Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2000 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (27161).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter! In het NMP-3 is een afspraak gemaakt over compensatie van de extra milieudruk als gevolg van extra economische groei. In de wandelgangen wordt deze ook wel met de De Boernorm aangeduid. Op de vraag wat extra economische groei is, werd altijd geantwoord: alles boven behoedzame groei. Dat is groei boven de 2%. Dat staat in het NMP-3, in het regeerakkoord en in de begrotingen van VROM van 1999 en 2000. Ook in de voorbeeldexercitie van het RIVM, gedaan ten behoeve van het milieuprogramma 2000, wordt hiervan uitgegaan. Alle extra milieudruk wordt erbij betrokken en deze wordt zoveel mogelijk gecompenseerd: dat was de afspraak.

Tot vanochtend. Toen kregen wij de antwoorden op onze vragen over de suppletore begroting. Sinds vanochtend is dat beleid ineens gewijzigd. Het is overigens merkwaardig dat wij dat via antwoorden op vragen moeten vernemen. In de antwoorden op die vragen wordt ineens 2,75% economische groei als behoedzaam beschouwd. Dat is compleet tegengesteld aan het beleid dat de afgelopen jaren is gevoerd. Het klimaatbeleid wordt er zelfs helemaal uitgehaald. Daarom wil ik graag de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat in het NMP-3 en de begroting VROM 2000 is afgesproken dat bij een economische groei die hoger is dan behoedzaam (2% economische groei), de extra milieudruk zoveel mogelijk zal worden gecompenseerd;

constaterende, dat in het regeerakkoord de volgende zin is opgenomen: "Bij meer dan behoedzame groei zal de extra milieudruk zoveel mogelijk worden gecompenseerd.";

constaterende, dat het RIVM ten behoeve van het Van der Steenhovenmilieuprogramma 2000 de bovengenoemde afspraken zo interpreteert, dat alle extra milieudruk door extra economische groei boven de 2% zoveel mogelijk moet worden gecompenseerd;

constaterende, dat in de beantwoording van de vragen van de vaste commissie voor VROM bij de suppletore begroting deze afspraak wordt gewijzigd door behoedzame groei ineens op 2,75% te zetten en voor het klimaat zelfs op 3,25%;

van mening, dat de toezeggingen uit het NMP-3, het regeerakkoord en de begroting VROM 2000 nagekomen moeten worden;

verzoekt de regering de extra milieudruk als gevolg van extra economische groei boven de 2% zoveel mogelijk te compenseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Steenhoven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (27161).

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Ik ben overigens benieuwd naar de reacties van de Partij van de Arbeid – ik meen te mogen constateren dat die er niet is – en D66. Zij hebben hier, net als wij, een behoorlijk punt van gemaakt bij de bespreking van het regeerakkoord en de verschillende begrotingen.

Daarnaast is door het kabinet veel onzekerheid gecreëerd over terreinen waarvoor compensatie beschikbaar wordt gesteld. Elke opsomming was weer anders. Horendol worden wij daarvan. Dus niet alleen van Schiphol, maar ook hiervan. Dat is geheel aan het kabinet te wijten. Ik ga ervan uit dat er nu een einde gekomen is aan deze verwarring en dat klimaat onderdeel blijft van de De Boernorm.

Wij willen graag snel concrete pakketten zien van maatregelen, zodat wij deze kunnen beoordelen.

Vanmiddag hebben wij een algemeen overleg gevoerd over houtverduurzaming en wolmanzouten. Kortheidshalve zeg ik dat wij het beleid van de minister in dezen volledig steunen. Na tien jaar is actie geboden. Wanneer denkt de minister de EU op één lijn te krijgen met het beleid dat wij in Nederland gaan voeren?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Voorzitter! Wij grijpen de behande-ling van deze suppletore begroting aan om een motie in te dienen na overleg met de minister. De argumenten zijn vanmiddag uitvoerig uitgewisseld. Mijn fractie wil nadrukkelijk bevorderen dat de EG-biocidenrichtlijn voortvarend wordt geïmplementeerd in Nederland en in de overige EU-landen. Voortvarendheid is overigens ook vereist bij de ontwikkeling van het nieuwe toetsingskader voor de beoordeling van houtverduurzamingsmiddelen. Mijn fractie is dan ook van oordeel dat eventuele schade voor het bedrijfsleven tot een minimum moet worden beperkt. Voorkomen moet worden dat middelen die straks op grond van de biocidenrichtlijn en het nieuwe toetsingskader gewoon kunnen worden toegelaten, in de tussenliggende periode op grond van de huidige regelgeving worden verboden. Dit klemt des te meer zolang er geen importverbod is. Dit alles overwegende, dient mijn fractie deze motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de Kamer eerder heeft uitgesproken dat de toepassing van arseenhoudende wolmanzouten op zo kort mogelijk termijn dient te worden beëindigd;

