Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragenvan het lid Sipkes aan de ministers van Buitenlandse Zaken a.i. en van Defensie over de onderzoeksopdracht aan het RIOD inzake de val van Srebrenica.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Nadat circa twee maanden geleden duidelijk werd dat het niet mogelijk was om een onafhankelijk internationaal onderzoek te doen plaatsvinden naar de gebeurtenissen voor en na de val van Srebrenica, is ongeveer zes weken geleden besloten om het RIOD een opdracht te verstrekken om deze gebeurtenissen te onderzoeken. Het moest een onderzoek zijn dat zo breed mogelijk en in ieder geval zo objectief mogelijk plaats zou vinden. Voordat de opdracht definitief naar het RIOD gestuurd zou worden, zou zij eerst aan de Kamer worden voorgelegd, zodat de Kamer eventueel nog inspraak zou kunnen hebben. Na weken is die opdracht nog niet rond, terwijl de Kamer heeft gesteld dat zij een en ander zo snel mogelijk wilde zien plaatsvinden. Wij vroegen ons af waarom het zo lang duurde. Nu blijkt uit berichten in de media dat er kennelijk een controverse heerst tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Defensie over wat het RIOD wel en niet mag onderzoeken. Er blijkt bij Buitenlandse Zaken kennelijk een vorm van koudwatervrees te bestaan, want Buitenlandse Zaken wil een aantal bronnen niet ter beschikking stellen om eventueel Frankrijk niet te bruuskeren.

Mijn vraag aan de bewindslieden is of dit inderdaad een concreet probleem is. Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken ad interim of hij de mening deelt die nu via de media naar voren is gekomen, namelijk dat niet alle bronnen ter beschikking gesteld kunnen worden. Als dat zo is, deelt hij dan de mening van mijn fractie dat het onderzoek dat het RIOD zal uitvoeren, eigenlijk meer een herhaling is van datgene wat in de debriefing van Defensie heeft plaatsgevonden? Over welke bronnen gaat het precies? Gaat het over bronnen die nog niet bekend zijn, bijvoorbeeld bronnen die bij de bondgenoten naar voren moeten komen? Of zijn het Nederlandse bronnen waar eventueel een stempel "vertrouwelijk" op staat?

Mijn laatste vraag is voor minister Voorhoeve. Als Buitenlandse Zaken inderdaad een aantal dingen blokkeert, geldt dat dan bijvoorbeeld ook voor correspondentie die op een gegeven moment door Defensie is gevoerd? Van welke concrete documenten ziet hij de beschikbaarheid als minimumvoorwaarde voor het RIOD om een zodanig onderzoek te doen plaatsvinden, dat het geen herhaling zal zijn van de debriefing zoals Defensie die zelf heeft uitgevoerd?

De voorzitter:

Het woord is aan de minister van Buitenlandse Zaken ad interim.

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Ik heb de eer om minister Van Mierlo vanmiddag in de Kamer te vervangen. Hij en ik hebben met verbazing kennisgenomen van de inhoud van recente perspublicaties, van de opvattingen die de minister van Buitenlandse Zaken daarin worden toegedicht en van de gesuggereerde "ruzie" tussen de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken. Daar is geen sprake van. Op dit moment wordt onder coördinatie van het ministerie van OCW de laatste hand gelegd aan de formulering van de opdracht aan het RIOD. Hierbij zijn de precieze afspraken over de toegang tot en het gebruik van nationaal en internationaal bronnenmateriaal een belangrijk uitgangspunt. Het ligt in het voornemen van het kabinet om alles te doen wat in ons vermogen ligt om de onderzoekers toegang te verlenen tot bronnen die van belang zijn voor het onderzoek. Het kabinet heeft daarbij uiteraard te maken met zowel nationaal als internationaal aangegane verplichtingen over het beheer van en de toegang tot stukken. Dit betreft enerzijds afspraken over documenten van internationale organisaties op basis van internationaal aangegane verplichtingen waarover om die reden niet steeds vrijelijk kan worden beschikt. Anderzijds gaat het om een beoordeling op basis van nationale wet- en regelgeving, zoals de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dit alles lijkt wellicht restrictief, maar het is het niet. Het gaat immers om uitzonderingen die voortvloeien uit internationale en wettelijke verplichtingen waaraan de regering zich niet kan en mag onttrekken. Bovendien ligt de afweging niet altijd zwart-wit. Soms zal wel degelijk inzage mogelijk zijn, mits onder bepaalde condities.

