Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel op verzoek van de vaste commissies voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken voor, bij de behandeling van de stukken inzake klimaatverandering tevens aan de orde te stellen:

- de brief van de ministers van Economische Zaken, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Verkeer en Waterstaat ten geleide van de notitie "Eerste aanzet tot een CO2-reductieplan" (25026, nr. 1).

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de CDA-fractie benoem ik:

  • - in de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het lid Th.A.M. Meijer tot lid in de bestaande vacature en het lid Leers tot plv. lid in plaats van het lid Bijleveld-Schouten;

  • - in de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het lid Th.A.M. Meijer tot lid in de bestaande vacature en het lid Bijleveld-Schouten tot plv. lid in plaats van het lid Leers;

  • - in de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat het lid Th.A.M. Meijer tot plv. lid in de bestaande vacature;

  • - in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport het lid Th.A.M. Meijer tot plv. lid in de bestaande vacature;

  • - in de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid het lid Mulder-van Dam tot plv. lid in de bestaande vacature.

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Tijdens de algemene politieke beschouwingen een aantal weken geleden heb ik mij namens de fractie van GroenLinks verzet tegen de nog steeds oplopende bezuinigingen in het openbaar vervoer, meer in het bijzonder het stads- en streekvervoer. Ik stond daarin niet alleen, ook de fracties van de Partij van de Arbeid en D66 waren kritisch over die nog oplopende bezuinigingen ook voor volgend jaar. Ik heb in dat debat de Kamer een motie voorgelegd. Na advies van de minister-president en na rijp beraad in mijn fractie heb ik die motie aangehouden tot de financiële beschouwingen. De minister-president heeft in dat debat ook de toezegging gedaan om met de sector te overleggen en vóór de financiële beschouwingen het resultaat daarvan te verstrekken aan de Kamer. Het ging dan om mogelijke gevolgen als het gaat om ontslagen en effecten voor de dienstregeling in het stads- en streekvervoer. Die informatie hebben wij echter nog niet gekregen, terwijl de financiële beschouwingen al achter de rug zijn. De minister van Financiën heeft bij laatstgenoemde gelegenheid dat vraagstuk weer doorgeschoven naar de begroting van Verkeer en Waterstaat. Ik had daarover aan de minister van Verkeer en Waterstaat mondelinge vragen willen stellen, maar zij is er niet. Om te voorkomen dat ik van het kastje naar de muur gestuurd word, doe ik het volgende tweeledige verzoek.

Via u, voorzitter, verzoek ik om een op korte termijn, liefst deze week, te ontvangen brief van het kabinet waarin het antwoord geeft op de volgende vragen. Heeft het overleg met de sector plaatsgevonden en, zo ja, welk resultaat heeft dat gehad en welke gevolgen heeft dat voor bijvoorbeeld de dienstregeling dan wel ontslagen in het stads- en streekvervoer? Ziet de minister van Verkeer en Waterstaat op haar begroting mogelijkheden om dat bedrag aan bezuinigingen te compenseren of zal dat bedrag mogelijkerwijs op andere begrotingen gevonden moeten worden?

Dat brengt mij tot mijn tweede verzoek. Ik kan niet uitsluiten dat het bedrag niet gevonden wordt op de begroting van Verkeer en Waterstaat. Nu wij dreigen te gaan stemmen over de begroting van Financiën zou ik mijzelf tekortdoen als straks blijkt dat wij het daar niet kunnen oplossen. Vandaar dat ik u, voorzitter, verzoek de stemmingen over de begroting van Financiën uit te stellen. Het kortst mogelijke moment is dan de brief die wij van de minister van Verkeer en Waterstaat krijgen en het laatst mogelijke moment zijn de stemmingen over de begroting van Verkeer en Waterstaat. Ergens daartussenin zullen wij een moment moeten prikken.

De heer Ybema (D66):

Voorzitter! Het punt dat collega Rosenmöller opbrengt, is de vorige week uitvoerig aan de orde geweest bij de financiële beschouwingen. Er is toen een schriftelijk antwoord gekomen en een mondelinge toelichting van de minister van Financiën, met als strekking dat het overleg nog gaande is en dat erover zal worden gerapporteerd aan de Kamer voor de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat. Ik zou zeggen: laten wij dat gewoon afwachten, want dat had toen de instemming van de Kamer.

