Aan de orde is de eindstemming over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de bestuursorganisatie van en medezeggenschap in universiteiten (modernisering universitaire bestuursorganisatie) (24646).

(Zie vergadering van 8 oktober 1996.)

De voorzitter:

Ik stel voor, de door de regering voorgestelde wijzigingen (stuk nr. 79) aan te brengen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Aan de universiteiten worden terecht hoge eisen gesteld, gisteren, vandaag en morgen. Anders gezegd, in 1970, het jaar van Veringa's WUB, in 1996, het jaar van Ritzens MUB, en in de jaren daarna. De tijd van het integrale management, een mooie vlag die de bestuurlijke lading van de nieuwe structuur niet echt dekt. De CDA-fractie heeft geen bezwaar tegen integraal management en evenmin tegen grotere flexibiliteit en meer slagvaardigheid en heeft dus geen bezwaar tegen zinnige aanpassingen van de bestuursstructuur. Voorwaarde is wel dat die aanpassingen essentiële kenmerken van de universitaire gemeenschap niet aantasten. Participatie en betrokkenheid zijn van wezenlijk belang voor alle geledingen, ook wanneer die geledingen in functie en verblijftijd van elkaar verschillen. De gevraagde flexibiliteit betreft, zo is tijdens het debat ook gebleken, vooral het wetenschappelijk en ondersteunend personeel. Rechtsposities en arbeidsvoorwaarden spelen daarbij een forsere rol dan het medebestuur via de verticale aanpak, vooral voor studenten.

De CDA-fractie heeft gepoogd via enkele wijzigingsvoorstellen vormen van medebestuur overeind te houden. Ook heb ik getracht om met een aanpassing van de considerans van het wetsvoorstel de strekking een zodanige inhoud te geven dat een verbinding kan worden gelegd tussen dat befaamde integraal management en het medebestuur, ook voor studenten. Die pogingen waren even tevergeefs als die van enkele andere fracties om het wetsvoorstel een democratischer aanzien te geven. Ik doel vooral op het experimenteerartikel van de heer Rabbae.

De voorzitter:

Wilt u zich beperken tot de reden waarom u voor of tegen het wetsvoorstel bent?

De heer Lansink (CDA):

Dit hoort daarbij. Ik heb nog één zin. Wie de wetsgeschiedenis beziet van het straffe begin tot het onnavolgbare einde, alsmede de weinig respectvolle wijze waarop minister Ritzen de inzet van de CDA-fractie tegemoet is getreden, zal begrijpen dat de CDA-fractie zich genoodzaakt ziet met veel overtuiging tegen het wetsvoorstel te stemmen. Dat is een moeilijke stap, gelet op de loyaliteit aan de onderwijswetgeving in meer algemene zin. Echter, instemming is, omdat betrokkenheid in het geding is, teveel van het slechte.

De heer Van Gelder (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Universiteiten zijn er voor studenten en een verbetering van de studeerbaarheid is daarvoor essentieel. Ook om dat te bereiken, is een professioneler bestuur nodig. Een universiteit is meer dan een gewoon bedrijf. Mijn fractie heeft dit wetsvoorstel vooral beoordeeld op de vraag of voldoende recht werd gedaan aan de betrokkenheid van studenten en personeel bij het reilen en zeilen van de universiteit. Meer garanties waren wat ons betreft nodig. De amendementen van de PvdA terzake zijn aangenomen, evenals een aantal amendementen van D66 en de VVD. Inspraak bij benoemingen is nu geregeld. In opleidingsbesturen zullen studenten zitten en ook kan een student deel uitmaken van het faculteitsbestuur. De instellingen kunnen bovendien een beroep doen op een experimenteerartikel om een eigen weg te kunnen gaan. Dit zijn alle punten die de onevenwichtige bestuurlijke aanpak van het oorspronkelijke wetsvoorstel in een voor mijn fractie aanvaardbare richting hebben doen omslaan. Het komt er nu op aan hoe in de praktijk met de geboden mogelijkheden wordt omgegaan. Mijn fractie zal voor het wetsvoorstel stemmen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie stemt niet snel tegen een wetsvoorstel. Het gaat hier echter om een cruciaal wetsvoorstel inzake de democratisering van de universiteiten en met name de positie van de studenten daarin. Mijn fractie is tot het oordeel gekomen dat het wetsvoorstel helaas een uitkleding betekent van de democratisering binnen universiteiten. Wij hebben gepoogd om middels een aantal amendementen deze ontwikkeling enigszins te corrigeren, maar helaas zonder steun van de minister en zeker ook zonder steun van PvdA, D66 en VVD. Dit betekent voor mijn fractie gewoon het afwijzen van dit voorstel.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, D66, de RPF, de SGP, het GPV, de VVD, het AOV, de Unie 55+ en de CD voor het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Naar boven