voorts overwegende, dat voor het beantwoorden van de vraag welke houtverduurzamingsmiddelen in de toekomst nog wel mogen worden toegepast, de nieuwe EG-biocidenrichtlijn van groot belang is;

verzoekt de regering:

  • - zo spoedig mogelijk tot implementatie van de EG-biocidenrichtlijn in Nederland over te gaan en het bijbehorende nieuwe toetsingskader voor de beoordeling van houtverduurzamingsmiddelen op te stellen;

  • - te bevorderen dat in de tussenliggende periode nog geen definitieve besluiten met betrekking tot het al dan niet toelaten van bepaalde middelen worden genomen;

  • - voorts te bevorderen dat in de overige EU-landen eveneens met voortvarendheid aan de implementa-tie van de genoemde richtlijn wordt gewerkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (27161).

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! Naar aanleiding van de suppletore begroting en het overleg over de houtverduurzaming wil ik een motie indienen. Om te voorkomen dat in 2001 een niet handhaafbare situatie ontstaat bij gebrek aan Europese inbedding van de besluitvorming is een structurele oplossing noodzakelijk met betrekking tot de beoordeling van de verboden houtverduurzamingsmiddelen en antifoulings, conform de correct geïmplementeerde Europese biocidenrichtlijn. Het desbetreffende wetsvoorstel is reeds aan de Tweede Kamer aangeboden. Ik benadruk dat het natuurlijk te gek voor woorden zou zijn als er in het naburige buitenland geen toepassingsverboden zijn en in Nederland wel. Dan krijgen wij weer het zogenaamde eilandgevoel waar wijzelf, het milieu en de werkgelegenheid niet bij gebaat zijn. Dan zullen buitenlandse bedrijven namelijk de mogelijkheid krijgen om houtverduurzaming naar Nederland te exporteren. Voor mijn fractie zijn de milieueffectiviteit, de handhaafbaarheid, de voorsprongpositie van het Nederlandse bedrijfsleven en de Europese inbedding van het beleid terzake van groot belang.

Verboden omtrent houtverduurzamingsmiddelen zullen derhalve pas effectief mogen zijn wanneer de Europese biocidenregelgeving in Nederland rechtskracht heeft verkregen. Dan pas is het beleid samenhangend en integraal. Hiermee nemen wij een voorsprong op een discussie die wij anders zouden moeten voeren over allerlei middelen, van kakkerlakkenbestrijdingsmiddelen tot muizengif. De motie luidt als volgt.

De UdoKamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering een maatregel te treffen waardoor aan de besluiten van het BMNL (het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen) geen rechtskracht wordt toegekend zolang de biocidenrichtlijn niet in Nederland is geïmplementeerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Udo. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (27161).

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Hoe verhoudt deze motie zich tot de motie die u een paar maanden geleden samen met de heer Feenstra hebt ingediend en waarin werd gesteld dat het verbod per mei 2000 van kracht kon worden? Dit is volgens mij een heel ander verhaal.

De heer Udo (VVD):

Deze motie sluit aan op de vorige situatie, dus op de motie van december vorig jaar. Ik heb ook vanmiddag nog een keer duidelijk gezegd, dat het hier niet gaat om het opschuiven van de datum van 1 januari naar 14 mei, maar dat het gaat om een situatie inzake houtverduurzamingsmiddelen in Nederland die aansluit op de Europese situatie. Het gaat er dus om dat de Nederlandse toelatingen en verboden gedekt worden door datgene wat in Europa, in de ons omringende landen is toegestaan en verboden.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mijn conclusie is dat u zich nu op een eiland bevindt, terwijl u zich in december nog in het gezelschap van een meerderheid van de Kamer bevond om tot een verbod in mei over te gaan. Nu heeft u geen behoefte meer aan een verbod.

