Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 19 oktober 2000 over biotechnologie bij dieren.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Na het overleg zijn er wat mij betreft drie punten blijven liggen: het houden van een hoorzitting bij de vergunningprocedure; het instellen van een importvergunning voor transgene dieren vanuit het buitenland naar Nederland; de vergunningplicht ten aanzien van ongewervelde dieren. Over de eerste twee punten zullen anderen moties indienen. Ik dien over het derde punt een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat vergunningverlening ten behoeve van biotechnologie bij dieren gebaseerd is op het "nee, tenzij"-principe;

voorts overwegende, dat thans nog onvoldoende inzicht bestaat in de wijze waarop het "nee, tenzij"-principe bij ethische toetsing door de Commissie biotechnologie bij dieren wordt toegepast;

spreekt uit dat vergunningplicht voor biotechnologie bij ongewervelde dieren gehandhaafd blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Van der Vlies, Poppe en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (19744).

De heer Udo (VVD):

Vindt u het niet hypocriet dat u, terwijl de toetsingVan Ardenne-van der Hoeven ten aanzien van ongewervelde dieren in de praktijk onmogelijk is, volhardt in deze ethische toets? Vindt u het niet raar dat deze ongewervelde dieren in de fruitteelt – ik denk aan fruitvliegjes, wormen en bladluizen – doodgespoten worden en dat er hier zo zwaar wordt ingezet op vergunningplichtigheid?

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Het antwoord is: neen.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik beperk mij tot het indienen van een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de Nederlandse overheid bij het wijzigen van het genetische materiaal van dieren het "nee, tenzij"-beginsel tot basis van beleid heeft gekozen;

  • - dit impliceert dat bij een (mogelijk) bruikbaar alternatief (vooralsnog) af dient te worden gezien van de beoogde wijziging van het genetische materiaal van de desbetreffende dieren;

  • - het daarmee van belang is dat in de Commissie biotechnologie bij dieren (CBD) een deskundige op het terrein van (de ontwikkeling van) alternatieven voor dierproeven wordt opgenomen;

verzoekt de regering artikel 2 van het Besluit biotechnologie bij dieren zodanig aan te vullen dat in de commissie ook een deskundige op het terrein van (de ontwikkeling van) alternatieven voor dierproeven wordt opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf, Van der Vlies, Van Ardenne-van der Hoeven, Poppe en M.B. Vos.

Zij krijgt nr. 30 (19744).

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter! In het algemeen overleg is veel gewisseld. De fractie van D66 heeft er, gelet op deze discussie, geen behoefte aan om moties in te dienen. Zij hecht er echter aan, op te merken dat ten onrechte soms de indruk wordt gewekt alsof er niet zou worden beoordeeld...

De voorzitter:

Mijnheer Ter Veer, doet u mij dit nu toch, als voorzitter van een vaste commissie, niet aan. Wij hebben afgesproken dat wij het op deze wijze niet meer doen tot aan Kerstmis. Hoe wij daarna verder gaan, zien wij dán wel. Ik kan niet op de eerste dag dat wij deze nieuwe werkwijze volgen – en al helemaal niet als het gaat om een voorzitter van een vaste commissie – daarin alweer meteen een verandering aanbrengen. Wij hebben deze werkwijze nét vastgesteld bij de regeling van werkzaamheden.

De heer Ter Veer (D66):

Dan ben ik bij het einde van mijn betoog gekomen. Het spijt mij dat ik niet had opgemerkt dat het onmogelijk zou zijn om gedurende die ene minuut te spreken.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw de voorzitter! In het overleg heeft de fractie van de SP duidelijk kenbaar gemaakt dat zij is vóór het "nee, tenzij"-principe. Dit principe dient te gelden voor alle toepassingen van biotechnologie, zeker wanneer het om dieren gaat. Ook hebben wij gesteld dat er sprake dient te zijn van een zo groot mogelijke transparantie. Tegen die achtergrond dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de Commissie biotechnologie bij dieren (CBD) de minister van LNV adviseert inzake vergunningaanvragen aangaande het wijzigen van het genetisch materiaal van dieren;

  • - deze advisering betrekking heeft op de vraag of tegen de beoogde genetische wijziging van het erfelijk materiaal ethische bezwaren bestaan dan wel dat deze wijziging (on)aanvaardbare gevolgen heeft voor de gezondheid of het welzijn van het desbetreffende dier;