De verwachting is dat het kabinet eind deze week de formulering van de opdracht aan het RIOD zal afronden, waarna daarover mededeling zal worden gedaan aan de Kamer. Vooruitlopend op de afrondende besluitvorming in de ministerraad heb ik niet de vrijheid om daarover nadere inhoudelijke mededelingen te doen. Het feit dat over dit onderwerp nogal wat spontane publiciteit is ontstaan, met speculaties die soms ver bezijden de waarheid liggen, brengt daarin geen verandering.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! De laatste van de vragen was specifiek voor mij bestemd en luidde ongeveer aldus: Als er bij Buitenlandse Zaken problemen zouden zijn ten aanzien van bepaalde bronnen, zou dit dan ook voor Defensie gelden? Mijn antwoord is dat voor beide departementen geldt, dat voor de opdrachtverlening aan het RIOD rekening moet worden gehouden met de Nederlandse wetgeving en internationale verplichtingen die op internationale documenten kunnen rusten. Wij moeten dat probleem dus in goed overleg gezamenlijk oplossen en ik ga er evenals de minister-president van uit dat de opdracht aan het RIOD en afspraken over bronnengebruik zeer spoedig aan de Kamer kunnen worden voorgelegd.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

SipkesVoorzitter! Het is in ieder geval goed om van de minister van Buitenlandse Zaken ad interim te horen dat hij verbaasd is geweest over de perspublicatie en dat er geen sprake is van ruzie. Ook vond ik het goed om te horen dat het kabinet voornemens is om aanstaande vrijdag een besluit te nemen. Mag ik ervan uitgaan dat dit voornemen ook inderdaad waargemaakt wordt en dat de Kamer dit weekeinde of uiterlijk begin volgende week het voorstel dat aan het RIOD verstrekt zal worden, kan krijgen en eventueel daarover kan discussiëren?

Voorzitter! Ik stel nog eens vast dat er dus geen sprake is van mogelijke gevoeligheden ten aanzien van Frankrijk.

Voorzitter! Ik stel een vraag mede aan de heer Hoekema en wil daar graag de mening van de minister van Buitenlandse Zaken ad interim over horen. Veronderstel dat het inderdaad lastig is om internationale documenten in te zien. Voor dat geval is er van de zijde van D66 voorgesteld om het RIOD eventueel wel inzage te geven maar niet aan bronvermelding te doen. Ik moet het voorstel van het kabinet afwachten, maar ik hoop dat het kabinet niet op deze lijn verdergaat. Dan zou er immers een rapport van een gerenommeerd onderzoeksinstituut verschijnen zonder bronvermelding. Dat doet afbreuk aan het rapport. Over sommige onderwerpen zouden dan wel bronnen worden vermeld en over andere niet, en dat zou het hele rapport in diskrediet brengen. Ik hoop dus dat deze lijn in de boezem van het kabinet niet wordt overwogen. Ik verzoek de heer Hoekema om een reactie. Welk effect zou het volgens hem op het wetenschappelijke gehalte en op de onafhankelijkheid van het rapport hebben, als het RIOD geen bronnen kan vermelden?

Minister Kok:

Voorzitter! Ik meen op twee vragen te moeten antwoorden. Mag de Kamer er in de eerste plaats van uitgaan dat het voornemen om vrijdag tot afrondende besluitvorming te komen, wordt waargemaakt? Het is een ernstig voornemen en er zouden wel bijzondere ontwikkelingen of feiten moeten zijn om aan het effectueren daarvan in de weg te staan. De Kamer kan er dus redelijkerwijze van uitgaan.

In de tweede plaats verwees mevrouw Sipkes specifiek naar Frankrijk. Daar moet ik heel duidelijk over zijn. De overwegingen die betrekking hebben op de mate waarin materiaal toegankelijk is, hebben betrekking op internationale verplichtingen, ook voortvloeiend uit internationale afspraken en nationale wet- en regelgeving. Van enigerlei bijzondere gevoeligheid of overweging aangaande Frankrijk is absoluut geen sprake.