De heer Udo (VVD):

Mijnheer Van der Steenhoven, als u het milieu zo'n warm hart toedraagt, dan moet u toegeven dat wanneer middelen op alle mogelijke manieren vanuit het buitenland Nederland binnenkomen, die middelen hier gewoon worden gebruikt. Ik zeg alleen maar, dat wij op Europees niveau moeten harmoniseren als het om bestrijdingsmiddelen gaat.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Met uw motie zullen deze milieuvervuilende stoffen ook in Nederland nog langer worden geproduceerd. Dat concludeer ik hieruit.

De heer Udo (VVD):

Ik denk dat u het helemaal verkeerd ziet.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Naar aanleiding van de suppletore begroting van VROM wil ik over een drietal onderwerpen opmerkingen maken.

Allereerst is er volgens mij sprake van een trendbreuk. Wij hebben in het regeerakkoord afgesproken dat indien er sprake is van een meer dan gematigde economische groei de extra milieudruk die daarvan het gevolg is, zal worden weggenomen met aanvullende maatregelen en financiering. Dat is niet eerder vertoond. Ik vind dat een politiek belangrijk punt. Wij hebben gesignaleerd dat de minister van VROM het RIVM in kaart heeft laten brengen wat de extra milieudruk is en welke financiering daarvoor extra noodzakelijk is. In de suppletore begroting heb ik daarvoor ook bedragen aangetroffen. Ik vind het van belang dat dit een keer is doorgezet, want het past goed in de analyse van de nota Milieu en economie.

Volgens mij is ook een belangrijk punt de discussie die wij de vorige week hadden over de ODA-middelen. De gelden voor ontwikkelingssamenwerking kunnen overeenkomstig het oorspronkelijke oogmerk worden ingezet én wij kunnen voldoen aan onze internationale milieuverplichting door een forse ophoging (0,5 mld.) van de VROM-begroting op dit punt.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Feenstra ging heel snel over naar zijn tweede punt, maar ik wil hem nog een vraag stellen over zijn eerste punt. Wij hebben pas vanmiddag de antwoorden gekregen op de vragen over de suppletore begroting. Is hem misschien ontgaan dat er ineens wordt uitgegaan van een groei van 2,75%, terwijl de De Boernorm 2% was? Alles boven die 2% was extra groei en zou gecompenseerd moeten worden. Nu wordt ineens uitgegaan van 2,75%, waardoor er natuurlijk veel minder gecompenseerd gaat worden.

De heer Feenstra (PvdA):

Ik zou die opmerkingen bepaald niet willen bagatelliseren, maar ik neem aan dat de minister goed zal ingaan op dat numerieke verschil. Ik vraag aandacht – en heb ik die in uw benadering gemist – voor het politieke momentum, dat het voor eerst in een regeerakkoord is opgenomen en gerealiseerd.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Toen was ik nog niet in de zaal, voorzitter.

De heer Feenstra (PvdA):

Dat politieke moment wilde ik vastleggen en dat mag niet de numerieke vragen die u hebt gesteld overschaduwen, maar ik heb de overtuiging dat er een goed antwoord op komt.

Voorzitter! Ik kom nu tot mijn derde punt. Milieubeleid vergt herstructurering en met name het saneren van milieubezwaarlijke stoffen. Dat kan wel eens van au gaan. Wat vandaag gewoon is, is het morgen niet. Dat geeft spanning in sectoren en in de samenleving. Collega Udo sprak er al over. Volgens mij ontslaat dat de politiek niet van crisismanagement en onrustreductie. Volgens mij kunnen wij dat doen via drie lijnen.

1. Sectoren die met ons convenanten aangaan, moeten niet pas bij de einddatum zeggen dat het niet helemaal is gelukt, maar moeten de verplichting voelen al tussentijds resultaten te boeken.

2. Het CTB moet tijdig aangeven waarover het gaat besluiten en welke consequenties een besluit heeft dat het bureau neemt, zodat niemand zich overvallen voelt. Ik denk dat collega Geluk dit herkent.

