinden aan de doelstelling en het ambitieniveau van het meerjareninvesteringsplan.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wat mijn fractie betreft heeft het kabinet bij de voorjaarsnota zeker een substantiële eerste stap gezet voor zo'n investeringsplan. Ook met het uitvoeren van verkenningen is natuurlijk niets mis. Waarom komt de minister niet met een visie op het onderwijs in de komende jaren? Dan kan hij die bij de begroting van 2002 aan de Kamer voorleggen, zodat het vrijblijvende karakter van die verkenningen wordt neergelegd in een commitment van dit kabinet voor de toekomst van het onderwijs.

De heer Van Bommel (SP):

Niet alleen de geloofwaardigheid van deze minister staat op het spel, maar ook die van partijen in de Kamer die steeds hebben geëist dat het meerjareninvesteringsprogramma er moest komen, en wel snel. Daarom heb ik een vraag aan de woordvoerder van de PvdA-fractie, omdat die fractie sinds vorig jaar terecht heeft aangedrongen op meer geld. Fractievoorzitter Melkert heeft begin vorig jaar gezegd dat er 5 mld extra nodig was om aan de OESO-norm te komen. In het programma Kracht en kwaliteit van de PvdA-fractie werd gevraagd om 8,5 mld extra. Nu komt de voorjaarsnota eraan. Mevrouw Barth heeft zelf moties ingediend met betrekking tot dat meerjareninvesteringsprogramma. Dat moest er komen, omdat wij dan het beleid zouden kunnen beoordelen. Nu komt dat kennelijk niet. Wat is dan het oordeel van mevrouw Barth over...

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van Bommel, dat lijkt heel aardig, maar dat debat voeren wij een andere keer.

Minister Hermans:

De vraag wie het eerst heeft gevraagd om een meerjarige doorkijk voor het onderwijs, laat ik maar even in het midden. Ik heb in ieder geval geconstateerd dat er twee moties over waren, waarin wordt uitgesproken dat het goed zou zijn als daar bij de discussie over de voorjaarsnota inzicht in zou zijn. Voor de keuze die het kabinet uiteindelijk heeft gemaakt, is natuurlijk gebruik gemaakt van de ideeën die bij mij en bij de staatssecretaris leven op dat terrein. Ik heb begrepen dat daar in grote lijnen steun voor bestaat in de Kamer.

Ik heb geconstateerd hoe het veld heeft gereageerd op de voorjaarsnota. De heer Van der Vlies zei dat hij ervan overtuigd is dat het kabinet niet alleen het kader voor 2001 heeft aangepast conform de voorjaarsnota, maar dat het kabinet ook al een besluit heeft genomen voor de kaderbrief voor 2002. Het jaar 2002 zal in ieder geval geen verloren jaar zijn.

De verkenningen zullen verschillende opties bevatten. Dat lijkt mij ook van groot belang. De staatssecretaris en ik zullen bij de aanbieding van de begroting in de memorie van toelichting aangeven op welke wijze wij menen dat de ontwikkelingen in het onderwijsveld moeten worden ingevuld.

Naar boven