De voorzitter:

Ik constateer dat de minister van Defensie geen behoefte heeft om te reageren. De heer Hoekema heeft het woord om de vraag van mevrouw Sipkes aan hem te beantwoorden.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Mevrouw Sipkes heeft mij een vraag gesteld over een voorstel dat ik namens de fractie van D66 zou hebben gedaan over de wijze van uitvoering van het onderzoek door het RIOD. Het is uiteraard verre van mij om voorstellen te doen op dit punt. Ik heb slechts een handreiking, een suggestie willen doen om, ook indachtig de opmerkingen van de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken ad interim, wellicht op een praktische wijze uit de problemen te komen, zo die zouden bestaan. Ik doel op de effecten van de internationale regelgeving en de Nederlandse wetgeving, die ook een uitwerking zullen moeten hebben in de wijze waarop het RIOD het onderzoek uitvoert. Vandaar mijn gedachte, mijn suggestie of mijn handreiking.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ook onzerzijds grote tevredenheid dat de journalisten dit keer achter de verkeerde lekken zijn aangegaan.

Er is gekozen voor een wetenschappelijk onderzoek door het RIOD. Mag ik ervan uitgaan dat het maximale zal worden gedaan om het RIOD in staat te stellen uit te maken wat het wel en niet wil doen met het materiaal? Kunnen wij van de afweging aanstaande vrijdag in het kabinet expliciet op de hoogte worden gesteld? Ik teken hierbij aan dat het kabinetsvoornemen om het RIOD te vragen dit onderzoek te doen, ook nog een aparte politieke beoordeling in deze Kamer vergt. Onder andere mijn fractie heeft altijd om een internationaal onderzoek gevraagd. Ook dat element zal nog moeten worden afgemaakt.

Minister Kok:

Voorzitter! De opmerkingen van de geachte afgevaardigde de heer De Hoop Scheffer over de wenselijkheid dat het RIOD zijn werkzaamheden optimaal kan vervullen, staan niet de noodzaak in de weg die naar de mening van het kabinet aanwezig is om de toegankelijkheid van materiaal te beoordelen aan de hand van de twee toetsingselementen die ik heb genoemd: de internationale organisaties en in het kader daarvan aangegane internationale verplichtingen, respectievelijk een beoordeling op basis van nationale wet- en regelgeving waaraan ook de regering zich niet kan en mag onttrekken. Ik benadruk hoe belangrijk het is daarover vooraf precieze afspraken te maken. Daarbij moet in aanmerking worden genomen het feit dat na afronding van de werkzaamheden het onderzoeksrapport openbaar moet kunnen worden gemaakt zonder dat zwaarwegende belangen als genoemd in de artikelen 10 en 11 van de WOB onevenredig worden geschaad. De zorgvuldigheid brengt met zich ook daarover vooraf en niet op een te laat moment expliciete afwegingen en afspraken te maken. Naar vermogen zullen wij aan de Kamer het karakter van die te maken afwegingen kenbaar maken.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! Mijn fractie is enigszins gerustgesteld door de opmerkingen van de minister-president, minister van Buitenlandse Zaken ad interim, dat van fundamentele meningsverschillen binnen het kabinet nauwelijks of niet sprake is. Wij vinden het ook een vanzelfsprekende zaak dat het RIOD volledige medewerking krijgt voor een dergelijk onderzoek. Internationaal zal het al moeilijk genoeg zijn om medewerking te verkrijgen. Het kan niet zo zijn dat het RIOD wat de Nederlandse bronnen betreft, stuit op dichte archiefdeuren.

Ik hoor van de minister-president nog graag een nadere toelichting op zijn woorden "nationale regelgeving en wettelijke bepalingen, die gebruik van nationale archiefbronnen zouden kunnen verhinderen". Ik kan mij voorstellen dat als de Nederlandse regering een opdracht geeft aan een instelling voor een onderzoek, zij gerechtigd is haar archivalia daarvoor ter beschikking te stellen.

Minister Kok:

Voorzitter! Uiteraard is de regering gerechtigd om materiaal beschikbaar te stellen, maar dat staat niet de verplichting in de weg dat de regering zich vanaf het allereerste moment rekenschap geeft van de grenzen die door nationale wet- en regelgeving worden gesteld. Ik noemde de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarbij zit ook de component van de Militaire inlichtingendienst. Iedereen die thuis is in deze materie kan dat in voldoende mate duiden. Als de Kamer wordt geïnformeerd over de precieze opdracht aan het RIOD, heeft zij de kans daarover op basis van de gegeven informatie met ons een gedachtewisseling te hebben, die alsdan meer opportuun is dan nu. Thans gaat het overwegend om het stellen van vragen naar aanleiding van krantenberichten of het kabinet wel voldoende op één lijn zit.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Dit gaat toch over een zeer gevoelige zaak. De minister van Buitenlandse Zaken ad interim zal de conceptopdracht aan het RIOD aan de Kamer voorleggen. Is de regering bereid om daarbij ook te vermelden om de opdracht eventueel aan de Kamer te geven? Persoonlijk ben ik namelijk van mening dat een opdracht aan een onafhankelijk instituut, gezien de genoemde beperkingen, bijna onmogelijk is. Het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie mag toch verwachten dat wij ook als overheid uitvoering mogen geven aan een opdracht die werkelijk niet gebonden is aan de toetsingscriteria die het kabinet heeft gesteld. Daarom pleit ik voor het aanwijzen van een commissie in deze Kamer. Wij als volksvertegenwoordiger zijn daar bij uitstek geschikt voor.

Minister Kok:

Voorzitter! Nadat gebleken was dat de weg van een internationaal onderzoek onbegaanbaar was, heeft de regering de beslissing genomen om een onderzoeksopdracht ten behoeve van het RIOD te formuleren. Gegeven de betekenis van het onderzoek en alle aspecten van de toenmalige gang van zaken toen en de daaraan verbonden feiten en emoties, moet dat onderzoek ook volwaardig kunnen zijn.

Tegen deze achtergrond herhaal ik nogmaals wat ik zojuist op een andere vraag heb geantwoord. De regering blijft gehouden om in dezen zorgvuldigheid te betrachten en de wet na te leven. Ik wens niet graag dat er in de Kamer opvattingen verwoord worden waarin de regering wordt uitgenodigd om de wettelijke regels en voorschriften met voeten te treden. Het is straks overigens aan de Kamer om de onderzoeksopdracht te beoordelen.

De vraag van de heer Hendriks is evenwel van een andere reikwijdte. Hij opent opnieuw het gesprek over de vraag of er geen opdracht voor de Kamer zelf is weggelegd. Welnu, de regering heeft gemeend om terzake een eigen verantwoordelijkheid te moeten nemen, gelet op de in de Kamer gebleken opvattingen en de onmogelijkheid om een internationaal onderzoek te organiseren. Het staat het parlement uiteraard vrij om daar eigen opvattingen en overwegingen naast te leggen. Dit staat echter ons voornemen niet in de weg om een en ander zeer zorgvuldig en diepgaand te doen onderzoeken.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken ad interim is nogal formeel. Op zich heeft hij wel gelijk als hij zegt dat wij zorgvuldig moeten zijn en dat er criteria zijn waaraan voldaan moet worden. Maar zeker het kabinet kan deuren openen, ook internationaal, die voor anderen gesloten kunnen blijven, zeker zo'n voortreffelijk kabinet. Dit is juist in het belang van het onderzoek. Ik wil dan ook van deze minister vernemen of hij werkelijk alles heeft ondernomen om te bereiken dat voor het RIOD internationale deuren opengaan. Het moet niet zo zijn dat hij alleen maar zegt: het waren verplichtingen en ik kon er ook niets aan doen.

Ik vraag de minister van Defensie nog of hij het met mij eens is, dat het juist in het belang van de betrokken militairen is geweest die daar hun plicht hebben vervuld, dat de internationale dimensie waarin ook hun verantwoordelijkheid kan worden teruggevonden, belangrijk is voor een evenwichtige, eerlijke en faire beoordeling van hun inzet.

Minister Kok:

Voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigde de heer Hillen voor zijn complimenten over de kwaliteit van het kabinet. Ik dank hem ook voor de kwalificatie van het antwoord. Inderdaad was het zeer bewust een formeel antwoord. Ik zou het als een belediging hebben ervaren als hij mij na mijn beantwoording van een informeel antwoord had beticht. Het gaat hierbij immers om een hoogst ernstige zaak in alle opzichten.

Het gaat dus om een hoogst ernstig gebeuren. Daar hoeven wij elkaar niet langer over bezig te houden. Ook gaat het nu om de noodzaak om het RIOD werkelijk in staat te stellen om een goed onderzoek te volbrengen. Het gaat dan niet aan om de suggestie te creëren of misschien te laten hangen van de vrees dat bepaalde deuren niet open kunnen gaan of gesloten blijven. Het gaat om bepaald materiaal, ook bijvoorbeeld NAVO-materiaal, de aard daarvan en internationaal aangegane verplichtingen en gemaakte afspraken, ook door Nederland. Er is sprake van een werkelijke onmogelijkheid om dat materiaal toegankelijk te verklaren. Datzelfde geldt, met een kleine uitstap naar de nationale wet- en regelgeving, ook voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de Militaire inlichtingendienst. Daar moet rekening mee worden gehouden.

Dat gezegd zijnde, is het voor het overige het voornemen van het kabinet – dat heb ik ook in mijn antwoord geprobeerd tot uitdrukking te brengen – om het uiterste te doen het RIOD in staat te stellen dit zo belangrijke werk met volle kracht en volle inzet en met voldoende resultaat te verrichten. Dat is de materiële inzet binnen een formeel antwoord. Immers, in dat formele antwoord moet rekening worden gehouden niet alleen met wat men wenst, maar ook met wat kan: zie de nationale wetgeving en zie de internationale verplichtingen.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Mijn antwoord op de vraag van de heer Hillen is: ja, het is de bedoeling dat het onderzoek ook de internationale aspecten betreft, want die zijn, zoals hij weet, belangrijk.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het is niet voor het eerst, wanneer ik opmerk dat ik meen dat het kabinet op de verkeerde weg is met dit voortgaande onderzoek. Na de uitvoerige verantwoording in december en na de weigering van de VN had, naar mijn overtuiging, het kabinet moeten stoppen.

Ik zou twee vragen willen stellen aan de bewindslieden. De eerste richt zich tot minister Voorhoeve, de minister van Defensie. Acht hij het denkbaar dat alsnog wordt besloten af te zien van het geven van een onderzoeksopdracht aan het RIOD of aan welk ander instituut dan ook?

Aan de minister van Buitenlandse Zaken ad interim zou ik willen vragen hoe hij nu eigenlijk het onderzoek exact zou willen kwalificeren. Gaat het naar zijn overtuiging om puur historisch-wetenschappelijk onderzoek of gaat het om een onderzoek waarbij feiten worden verkregen waarover eventueel, hier in de Kamer, verantwoording moet worden afgelegd?

Voorzitter! Ik zou aan de heer Weisglas willen vragen – ik refereer hierbij aan hetgeen ik hem gisterenavond voor de televisie hoorde zeggen – of de VVD-fractie nu wel of geen onderzoek wil.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! In theorie is natuurlijk veel denkbaar, zo zeg ik in antwoord op de vragen van de heer Van Middelkoop. Het is evenwel het duidelijk uitgesproken voornemen van het kabinet een onderzoeksopdracht aan het RIOD te formuleren. Wij zijn, zoals u hebt begrepen uit de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken ad interim, vrijwel rond met het opstellen van de onderzoeksopdracht.

Minister Kok:

Voorzitter! De aan mij gestelde vraag door de heer Van Middelkoop mondde uit in een tweetal opties die hij mij aanbood. Hij vroeg mij om een typering bij het uit te brengen onderzoek: is dat een onderzoek dat een beschrijving van feiten, van historisch materiaal bevat, of bevat dat onderzoek ook element waarvan zou kunnen blijken dat daar in deze Kamer verantwoording voor moet worden afgelegd? Beide kan, voorzitter. Het eerste is zonder meer ook een doel van het op te stellen rapport. Uiteraard kan niemand uitsluiten dat dit rapport ook elementen bevat waarvan de Kamer zal zeggen, aan één of meer bewindslieden of aan het gehele kabinet: hier willen wij nadere opheldering over; wij roepen u daarover nader ter verantwoording. Het lijkt mij beide mogelijk.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! In antwoord op de vraag van de heer Van Middelkoop merk ik het volgende op. De VVD-fractie is geen voorstander van nader onderzoek na het veelomvattend onderzoek dat Defensie heeft gepleegd en dat hier besproken is. Maar de regering heeft voorgesteld om een onderzoek te laten verrichten door het RIOD en een meerderheid van de Kamer is daarmee akkoord gegaan. Daarmee is dat onderzoek een feit. Gezien dat feit, vindt de VVD-fractie dat dit onderzoek dan ook op goede wijze gedaan moet kunnen worden en dat het RIOD moet kunnen beschikken over alle relevante informatie. Dat wil niet zeggen dat daarmee die informatie ook openbaar moet worden. Wat dat betreft zijn wij het eens met de eerste beantwoording, op de eerste vragen van mevrouw Sipkes, door de minister-president.

Ten slotte, voorzitter, zou het RIOD-onderzoek ook geen herhaling moeten worden van het voortreffelijke rapport van Defensie. Het zou een meerwaarde moeten hebben en die meerwaarde kan nu juist verkregen worden door er een internationale component aan toe te voegen. Daar heb je weer de informatie voor nodig die ik al noemde, en die dan niet per se openbaar behoeft te worden.

De heer Van Traa (PvdA):

Voorzitter! De minister-president gaf zojuist aan dat de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten zich zou verzetten tegen publicatie van mogelijke elementen. Ik zie dat niet goed in. Heeft de minister-president daarbij een bepaald artikel in het hoofd? Volgens mij verzet de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten zich daar niet tegen. Die wet geeft nu juist bevoegdheden aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en zegt overigens niets over wat er al dan niet gepubliceerd wordt.

Minister Kok:

Voorzitter! Ik meen dat in ieder geval het aspect van de bronbescherming hierbij van belang is. Vervolgens wijs ik erop dat hier niet slechts het wel of niet publiceren van materiaal aan de orde is, maar ook de toegankelijkheid van het materiaal.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Tot slot zou ik twee vragen willen stellen aan de minister van Buitenlandse Zaken ad interim. Is de handreiking die de fractie van D66 gedaan heeft, een bruikbare handreiking geweest om met het RIOD tot overeenstemming te komen, of was die niet nodig?

Als gesproken wordt over de internationale verplichtingen en de nationale wetgeving, zegt de minister-president in antwoord op vragen van collega Sipkes: "Dat lijkt een restrictie. maar dat is het eigenlijk niet." Zijn er nu stukken van min of meer substantiële aard die onder die verplichtingen of onder de nationale wetgeving vallen en die mogelijk een beperking zijn voor het RIOD om het onderzoek te doen? Als die er zijn en als die vallen onder de nationale wetgeving, zou op zijn minst de nationale wetgever daarin enige aanpassing kunnen bewerkstelligen om ervoor te zorgen dat het RIOD maximaal toegang krijgt tot informatie die waarschijnlijk de regering maar in ieder geval wij hier in de Kamer van belang vinden om het onderzoek zo onafhankelijk en open mogelijk te doen plaatsvinden.

Minister Kok:

Voorzitter! Allereerst een antwoord op de tweede vraag. Toen ik de twee begrenzende randvoorwaarden heb genoemd, heb ik gezegd dat dit misschien erg restrictief lijkt maar dat het minder restrictief is. Het gaat immers om werkelijk dwingend noodzakelijke uitzonderingen. In enkele gevallen van twijfel zou zelfs nog sprake kunnen zijn van inzage, waarbij nadere afspraken worden gemaakt over het gebruik van het ter beschikking gestelde materiaal. Dat was de zin van mijn opmerking terzake.

De tweede vraag van de heer Rosenmöller over de bruikbaarheid van de opvattingen vanuit de fractie van D66, laat zich waarschijnlijk voor de Kamer zelf beter beantwoorden op het moment dat de Kamer onze voorstellen over de precieze formulering van de opdracht heeft ontvangen. U zult, hoop ik, begrip hebben voor het feit dat het kabinet in deze laatste paar dagen in alle zorgvuldigheid, ondanks de begeleidende publiciteit, een eindafweging wil maken, daarop de Kamer informeert en daarna op basis van de voorliggende stukken met de Kamer nader van gedachten wisselt, zo de Kamer dat wenst, hetgeen ongetwijfeld het geval zal zijn.

Naar boven