3. Hoe internationaler de aanpak, des te minder verstoring. Vandaar dat ik mede namens mevrouw Schreijer-Pierik van het CDA de volgende motie voorstel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de implementatie van de Europese Feenstrabiocidenrichtlijn het nationale beleidskader gaat vormen voor de beoordeling van uit het oogpunt van milieu en volksgezondheid bezwaarlijke stoffen en toepassingen;

overwegende, dat binnen de gestelde termijnen (van maximaal tien jaar) een nationale invulling mogelijk is;

overwegende, dat een invulling van de biocidenrichtlijn in EU-kader c.q. met de buurlanden bijdraagt aan een maximaal beleidseffect bij een minimale marktverstoring en regelgeving;

verzoekt het kabinet zich in te spannen voor een voortvarende én gecoördineerde invulling van het biocidenbeleid in international verband,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra en Schreijer-Pierik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (27161).

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik begin met de opmerkingen over de begroting van de heren Van der Steenhoven en Feenstra. Er is met het regeerakkoord een doorbraak tot stand gekomen omdat daarin is afgesproken dat wanneer de extra milieudruk hoger zou zijn dan als de behoedzaam te schatten economische groei deze zoveel mogelijk zou worden gecompenseerd. Een dergelijke passage was nog nooit eerder overeengekomen in het beleid. Je zou het eigenlijk een beetje kunnen vergelijken met de indexatiepassages van zo'n 20, 30 jaar geleden als het gaat om de omvang van de ontwikkelingshulp die geïndexeerd is aan het nationaal inkomen en dus ook is gerelateerd aan groeipercentages. Voor milieu was dat nog nooit eerder gedaan.

Er werd natuurlijk het allergrootste belang aan gehecht om de eerste de beste keer dat zoiets zich zou voordoen, het voornemen zoals in het regeerakkoord was opgenomen zou worden verwezenlijkt. Dat moest altijd retrospectief worden bezien en niet prospectief, zoals wij verleden jaar hebben aangegeven en dat betekent dat het niet voor 1998 kon gelden – want het regeerakkoord werd immers in 1998 geschreven – maar voor het eerst voor 1999 en dan achteraf bezien in het jaar 2000. Welnu, terugkijkend bleek de economische groei in 1999 3,5% te zijn geweest en het ecart ten opzichte van als behoedzaam geschatte economische groei, voorzover het het milieubeleid betrof, zou dan zoveel mogelijk worden gecompenseerd. Wat "zoveel mogelijk" inhield, had collega Zalm destijds al aangegeven toen het agendapunt zelf voor het eerst aan de orde was gekomen en wel: ook afhankelijk van de financiële en budgettaire mogelijkheden van de vastgestelde budgettaire kaders.

Wij hebben gekeken naar het groeipercentage dat was gehanteerd in de milieubegroting uitgaande van het door het kabinet vastgestelde beleid. Voor de diverse milieu-uitgaven, uitgaven die van belang zijn voor NOx, stof, afval, baggerspecie, geluidshinder, bestrijdingsmiddelen, moest dan ook worden uitgegaan van het percentage dat ook voor het jaar 1999 als het langeretermijntrendpercentage overeen was gekomen als uitgangspunt van beleid in het NMP-3, hoger dan het algemeen budgettair als behoedzaam beschouwde percentage van 2 dat in het regeerakkoord stond. Dat percentage van 2,75 in het NMP-3 gold voor milieubeleid op langere termijn, de periode van NMP-3, met één uitzondering, namelijk het uitgangspunt voor klimaatbeleid, het grootste probleem. Daarvoor hadden wij een behoedzaam evenwichtspercentage – als je dat groeipercentage zou verwezenlijken, zou je verder beleid kunnen voeren dat geen verdergaande CO2 -emissie met zich zou brengen dan overeenkomstig het beleid kon worden geaccepteerd – van 3,25, zoals wij dat ook hebben herbevestigd in de Klimaatnota en het klimaatbeleid van begin 1999. De basis was 2,75% voor het algemene milieubeleid en 3,25% voor het klimaatbeleid. Een en ander betekent dat het ecart 3,5% minus 2,75% bedroeg voor het milieubeleid in het algemeen en 3,5% minus 3,25% voor het klimaatbeleid, oftewel respectievelijk 0,75% en 0,25%. Deze percentages moeten dus zoveel mogelijk worden gecompenseerd. Uitgaande van de totale hoeveelheid NOx-afval in tonnen die meer wordt geproduceerd dan voorzien in het gehanteerde behoedzame groeiscenario, heeft men een schatting gemaakt van de kosten die dit met zich brengt.

Deze schatting heeft geresulteerd in de beslissing om met ingang van 2001 een extra bedrag vrij te maken. De beslissing is dit jaar genomen, maar dat betekent wel dat je niet meer zoveel kunt doen. Met het oog hierop is, vooruitlopend op het trendmatige bedrag, wel een klein bedrag gereserveerd voor 2000. Het bedrag dat voor 2001 wordt vrijgemaakt, bestaat deels uit extra begrotingsuitgaven en deels uit fiscale maatregelen en bedraagt 340 mln. Dit geld wordt besteed aan algemeen milieubeleid, zoals bestrijding van geluidsoverlast, NOx-bestrijding en beleid gericht op het terugbrengen van stof, afval en bestrijdingsmiddelen.

Het structurele bedrag van 340 mln. is het gevolg van de compensatie van de milieudruk van één jaar. Dit bedrag is structureel, hetgeen betekent dat ook na deze regeringsperiode en na de jaren die bij de meerjarencijfers van de begrotingen worden gegeven, geld ter beschikking zal komen. Al met al is dit een groot bedrag voor een eenmalige overschrijding in 1999. Met dit precedent is een trend gezet. Verder kan op basis van een eventuele overschrijding in 2000 van de percentages uit het behoedzame scenario wederom een bedrag worden vastgesteld als compensatie. Ook dit bedrag heeft een structureel karakter en door de cumulatie van al deze bedragen is er sprake van een omvangrijk bedrag dat veel hoger uitkomt dan de initiatiefnemers van de desbetreffende voorstellen konden bevroeden.

De heer Van der Steenhoven stelde dat er een uitzondering is gemaakt voor het klimaat. Ik moet hem op dit punt tegenspreken, want dit is zeker niet het geval. Wij hebben de klimaatcompensatie van 3,25 naar 3,5% in het beleid geïncorporeerd door de beslissing die twee jaar geleden is genomen, terug te draaien. Die beslissing luidde dat alle klimaatgelden binnen de ontwikkelingsbegroting moesten worden gebracht. Dat levert voor dit jaar 200 mln. en volgend jaar 300 mln. op. Ook deze bedragen zijn structureel. Een en ander betekent dat er binnen deze budgetperiode additionele bedragen vrijkomen, omdat er extra ruimte is ontstaan in de ontwikkelingsbegroting. In totaal spreken wij dus over 540 mln. in 2001 en 640 mln. in 2002.

Dit bedrag van 640 mln. wordt opgesplitst in 340 mln. structureel voor het milieubeleid en 300 mln. structureel voor klimaatbeleid. Deze gigantische bedragen op de begroting voor het milieu zijn het gevolg van de afspraken over de compensatie voor de milieudruk die nu voor het eerst kunnen worden nagekomen. Voorzitter! Ik had een groot applaus in dit huis verwacht voor deze beslissing van het kabinet in plaats van het zure optreden van de geachte afgevaardigde de heer Van der Steenhoven.

Mevrouw Schreijer heeft een motie ingediend die in grote lijnen weergeeft wat ik graag zou willen verwezenlijken op het terrein van de biociden, zij het met één belangrijke uitzondering. Wij hebben in het voorjaar over de houtverduurzamingsmiddelen gesproken en op basis daarvan hebben wij, gegeven de aanvaarding van de motie-Feenstra/Udo, de inwerkingtreding van de beslissingen van de CTB kunnen uitstellen tot de oorspronkelijk beoogde ingangsdatum voor de biocidenrichtlijn van de EU, 14 mei 2000. Daaraan hebben wij toegevoegd dat die ingangsdatum verder op geen enkele manier kan worden uitgesteld. Het gaat om vastliggende data en wij hebben geen bevoegdheid om de wettelijke mogelijkheden van de CTB terzijde te schuiven. Echter, zo hebben wij de Kamer meegedeeld, wij zullen komen met een gefaseerde handhaving van de uitvoering van deze besluiten over een periode van ruim anderhalf jaar, om het bedrijfsleven dat overigens al tien jaar de gelegenheid heeft gehad om zich aan te passen, er nog twee jaar bij te geven. Allereerst vanaf 1 januari 2000 tot en met 14 mei 2000 en daarna gefaseerd afgebouwd tot 1 januari 2002. Ik zou zeggen: m'n liefje, wat wil je nog meer? Het kabinet heeft het bedrijfsleven twaalf jaar de gelegenheid gegeven om zich aan te passen.