De heer Terpstra (CDA):

Bij de behandeling van de begroting van Financiën hebben wij een amendement ingediend dat overigens nog niet op de stemmingslijst staat. Op grond daarvan steun ik het verzoek van de heer Rosenmöller om de stemmingen over de begroting van Financiën voor 1997 aan te houden tot de volgende week.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Voorzitter! Gelet op het verzoek van de heer Rosenmöller, waarbij hij uitdrukkelijk zijn motie aanhoudt waarin de overweging staat dat hij voor de financiële beschouwingen graag een reactie van het kabinet zou willen hebben, vind ik het correct dat hij eerst een reactie van het kabinet krijgt voordat wij tot stemmingen overgaan. Daarom wil ik zijn voorstel ook steunen.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Ook ik steun het verzoek van collega Rosenmöller, vooral omdat de minister van Financiën mij nog een brief verschuldigd is.

De voorzitter:

Ik stel allereerst voor, de stemmingen over agendapunt 12 – dat betreft het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Financiën voor het jaar 1997 – uit te stellen en die te doen plaatsvinden uiterlijk gelijktijdig met de stemmingen over de begroting van Verkeer en Waterstaat. Misschien is het mogelijk om de stemmingen eerder te houden, maar dat merken wij dan wel.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Naar mij blijkt, kunnen de begroting van de Nationale Schuld en de slotwetten nu wel in stemming komen.

Ik stel ik voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. Dat betekent dat de minister van Financiën kennis zal nemen van alle gemaakte opmerkingen. Dan merken wij wel op welke manier van de kant van het kabinet zal worden gereageerd.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Walsem.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Ik wil graag de staatssecretaris van Economische Zaken verzoeken om, alvorens zij definitieve dan wel onomkeerbare besluiten neemt inzake de gebiedsindeling van de kamers van koophandel, overleg te plegen met de Kamer c.q. de Kamercommissies.

De heer Van Erp (VVD):

Voorzitter! Wij sluiten ons bij het verzoek van de heer Van Walsem aan, ons overigens realiserend dat de Kamer buitenspel staat, want volgens de wet kan de algemene maatregel van bestuur door de staatssecretaris worden opgesteld.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kalsbeek-Jasperse.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Verleden week is bij de regeling gesproken over het binnenkort te behandelen plan van aanpak naar aanleiding van de enquêtecommissie opsporingsmethoden. Daarbij is aan de orde geweest de rapportage van de heer Ficq. Daaraan ten grondslag liggen allerlei personeelsdossiers die wij niet kennen, maar die toch heel bepalend zijn geweest voor het oordeel van de heer Ficq over diverse functionarissen. Verzocht is toen door een enkeling om die personeelsdossiers alsnog in te kunnen zien. Naar verluidt uit de pers – wij hebben nog geen officieel bericht ontvangen – zal het kabinet die personeelsdossiers niet openbaar maken. Daar heeft mijn fractie enig begrip voor, want daar moet zorgvuldig mee worden omgegaan, maar omdat wij wel heel goed gedocumenteerd deze discussie willen kunnen voeren, vinden wij dat het kabinet middels een brief alle relevante punten op een zakelijke wijze aan de Kamer moet doen toekomen. Dat vraag ik dan ook bij dezen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Wij hebben daar verleden week bij de regeling van werkzaamheden inderdaad over gesproken. Toen werd voorgesteld om de personeelsvertrouwelijke gegevens hier in het openbaar te bespreken, heb ik daar namens de fractie van D66 bezwaar tegen gemaakt. Ik vind dat personeelsvertrouwelijke dossiers ver- trouwelijk moeten blijven. Daar hebben werknemers, ambtenaren recht op. Aan de andere kant moeten wij als volksvertegenwoordiging goed kunnen afwegen het oordeel van de parlementaire enquêtecommissie en dat van de heer Ficq. Daarom spreekt mij het voorstel van mevrouw Kalsbeek zeer aan. Er kan een soort samenvatting worden gemaakt, zodat wij van de regering kunnen horen wat de gedachtegang was, zonder dat de vertrouwelijkheid van gegevens geschonden wordt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie heeft problemen met dit verzoek, niet zozeer vanwege de inhoud alswel vanwege het moment waarop het wordt ingediend. Het kabinet heeft nog niet gereageerd. Dit is een bericht in de krant. Ik vind dit een onvoldoende basis om op grond daarvan het kabinet een uitweg te geven om te komen met een anders geformuleerde weergave van het rapport. Mijn fractie blijft erop staan dat het kabinet eerst moet aangeven hoe het dit eerste verzoek beantwoordt. Op grond daarvan kunnen wij kijken of wij met het verzoek van mevrouw Kalsbeek akkoord gaan of niet.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Vorige week heb ík dat verzoek gedaan. Er had best gezegd mogen worden dat de CDA-fractie dat verzoek gedaan heeft. Ik ben het met GroenLinks eens. Wij hebben op dit moment nog geen formeel antwoord van het kabinet en het is zo dat mevrouw Kalsbeek hoogstens verwijst naar krantenberichten. Het kabinet zal dus eerst een standpunt moeten innemen en dat aan ons kenbaar maken, voordat wij een nieuw standpunt zouden kunnen innemen. Vooralsnog handhaaf ik dus het verzoek dat ik vorige week heb gedaan.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

De collega's Rabbae en Hillen hebben gelijk dat er nog geen formeel antwoord is. Tegelijkertijd houd ik eerlijk gezegd van praktisch werken. Voor het geval het onverhoopt zo is – en daar zijn dus aanwijzingen voor, wij baseren ons wel vaker op berichten in de media – dat dit niet het geval zal zijn, doe ik de aanvullende suggestie om de zakelijke weergave van al die relevante punten aan de Kamer te doen toekomen.

De voorzitter:

Ik heb een vraag ter verduidelijking. Is de zakelijke weergave in uw wijze van zien een publiek document?

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Ja, absoluut.

De voorzitter:

En de dossiers die het betreft, liggen vertrouwelijk ter inzage of niet?

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Dat zou een aanvulling kunnen zijn, maar ik hecht er vooral aan...

De voorzitter:

Het gaat mij om de helderheid. Ik heb vorige week in het debat op het punt gestaan een opmerking te maken. Er is de vertrouwelijke informatieverschaffing. Uit die stukken kan dan in het openbaar per definitie niet meer geciteerd worden. De leden hebben die vrijheid dan niet.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Precies.

De voorzitter:

Dat is het ene deel. Het andere deel waar u nu om vraagt, is een document dat publiek is en dat dus ook publiekelijk ter discussie staat.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Juist. Wij moeten kunnen debatteren over alle argumenten. Daarom is die zakelijke weergave wat mij betreft noodzakelijk.

De voorzitter:

En verder – om het helder te krijgen, want anders blijven wij in misverstanden om elkaar heen draaien – wilt u daarnaast nog de dossiers ter vertrouwelijke inzage om het publieke document te beoordelen of anderszins? Of zegt u: nee, dat is niet mijn bedoeling.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Dat kan nooit kwaad, maar het mag niet zo zijn dat vanwege dat inzagerecht bepaalde zakelijke, relevante punten niet aan de Kamer worden bericht. Dat punt staat bij mij voorop. Alle zakelijke, relevante punten moeten duidelijk worden.

De voorzitter:

Dat is helder. Dat blijkt uit een document waar u om vraagt, als dat er zou komen. En dat wat eventueel vertrouwelijk ter informatie wordt voorgelegd, kan uiteraard niet hier dienen, tenzij het in dit openbare stuk staat. Dat is helder.

Ik stel de Kamer voor, gegeven deze gedachtewisseling, om uit een oogpunt van praktisch werken het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. Ik doe dit onder de aantekening dat ook ik vind dat we de formele beantwoording van een kabinet eigenlijk behoren af te wachten, maar de tijd dringt. Als we elkaar dus op deze wijze kunnen vinden, lijkt me dat verstandig.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Lansink.

De heer Lansink (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Op 1 oktober heb ik bij de heropening van de beraadslaging over het wetsvoorstel Modernisering universitaire bestuursorganisatie de minister van Onderwijs enkele vragen gesteld over de opwinding die in Tilburg was ontstaan naar aanleiding van zijn uitspraken. Ik moet zijn uitspraak nog even citeren om duidelijk te maken waar het over ging. Hij heeft tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Kamer het volgende meegedeeld: "Voorzitter! Mij heeft het verzoek bereikt om, als de naam van de Katholieke Universiteit Brabant wordt genoemd, te beklemtonen dat elke vergelijking met een bestaande universiteit niet van toepassing is. Het college van bestuur voelt zich absoluut niet aangesproken door al datgene wat hier namens het college te berde wordt gebracht." De Kamer was verrast, evenals de voorzitter van de universiteitsraad in Tilburg die voor zijn nader rapport een groot gedeelte van het debat op de publieke tribune heeft gevolgd. De voorzitter was geschokt, zo lees ik.

Voorzitter! Ik ben dat ook, want wat lees ik nu? Er is een rapport uitgebracht door een commissie van goede diensten in Tilburg. Deze commissie heeft daar geprobeerd de tegenstelling tussen het college van bestuur en de universiteitsraad te normaliseren. Dat is gelukt, maar er is wel een rapport uitgebracht. Dat rapport spreekt heldere taal in de conclusies. De conclusie dáár wijkt af van wat de minister híér heeft gezegd. Ik lees conclusie nr. 8 voor van de commissie. "De commissie heeft de overtuiging gekregen, onder andere op basis van stellige verzekeringen van het college van bestuur, dat het verzoek waarvan de minister in de Kamer gewag maakte, niet door of namens het college van bestuur of de leden van het college van bestuur, direct of indirect, aan de minister is gedaan." Een van beiden spreekt de waarheid en die kan hier nauwelijks in het midden liggen. Het lijkt mij van belang dat de minister zijn visie geeft in een brief aan de Kamer, opdat wij kunnen nagaan hoe dit gelopen is. Ik heb eerder gevraagd of hij verslag wilde doen van dat gesprek, maar dat kon toen nog niet omdat wij met de behandeling van de wet bezig waren. Nu het rapport van de Tilburgse commissie er ligt, is het wel mogelijk om een reactie van de minister te vragen.

Misschien kan hij ook ingaan op een andere zin uit het rapport: "Op verzoek van de minister heeft de directeur-generaal hoger onderwijs er bij het college van bestuur op aangedrongen, nog eens te bevestigen aan het Kamerlid Van Gelder dat de leden van het college van bestuur de hoofdlijnen van de MUB steunen." Dit is geen dualisme, maar een driehoeksverhouding, en ook die moet aan de orde worden gesteld om te kijken of dit soort verhoudingen normaal zijn. Ik vraag dus een brief van de minister met een reactie op het rapport uit Tilburg.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie steunt het verzoek van het CDA volledig. Uit berichtgeving is namelijk gebleken dat er sprake is van een discrepantie tussen het antwoord van de minister in de Kamer en de conclusies van het rapport. Dat is inderdaad een reden om hierover een brief aan de minister te vragen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Verbugt.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Twee weken geleden heeft de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat een overleg gehad met minister Jorritsma-Lebbink over een aantal tracé-inpassingen. Terzake van de verbreding van de A2 bij Den Bosch heeft de VVD-fractie er behoefte aan, de minister een concreet voorstel mee te geven om te komen tot een betere oplossing van de aansluitingsproblematiek. Ik vraag u dan ook het verslag van dat overleg op de plenaire agenda te plaatsen, zodat wij een motie kunnen indienen. Ik heb inmiddels van de heer Reitsma vernomen dat de CDA-fractie zich daar graag bij aansluit.

Gelet op de voorbereiding van de besluitvorming over de tracé-inpassing, zou het onze voorkeur hebben indien wij volgende week het algemeen overleg plenair zouden kunnen afronden.

De voorzitter:

Ik stel voor, conform het verzoek van mevrouw Verbugt te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De minister van VROM heeft gisterenavond tijdens een uitzending van de EO gemeld dat er wat haar betreft aanwijzingen voor zijn dat de HSL-tunnel onder het Groene Hart goedkoper kan. Deze opmerking heeft ons verbaasd, want uit de schriftelijke beantwoording, die nogal uitvoerig was, is hiervan niets gebleken. Het is dus een zeer intrigerende opmerking van de minister. Wij zouden dan ook graag een toelichting willen in een brief. Kan het kabinet de Kamer een brief toesturen waarin wordt aangegeven of het van mening is dat de tunnel inderdaad goedkoper kan? Kan het daarnaast motiveren waarom dat zou kunnen? Als dat het geval is, zal dit dan ook invloed hebben op het standpunt dat het kabinet inneemt ten aanzien van de HSL? Ik zou deze brief graag met spoed ontvangen, daar wij al op 28 oktober met de minister debatteren over deze zaak.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Verkerk.

De heer Verkerk (AOV):

Voorzitter! In het Algemeen Dagblad van vandaag staat een artikel over wel of niet aanwezige radioactiviteit in het Maaswater. Minister-president Kok wijst erop dat de radioactiviteit verontrustend zou zijn, waarop Buitenlandse Zaken heeft gemeld dat er geen lozingen van betekenis plaatsvinden. Verkeer en Waterstaat zegt dat er wel degelijk radioactiviteit is geconstateerd en het Rijksinstituut voor integraal zoetwaterbeheer en afvalwaterbehandeling zegt dat het niet exact kan aangeven wat er aan de hand is. Ik vraag de minister- president om een schriftelijk antwoord op de volgende vragen.

Is de radioactiviteit in het Maaswater, dat, zoals bekend is, van eminent belang is voor Zuidwest-Nederland, verontrustend, of niet? Op grond van welke informatie heeft de minister-president zijn conclusies getrokken? Waarom vindt Buitenlandse Zaken het niet erg en Verkeer en Waterstaat wel? Voorts wil ik graag weten waarom het RIZA niet exact kan aangeven hoe hoog de radioactiviteit is. Hoe wordt er gemeten, wat wordt er gemeten en wanneer? Kunnen deze gegevens openbaar worden gemaakt?

Tot slot heb ik nog een vraag aan de minister-president. Wat was het antwoord van de Waalse premier Collignon op zijn vraag om in Wallonië een meetsysteem in het Maaswater aan te brengen? Wil hij alle relevante gegevens van dit gesprek aan de Kamer ter beschikking stellen?

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Kunt u de heer Verkerk suggereren om schriftelijke vragen ook echt schriftelijk te stellen?

De voorzitter:

De heer Weisglas is mij een slag voor. Niettemin stel ik voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! De gebitten in ons land houden de tongen al een hele poos in beweging. Dat heeft alles te maken met het feit dat de gebitsprotheses niet meer in het ziekenfonds of standaardpakket zitten. De minister van Volksgezondheid heeft op 4 oktober een brief naar de Kamer gestuurd waarin zij zegt een oplossing gevonden te hebben. Die oplossing zou bestaan uit het creëren van een soort aanvullingsfonds. Zij zou daar zelfs al enige overeenstemming met Zorgverzekeraars Nederland over hebben bereikt.

Wat schetst mijn verbazing? Vandaag komt mij een brief onder ogen van Zorgverzekeraars Nederland aan een ziekenfonds te Den Haag, waaruit blijkt dat Zorgverzekeraars Nederland – op z'n zachtst uitgedrukt – het gesprek met de minister geheel anders interpreteert dan de minister doet in de genoemde brief van 4 oktober. Zij zeggen bijvoorbeeld: datgene wat de minister in de brief stelt, komt niet overeen met de manier waarop wij het hebben gebracht. Zij zeggen ook dat de mogelijkheden om via een aanvullingsfonds de problemen rond de gebitsprotheses op te lossen, zeer beperkt zijn. Zij zeggen voorts dat Zorgverzekeraars Nederland onmogelijk in staat is de verzekeraars dwingend een aanvullingsfonds op te leggen.

Mijnheer de voorzitter! Ik sta hier omdat er vandaag zou worden gestemd over mijn motie over de gebitsprotheses. Ik vermoed dat die motie hier wel eens verworpen zou kunnen worden. Dat is echter niet de reden waarom ik haar wil aanhouden. Ik wil de motie aanhouden, omdat ik hier tevens wil vragen om een brief van de minister, waarin zij opheldering geeft over dit klaarblijkelijke meningsverschil met Zorgverzekeraars Nederland over de mogelijkheden van zo'n aanvullingsfonds. De beantwoording van de minister zou er wel eens toe kunnen leiden dat een meerderheid van deze Kamer alsnog besluit om mijn motie, om de gebitsprotheses terug in het ziekenfondspakket te krijgen, te steunen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Op verzoek van de heer Marijnissen stel ik voor, zijn motie (24124, nr. 41) van de agenda af te voeren.

Aldus wordt besloten.

De heer Oudkerk (PvdA):

Voorzitter! Kunnen de andere fracties deze brief van de heer Marijnissen krijgen?

Op de stemmingslijst staat ook een motie-Oudkerk/Van Boxtel over de vergoeding van de gebitsprothese. Wij hebben in de motie gezegd dat er een oplossing moet worden gezocht. Als die niet gevonden wordt, moet de gebitsprothese weer krachtens de Ziekenfondswet vergoed worden. Gezien het feit dat de minister in haar brief stelt dat zij naar oplossingen zoekt om het linksom of rechtsom weer te vergoeden, willen wij onze motie graag aanhouden tot de behandeling van het JOZ.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Oudkerk stel ik voor, de motie-Oudkerk/Van Boxtel (24124, nr. 42) eveneens van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Aan de heer Marijnissen is gevraagd om de brief ter beschikking te stellen van de andere fracties. Ik neem aan dat hij aan dat verzoek zal voldoen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Die brief is zo onthullend dat ik hem niet aan de collega's wil onthouden.

De voorzitter:

Dan lijkt het mij goed dat u de brief formeel aan mij doet toekomen, zodat ik hem ook netjes conform de regels in handen kan stellen van alle leden.

Naar boven