  • - geen doorslaggevende redenen aanwezig zijn waarom de meningsvorming en advisering van deze adviescommissie in beslotenheid zou moeten plaatsvinden en dat met openheid en transparantie in dezen veel zou zijn gewonnen met betrekking tot het gewenste maatschappelijke debat;

verzoekt de regering artikel 7 van het Besluit biotechnologie bij dieren zodanig te wijzigen, dat het uitgangspunt wordt dat de Commissie biotechnologie bij dieren in het vervolg in openbaarheid vergadert,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Poppe, Stellingwerf en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (19744).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Bij de ethische toetsing van de verzoeken die worden voorgelegd aan de commissie is inzicht in de afweging en vertrouwen in de werkwijze van belang. De motie die ik aan de Kamer voorleg richt zich daarom op zoveel mogelijk transparantie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat conform het Besluit biotechnologie bij dieren in de procedure voor vergunningverlening ruime maatschappelijke inbreng en brede toegankelijkheid gewaarborgd dienen te zijn;

voorts overwegende, dat inzicht en vertrouwen in de wijze van ethische toetsing bevorderd dienen te worden;

van mening, dat dit onverlet laat dat de vergunningprocedure waar mogelijk bekort dient te worden;

spreekt uit dat naast voorgestelde halfjaarlijkse discussiebijeenkomsten hoorzittingen in het kader van de vergunningprocedure vooralsnog gehandhaafd dienen te blijven;

verzoekt de regering over twee jaar de Kamer over de effecten van deze bijeenkomsten te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Van Ardenne-van der Hoeven, Swildens-Rozendaal, Stellingwerf, Poppe en M.B. Vos.

Zij krijgt nr. 32 (19744).

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Omdat het in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren neergelegde "nee, tenzij"-principe met betrekking tot biotechnologie bij dieren ook ten aanzien van geïmporteerde, reeds gemodificeerde dieren tot uitdrukking dient te worden gebracht en omdat wij ons alleen per motie kunnen uitspreken, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat ten behoeve van onderzoek in Nederland jaarlijks genetisch gemodificeerde dieren vanuit het buitenland worden geïmporteerd;

voorts overwegende, dat het gewenst is dat binnen Europa harmonisatie van ethische toetsing van biotechnologie bij dieren spoedig tot stand komt;

verzoekt de regering toetsing, zoals plaatsvindt op basis van het Besluit biotechnologie bij dieren, ook ten aanzien van deze geïmporteerde dieren te doen plaatsvinden, met uitzondering van dieren of delen daarvan die tot een toegelaten zogenaamde toetsbare eenheid behoren;

verzoekt de regering tevens een zodanige systematiek te ontwikkelen, dat over uiterlijk twee jaar eenduidig inzicht kan worden gegeven in het aantal dieren dat bij biotechnologisch onderzoek wordt gebruikt en in het aantal genetisch veranderde dieren dat van buiten Nederland wordt betrokken;

verzoekt ten slotte de regering te bevorderen dat genoemde harmonisatie binnen Europa tot stand wordt gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Swildens-Rozendaal, Van Ardenne-van der Hoeven, Stellingwerf en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (19744).

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! Ik heb de motie niet letterlijk voor mij. Begrijp ik van mevrouw Swildens, dat zij de import vergunningplichtig wil maken?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Dat stellen wij nu juist niet voor. Kort samengevat wordt in de motie voorgesteld, dat ten aanzien van nieuw onderzoek waarvoor vanuit het buitenland in Nederland binnengebrachte reeds genetisch gemodificeerde dieren worden gebruikt, een toetsing zoals nu plaatsvindt in het kader van het Besluit biotechnologie bij dieren, dus door de Commissie biotechnologie bij dieren, wordt uitgevoerd. Er wordt dan getoetst op de algemene ethische toelaatbaarheid van het onderzoek en het doel van het onderzoek. Dat betekent niet een importverbod. Een importverbod impliceert dat iedere lading gemodificeerde dieren – hetgeen moet worden vastgesteld op het moment waarop ze de grens overkomen – moet worden tegengehouden, waarna de vergunningprocedure moet worden begonnen. Wij zien daar de praktische bezwaren van. Wel willen wij het "nee, tenzij"-principe tot uitdrukking gebracht zien. Bij het nieuwe onderzoek is, als het om een Nederlands dier gaat, het Besluit biotechnologie bij dieren en de daarbij behorende toetsing nodig. Bij de aanvraag voor vergunning voor een dergelijk onderzoek moet dezelfde toetsing plaatsvinden als het gemodificeerde dieren uit het buitenland betreft.