Gaarne ben ik bereid om, zoals mevrouw Schreijer heeft gevraagd, zo snel mogelijk over te gaan tot de implementatie van de Europese biocidenrichtlijn die overigens niet alleen over milieu gaat – alles is al geregeld in het desbetreffende milieubesluit – maar ook over volksgezondheidsaspecten; collega Borst is daarvoor verantwoordelijkheid. Overigens is hier ook een rol weggelegd voor de Kamer aangezien het desbetreffende wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn al bij haar is ingediend. Ook ben ik bereid, zoals mevrouw Schreijer mij vraagt, om te bevorderen dat in de overige Europese landen net zo voortvarend aan die implementatie wordt gewerkt.

Echter, ik kan helaas niet – het is niet nodig om dit na het uitvoerige overleg van vanmiddag nog eens uiteen te zetten – bevorderen dat in de tussenliggende periode nog geen definitieve besluiten worden genomen met betrekking tot individuele middelen. Ze zijn genomen. Het enige wat ik kan doen, is bevorderen dat die genomen beslissingen, die rechtskracht hebben, op een uitermate soepele wijze worden toegepast. Eigenlijk worden gedeeltelijk afwijkingen daarvan gedoogd omdat er zeer terughoudend wordt gehandhaafd. Ik zeg niet dat ik dit graag doe of dat ik dit uitstekend milieubeleid vind; het gaat om een Salomonachtig compromis tussen de standpunten die mij vanuit dit huis hebben bereikt.

Voorzitter! Dit is ook mijn reactie op de motie van de heer Udo. Hij vraagt mij om een maatregel te treffen waardoor aan de besluiten van het BMNL – deze hebben al twee jaar geleden rechtskracht gekregen – geen rechtskracht wordt toegekend, zolang de biocidenrichtlijn niet in Nederland is geïmplementeerd. De geest van deze motie komt overeen met die van de tweede operatieve passage van de motie van mevrouw Schreijer. Om die reden kan ik de aanvaarding van deze motie niet aanraden. Ik moet ook deze motie ontraden, zoals ik ook de motie van mevrouw Schreijer moet ontraden zolang die tweede operatieve paragraaf erin staat. Mocht mevrouw Schreijer een gewijzigde motie indienen met alleen het eerste en derde verzoek uit het dictum, dan zou die motie op mijn instemming kunnen rekenen.

In de motie op stuk nr. 10 van de leden Feenstra en Schreijer-Pierik wordt het kabinet gevraagd zich in te spannen voor een voortvarende en gecoördineerde invulling van het biocidenbeleid in internationaal verband. Daarmee zou dan worden verwezenlijk dat er in de uitvoering van het Europese biocidenbeleid eigenlijk geen verschillen bestaan tussen de diverse lidstaten, waardoor ook het Nederlandse bedrijfsleven op een betere concurrentiepositie zou kunnen rekenen.

Met deze motie heb ik geen enkel probleem. Ik laat het oordeel daarover gaarne aan de Kamer over.

De heer Feenstra (PvdA):

Met betrekking tot de interpretatie van onze motie, wil ik het volgende opmerken. De minister zegt dat er geen verschillen mogen ontstaan tussen Nederland en het buitenland. Ik vind dat wat te strak opgevat. Ik zou willen spreken over geen onaanvaardbare verschillen. Vanmiddag is opgemerkt dat aanpassen c.q. herstructureren wel eens pijn kan doen. Maar naarmate het buitenland ons op korte termijn volgt, ontstaat er een proces dat je kunt rangschikken onder de titel "crisismanagement en onrustreductie". De minister vat het nu wel heel letterlijk en strikt op. Dat is niet mijn interpretatie.

Minister Pronk:

Ik heb inderdaad bedoeld aan te geven dat er in het uiteindelijke stadium geen verschillen meer zouden moeten bestaan. Wanneer de gecoördineerde aanpak is verwezenlijkt, moet er een eerlijke positie zijn tussen de verschillende landen. In de overgangsperiode is dat natuurlijk nog niet het geval. Met de wijze waarop wij het doen, is dat naar mijn mening ook verantwoord.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Het is over het algemeen beter als anderen applaus geven voor je beleid dan dat je dat zelf doet! Ik vind het overigens heel normaal als de minister het regeerakkoord uitvoert. Op zich vind ik het prima als het gebeurt, dat is ook voor ons belangrijk.

In het regeerakkoord staat 2% als de De Boernorm. Ik denk niet dat het hier de plaats is dat debat verder te voeren. Misschien kan het morgen bij de Voorjaarsnota. Wij blijven uitgaan van de 2% van het regeerakkoord. Ik vind niet dat de minister overtuigend heeft aangetoond dat dit getal niet langer gehanteerd moet worden. Als het gaat over het clean development mechanism, de OESO heeft Nederland vaker verplicht om dat bedrag niet uit ontwikkelingssamenwerking te financieren.

Minister Pronk:

Voorzitter! De De Boernorm bestaat niet. Er is een afspraak over wat als behoedzame economische groei moet worden gehanteerd in het kader van het milieubeleid. Ik heb uiteengezet wat dat inhoudt en op basis waarvan de desbetreffende uitgaven in de milieubegroting zijn begroot: 275 mln. respectievelijk 325 mln. Collega Zalm heeft desgevraagd in het verleden ook in dit huis gezegd dat "voorzover mogelijk compenseren" ook niet compenseren kan inhouden als het kabinet constateert dat het niet mogelijk is. "Voorzover mogelijk" is afhankelijk van de feitelijk bestaande of te creëren mogelijkheden. Die zijn gecreëerd, maar dat gaat allemaal niet vanzelfsprekend. Daarom is het feit dat er 640 mln. structureel is begroot om hieraan inderdaad inhoud te geven een ongekende doorbraak die natuurlijk een belangrijk precedent vormt voor de jaren hierna. Daar valt het desbetreffende klimaatbedrag ook onder. Dat de landen in het kader van de OECD van mening waren dat Nederland iets verkeerd deed, is totaal irrelevant. Wij beslissen in het kabinet en in de Kamer zelf over onze begroting. Er is alleen hier in overleg tussen de Kamer en de regering beslist om de desbetreffende klimaatgelden additioneel aan de ontwikkelingsgelden te programmeren; om ze uit de 0,8% te lichten en bovenop de bedragen voor milieu afzonderlijk te programmeren. Dat is additioneel. Dat kan in overeenstemming worden gebracht met de stelling over de extra milieubron. Wij hebben zelfstandig besloten tot structureel 640 mln. extra. Dat is ongekend.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! Ik wil nog even ingaan op mijn motie op stuk nr. 9. De minister zegt terecht dat het BMNL twee jaar geleden gedeeltelijk is ingevoerd en rechtskracht heeft gekregen. Met de brief die wij vanmiddag hebben besproken, zijn er nieuwe maatregelen bij gekomen. Ik heb met de motie bedoeld dat die nieuwe besluiten in het kader van het BMNL nog geen rechtskracht zouden moeten krijgen, omdat wij in de Kamer immers bezig zijn met de wetgeving.

De voorzitter:

U moet zo langzamerhand een aanloop naar uw beknopte vraagstelling nemen.

De heer Udo (VVD):

De minister zal het hopelijk met mij eens zijn dat de implementatie van de wetgeving in Nederland nog geen gelopen race is. Die wetgeving zal in Europees verband nog moeten worden goedgekeurd door de Europese Commissie. Dat heb ik ook bedoeld. Ik hoop dat de minister begrijpt dat deze harmonisatie zo belangrijk is.

Minister Pronk:

Voorzitter! Het desbetreffende besluit is een besluit en heeft rechtskracht. Het gaat om de uitvoering van het besluit. De uitvoering heeft plaatsgevonden door een beslissing, aan haar gedelegeerd, door de commissie bestrijdingsmiddelen. Die wordt niet terzijde geschoven door dit kabinet. Wij hebben beslist om de toepassing van de uitvoering van de beslissing van twee jaar geleden flexibel en gefaseerd te handhaven en enigszins te gedogen. Het besluit houdt dus rechtskracht. De toepassing ervan vindt voorzichtig plaats om de desbetreffende bedrijven extra daartoe in de gelegenheid te stellen.

Zelfs als het wetsvoorstel dat collega Borst heeft ingediend bij de Kamer en dat dient ter implementatie van de Europese biocidenrichtlijn door de Kamer zou worden verworpen, hetgeen ik niet verwacht, dan nog blijft het besluit van twee jaar geleden dat betrekking heeft op een element uit de biocidenrichtlijn, te weten de milieudimensie en niet de volksgezondheidsdimensie, gewoon van kracht. Dat geldt ook voor de daarop gebaseerde beslissingen door de commissie bestrijdingsmiddelen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven