Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer (structuur verwijdering afvalstoffen) (26638).

(Zie vergadering van 3 oktober 2000.)

De voorzitter:

Ik herinner de Kamer aan de afspraak, dat de spreektijden in tweede termijn eenderde zijn van die in eerste termijn.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter! De fractie van het CDA dankt de minister voor de antwoorden op een groot aantal van haar vragen. Wij zien in de reactie van de minister een aantal positieve punten. De betrokkenheid van de Kamer bij de totstandkoming van de uitvoeringsbesluiten en het ontwerp-landelijk afvalbeheersplan (LAP) is verzekerd. Wij constateren dat de bijzondere verantwoordelijkheid van het rijk verder strekt dan het garanderen van capaciteit voor verbranden en storten. Het behoort, aldus de minister, ook tot de verantwoordelijkheid van het rijk om bij te dragen aan het vinden van een oplossing als het voortbestaan van bedrijven geheel of gedeeltelijk belemmerd wordt door een beleidswijziging van rijkswege. Graag zouden wij deze uitspraak van de minister nog iets nader toegelicht willen zien.

Een belangrijk aspect van het wetsvoorstel is de kwestie van de marktverhoudingen. Wij hebben daar de vorige keer uitvoerig over gesproken. Wij zitten nog steeds met een probleem dat niet voldoende opgehelderd is. Wij herhalen dat voor een level playing field vereist is, dat afgezien van harmonisatie van milieueisen sprake is van effectieve feitelijke harmonisatie en sturende regelgeving, hetgeen wil zeggen: van verboden, belastingen en subsidies. Wij willen van de minister graag een concrete toezegging, dat hij harmonisatie van milieuhygiënische, bedrijfseconomische en fiscale randvoorwaarden in Europees kader zal bevorderen, dat hij de Kamer in een brief informeert hoe hij dit zal aanpakken en vervolgens rapporteert hoe dit proces verder vordert. Het lijkt ons zeer nuttig als de minister in EU-verband komt met voorstellen voor minimumstandaarden voor verwijdering en nuttige toepassing van afvalstoffen. Dit is volgens ons hard nodig. Denk bijvoorbeeld aan de recycling van glas en van teerhoudend afval.

Met betrekking tot de Europese markt zitten wij nog met de vraag die ook de heer Schoenmakers recentelijk stelde, namelijk wie bepaalt wanneer de Europese markt opengaat. Volgens de minister kan Nederland dat zelf eenzijdig bepalen. Graag zouden wij een toelichting van de minister op dit punt hebben.

Op het punt van de Europese definities hebben wij geen problemen met de redenering van de minister. De vorige keer hebben wij daar uitvoerig over gedebatteerd. Wij vinden zijn uitleg bevredigend. Met de in het wetsvoorstel voorgestelde uitwerking achter de hand is onze overlegpositie in Europa een stukje sterker. Wij kunnen het proces maximaal in de door ons gewenste richting beïnvloeden. Bovendien is het voorstel geheel in lijn met de ladder van Lansink. Het is geheel conform de wens die de Kamer al sinds jaar en dag uitspreekt, namelijk om na preventie en hergebruik te streven naar een maximaal niveau van nuttige toepassingen. Wij zijn tevreden met de toezegging van de minister dat de wet gewijzigd zal worden indien onverhoopt de discussie binnen Europa anders uitpakt.

Met betrekking tot het LAP begrijpt de CDA-fractie wel dat daar meer in moet staan dan alleen de uitgangspunten voor de afvalverwijdering. Wij roepen de minister toch op het plan niet al te veel te detailleren, zodat de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid maximaal gegarandeerd worden. Wij zijn het overigens eens met de minister dat het LAP het kader vormt waarbinnen wij verder zullen moeten spreken over het nijpende capaciteitsvraagstuk.

Wat de inspraakprocedures betreft, zijn wij verheugd over de toezegging van de minister een en ander nog eens helder te verwoorden in het LAP. Dat kan in principe voldoende zijn.

Ik kom toe aan de behandeling van enkele amendementen, voor het gemak in de volgorde van nummering.

Wij kunnen de argumentatie van de minister in verband met ons amendement op stuk nr. 12 inzake de vergunningtermijn in grote lijnen volgen. Wij doelen hierbij vooral op het waarborgen van het Alara-principe. Wij menen echter dat de bedrijfszekerheid met betrekking tot investeringen maximaal gewaarborgd moet zijn. Is de minister bereid in de discussienota Wet milieubeheer, zie begroting VROM voor 2001 bladzijde 10, uitvoerig in te gaan op de realisatie tussen enerzijds de zekerheid die de bedrijven nodig hebben in verband met langetermijninvesteringen en anderzijds het vraagstuk van technologische vernieuwing en toepassing van het Alara-beginsel? Dit alles moet bezien worden in relatie tot de duur en tussentijdse aanpassingen van vergunningen. Als de minister ons deze toezegging kan doen, zijn wij bereid het amendement in te trekken.

Ik kom nu bij de nazorg voor gesloten stortplaatsen, ons amendement op stuk nr. 16. Het is ons uit de reactie van de minister nog onvoldoende duidelijk geworden wat het standpunt is met betrekking tot het fondsbeheer op landelijke schaal en de gelijke heffingsgrondslag voor niet-locatiegebonden kenmerken. Wij vragen de minister deze kwestie expliciet mee te nemen bij de evaluatie. Als hij hiertoe bereid is, kunnen wij ons amendement intrekken.

De CDA-fractie waardeert de positieve beoordeling van de minister van de amendementen op de stukken nrs. 17 en 18 inzake de administratieve lasten. Deze amendementen kunnen leiden tot een aanzienlijke lastenverlichting en meer uniformiteit.

Het voorstel van de minister naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 21, het verbranden buiten inrichtingen, biedt aanknopingspunten. Toch vragen wij hoe wordt omgegaan met het verbranden van afval van fruitbomen en bijvoorbeeld aardappelloof. Is dat in het voorstel van de minister nog mogelijk? Wij vinden het nu nog te beperkt. Het landelijk stookverbod, waarvoor argumenten kunnen worden aangevoerd, blijft in het voorstel van de minister bestaan, maar ontheffing op gemeentelijk niveau wordt mogelijk gemaakt. Dit ligt heel dicht bij het advies van de VNG aan de gemeenten en de bestaande praktijk: een stookverbod met ontheffingsmogelijkheden, geregeld in een algemene plaatselijke verordening. De CDA-fractie vindt wel dat er sprake moet zijn van een duidelijke aanpassing van de model-APV, een schriftelijk uniform ontheffingsstelsel en een adequate uniforme handhaving. Dit vereist een regionaal overleg met gemeenten, politie en OM, teneinde regionaal één lijn te kunnen krijgen in de ontheffing en handhaving. Voorkomen moet worden dat iedere gemeente haar eigen gang gaat. Graag krijgen wij een nadere toelichting op de door de minister voorgestelde oplossingsrichting en de verdere uitwerking hiervan.

Ik kom tot slot bij de problematiek van de dubbele petten en het amendement op stuk nr. 22 van collega Klein Molenkamp. De CDA-fractie wil geen fundamentele wijziging van de bestaande handhavingsstructuur, hetgeen wij in het verleden al meermaals betoogden. Wij zijn geen voorstander van recentralisatie van de handhaving. Mijn fractie heeft begrip voor de intentie van het amendement, maar zij vreest dat aanvaarding hiervan een eerste stap kan zijn naar het verlaten van een algemene beleidslijn met betrekking tot handhaving. Een alternatieve oplossingsrichting zou terugtrekking van lagere overheden uit het beheer en de exploitatie van AVI's en stortplaatsen kunnen zijn. Dat het gaat om een nutsfunctie hoeft niet altijd te betekenen dat er sprake moet zijn van 100% overheidseigendom. De minister heeft dat zelf in zijn eerste termijn aangegeven. Ik citeer: "De nutsfunctie kan hetzij worden vervuld vanuit een volledig overheidseigendom... hetzij via de markt, maar dan binnen de maximale overheidsregelgeving die ertoe leidt dat dit marktfunctioneren plaatsvindt binnen de door mij genoemde vijf à zes verschillende kaders." De minister noemt dan continuïteit, kwaliteit en toegankelijkheid. Graag horen wij hierop een reactie van de minister.

Met betrekking tot de handhaving moet erkend worden dat er een reëel probleem is van de lekstromen in de keten. Wij vragen de minister of hij mogelijkheden ziet de ketenbenadering meer toe te passen bij de handhaving, zonder het principiële uitgangspunt met betrekking tot het bevoegd gezag voor handhaving – de vergunningverlener – te verlaten. Tot slot vragen wij nogmaals of de Kamer kennis kan nemen van de voorstellen van het college van procureurs-generaal van het OM.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Het is mij niet helemaal duidelijk wat precies het standpunt van het CDA is over de Europese harmonisering. Is het er een voorstander van dat er op termijn door heel Europa met afval gesleept wordt? Zo niet, is het dan niet beter dat wij onze eigen lijn bepalen en de Nederlandse grenzen gesloten houden voor het brandbare afval?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik meen al heel duidelijk te hebben aangegeven dat de ruimte benut moet worden die hiervoor in het voorstel is aangegeven.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter! Ik zeg de minister dank voor de uitvoerige beantwoording en voor de open wijze waarop hij de amendementen tegemoet is getreden.

De wet is en blijft ingewikkeld. De minister heeft dat ook bevestigd. In eerste termijn heb ik nog gezegd dat misschien slechts vijf mensen in Nederland de wet helemaal kunnen doorgronden. De minister heeft mij evenwel verzekerd dat twee van die vijf mensen op zijn ministerie zitten. Enkele uitspraken van de Raad van State over Europa doen mij echter anders vermoeden. Bij deze behandeling kunnen wij heel weinig doen aan de ingewikkeldheid van de wetgeving. Hooguit kunnen er enkele amendementen worden ingediend, maar de hele systematiek van de wet kan niet veranderd worden.

Dat de wet in de Europese context is geplaatst, heeft mijn fractie als winst gezien. Een goed Europees speelveld is daarbij echter wel noodzakelijk, wat nog eens is benadrukt door de BRBS in verband met de ontwikkeling van hergebruik. Ook de recente moeilijkheden bij de glasrecycling hebben duidelijk gemaakt hoe wezenlijk een Europees speelveld is. Van de wil om tot zo'n speelveld te komen, heeft de minister mij overtuigd, maar tussen wil en realiteit kan nog een groot verschil zitten. Vandaar dat mijn fractie samen met die van de PvdA de volgende motie indient.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) ervan uitgaat dat er voor nuttige toepassing sprake is van een open Europese markt;

constaterende, dat de minister van VROM voornemens is de grenzen van thermische verwerking van afval vanaf 1 januari 2005 open te stellen;

constaterende, dat de minister van VROM heeft aangegeven dat voor het vervallen van de landsgrenzen voor thermische verwerking aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan, zoals een met Nederland vergelijkbaar voorzieningenniveau op het gebied van verbranding;

constaterende, dat voornoemde randvoorwaarden momenteel aanmerkelijk verschillen tussen lidstaten van de Europese Unie;

overwegende, dat er pas daadwerkelijk sprake kan zijn van een open Europese markt voor nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen indien de randvoorwaarden aan weerszijden van deKlein Molekamp landsgrenzen op een vergelijkbaar niveau zijn gekomen;

overwegende, dat harmonisatie van randvoorwaarden voor afvalbeheer in Europa een noodzakelijk en voortschrijdend proces is;

overwegende, dat Nederland dit proces actief moet ondersteunen door de milieuhygiënische en fiscale randvoorwaarden van afvalbeheer zoveel mogelijk gelijk te trekken;

verzoekt de regering actief te streven naar harmonisatie van het Europese afvalbeleid en de Kamer halfjaarlijks te rapporteren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klein Molekamp en Schoenmakers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (26638).

De heer Poppe (SP):

Ook de heer Klein Molekamp maakt zich er blijkbaar zorgen over dat er met afval gesleept wordt. Daarom moeten er criteria voor de verbranding opgesteld worden. Het moet om een hoge kwaliteit gaan die voldoet aan de Nederlandse wetgeving. Daarbij komt wel de mogelijkheid dat het afval in een ander land goedkoper verbrand wordt. Dan ontstaat er concurrentie en zijn er toch nog transporten. Wil de heer Klein Molekamp dat ook niet voorkomen?

De heer Klein Molekamp (VVD):

Dat kan bijvoorbeeld worden voorkomen door voor te stellen dat wat nu uit Zuid-Limburg verplicht naar Moerdijk gebracht wordt, beter naar de afvalverbrandingsinstallatie in Aken kan gaan. Uit dit voorbeeld blijkt dat een open grens ook tot minder transport kan leiden en dus niet altijd tot meer transport hoeft te leiden.

De vraag hoe je met open grenzen omgaat, is niet alleen een vraag van de Nederlandse overheid. Een feit is dat Europa open grenzen heeft. De VVD is daar een voorstander van, niet voor afval alleen, maar in den brede. Dit betekent dat er meer transport kan komen, alsook dat er efficiëntere productie kan komen. Tevens kunnen er soms hergebruikprocessen ontstaan die op kleinere schaal niet mogelijk zijn. Het kan dus een geweldige stimulans zijn voor hergebruik, waar de heer Poppe en ik voorstander van zijn. Dus de vraag van de heer Poppe suggereert meer dan er in werkelijkheid is.

De heer Poppe (SP):

Het antwoord was uitgebreider dan mijn vraag. In mijn eerste termijn heb ik duidelijk gemaakt dat het afval in mijn systeem ook van Limburg naar de dichtstbijzijnde verbrandingsinstallatie in Duitsland mag.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Daar zijn wij het dus over eens.

De heer Poppe (SP):

Maar mijn vraag was of het niet verstandig is om, als commerciële bedrijven in Europa gaan concurreren met onze Nederlandse nutsbedrijven, ervoor te zorgen dat de transporten daar naartoe niet plaatsvinden en dat het altijd verplicht wordt gesteld om het afval naar de dichtstbijzijnde goede verwerker te vervoeren? Die commerciële bedrijven zijn ogenschijnlijk technisch evenwaardig, maar het is nog maar de vraag of de handhaving van de regels elders ook zo is als hier; er bestaat ook een papieren technische evenwaardigheid.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik heb in wezen al een antwoord gegeven, dus dan zou ik in herhaling vervallen.

De voorzitter:

Ik verzoek u alstublieft niet in herhaling te vervallen.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Aangezien ik van de voorzitter niet in herhaling mag vervallen, zal ik dat achterwege laten.

Voorzitter! Ik heb al gewezen op de problematiek van Zuid-Limburg en gezegd dat het goed zou zijn als het afval naar Eisweiler en naar Aken kan. Ook heb ik gewezen op de problematiek van Twente. In de beantwoording was mij nog niet helemaal duidelijk of de minister eventueel in euregioverband bereid is om daar eerdere mogelijkheden voor te bieden, juist om de transporten waar de heer Poppe over sprak te vermijden.

In de eerste termijn ben ik ingegaan op de bijzondere positie van de provincies in dit wetsvoorstel. De rol van de provincie wordt ten opzichte van het verleden aanzienlijk beperkt, zeker in publiekrechtelijk verband. De amendementen op de stukken nrs. 17 en 18 van mevrouw Schreijer-Pierik, die de minister min of meer heeft ondersteund, versterken dit effect nog. De VVD is voornemens die amendementen te steunen.

Het amendement op stuk nr. 22 heeft de steun gekregen van de minister, mits het gaat om afvalverbrandingsinstallaties en grote stortbedrijven. Dat laatste is duidelijk het geval en wat dat betreft is er geen doelstelling om te komen tot een fundamentele wijziging van de taakverdeling tussen provincies en het rijk. Dit is geenszins het geval, maar doordat er zoveel minder taken op afvalgebied bij de provincies liggen, zal de kennis bij de provincies op dat vlak absoluut achteruitgaan. En doordat de afvalstoffenwetgeving zo ongelooflijk ingewikkeld is, kan een provincie met maar één AVI, bijvoorbeeld Drenthe, naleving van de wetgeving nauwelijks op een adequate wijze goed controleren. Het gevolg is dat de provincie een heel handhavingsapparaat op dit ene bedrijf moet zetten, met de grote kans dat er een heel nauwe verbondenheid ontstaat tussen de handhaver en het te controleren bedrijf. Het is gebleken dat de provincies daar soms moeite mee hebben, onder andere bij de brand bij ATF in Drachten. Uiteindelijk heeft de minister van Landbouw ingegrepen, omdat de provincie de zaak onvoldoende kon beheersen en er gevaar dreigde voor de gezondheid. De minister van VROM heeft daar het argument van de driepettenproblematiek aan toegevoegd. Dat probleem was onder andere bij de Merwedehaven ontstaan, waar grote onrust was in de omringende gemeente, de gemeente Sliedrecht. De provincie was daar handhaver en eigenaar. De omgeving geloofde er toen geen barst meer van dat de provincie nog een onafhankelijke handhaver was. Als de handhaving dus bij de provincie wordt gelaten, moeten wij accepteren dat de burger geen vertrouwen in de handhaving heeft. De VVD vindt dat niet aanvaardbaar. De burger moet vertrouwen in de handhaver hebben en hij kan dit alleen maar hebben als er voldoende scheiding is tussen het eigendom en de handhaving. Als Shell de eigen vergunning mag handhaven, heeft niemand vertrouwen in deze vergunning. Zodra er een brand uitbreekt, zal men zeggen: lik me vestje! Om deze redenen vraag ik de fractie van het CDA en de andere fracties om dit amendement te steunen. Tot mijn spijt heeft de fractie van de PvdA gemeend haar handtekening onder dit amendement weg te moeten halen, hoewel de minister daar zo positief op gereageerd heeft.

Over het moratorium op de verbrandingscapaciteit zijn de minister en de VVD-fractie het voorlopig niet eens. Ik heb begrepen dat in het voorjaar 2001 hierop wordt teruggekomen, als het AOO zijn capaciteitsplan gereed heeft. De minister is zich er ongetwijfeld ten volle van bewust dat hierdoor op korte termijn de hoeveelheid gestort afval zal toenemen. Dit is een politieke keuze, die door de VVD-fractie niet wordt gedeeld.

Naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 21 heeft de minister een nota van wijziging naar de Kamer gestuurd. De minister heeft erop gewezen dat het ongewenst is als bij de verbranding van hout ook verfblikken en andere rommel wordt mee verbrand. De VVD-fractie deelt deze mening. Uit een aantal Zeeuwse gemeenten bereikt ons evenwel het bericht dat het hout van fruitbomen tot nu toe wel mag worden verbrand, maar dat dit na overname van de nota van wijziging niet meer het geval zal zijn. Is deze angst van de Zeeuwse gemeenten terecht? Zo ja, dan gaat de inperking verder dan door de VVD-fractie is beoogd. Als daarentegen de nota van wijziging vooral is gericht op het voorkomen van het mee verbranden van normaal afval, wordt het door de indieners beoogde doel goed weergegeven.

Voorzitter! Het zal u duidelijk zijn dat de VVD-fractie kan instemmen met het wetsvoorstel. Zij hoopt dat door de aanneming van een aantal amendementen de wet nog iets beter wordt.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de uitgebreide en zeer adequate beantwoording van alle punten die zijn ingebracht door de Kamer. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat de D66-fractie akkoord gaat met de voorliggende wetgeving en deels ook met de amendementen die door de verschillende fracties zijn ingebracht. Ik wil naar aanleiding daarvan een aantal korte opmerkingen maken.

Het amendement op stuk nr. 21 betreft het verbranden buiten inrichtingen. Ik ben ontzettend blij dat de minister in de vierde nota van wijziging mijn suggestie uit de eerste termijn heeft overgenomen en een maatregel heeft genomen waardoor verbranden op het open veld mogelijk is, zij het onder zeer stringente voorwaarden en alleen als de gemeenten besluiten om daartoe een vergunning te verlenen onder diezelfde strikte voorwaarden. De fractie van D66 kan daarmee akkoord gaan.

Ik betreur het amendement over de aansluiting bij Europese regelgeving in hoge mate, hoewel ik heb begrepen dat daarvoor een meerderheid in de Kamer zal zijn. Ik acht het Nederlandse beleid veel beter. Ik noem de ladder van Lansink en de toevoeging van een extra trede, waarbij verbranden met maximale terugwinning van energie hoger wordt gesteld dan verbranden zonder die maximale terugwinning. Ik kan de minister heel goed volgen in zijn opmerkingen over Europese regelgeving die dat ook zou moeten beogen. Wij gaan toch ons eigen goede milieubeleid niet nu al opofferen aan een milieubeleid dat in 2005 nog eens moet worden ingevoerd binnen Europa? Ik mag toch hopen dat wij hier het goede voorbeeld kunnen geven. Waarom niet? Wij hebben er alle reden toe.

Ik kom bij het amendement over de dubbele petten, dat ook door onze fractie is ondertekend. Het ging ons er niet per se om de handhaving en de controle daarop te centraliseren. Het ging ons erom dat er een zo zuiver mogelijke bestuurlijke verhouding zou ontstaan. Daar ben ik nog steeds voor. Ik heb begrepen dat ook de heer Klein Molekamp dat beoogt met zijn amendement. Volgens mij maken de indieners van een amendement zelf uit wat zij daarmee beogen en is dat bepalend voor de inhoud van het amendement. De tekst moet niettemin helder zijn. Net als in eerste termijn vind ik dat er geen situatie van dubbele petten mag zijn.

Het moratorium is net al aangesneden. Mijn fractie pleit nog steeds voor de ladder van Lansink: in eerste instantie preventie en hergebruik. Ik heb slechts een signaal willen geven dat de fractie van D66 het onverantwoord vindt dat er per jaar nog steeds 2 à 3 miljoen ton brandbaar afval moet worden gestort met ontheffingsvergunningen. Voor deze situatie moeten wij ons eigenlijk een beetje schamen. Wij moeten een dergelijke situatie niet willen. Ik heb daarom het signaal willen afgeven dat ik het in alle redelijkheid wil bekijken. Als daarbij op enig moment gekozen kan worden voor preventie, hergebruik en intensivering om het probleem van het storten van bijna 3 miljoen ton op te lossen, zal ik daarvan een groot voorstander zijn. Ik geef daaraan hoge prioriteit in plaats van nu al meer capaciteit in te zetten, zoals de VVD dat zegt. Wij moeten ons realiseren dat het storten van 3 miljoen ton afval echt een onaanvaardbare zaak is.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Juist omdat het een onaanvaardbare zaak is, moet er een oplossing worden geboden. Ik heb gezegd dat er oplossingen geboden moeten worden, desnoods kleinschalige oplossingen, omdat er anders gestort wordt en dat willen wij geen van beiden.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Ons uitgangspunt is hetzelfde. De minister heeft in zijn antwoord in eerste termijn gezegd dat hij een aantal andere mogelijkheden ziet dan het bijplaatsen van verbrandingscapaciteit. Ik steun hem daar graag in. Als dat niet lukt, treffen u en ik elkaar in dezelfde zin als eerder.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De minister constateert in zijn antwoord dat in Nederland 80% van de afvalstoffen wordt hergebruikt. Hij stelt dat wij daarmee aan de top van Europa zitten, met name wat het hergebruik betreft. Dat is mooi en goed, maar het voorkomen van afval is nog veel beter. Naar aanleiding van de vraag hoe de bedrijven die officieel te boek staan als nutsbedrijf werkelijk als zodanig functioneren, heeft de minister toegezegd een en ander te onderzoeken. Het moge duidelijk zijn dat ik daarmee blij ben en het resultaat zie ik dan ook graag zo snel mogelijk tegemoet. Ik voeg nog een aantal zaken toe die in dat onderzoek van belang zijn, namelijk het bezit van aandelen van een nutsbedrijf bij commerciële bedrijven. Essent heeft 50% van de aandelen van Van Ganzewinkel, dat een puur commercieel bedrijf is.

Er zijn echter ook aandelen mogelijk in buitenlandse bedrijven. Het inzamelen en scheiden van afval voor hergebruik is handel. Handel zoekt vaak de weg van de hoogste opbrengst, de minste weerstand. Afval zou bijvoorbeeld voor hergebruik naar een ander land gebracht kunnen worden om daar uit elkaar te worden gehaald. Dit kan een commerciële activiteit van een nutsbedrijf zijn. Wij hebben daar dan geen zicht meer op. Het land waar dit plaatsvindt zal zeggen dat het bedrijf voldoet aan zijn milieuvoorwaarden. Zijn die echter gelijk aan onze voorwaarden? Hoe is de handhaving in dat land? Ik wijs in dit verband op de verwerking van Nederlandse loodaccu's in Noord-Frankrijk, waar de kinderen loodvergiftiging krijgen van ons ingezamelde lood, waarvoor de consument ook nog moet betalen. Dit soort structuren zie ik voor mij als in 2005 de grenzen opengaan op de manier waarop dat met dit wetsvoorstel mogelijk wordt gemaakt. De Reva, de glasinzameling in Limburg, ligt op zijn kont omdat Duitsland met subsidie ingezameld glas op de Nederlandse markt dumpt. Dat is als grondstof voor de glasindustrie goedkoper, wat de Nederlandse inzameling zou kunnen frustreren. De koppeling tussen definitief afval en afval dat geschikt is voor hergebruik is makkelijk een kant op te draaien, als er grote transporten in Europa plaatsvinden in het kader van andere bedrijfsbelangen en bedrijfsvestiging in het buitenland via aandelen.

Ik kom op het punt van de AVM-stortplaatsen, de derde Merwedehaven, waar het gaat om de definitieve verwijdering van afvalstoffen waaronder helaas veel brandbare afvalstoffen. Door het RIVM en TNO is uitgebreid onderzoek gedaan naar geuremissies en samenhangende gezondheidsaspecten van die stortplaats voor de omwonenden, die erg dichtbij wonen, namelijk in de gemeente Sliedrecht. Uit de rapportages komt duidelijk naar voren dat stankhinder in een aantal gevallen aanleiding kan geven tot het optreden van gezondheidsklachten. In antwoord op de door mij gestelde vragen over deze AVM-stortplaats heeft de minister aangegeven dat een beleidsreactie op deze rapportage pas eind van dit jaar is te verwachten. Nu doet het geval zich echter voor dat morgen provinciale staten van Zuid-Holland mogelijk beslissen om deze afvalstort te verkopen aan Delta. Naar ik weet, is dat Delta uit Zeeland en dat is voor een deel een nutsbedrijf met die commerciële belangen waar ik het zojuist over had.

De voorzitter:

Met mijn algemene kennis van zaken als ondervoorzitter durf ik op te merken dat u de afgelopen minuut toch iets buiten de randen van de inhoud van dit wetsvoorstel zat.

De heer Poppe (SP):

Ik heb het over afval en waar ik nu over spreek heeft ook te maken met het afvalbeheersplan.

Als het gaat om het afvalbeheersplan en hoe wij het moeten gaan doen en hoe het zit met de afvalstort als het gaat om de gezondheid van omwonenden, wil ik de minister vragen of hij bij zijn onderzoek ook wil betrekken de mogelijke verkoop en de voorwaarden waaronder dat zou gebeuren. Die zijn namelijk van belang voor het afvalbeheersplan dat gaat komen. Officieel moet die stort in 2003 dicht. Hoe staat dat in de verkoopovereenkomst? Ik vraag dus aan de minister om eens haarfijn uit te zoeken wat provinciale staten met zijn AVM-stort aan het doen zijn en of dat past in het beleid dat de minister wil gaan voeren.

De minister heeft wat mijn fractie betreft met zijn mondelinge en schriftelijke beantwoording het addertje onder dit wetsvoorstel nog niet weg kunnen nemen. Integendeel, het addertje gaat voor mij steeds verder uitgroeien tot een python. Verdergaande marktwerking zou mogelijk niet alleen leiden tot de meest onaanvaardbare milieuhygiënische eindverwerking of verwerking, maar ook tot onnodig transport, met alle milieugevolgen van dien. Zeker omdat de minister geen mogelijkheden ziet om initiatieven te nemen, zodat lidstaten van waaruit afval wordt geëxporteerd de mogelijkheid krijgen om zelf te controleren of de afvalverwerking, eindverwerking of hergebruik in het andere land ook voldoet aan hun normen en milieuvoorwaarden. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat in het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer (structuur verwijdering afvalstoffen) (26638) al rekening wordt gehouden met een bestuurlijke schaalvergroting van afvalverwerking op Europees niveau;

van mening, dat deze ontwikkeling kan leiden tot eindverwerking bij de meest goedkope afvalverwerker in Europa, waarmee niet gekozen wordt voor de meest verantwoorde milieuhygiënische wijze van verwerking;

van mening, dat voorkomen moet worden dat ontdoeners van het afval grote afstanden zullen afleggen om steeds naar de goedkoopste oplossing te zoeken;

verzoekt de regering bij het opstellen van het afvalbeheersplan uit te gaan van het principe dat afval naar de dichtstbijzijnde, volgens Nederlandse wetgeving milieuverantwoorde, meest technologische ontwikkelde eindverwerker wordt gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Poppe en Van der Steenhoven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (26638).

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn mondelinge beantwoording en schriftelijke aanvulling. Ik wil echter nog kort terugkomen op een enkel punt, met name op de amendementen die nog in discussie zijn.

Ik wil eerst ingaan op de definitiebepaling in deze wet in relatie tot de Europese definities. De SGP-fractie is er niet van overtuigd dat het wenselijk is om in de definitie van verbranden vooruitlopend op Europees beleid een extra trede aan de ladder van Lansink toe te voegen. Wij zijn het er meen ik over eens dat Europese overeenstemming hierover gewenst is. De minister heeft gezegd: geef mij nu een wapen om die Europese besluitvorming te kunnen beïnvloeden en eventueel draai ik de zaak dan weer terug als wij het in Europa niet eens worden. Ik heb echter moeite met deze redenering. Het lijkt zuiverder om nu dichterbij de Europese definities te blijven en bedrijven nu nog niet te vragen om hun praktijk af te stemmen op een definitie van verbranden die het mogelijkerwijze niet zal halen. Wij hebben vooralsnog de neiging om het amendement op stuk nr. 15 te steunen.

Het amendement van de heer Klein Molekamp op stuk nr. 22 betreft de handhaving. Tegen de achtergrond van de complexiteit van de regelgeving wordt voorgesteld, de handhavingsbevoegdheden voor grote stortplaatsen en AVI's op rijksniveau te concentreren. De SGP-fractie staat daar sympathiek tegenover. De minister heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen aanneming van dit amendement.

Tijdens de behandeling van de VROM-begroting is een breed gesteunde motie ingediend waarin de regering wordt gevraagd zich geheel te richten op het toezicht op de decentrale handhavingspartners. Als algemene lijn stemmen wij hiermee in. Wij hechten aan decentralisatie en waarderen de inspanningen die de provincies zich getroosten voor de handhaving. Er moet echter geconstateerd worden dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de algemene regel van het tweedelijnstoezicht van het rijk. De vraag is of het gerechtvaardigd is om VROM een aparte bevoegdheid te geven voor AVI's en grote stortplaatsen. Ik heb van de minister begrepen dat hij hier open over wil discussiëren. De motie en het amendement bijten elkaar in elk geval niet.

De SGP-fractie heeft ook waardering voor het amendement met het oog op de (schijn van) verstrengeling van financiële en publieke belangen. Wij moeten hier zorgvuldig mee omgaan vanwege de mogelijke consequenties voor de provinciale praktijk. De provincies zien grote problemen op het terrein van de uitvoering. Door de scheiding van vergunningverlening en handhaving moeten allerlei extra afstemmingsproblemen worden opgelost waardoor vertraging optreedt. Hoe ziet de minister dat bezwaar? Verder zijn provincies principieel van mening dat handhaving en vergunningverlening niet gescheiden mogen worden. Is een dergelijke scheiding al eerder aangebracht of is dit een noviteit?

Het landelijk verbod op het verbranden van afvalstoffen buiten de daarvoor bestemde inrichtingen is later aan het oorspronkelijke wetsvoorstel toegevoegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ook mijn fractie bezwaren geuit tegen het wegnemen van de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit terrein. De minister is op creatieve wijze aan deze bezwaren tegemoetgekomen. Wij kunnen ons goed vinden in de constructie waarbij gemeentebesturen een ontheffingsbevoegdheid van het zogenaamde stookverbod krijgen. Er zijn nog wel vragen over de precieze vormgeving, zoals omschreven in de vierde nota van wijziging. Ontheffing kan worden verleend indien het belang van de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet. Deze algemene formulering biedt niet veel houvast. In de toelichting staat echter met nadruk dat dit criterium zo ingevuld moet worden dat gemeenten alleen ontheffing kunnen geven voor het verbranden van snoeihout dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen. Is dat niet te beperkend? Moet op voorhand elke andere mogelijkheid tot ontheffing worden uitgesloten?

Voorzitter! Ik zie dat mijn spreektijd voorbij is. Ik laat dan ook de andere punten die ik nog naar voren wilde brengen achterwege. Ik concludeer dat wij in het algemeen positief staan tegenover dit wetsvoorstel. Wij overwegen wel sterk voor enkele amendementen te stemmen.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de beantwoording. Hij heeft op veel punten op afdoende wijze opheldering gegeven. Dit geldt vooral voor onze bezorgdheid over de nutsfunctie ten aanzien van de eindverwijdering in de vorm van verbranden of storten. Daarnaast heeft de minister aangegeven op welke wijze eventuele problemen van gebonden gebruikers opgelost kunnen worden. Wij hebben in dat opzicht dan ook weinig behoefte om op dit ogenblik meer vragen te stellen.

Wij zijn ook ingenomen met de vorm die hij heeft gekozen om structureel overleg te voeren met het desbetreffende bedrijfsleven. Wij hebben er goede verwachtingen van dat dit zal leiden tot de gewenste uitkomsten. Over het stookverbod is voldoende gesproken. Wij hebben de overtuiging dat met de wijze waarop het thans is geformuleerd, tegemoet wordt gekomen aan de problemen die in tal van gewesten werden voorzien. Zeeland is met name genoemd, maar de berichten van dien aard kwamen uit het hele land.

Ik wil de aandacht vestigen op wat ons de komende tijd allemaal nog onder ogen komen. Aan de hand daarvan praten wij door over de dynamische ontwikkelingen in de afvalmarkt. In het eerste halfjaar van 2001 kunnen wij het landelijk afvalbeleidsplan verwachten. Aan de hand daarvan kunnen wij zeer in den brede nagaan hoe het verder zal gaan met de verwerking van onze afvalstromen en het vraagstuk van de recycling. Uit de beantwoording komt verder naar voren dat wij dan ook zullen beschikken over het rapport van de Erasmus Universiteit, waarin onderzoek is gedaan naar de effecten van het vervallen van de landsgrenzen. Het gaat daarbij om de mogelijkheid dat brandbaar afval het land verlaat. Onderzocht is wat dat voor effecten zal hebben op de positie van de AVI's. Dat is een zeer belangrijk moment en dat brengt natuurlijk ook in alle heftigheid het probleem van de gebonden gebruiker en de rentabiliteit van onze afvalcapaciteit naar voren. Voorts is ons voor diezelfde periode een actualisering van het functioneren van de afvalmarkt toegezegd.

Dat zijn dus drie belangrijke momenten met drie belangrijke rapportages. Aan de hand daarvan kunnen wij nog nader nadenken en besluiten over onder andere de pettenproblematiek. Dit lastige probleem is historisch volledig verklaarbaar en begrijpelijk, maar roept in de snelle ontwikkeling van de Europese afvalmarkt toch steeds meer vraagtekens op.

Het amendement waaraan wij aanvankelijk onze steun gaven, is daardoor in een ander licht komen te staan, temeer ook omdat bij de behandeling van de begroting van VROM een motie is aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de milieuhandhavingscapaciteit op rijksniveau geheel te richten op het toezicht op de centrale handhavingspartners. Dat is natuurlijk een totaal andere visie op handhaving en pettenverdeling dan in het eerdergenoemde amendement aan de orde was. Wij willen de discussie dus eigenlijk op een later moment verder voeren teneinde dan toch tot het gewenste resultaat te komen.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter! Ik begrijp een aantal dingen niet.

De voorzitter:

U mag één vraag stellen.

De heer Klein Molekamp (VVD):

De heer Schoenmakers spreekt over een door de Kamer aangenomen motie, maar die motie is nog niet in stemming gebracht. Het gaat daarin om een uitvoeringstechnische kwestie, terwijl het hier gaat om de vraag: hoe ziet hij de handhaving in Nederland en hoe kijkt hij tegen de problematiek van die dubbele petten aan? Hij heeft daar verbaal heel vaak bezwaar tegen gemaakt, maar nu er boter bij de vis moet worden gedaan, zegt hij: daar heb ik toch geen boodschap aan. Dat begrijp ik niet.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Dat eerste is heel juist, maar dat laatste is niet juist. Ik heb er wel een boodschap aan. Ik verwijs alleen naar andere rapportages en andere momenten waarop je dit met meer argumenten omkleed, kunt besluiten.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Dat kan niet!

De heer Schoenmakers (PvdA):

Dat kan niet in de vorm van deze wetgeving. Dat klopt.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter! Ik...

De voorzitter:

Nee, ik had echt gezegd dat alle woordvoerders maar één vraag mochten stellen.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Maar dat wil niet zeggen dat het nooit geregeld kan worden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Het is mij niet duidelijk geworden dat die motie die in het kader van de begroting van VROM is ingediend en waarover nog niet is gestemd, onverenigbaar zou zijn met het amendement waaronder de heer Schoenmakers in eerste instantie ook zijn handtekening heeft gezet. Hoe is het mogelijk dat vervolgens vanuit de PvdA-fractie een motie wordt ingediend – de heer Feenstra is immers de eerste ondertekenaar – die kennelijk haaks staat op een amendement waaronder de naam van de heer Schoenmakers staat? Dat begrijp ik niet.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Het begrip zal dan waarschijnlijk wel ontstaan in de verdere afhandeling. Ik denk dat er met het in de motie gestelde meer kans is op een goede afwikkeling van de problemen. Het kan dan immers nader afgewogen worden binnen andere bestaande belangen. Dat is de reden. Wat betreft de pettenproblematiek heb ik geen enkel meningsverschil.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter! U onderbrak de heer Klein Molekamp, maar nu de handtekening van de heer Schoenmakers niet meer onder de motie staat, vind ik dat de heer Klein Molekamp de gelegenheid moet hebben om hierover nog iets te zeggen of te vragen in tweede termijn. Ik ben het inhoudelijk niet met hem eens, maar procedureel gezien, vind ik dat hij dat even moet kunnen doen.

De voorzitter:

Tegen deze roerende collegialiteit kan ik niet op. De heer Klein Molekamp mag nog een keer.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Alleen als het wetsvoorstel aan de orde is, kun je iets regelen. Daarna duurt het weer jaren voordat je iets kunt ondernemen. Vindt de heer Schoenmakers dat de provincie, die slechts één AVI heeft en bovendien aandeelhouder is van die AVI, op een objectieve wijze kan handhaven?

De heer Schoenmakers (PvdA):

Ja.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

U hebt samen met de heer Klein Molekamp een motie over harmonisatie in EU-verband ingediend. Onder welke voorwaarden moet Nederland die harmonisatie steunen? Is uitgangspunt van de harmonisatie het Nederlandse milieubeleid? Of is het louter een Europees verhaal waarvan wij niet precies weten hoe het eindigt?

De heer Schoenmakers (PvdA):

In de motie staat duidelijk dat wij er pas mee akkoord gaan als elders op basis van dezelfde milieuhygiënische voorwaarden wordt gewerkt.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Kunt u zeggen waar dat in de motie staat? Ik lees het er niet in.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Het staat er duidelijk in en het is trouwens altijd uitgangspunt van beleid geweest.

Voorzitter! De minister heeft uitvoerig gesproken over de harmonisatie in het kader van de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen. Het komt mij voor dat hij een onderhandelingsargument wil hebben in de gesprekken met zijn Europese collega's. Uit de stukken blijkt dat daarbij sprake is van een geldingsduur tot 2005. Ik vind dat de wetgeving niet bedoeld is om op die manier de onderhandelingen in Europa te beïnvloeden, temeer daar in Nederland het bedrijfsleven zich vanzelfsprekend dient te voegen naar de wetgeving. In concreto betekent dat dat de extra trede in de ladder van Lansink slechts enkele jaren bestaat en dat het bedrijfsleven er daarna weer afstand van moet nemen. Dat zou op zich niet zo'n probleem zijn als alle EU-lidstaten in die lijn zouden meegaan, maar dat is natuurlijk niet te voorspellen. Voorlopig wijst de praktijk op andersoortige oplossingen. Vandaar dat wij vasthouden aan het amendement op stuk nr. 15, ook al kunnen wij wel volgen wat de minister hierover heeft gezegd.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter! Er blijven nog een paar punten over die ik in tweede termijn aan de orde wil stellen. Ook wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een motie in te dienen. In tegenstelling tot hetgeen door sommigen in de Kamer is gezegd, heeft de minister alleen de verwachting uitgesproken dat er na 2005 open grenzen zullen zijn in Europa. Wij denken dat Nederland daarin zelf een actieve rol kan spelen en het debat over de open grenzen en de Europese harmonisatie wel degelijk kan beïnvloeden. Wij pleiten daar ook voor. Wij doen een beroep op de minister om een duidelijke positie in te nemen en het Nederlandse milieubeleid en afvalbeleid als uitgangspunt te nemen voor de Europese discussie. Dat zou best kunnen betekenen dat de open grenzen dan langer wegblijven. Het positieve effect daarvan kan zijn dat het Nederlandse afvalbeleid, waarvan wij allemaal vinden dat het op goede gronden is gebaseerd, kan worden doorgezet en uiteindelijk misschien Europees beleid wordt. Met name in het slepen met brandbaar afval door Europa zien wij grote nadelen. Dat is op dit moment nog niet goed overdacht en levert meer nadelen dan voordelen op. Onlangs gaven Denemarken en Zweden aan dat de controle op de milieucriminaliteit in Europa, met name op het gebied van afval, volstrekt onvoldoende is. Wij denken dat dit zorgvuldig moet worden aangepakt. Die grenzen moeten niet te snel open voor brandbaar afval. Wij steunen daarom ook niet het amendement op stuk nr. 15 van de heer Klein Molenkamp, maar wel de motie van de SP over de meest milieuefficiënte manier om brandbaar afval te vervoeren en verwerken.

De GroenLinks-fractie blijft inzetten op preventie en hergebruik. Daaraan kan nog veel meer gebeuren; als daarop echt zou worden ingezet met innovatieve en creatieve maatregelen, dan zullen de 2 miljoen ton afval teniet worden gedaan en verbranding of stort in ieder geval worden voorkomen. De stichting Natuur en milieu deed al eens een aantal suggesties voor de maximalisatie van preventie en hergebruik: preventie bij het bedrijfsleven, scheiding van GFT op 60% handhaven, 100% van het potentieel voor hout en papier realiseren, de taakstelling voor de inzameling van papier en karton wél halen, tapijtrecycling, preventie bij nieuwbouw. Deze maatregelen zijn mogelijk en ze kunnen voorkomen dat er meer afval zal moeten worden verbrand. De verbrandingscapaciteit moet volgens ons dan ook op het bestaande niveau worden gehandhaafd om preventie en hergebruik te stimuleren. Als de verbrandingscapaciteit wordt verruimd, dan zal de druk op de doelstellingen van preventie en hergebruik afnemen en niet gehaald worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het landelijk afvalbeheersplan (LAP) het eerstvolgende moment is waar concrete keuzes moeten worden gemaakt rond de capaciteit van afvalverbranding in Nederland;

overwegende, dat preventie en hergebruik de totale hoeveelheid brandbaar afval kan verminderen;

voorts overwegende, dat het totale potentieel voor preventie en hergebruik op dit moment niet objectief bekend is;

verzoekt de regering bij het maken van het LAP de huidige afvalverbrandingscapaciteit als uitgangspunt te nemen en primair door middel van een intensivering van preventie en hergebruik de capaciteitsproblemen op te lossen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Steenhoven, Augusteijn-Esser en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (26638).

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Tot slot nog een vraag aan de minister over bedrijfsafval. Worden de doelstellingen ten aanzien van preventie en hergebruik van bedrijfsafval gehaald? Hoe staat het met de voorgenomen verplichting op het scheiden van bedrijfsafval, gecontroleerd door de provincies? Ook wil ik nog iets zeggen over de problematiek van de dubbele petten. Graag hoor ik een reactie van de minister op het amendement van de heer Klein Molenkamp en de motie van de heer Feenstra. Nogmaals, wij willen een reactie van de minister op die tegenstrijdigheid.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Nee, het woord is aan de minister.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik zal eerst ingaan op vragen die niet samenhangen met amendementen of moties.

Mevrouw Schreijer heeft mij gevraagd wat precies die bijzondere verantwoordelijkheid van het rijk is, wanneer het gaat om de bakstenen. Ik heb niet veel toe te voegen aan hetgeen ik in eerste termijn heb gezegd. Het rijk is verantwoordelijk voor de totale capaciteit. Die moet in evenwicht met de vraag worden gebracht. Dat betekent dat wij niet verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van iedere individuele inrichting wanneer zich een probleem voordoet. Ik wil mijn handen er ook niet van aftrekken. Wanneer zich een probleem voordoet, ben ik graag bereid om overleg te plegen en initiatieven te nemen. Dat is ook al het geval geweest in een concrete situatie waarin ik nu niet wil treden. Ik heb er geen behoefte aan in te gaan op hetgeen wij hebben gedaan. Enkele geachte afgevaardigden zullen zich herinneren dat met betrekking tot de ARN Nijmegen een bepaald probleem is ontstaan als gevolg van bepaalde beslissingen die in het verleden zijn genomen. Ik denk aan investeringen in een specifieke technologie en de verhouding kosten-opbrengst. Ik hoop dat mijn initiatief tot een oplossing zal leiden. Daarover kunnen wij met de Kamer overleg plegen, wanneer zij daarin is geïnteresseerd. Het is een voorbeeld van het uitstrekken van de algemene verantwoordelijkheid van het rijk in de richting van overleg en initiatieven om tot een oplossing te komen in specifieke gevallen.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

Minister Pronk:

Mevrouw Schreijer vroeg of ik iets kan meedelen over de brief van de PG's over de verbetering van de handhaafbaarheid van de wet. De aanbevelingen die de PG's hebben gedaan, zijn grotendeels verwerkt in de eerste en tweede nota van wijziging. Een enkel punt is daarin nog niet verwerkt. Ik denk aan de toepassing van de zorgplicht op onderzoeks- en adviesbureaus. Dat past niet hierin. Ik ben van plan om dat op te nemen in de nota over de toekomst van de Wet milieubeheer. Het is mijn bedoeling die rond de jaarwisseling aan de Kamer te doen toekomen. Als de Kamer dat wenst dan heb ik er geen bezwaar tegen ook de brief naar de Kamer te zenden ter informatie. Het is niet de bedoeling daarover een apart debat te voeren.

Mevrouw Schreijer heeft een groot aantal opmerkingen gemaakt over het afvalbeheersplan, die ik beschouw als ondersteuningen en onderstrepingen van datgene wat wij al hebben gewisseld. Ik behoef daarop nu niet in te gaan.

De heer Poppe stelt mij een vraag over de derde Merwedehaven. Zoals de voorzitter stelde, is die vraag nu in feite niet aan de orde, maar ik geef er een kort antwoord op. Mij is niets bekend van een morgen plaatsvindende verkoop. Ik heb de aantekeningen doorgenomen die ik gisteren heb gekregen in verband met allerlei beleidsopties die te maken hebben met de gezondheidsproblematiek, waarmee de Kamer bekend is. In die aantekeningen staat daarover niets. Ik laat het verder nagaan; dat wordt nu gedaan. Over de derde Merwedehaven en alle aspecten daarvan zal ik binnen afzienbare tijd, nog voor het einde van dit jaar, aan de Kamer verslag kunnen uitbrengen. Ik heb al gesproken over een beleidsreactie op het gezondheidsadvies. Binnen zeer afzienbare tijd hoop ik ook overleg te plegen met de verschillende hierbij betrokken autoriteiten, Dordrecht, Sliedrecht en Zuid-Holland, om tot een oplossing te komen.

Voorzitter! Wellicht is het goed, nu de amendementen de revue te laten passeren. Daarna ga ik in op de moties. Over het amendement op stuk nr. 12 heeft mevrouw Schreijer gezegd dat, wanneer ik bereid ben om in de discussienota over de Wet milieubeheer in te gaan op een aantal aspecten – de relatie tussen zekerheden voor bedrijfsleven en het Alara-beginsel, met consequenties voor de duur en aanpassingen van vergunningen – zij bereid is om het in te trekken. Uiteraard ben ik graag bereid om op die problematiek in te gaan. Dat kan gebeuren in de discussienota maar ook op een andere manier, namelijk in het algemene afvalbeheersplan dat een aantal maanden later aan de Kamer zal worden toegezonden. Wij zullen nagaan of het beter in het ene stuk of in het andere past, maar de Kamer krijgt hierover uitvoerige informatie zodat daarover van gedachten kan worden gewisseld.

Wat betreft het amendement op stuk nr. 15 is er sprake van een nieuwe ontwikkeling. De heer Van der Staaij is nog niet overtuigd waar het om die extra trede gaat; de heer Schoenmakers heeft zijn handtekening onder dit amendement teruggenomen.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Er is sprake van een misverstand. De heer Schoenmakers heeft zijn handtekening onder het amendement op stuk nr. 22 teruggenomen.

Minister Pronk:

Pardon. Ik haal twee amendementen door elkaar.

Het amendement op stuk nr. 15 is het amendement waarin wordt voorgesteld de extra trede niet op te nemen. Daarover is al uitvoerig gesproken. Ik zou het zeer betreuren wanneer dit amendement zou worden aangenomen. Ik heb schriftelijk en mondeling uitvoerig uiteengezet dat de tekst, zoals door ons voorgesteld, niet in strijd is met de Europese regelgeving. Er is een extra onderscheid gemaakt. Het gaat niet om strijdigheid maar om een toepassing van een en ander. Ook de juridische argumenten zijn in de stukken opgenomen. Beleidsmatig betekent het niet aanvaarden van het voorstel van het kabinet, het wegamenderen daarvan, dat zich twee of drie effecten zullen voordoen. Het eerste is, dat heel gemakkelijk zal worden geconstateerd dat er bij verbranding een beetje energie wordt gewonnen en dat het dus een nuttige toepassing is. Ik vind dat eigenlijk misbruik maken van een andere trede, door een neveneffect als een hoofdkwalificatie toe te passen. Het tweede effect is dat iedere stimulans die er, nu de ladder van Lansink een aantal jaren oud is, is om over te gaan op nieuwe technologieën met hoogwaardige verbranding, wordt weggenomen. Dat is naar mijn mening niet in overeenstemming met de geest van de trapsgewijze aanpak van de ladder van Lansink. Het derde effect van de aanvaarding van het amendement zou zijn dat in de internationale onderhandelingen een argument wordt afgezwakt. De Kamer kent mijn elan, mijn geestdrift en mijn kracht om internationaal te onderhandelen. Wij zouden toch wel doorgaan met die onderhandelingen, dus dit derde effect is niet doorslaggevend. Als de Kamer het echter uit het wetsvoorstel amendeert, wordt dat in Brussel opgemerkt.

Los van deze drie effecten vind ik het eigenlijk geen goed milieubeleid en geen goed klimaatbeleid om dergelijke binnenlandse mogelijkheden, nieuwe technologieën voor hoogwaardige verbranding, in dit kader niet toe te passen. Als het anders loopt dan wij hopen en willen, kan dit alsnog in de wet worden opgenomen. Ik heb mij bereid verklaard om daartoe later zo nodig een wetswijziging voor te stellen. Beleidsmatig zou dit de beste weg zijn, helemaal verenigbaar met de tekst van de wet en de Europese regelgeving. Ik ontraad het amendement ten stelligste.

Over het amendement op stuk nr. 16 heeft mevrouw Schreijer gezegd dat zij, als ik bereid ben om de overwegingen voor dat amendement mee te nemen in de evaluatie, bereid is om dat amendement in te trekken. Ik ben graag bereid om dit in de evaluatie mee te nemen. Ik neem aan dat dit ook kan gelden voor het amendement op stuk nr. 12. Ook wat dat betreft ben ik ingegaan op een verzoek van mevrouw Schreijer.

De voorzitter:

Aangezien de amendementen-Schreijer-Pierik (stukken nrs. 12 en 16) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Pronk:

Voorzitter! Over de amendementen op de stukken nrs. 17 en 18 heeft iedereen gezegd blij te zijn met de wijze waarop wij ze hebben behandeld.

In het amendement op stuk nr. 21 wordt het verbod op het verbranden van afvalstoffen ongedaan gemaakt. Ik heb een nota van wijziging ingediend waarmee iedereen heel blij is, maar er is een nieuw probleempje ontdekt. Geldt dit nu ook voor hout van fruitbomen en voor aardappelloof? In mijn tekst gaat het om snoeihout. Volgens mij bestaan er drie soorten hout. Kweekhout is hout dat wordt gekweekt om te verbranden. Daar gaat het niet over. Dan is er kaphout. Je hakt ergens een stuk weg om te verbranden. Daar gaat het ook niet over. Snoeihout is het hout dat je van bomen of struiken af haalt om het natuurlijke proces om welke reden dan ook te bevorderen. Het lijkt mij weinig uitmaken of het nu een fruitboom of een ander soort boom is. Ik zeg dus dat die fruitbomen erbij horen. De Zeeuwen kunnen dus tevreden zijn met de nota van wijziging. Ik zal overigens het aardappelloof in het geheel meenemen, dan is iedereen gelukkig. Het blijft echter wel de bedoeling dat de gemeenten zelf daarover beslissen. Hierbij ga ik ervan uit dat geen misbruik van die beslissingsbevoegdheid wordt gemaakt. Daarom staat in de nota van wijziging: als het algemene milieubeleid zich hiertegen niet verzet. Als de gemeenten tot een andere beslissing komen, kunnen zij niet gedwongen worden een bepaalde weg te volgen.

Ik meende dat er onder het amendement op stuk nr. 22 drie handtekeningen staan, maar het blijken er nog maar twee te zijn. In eerste termijn heb ik mij hierover redelijk positief uitgelaten. Met de Kamer is de afgelopen twee jaar uitvoerig over de problematiek van de dubbele petten gesproken. Ook zijn hierover brieven geschreven waarin ik heb vastgelegd wat wij kunnen ondernemen om aan dat probleem – waarbij het soms zelfs om meer dan een dubbele pet gaat – tegemoet te komen. Uit de gesprekken met de Kamer heb ik begrepen dat zij het niet geheel met mijn aanpak eens was, waarna dit amendement werd ingediend. Het is niet de intentie om van het totale beleid af te wijken. Er is echter sprake van grote problemen waarbij zich specifieke vraagstukken voordoen. Ik wijs bijvoorbeeld op de derde Merwedehaven en het vertrouwen van de burger in de manier waarop overheden met deze problemen omgaan. De heer Klein Molekamp is alleen voor de AVI's en de grote stortplaatsen. Hij wil verder geen precedentwerking.

Nogmaals, in eerste termijn ervoer ik dit amendement als een vertaling van de onvrede van een meerderheid van de Kamer, vertegenwoordigd door de drie ondertekenaars, met de manier waarop ik het probleem benaderde. Ik zei dat ik daar begrip voor had. Het klopt wellicht niet helemaal met de systematiek van de Wet milieubeheer, maar – zo werd gezegd – er is sprake van een uitzondering voor deze grote vraagstukken. Ik verzette mij toen niet tegen dit amendement en doe dat nog steeds niet. De Kamer moet daarover maar haar oordeel geven. Wij maken er het beste van. Ik merk wel waar de Kamer uiteindelijk voor kiest. Ik acht deze keuze niet bij voorbaat in strijd met de ingediende motie. Er worden daarin relaties gelegd, net zoals werd gedaan bij de begrotingsbehandeling. Er is gesproken over de uitvoering van het specifieke handhavingsbeleid, gegeven de capaciteit. Ik heb daarover opgemerkt dat het om tweedelijnsactiviteiten van de inspectie gaat, hoewel het soms op een schaduw van eerstelijnsactiviteiten lijkt. Aanvaarding van deze motie acht ik niet in strijd met wat in het amendement wordt gevraagd.

De motie op stuk nr. 25 van de heren Klein Molekamp en Schoenmakers bevat na talloze overwegingen het verzoek aan mij om actief te streven naar harmonisatie van het Europese afvalbeleid en de Kamer halfjaarlijks te rapporteren over de voortgang. Met name mevrouw Schreijer heeft in dat kader ook opmerkingen gemaakt. Zo heeft zij mij gevraagd om een brief te schrijven over het streven naar harmonisatie van het Europese beleid, bijvoorbeeld inzake de minimumstandaard. Welnu, daar ben ik graag toe bereid. Dit zou zelfs een onderdeel kunnen zijn van een eerste rapportage, waar in de motie om wordt gevraagd. Dit geldt natuurlijk als deze motie wordt aangenomen.

Ik heb geen bezwaar tegen de motie, zij het dat ik nog opmerk dat een halfjaarlijkse rapportage misschien iets rigide is. Zo kan ik mij voorstellen dat dit wordt vertaald in "ten minste één keer per jaar en afhankelijk van de ontwikkelingen, zo vaak als nodig is". Ik ben het eens met de geest van deze motie en ik laat het oordeel daarover graag aan de Kamer over.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik neem aan dat ik ook namens de heer Schoenmakers mag opmerken dat deze tekst van de motie mag worden veranderd in "minstens eenmaal per jaar".

De voorzitter:

De motie-Klein Molekamp/Schoenmakers (26638, nr. 25) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) ervan uitgaat dat er voor nuttige toepassing sprake is van een open Europese markt;

constaterende, dat de minister van VROM voornemens is de grenzen van thermische verwerking van afval vanaf 1 januari 2005 open te stellen;

constaterende, dat de minister van VROM heeft aangegeven dat voor het vervallen van landsgrenzen voor thermische verwerking aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan, zoals een met Nederland vergelijkbaar voorzieningenniveau op het gebied van verbranding;

constaterende, dat voornoemde randvoorwaarden momenteel aanmerkelijk verschillen tussen lidstaten van de Europese Unie;

overwegende, dat er pas daadwerkelijk sprake kan zijn van een open Europese markt voor nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen indien de randvoorwaarden aan weerszijden van de landsgrenzen op een vergelijkbaar niveau zijn gekomen;

overwegende, dat harmonisatie van randvoorwaarden voor afvalbeheer in Europa een noodzakelijk en voortschrijdend proces is;

overwegende, dat Nederland dit proces actief moet ondersteunen door de milieuhygiënische en fiscale randvoorwaarden van afvalbeheer zoveel mogelijk gelijk te trekken;

verzoekt de regering actief te streven naar harmonisatie van het Europese afvalbeleid en de Kamer minstens eenmaal per jaar te rapporteren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (26638).

Minister Pronk:

Voorzitter! Mevrouw Schreijer heeft mij in verband met de harmonisatie gevraagd wie bepaalt wanneer de grenzen opengaan. Allereerst is het natuurlijk een Nederlandse beslissing in algemene zin, wanneer er onzes inziens wordt voldaan aan de voorwaarden voor het level playing field. Ik wil graag toezeggen, zo niet op verzoek dan wel uit eigener beweging, dat ik daarover goed overleg pleeg met de Kamer. Als het dus mijn voornemen is om vast te stellen dat aan diePronk voorwaarden is voldaan, wil ik dat aan de Kamer meedelen, zodat wij daarover van gedachten kunnen wisselen. Daarbij kan worden vastgesteld of iedereen die opvatting deelt, waarna de beslissing genomen kan worden. Het onderwerp is belangrijk genoeg om de Kamer niet te confronteren met een door mij reeds genomen beslissing.

Natuurlijk worden wij ook geconfronteerd met beslissingen van de Europese Commissie die bepaalde aspecten hebben. Ik denk aan het onderscheid tussen nuttige toepassing en verwijdering, wat in specifieke situaties consequenties heeft voor de openheid van grenzen. Wanneer bijvoorbeeld de calorische grens laag is, kan de landsgrens voor brandbaar afval al opengaan. Ook hierover pleeg ik graag overleg met de Kamer, wanneer wij een en ander zien aankomen. Het kunnen ook rechterlijke uitspraken zijn, waardoor je gebonden wordt. Ik denk aan het transport van brandbaar afval over de grenzen.

Dit alles doet niets af aan het feit dat ik in het algemeen ervan uitga dat het een Nederlandse beslissing blijft over de vraag of aan de voorwaarden is voldaan. Nogmaals, daarover wordt met de Kamer overleg gepleegd. Uiteraard is mijn algemene insteek dat in alle desbetreffende landen van de Europese Unie aan de voorwaarden moet zijn voldaan. Dan is er ook een interne markt. Tegelijkertijd moet er mijns inziens evenwel worden gewerkt aan transportpreventie. Dit belangrijke andere aspect zal ik bij het totaal betrekken.

Vooruitlopend op een eventueel te zijner tijd opengaan van de landsgrenzen ben ik wel graag bereid om met betrekking tot de grensregio's bepaalde initiatieven te nemen dan wel te ondersteunen. Het kan heel verstandig zijn om in Oost-Twente goede contacten te hebben met Duitsland vlak over de grens. Dit is veel verstandiger dan je alleen op de Nederlandse markt te concentreren. Dit geldt ook voor Limburg. De vragen die over dit onderwerp zijn gesteld, beantwoord ik dus graag positief. Dat heeft dan betrekking op het nabijheidsbeginsel.

Voorzitter! Dat brengt mij bij de motie van de geachte afgevaardigde Poppe. Hij verzoekt mij om bij het opstellen van het afvalbeheersplan uit te gaan van het principe dat afval naar de dichtstbijzijnde, volgens de Nederlandse wetgeving milieuverantwoorde en technologisch meest ontwikkelde eindverwerker wordt gebracht. Laat ik stellen dat die transportpreventie voor mij een van de belangrijke overwegingen is. Als de heer Poppe zegt dat dit het enige criterium moet zijn, is mijn antwoord dat wij daar niet mee kunnen werken. Er zijn ook andere overwegingen. Maar ik heb al aangegeven dat dit ook een belangrijke overweging is. In het licht van deze kanttekening laat ik het oordeel over deze motie verder maar over aan de Kamer.

Ten slotte is nog een motie ingediend door de heer Van der Steenhoven, medeondertekend door mevrouw Augusteijn en mevrouw Schreijer. In die motie wordt mij gevraagd om bij het maken van het landelijk afvalbeheersplan de huidige afvalverbrandingscapaciteit als uitgangspunt te nemen en om primair door middel van een intensivering van preventie en hergebruik de capaciteitsproblemen op te lossen. In deze motie wordt dus de nadruk gelegd op preventie en hergebruik; dat zijn de belangrijkste treden in de ladder van Lansink. Uiteraard kan ik deze motie alleen maar verwelkomen. Daar gaat het immers om. Het is de vraag of je er mee komt door al je kaarten te zetten op deze beide treden, maar ik ben wel van mening dat het zetten van andere stappen op de ladder van Lansink deze twee stappen niet onmogelijk moet of mag maken. Daarom heb ik de aanvaarding van het desbetreffende amendement juist zo ernstig ontraden. Dat betekent dat de indieners van deze motie het desbetreffende amendement eigenlijk verre van zich zouden moeten werpen. Ik wacht gaarne af wat de uiteindelijke uitkomst wordt van de besluitvorming over moties en amendementen. Ik denk dat ik hiermee op alle vragen en opmerkingen heb geantwoord.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.19 uur tot 19.50 uur geschorst.

Naar boven