De heer Udo (VVD):

De motivatie van mevrouw Swildens is volstrekt abracadabra.

De voorzitter:

Daar gaan wij nu niet over discussiëren.

De heer Udo (VVD):

Heeft zij de brieven van de KNAW en de VSOP voor dit debat gelezen? Waarom slaat zij de inhoud daarvan in de wind?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Natuurlijk heb ik die brievenSwildens-Rozendaal gelezen. Wij lezen ook al jarenlang brieven van organisaties die zich, net als u en wij, druk maken over de voortgang van het onderzoek, met name ten behoeve van het ontwikkelen van medicijnen of medische behandelingen. Wij vinden dit een zeer groot goed. Onderzoek in dat kader met toetsbare eenheden kan wat ons betreft gewoon doorgaan, zonder dat de toets plaatsvindt. Voor nieuw onderzoek, waarvoor ook in Nederland een vergunning moet worden aangevraagd, mag volgens ons de ethische toets voor de aanvraag gehanteerd worden.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter! Afgesproken is dat ik als eerste het woord zal voeren. Minister Borst zal de medische aspecten voor haar rekening nemen. Voordat ik een oordeel geef over de ingediende moties, wil ik een paar inleidende opmerkingen maken, juist tegen de achtergrond van het feit dat wij een zorgvuldig algemeen overleg hebben gevoerd, zoals door verschillende sprekers is gesteld. Dit toont aan hoe belangrijk de Kamer en de regering het vinden dat een zorgvuldige procedure bestaat rondom het onderzoek met genetisch gemodificeerde dieren. Dat belang wordt, en ik wil dit met nadruk vastleggen, ten volle door de regering gedeeld. Het "nee, tenzij"-beginsel dat wettelijk is verankerd, wordt onverkort gehandhaafd. Het lijkt mij belangrijk dat ik dit vaststel tegen de achtergrond van het gegeven dat waar de regering voorstelt om op onderdelen de vergunningprocedure aan te passen, het kabinet zich geenszins begeeft op een ethisch glijdende schaal. Er is geen sprake van dat wij van het "nee, tenzij"-beginsel afwijken.

Voor het kabinet weegt het doel waar het bij het biomedisch onderzoek met transgene dieren om gaat heel zwaar. Minister Borst heeft dat op 19 oktober met veel kracht verwoord. Ook in de brief die wij u gisteren hebben gezonden, is dat onderstreept. Voor veel toekomstige patiënten zal het onderzoek naar geneesmiddelen en ziekten met een genetische component naar verwachting levensreddend zijn. Het gebruik van transgene dieren is daarom van levensbelang voor fundamenteel onderzoek naar de rol van de genen bij het ontstaan van ziekten, voor de diagnostiek en voor de ontwikkeling van medicijnen. Uiteraard is het van groot belang om inzicht te hebben in de bereikte resultaten van het onderzoek waarvoor vergunningen zijn afgegeven. Het resultaat van eerder onderzoek moet worden meegewogen bij de ethische afweging van nieuw onderzoek. Die ethische toets, mevrouw Swildens verwees hiernaar, is erg belangrijk. De Commissie biotechnologie bij dieren heeft zelf aangegeven dat aspect bij toekomstige advisering te willen betrekken.

Het bevorderen van de kennisontwikkeling met het oog op de volksgezondheid heeft dus prioriteit, maar het moet steeds zorgvuldig worden afgewogen tegen de belangen van de bij het onderzoek betrokken dieren. Het komt daarbij aan op een goede maatvoering. De zorgvuldigheid moet in acht worden genomen. Er mogen echter geen ongewenste en onnodige belemmeringen worden opgeworpen voor de toekomst van het biomedisch onderzoek in Nederland. Tegen die achtergrond wil ik graag een oordeel geven over de ingediende moties.

In de eerste plaats kom ik dan op de motie met betrekking tot de wijziging van de procedure. Het aangepaste kabinetsvoorstel voorzag op drie momenten in een maatschappelijke inbreng: vóór het verlenen van de vergunning, bij de beroeps- en bezwaarprocedure en meer in het algemeen tijdens discussiebijeenkomsten. Wij hechten aan die discussiebijeenkomsten, juist om het debat te verbreden voorbij de specialisten die elkaar regelmatig niet treffen in een soort dialogue des sourds. Tegen die achtergrond werd ook voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid en transparantie die aan een vergunningprocedure moeten worden gesteld. Mevrouw Borst en ik hebben zorgvuldig geluisterd tijdens het algemeen overleg en wij zijn met de Kamer van mening dat positief moet worden geoordeeld over het idee van discussiebijeenkomsten voor de verbetering van de maatschappelijke inbreng. De Kamer acht het nog te vroeg om de huidige uitgebreide procedure met hoorzittingen over individuele aanvragen af te schaffen. In dat verband zijn wij bereid om een fasering aan te brengen in het voorstel, in die zin dat de huidige procedure wordt gehandhaafd en dat tegelijkertijd van start gegaan wordt met de halfjaarlijkse bijeenkomsten. Over een jaar of twee, als wij wat meer ervaring hebben met die discussiebijeenkomsten en met de huidige procedure, zal er een evaluatie plaatsvinden. De motie van de heer Van der Vlies, die mede is ondertekend door vele andere geachte afgevaardigden, is ingediend met hetzelfde doel en ik vraag mij nu dan ook af of hij het nog nodig acht om haar te handhaven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! De minister doet mededelingen over het kabinetsstandpunt bij nadere afweging van de inbreng van de Kamer in het algemeen overleg. In het algemeen overleg waren wij zover nog niet gekomen en daarom heb ik de motie ingediend. Maar nu de minister klip en klaar toezegt wat wij in de motie vragen, rest mij namens de medeondertekenaars niets anders dan de motie in te trekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van der Vlies c.s. (19744, nr. 32) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter! De tweede motie waarop ik commentaar wil geven, is die van mevrouw Van Ardenne over de ongewervelden. Wij hebben daar zorgvuldig met elkaar over gesproken. Ik denk dat het van groot belang is om te constateren dat wij een ethische toetsing hebben die stap voor stap plaatsvindt. Daardoor is duidelijkheid verkregen over de ethische aanvaardbaarheid van biotechnologische handelingen bij ongewervelde dieren. Zoals in de brieven van de KNAW, de patiëntenorganisaties en de Raad voor dierenaangelegenheden duidelijk is geworden, is het niet goed mogelijk om zinvolle uitspraken te doen over de aantasting van de gezondheid en het welzijn van deze dieren. Overigens, ter vermijding van ieder misverstand, onder ongewervelden verstaan wij natuurlijk niet vissen en kikkers. Voor vissen en kikkers blijft een vergunning nodig. De ongewervelden waarover wij hier spreken, zijn de bladluizen, de fruitvliegjes en de wormen. De regering is van mening dat het niet gewenst is om voor deze dieren de vergunningplicht te handhaven. Tegen die achtergrond ontraad ik dan ook aanvaarding van de motie van mevrouw Van Ardenne.

Ik kom nu op de motie van de heer Stellingwerf over de deskundigen op het terrein van de alternatieven. Een deskundige op het terrein van alternatieven voor dierproeven en voor biomedisch onderzoek moet een zeer brede kennis hebben van toekomstige ontwikkelingen op dit terrein. Deze kennis is niet in één persoon te vinden. De kennis over alternatieven is binnen de Commissie biotechnologie bij dieren (CBD) verzameld in meerdere personen. De CBD is samengesteld uit deskundigen op het gebied van ethiek, maatschappijwetenschappen, dierlijke biotechnologie, dierproefvraagstukken, zoötechniek, ethologie, humane medische wetenschappen en medische biotechnologie en dit alles onder voorzitterschap van prof. Schroten, hoogleraar in de theologie. Die commissie bepaalt de reële alternatieven voor het maken van genetisch gemodificeerde dieren. Dat is een wezenlijk onderdeel van de ethische toets van de CBD. Tegen die achtergrond vraagt de regering zich werkelijk af of een deskundige – als die al te vinden is, want dat moet een echte duizendpoot zijn – iets zou toevoegen aan de onderhavige commissie. Ik raad de Kamer dan ook af om een dergelijke motie te aanvaarden. De CBD dient zichzelf te evalueren voor april 2001. Ik zal haar de vraag voorleggen of zij het belangrijk vindt dat er extra deskundigheid is, te weten iemand die uitsluitend is gespecialiseerd op de alternatieven zoals de heer Stellingwerf vraagt, en of zij dat expliciet bij de evaluatie wil betrekken.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! De samenstelling van de commissie is ons bekend. Het zijn allemaal hooggeleerden. Er is een centrum dat specifiek onderzoek doet naar alternatieven voor dierproeven. Die specifieke deskundigheid is er, dus het is heel wel mogelijk. Tot slot wil ik citeren uit het jaarverslag van de CBD over het alternatievenvraagstuk: als dat alternatievenonderzoek van substantieel belang is, dan is het niet aan de commissie om te stellen dat geheel ander onderzoek waarmee ook gezondheidsproblemen van mensen opgelost kunnen worden een alternatief vormt voor het onderzoek in de aanvrage. Met andere woorden, de commissie ziet het nu te weinig als haar taak. Daarom lijkt het mij heel goed dat de motie wel wordt aangenomen.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter! Ik heb al gezegd dat ik de vraag van de heer Stellingwerf graag zal voorleggen bij de evaluatie, verwijzend naar het jaarverslag waaruit hij heeft geciteerd. Tegen dat licht lijkt het mij verstandig dat hij zijn motie aanhoudt totdat de evaluatie heeft plaatsgevonden hetzij dat hij de motie op dit ogenblik intrekt. Het zal zeker niet de laatste keer zijn dat wij over dit onderwerp spreken. Bij de evaluatie door de CBD zal deze vraag expliciet worden meegenomen.

De heer Poppe wil dat de CBD in het vervolg in openbaarheid vergadert. Deze motie lijkt mij totaal ongewenst. Daardoor worden de zorgvuldigheid, de onderlinge afweging die in beslotenheid dient plaats te vinden en waarover achteraf volledig verantwoording wordt afgelegd en de transparantie in gevaar gebracht. Ik wil aanvaarding van deze motie dan ook met klem ontraden, omdat die het nut van de CBD volkomen ondergraaft.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Een commissie die zeer zorgvuldig toetst heeft niets te verbergen. Deze vergaderzaal is zeer open; men kan zelfs van buiten naar binnen kijken. Ook hier moeten belangrijke besluiten weloverwogen worden genomen. Ik zie het bezwaar van de minister dan ook niet.

Minister Brinkhorst:

Als er één procedure transparant is, is het wel deze procedure met volledige verantwoording, hoorzittingen en discussiebijeenkomsten. Maar zoals een kabinet in beslotenheid vergadert en verantwoording verschuldigd is, is een CBD die een wezenlijke afweging behoort te maken volstrekt gerechtigd tot een onderlinge discussie, waarna de gegevens van die commissie in de openbaarheid komen. Ik wijs nogmaals de gedachte van openbare vergaderingen van de CBD af.

De heer Poppe (SP):

Kan de minister aangeven wat het gevaar voor de zorgvuldigheid is, als de CBD in openbaarheid vergadert en belangstellenden kunnen horen hoe de afwegingen daar plaatsvinden, zoals in de Kamer via de tribune gebeurt?

Minister Brinkhorst:

Voorzitter! Een parlement is geen executieve. Ik meen dat daarmee alles is gezegd.

Wij zijn het zeer eens met de indieners van de motie op stuk nr. 33, dat het gewenst is dat harmonisatie van de biotechnologische toetsingen in Europees verband spoedig tot stand komt. Ik ben graag bereid om te voldoen aan het verzoek van de Kamer om jaarlijks te melden hoeveel genetisch gemodificeerde dieren worden ingevoerd en daartoe nadrukkelijk een extra monitoring uit te voeren. De aangekondigde monitor van de invoer van genetisch gemodificeerde dieren zal daarvoor input leveren. Ik denk dus dat het van groot belang is dat wij dit samen constateren.

De regering blijft bij de opvatting dat een toets bij import, hetgeen mevrouw Swildens ook uitdrukkelijk heeft afgewezen, feitelijk niets oplevert. De biotechnologische handelingen waar het om gaat, zijn immers al verricht. Het is niet te toetsen of het maken van de dieren ethisch aanvaardbaar is, omdat dit elders geschiedt. Het betreft daarom alleen de invoerhandeling. In dat kader kunnen de volgende vragen worden gesteld. Waarom wordt er geïmporteerd? Wat wil men met de dieren doen?. Tegen die achtergrond hebben wij bij het algemeen overleg uitspraken gedaan. Tegen een invoervergunning is alles te zeggen. De motie van mevrouw Swildens betreft echter een ander punt. Ik wil die motie graag nader bestuderen. Het is noodzakelijk en nuttig om te kunnen overleggen over de praktische invulling ervan. Zij stelt dat ten aanzien van geïmporteerde dieren, met uitzondering van dieren of delen daarvan die tot een toegelaten zogenaamde "toetsbare eenheid" behoren, de vraag moet worden gesteld hoe dit begrip wordt geformuleerd. Dat punt is belangrijk, omdat het gevaar bestaat dat wij in feite toch overgaan tot een verkapte invoervergunning. Ik wil daar graag een reactie van mevrouw Swildens op hebben.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Het is niet zo ingewikkeld als het lijkt. Ik heb het woord "zogenaamd" juist gebruikt omdat het begrip bekend is. Er is bijvoorbeeld ook overeenstemming over bereikt in het herenakkoord dat is afgesloten tussen de KNAW en de Dierenbescherming. Het betreft de dieren die in feite al bij bestaand onderzoek gebruikt worden, waarbij de vraag steeds aan de orde is wat het onderwerp van dat onderzoek is.

De voorzitter:

Ik krijg de indruk dat over dit onderwerp niet voldoende gediscussieerd is in het algemeen overleg. Misschien moet er een vervolg-AO over dit onderwerp worden gehouden?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik verwijs de minister alleen maar naar alle relevante stukken die bij het overleg aan de orde waren. Daarin staat klip en klaar de definitie van "toetsbare eenheid".

Minister Brinkhorst:

Mijn zorg betreft de uitvoerbaarheid van deze motie. Ik begrijp de intentie om bij het verlenen van een vergunning, dus niet de importvergunning, nader te bekijken op welke wijze een ethische toets plaatsvindt. Een praktisch punt hierbij is dat het gehele dossier met betrekking tot geïmporteerde dieren in het buitenland wordt opgevraagd. Dat betekent dat er daar een discussie plaatsvindt over de bedrijfsgeheimen die een rol spelen. Vanwege de afwezigheid van een juridische afdwingbaarheid lijkt het mij heel moeilijk om de gegevens te krijgen op basis waarvan de transgene handelingen hebben plaatsgevonden. Vanwege deze overwegingen wil ik eerst graag een schriftelijke reactie geven, zodat wij precies weten waarover het gaat. Wij zijn het eens over de hoofdlijn: het gaat niet om een importvergunning, maar om een toetsing bij de normale vergunning van de wijze waarop, ook voor geïmporteerde dieren, een mogelijke overschrijding plaatsvindt. Als de motie onuitvoerbaar zou zijn, zou ik de Kamer blij maken met een dode mus. Dat is het laatste wat ik wil doen, want daarvoor is het onderwerp te zwaarwegend. De hele discussie bij het algemeen overleg is van dien aard geweest, dat ik mevrouw Swildens verzoek om ermee akkoord te gaan dat ik schriftelijk een reactie op dit punt geef voordat deze motie in stemming komt.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik denk dat het een goed voorstel is om het schriftelijk af te handelen. Ik wijs de minister er nogmaals op dat wij het niet ingewikkelder willen maken dan nodig is, omdat iedereen erbij gebaat is dat die toetsing kan plaatsvinden. Op dit moment vindt een dergelijke ethische toets bij import door de DEC's plaats. Wij verzoeken om deze zodanig vorm te geven dat hij vergelijkbaar is en uitgevoerd kan worden door de Commissie biotechnologie bij dieren. Ik hoop verder dat de minister voor alle technische en praktische problemen een oplossing vindt.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter! Ik begrijp de intentie van de geachte afgevaardigde. Wij worden in de Kamer en in het kabinet echter niet afgerekend op intenties, maar op resultaat. Ik zou dan ook willen dat wij een goed resultaat hebben en het niet laten bij intenties. Ik ben blij met haar reactie. De regering zal schriftelijk reageren en bezien op welke wijze, met behoud van de elementen die ik zojuist heb genoemd, inhoud kan worden gegeven aan de ingediende motie.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter! Ik heb in het AO en in onze recente brief het grote belang van biotechnologisch onderzoek bij dieren voor het ontwikkelen van nieuwe behandelmethoden en geneesmiddelen voor de mensen al uitvoerig toegelicht. De heer Brinkhorst heeft dit punt ook op een zodanig goede wijze in zijn betoog vervlochten, dat ik geen behoefte heb om daar nog iets op aan te vullen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later tijdstip over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven