Aan de orde is de behandeling van:

wetsvoorstel Wijziging van hoofdstuk XII (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) (24011).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Reitsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Dit debat gaat over de suppletore begroting van Verkeer en Waterstaat en de aanpalende onderdelen die betrekking hebben op deze suppletore begroting. Wij hevelen jaarlijks een behoorlijk bedrag vanuit de begroting van Verkeer en Waterstaat over naar het Infrastructuurfonds. Mijn fractie heeft geconstateerd dat er ook dit jaar weer sprake is van een onderuitputting van 280 mln. in het Infrastructuurfonds. De belangrijkste oorzaak daarvan is gelegen in vertraging in de investeringsprojecten in zowel het stads- en streekvervoer, de Nederlandse spoorwegen als de rijkswegen.

Daarnaast kunnen wij in de schriftelijke antwoorden van de minister lezen dat er enkele kasverschuivingen doorgevoerd zijn, waardoor de onderbestedingen op het investeringsartikel eigenlijk nog groter zijn dan het bedrag van 280 mln. Dit staat in schril contrast met de politieke wenselijkheid om de investeringen vanuit het Rijk fors te verhogen teneinde de achterstand in de investeringen in de fysieke infrastructuur, internationaal gezien, in te lopen. Daar is in dit huis meermalen over gesproken. Ik heb de minister daar in een andere verantwoordelijkheid ook verscheidene malen forse taal over horen uitspreken.

Voorzitter! De CDA-fractie heeft de afgelopen jaren bij de verschillende kabinetten aangedrongen op het voorkomen van onderuitputting. Wij hebben daar in diverse debatten op gewezen. Wij hebben gesproken over het beschikbaar hebben van een voorraad panklare projecten. Ik noem voorts het instrument dat nu geïntroduceerd is ten aanzien van overplanning. Ook wijs ik op het beter plannen van de infraprojecten over het jaar heen, en dergelijke.

De afgelopen jaren dacht de Tweede Kamer daar vrij unaniem over. Ik herinner mij debatten over suppletore begrotingen van Verkeer en Waterstaat en het Infrastructuurfonds onder het kabinet-Lubbers III, waar de minister via verschillende moties en amendementen steeds werd aangespoord om ervoor te zorgen dat er geen onderuitputting plaats zou vinden. De VVD-fractie deed daar bij monde van mevrouw Jorritsma over het algemeen volop aan mee.

Daarom stelt "100 dagen paars" onze fractie teleur. In de eerste plaats gaat de schop onvoldoende in de grond, terwijl deze minister dat als kamerlid elke keer hardop riep. In de tweede plaats is de minister naar ons oordeel niet alert genoeg om bestekklare projecten op te pakken. Mijn fractie heeft zich met name bij de discussie over het MIT geweldig ingespannen om voor 1995 allemaal projecten aan te dragen die panklaar en direct uit te voeren zijn. Het antwoord van de minister was dat zij geen geld had, terwijl er nu een onderuitputting van 280 mln. is. In de derde plaats worden projecten hierdoor nog meer uitgesteld. Die worden vertraagd of er wordt onvoldoende prioriteit aan gegeven.

Ik herhaal het: deze minister krijgt door dit soort manoeuvres het stempel op gedrukt van een minister van uitstel in plaats van een minister van de schop in de grond. De effecten daarvan zijn in feite zeer negatief. Door dit type onderuitputting ontstaat een forse achterstand in de aanleg van infrastructurele projecten. Het is immers niet niks als wij het over 280 mln. hebben. Ik wijs de minister op het verder onbeheersbaar maken van het mobiliteitsvraagstuk, terwijl wij kamerbreed allemaal tijdens de begrotingsbehandeling een pleidooi hebben dat alles in het werk moet worden gesteld om het mobiliteitsvraagstuk aan te pakken.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Ik hoor de heer Reitsma zo aan. Hij verwijst naar de begrotingsbehandeling, waarin tamelijk manifest door vrij veel fracties zorg is uitgesproken over het niveau en de voortgang van de investeringen. Wij spreken nu over de suppletore begroting voor Verkeer en Waterstaat. Ik heb nog geen enkel nieuw feit gehoord ten opzichte van de situatie die zich tijdens de begrotingsbehandeling voordeed. Ik begrijp niet wat het punt van de heer Reitsma is. Wij hebben het over dit alles al gehad, bij de begroting en vervolgens bij het MIT.

De heer Reitsma (CDA):

Mijn collega heeft een kort geheugen. Bij de begrotingsbehandeling ging het vooral om de korting met meer dan 1 mld. die het kabinet in het regeerakkoord heeft doorgevoerd op de voorgenomen investeringsplannen voor de jaren 1995 t/m 1998. Tijdens dat debat heb ik de uitdaging aangenomen. Sommige fracties, niet die van de PvdA, maar wel die van de VVD, en de minister kwamen toen met het verhaal dat de kortingen werden doorgevoerd omdat het niet mogelijk was het geld weg te zetten. De minister heeft dat gelukkig gecorrigeerd in het debat over het MIT. Zij erkende toen dat de kortingen moeten worden doorgevoerd omdat anders het financiële kader niet rond komt. Dat is in elk geval winst. Het blijft recht overeind staan dat de Kamer nu ermee wordt geconfronteerd dat ook in het jaar 1994 280 mln. onbenut blijft liggen. Dat is niet aan bod geweest bij de behandeling van de begroting voor 1995. Wel is vorig jaar bij de begrotingsbehandeling bij de minister erop aangedrongen ervoor te zorgen dat de plannen zo worden ingedeeld dat alle middelen worden weggezet. Als aan het eind van het jaar blijkt dat de middelen moeilijk weg te zetten zijn in verband met vertraging van bepaalde projecten moeten er panklare bestekken klaar liggen van kleine projecten, zodat die kunnen worden ingeschoven. Ik constateer dat, terwijl het kabinet er vier maanden zit, hiervan niets terechtkomt. Dat is voor ons een nieuw feit. Daarom vraag ik de minister vanavond hoe het zit. Ik wijs ook nog eens op de negatieve effecten van dit temporiseren, het vooruitschuiven van investeringsbeslissingen op de werkgelegenheid. Wij laten kostbare arbeidsplaatsen liggen. De minister zit wel te lachten, maar het gaat om mensen die vandaag aan de kant staan. Als de minister haar werk goed had gedaan, zouden er meer mensen op de arbeidsmarkt aan de bak komen.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Met permissie, de heer Reitsma maakt het nu echt een beetje bont. Ik wil het zo zeggen, dat ik het niet bij hem neerleg maar bij mijzelf.

Wij hebben deelgenomen en steun verleend aan het vorige kabinet. Wij hebben het vorige kabinet geprezen omdat het erin geslaagd was, in grote mate financiële middelen beschikbaar te stellen voor de infrastructurele projecten. Geconstateerd moet worden dat deze minister, hoewel ik al heb opgemerkt dat het voor haar strategisch nog goed kan uitpakken, wordt geconfronteerd met een situatie waarin projecten vanuit de prioriteitenstelling van het SVV, een voorwaarde, niet tot uitvoering gebracht konden worden. De heer Reitsma heeft dat beleid, met die omissie, in de vorige periode mede ondersteund. Het zou hem passen om niet zo'n grote broek aan te trekken. Het zou hem passen om te zeggen, dat zijn fractie minister Maij destijds heeft gesteund in haar streven naar projecten en naar financiering. Hij zou minister Jorritsma nu moeten aanmoedigen om die projecten snel tot stand te brengen, en daarbij moeten constateren, dat zij er pas vier maanden zit. Zij kan het niet allemaal verknald hebben in vier maanden. Zij kan niet al die bestekken verdonkeremaand hebben, zoals de heer Reitsma suggereert. Die bestekken waren er dus niet en konden dus niet tot uitvoering gebracht worden. Gelet op zijn medeverantwoordelijkheid in de vorige periode, past het hem wel een beetje om een iets minder grote broek aan te trekken.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik constateer dat de forse investeringsimpuls die het vorige kabinet heeft ingezet, per 1 januari 1995 van start gaat. Verder constateer ik dat de CDA-fractie, gelukkig in nauwe samenwerking met de fracties van VVD en PvdA, in de afgelopen vier jaar elk jaar bij de behandeling van de suppletore wijziging van de begroting van Verkeer en Waterstaat en van het Infrastructuurfonds gezegd heeft dat het zo niet door zou mogen gaan. Wij hebben zelfs gezamenlijke amendementen ingediend, waarbij de VVD als oppositiepartij graag meedeed omdat wij er gezamenlijk belang bij hadden dat de middelen gebruikt zouden worden. Na sterk aandringen van de Kamer, vooral bij de behandeling van de suppletore wijzigingen, maar ook bij de begrotingsdebatten, mochten wij toch aannemen dat de minister – ik spreek ook de vorige minister aan, want ik heb zoëven gesproken van "kabinetten", meervoud dus, maar ik spreek deze minister op de afgelopen vier maanden aan – er iets aan zou doen, maar ik heb helaas moeten constateren dat zij geen extra inspanningen pleegt om de middelen weg te zetten, terwijl er wel panklare projecten zijn. De mening hierover van de fracties in de Kamer was eenduidig, ook die van de fractie van de PvdA.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Het is gewoon een herhaling van de begrotingsdebatten en van de behandeling van het MIT. U spreekt nu van panklare projecten, ik heb bij de behandeling van de begroting gezegd dat ik u zou steunen als u projecten kon aangeven die conform de prioriteiten uit het structuurschema tot uitvoering zouden kunnen worden gebracht. Ik heb echter bij de behandeling van het MIT moeten constateren dat u daar niet toe in staat was.

De heer Reitsma (CDA):

Dat is onjuist, de CDA-fractie heeft aangetoond dat er diverse projecten zijn die op zeer korte termijn aangepakt zouden kunnen worden. Natuurlijk is het wellicht een afwijking van prioriteiten, als je bepaalde projecten eerder laat beginnen terwijl andere om procedurele redenen worden uitgesteld. Maar als er projecten die voor 1996 of 1997 gepland waren, aanbesteed kunnen worden met middelen waarvan anders geen gebruik kan worden gemaakt, dan schep je in die jaren juist meer ruimte, terwijl de noodzakelijke procedures voor de uitgestelde projecten dan wellicht ook afgerond zijn.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Nu begrijp ik het niet meer, want de minister heeft gezegd dat er met haar over dat soort projecten heel goed te praten valt. Maar het gaat niet om zulke projecten, u heeft bij de behandeling van het MIT projecten genoemd die helemaal geen prioriteit hebben in het kader van het structuurschema, wat ten koste zou gaan van projecten die echt prioriteit hebben gekregen in het kader van het mobiliteitsbeleid dat wij – uw fractie, de minister in haar vorige functie en alle andere fracties in samenwerking met de vorige minister – hebben uitgestippeld.

De heer Reitsma (CDA):

Wij denken blijkbaar verschillend over prioriteiten. U heeft blijkbaar geen boodschap aan een aantal infrastructurele projecten die voor bepaalde regio's zeer belangrijk zijn. U laat die regio's in de kou staan. Bovendien heeft u er geen boodschap aan dat er sprake is van een onderuitputting van 280 mln., werkgelegenheid of geen werkgelegenheid. Ik vind dat u dat dan ook eerlijk moet zeggen. Onze fractie geeft in ieder geval wel prioriteit aan projecten die voor bepaalde regio's zeer belangrijk zijn, als er middelen vrijgemaakt kunnen worden.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Het klinkt misschien wat raar, maar in deze tijd van schaarse middelen, in een tijd waarin het mobiliteitsbeleid vast lijkt te lopen, waarin wij heel veel moeten doen aan de selectie van infrastructurele werken, zou het zeer onverstandig zijn om die schaarse beschikbare middelen alvast op te souperen voor projecten die niet relevant zijn voor het SVV, waardoor er geen geld meer is als die andere projecten straks wel bestekklaar zijn. Dat zou al onverstandig zijn bij uw eigen huishoudbudget, maar het is zeer onverstandig als het gaat om de draagkracht van de Nederlandse economie en de Nederlandse infrastructuur.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! De heer Van Gijzel vervalt in herhalingen. Ik constateer dat de PvdA-fractie niet de moed heeft om, als er wel middelen zijn voor de oplossing van knelpunten in de regio, tegen die regio te zeggen: ik heb aan u geen boodschap. Dat moet de heer Van Gijzel in de regio uitleggen.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Noemt u eens een voorbeeld van iets waaraan ik geen boodschap heb.

De heer Reitsma (CDA):

Ik zou dan het debat over het MIT over moeten doen.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Ik kan er wel een noemen.

De heer Reitsma (CDA):

Ik zal zo een vraag aan de minister stellen over een concreet project dat wij wensen. Ik laat het echter niet bij dat ene project. U moet eerlijk zijn en toegeven dat wij in het debat over het MIT wel tien bestekklare projecten hebben aangedragen voor uitvoering in 1995 die de 280 mln. ver overschrijden. De minister heeft daar negatief op gereageerd, omdat zij daar de middelen niet voor heeft. Logisch: die zijn bij het regeerakkoord afgeroomd.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Nee hoor.

De heer Reitsma (CDA):

Desgewenst wil ik al die projecten nu nog eens herhalen, hoewel ik dat overbodig vind. Ik noem er wel één die een symbolische werking heeft.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Ik zal er ook eentje noemen. Die hebt u trouwens al in de pers naar buiten gebracht: Enschede-Münster. Die spoorverbinding is door minister Maij uit het SVV afgevoerd. Als u zegt dat ik geen boodschap heb aan dat soort dingen, breng ik u de motie-Lankhorst c.s. in herinnering waarin gevraagd wordt om juist die verbinding niet onmogelijk te maken. Als u daarop duidt, is die verwijzing dus niet terecht. Ik heb u bij de behandeling van het SVV daar niet over gehoord; mijn fractie wel.

De heer Reitsma (CDA):

De CDA-fractie heeft bij de behandeling van het MIT voorgesteld om de spoorlijn Enschede-Münster met grote spoed op te pakken, omdat die bestekklaar is. Wij hebben gevraagd om dit project in 1995 uit te voeren. Ik verwijs daartoe naar de bijdrage van de heer Leers. De minister heeft daarop geantwoord: ik doe dat niet, want ik heb geen geld. Maar nu blijkt in 1994 dat er 280 mln. is. Dan moet u niet komen met verhalen over moties van twee, vier jaar geleden. Nee, dan boter bij de vis: waar was u in het debat over het MIT, toen wij het verzoek deden om de spoorlijn Enschede-Münster aan te leggen? U had er geen antwoord op!

De heer Van Gijzel (PvdA):

Ik heb het mogelijk gemaakt dat u dit voorstel hebt kunnen doen. Indertijd hebt u niets gezegd. Als ik toen niets gezegd had, was de lijn Enschede-Münster niet in het SVV opgenomen. Bovendien had die lijn dan niet aangelegd kunnen worden. Anders was er een partiële herziening van de PKB nodig geweest. Nogmaals, wij hebben het mogelijk gemaakt dat u dat voorstel kon doen. U maakt nu heel geïsoleerd een afweging. Met het oog op onder andere 8 maart en een werkbezoekje hier en daar snap ik dat wel, maar toch vraag ik mij af of, als u verleden week maandag Zeeland bezocht had, de lijn Enschede-Münster ook op de agenda had gestaan. Wij hebben bij de behandeling van het MIT evenwel afgesproken dat wij komend voorjaar naar aanleiding van het tweede strategische pakket van de NS een integrale afweging maken. Het lijkt mij terecht, juist en correct dat wij dan alle projecten afwegen. Het is tamelijk makkelijk om na een werkbezoek waarbij u klaarblijkelijk beloftes gedaan hebt, de pers op te zoeken en deze suppletore begroting en niet het MIT of de begroting aan te grijpen om straks eventueel een motie in te dienen waarin gevraagd wordt de lijn Enschede-Münster met spoed aan te leggen. Dat is eigenlijk goedkoop.

De heer Reitsma (CDA):

Weet de heer Van Gijzel waar de mensen in de regio-Enschede op wachten? Dat is dat er door Den Haag eens maatregelen genomen worden, gezien het feit dat er voor dat gebied een bestekklaar plan is dat op korte termijn uitgevoerd kan worden en dat voor de regio Twente in sociaal-economisch opzicht van grote betekenis is. Thans komen veel mensen met de auto uit Duitsland naar Enschede waar zij een parkeerplek moeten zoeken. Daarmee wordt het mobiliteitsprobleem vergroot. Die regio doet een groot beroep op de Kamer om de leefbaarheid daar te verbeteren en het mobiliteitsvraagstuk op te lossen. Het gaat om het inspelen op het SVV-beleid. De regio vraagt ons dus om concreet wat te doen. U moet dan niet komen met verhalen over mooie procedures die u drie, vier jaar geleden hebt geïnitieerd. De CDA-fractie heeft voor het SVV kunnen stemmen dankzij ingrepen van verschillende fracties. Ik wil u best een pluim geven voor bepaalde dingen, maar dan moet u ons ook een pluim voor andere dingen geven. Waar het nu om gaat is – en daar zitten de mensen in Twente op te wachten – dat dit kabinet werkelijk iets doet voor bepaalde regio's. Kom dan eens over de brug voor regio's waar plannen klaar liggen en waar gemeentebesturen er hard om roepen. Doe wat in plaats van de middelen te laten liggen. Daar gaat het om. Zo voelen de mensen het in het land.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Maar we laten de middelen niet liggen. De minister heeft al eerder gezegd dat als in 1996, 1997 projecten uit die lijst naar voren gehaald kunnen worden, er met haar te praten valt. Ik vind dat gewoon fatsoenlijk bestuur. U kunt nu wel leuke dingen beloven aan Twente, maar u kunt ze morgen misschien niet meer waarmaken. Als wij in Nederland een afweging maken over de infrastructuur dan vind ik het belangrijk dat dit een gewogen afweging is. Je kunt dat niet simpel op een achternamiddag doen omdat je toevallig een werkbezoek hebt gehad. Waarom stelt u niet voor om de vier stations in Zeeland open te houden?

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Collega Van Gijzel dwaalt af. Ik moet hier constateren dat hij geen boodschap heeft aan belangrijke projecten. Hij kan zich daarover uitspreken want ik zal in tweede termijn een motie indienen. Terwijl de minister van Economische Zaken in het afgelopen jaar heeft getracht om dit investeringsproject via het EFRO-programma op de rails te krijgen – uiteindelijk is dat afgewezen – en terwijl de minister van Economische Zaken gezegd heeft, zwaar te tillen aan het heropenen van deze lijn, zegt de heer Van Gijzel nu dat dit voor hem geen prioriteit is.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Dat heb ik dus niet gezegd. Immers, mede namens de motie die ik destijds ondersteund heb, kunnen wij dit debat voeren. Er komt een integrale afweging in dit voorjaar. Daarin kan dit meegenomen worden. Maar dan ben je zuiver bezig om op basis van de criteria te bekijken welke projecten het meest belangrijk zijn om in economisch en in vervoerskundig opzicht, te honoreren. Ik vind het goedkoop om nu simpel op een dinsdagavond, na de behandeling van het MIT en na de begrotingsbehandeling waarin u die voorstellen niet gedaan heeft terwijl u de gegevens kende, te proberen te scoren. Waarom zegt u niet gewoon dat u het een belangrijke verbinding vindt en dat u er bij de behandeling van het tweede strategische pakket op terug zal komen? Dan doet u iets fatsoenlijks. Maar dit past u niet!

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Mag ik de heer Reitsma vragen hoe het zit met de prioriteitenstelling op het CDA-lijstje? Hij had een lange lijst van projecten waar volgens hem geld in gestopt moest worden omdat het panklare projecten waren. Moeten die nu allemaal uitgevoerd worden? Dat kan immers nooit binnen het kader van de onderuitputting? Ik denk nu nog even met de heer Reitsma mee. Ik kan mij voorstellen dat de projecten die hij aankaart, voor de regio belangrijk kunnen zijn, maar ik respecteer ook het feit dat wij in de Kamer eerder prioriteitsafwegingen hebben gemaakt en dat wij besluiten hebben genomen. Hij moet nu niet doen alsof het geld uit de onderuitputting verloren gaat, want hij heeft ook het antwoord van de minister gehoord. Wij hebben een infrafonds. Mijn fractie is nooit zo gelukkig geweest met die systematiek, maar een van de voordelen ervan wil ik wel noemen en dat is dat het geld niet weg is. We kunnen het doorschuiven. De heer Reitsma weet even goed als wij, want hij was er zelf bij, dat wij afspraken hebben gemaakt over overplanning. Wij hebben aangegeven welke projecten daarvoor in aanmerking komen. Die weg moeten wij bewandelen zonder ervan af te wijken, want anders wekt hij verwachtingen in het land die hij niet kan waarmaken.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik wil hier drie opmerkingen over maken.

1. De fractie van het CDA heeft de uitdaging van de fractie van de VVD aangepakt om bij het MIT projecten aan te dragen die aantonen dat het niet een kwestie is dat het geld niet was weg te zetten maar dat het bij het regeerakkoord puur een kwestie was van een greep uit de kas doen. In het kader van het MIT heeft de fractie van de VVD die handschoen niet opgepakt. Er zijn toen moties ingediend waar die fractie tegen gestemd heeft. De VVD is toen duidelijk geweest. Aan het voorstel van mijn fractie om voor een fors bedrag een aantal projecten naar voren te halen, had die fractie toen geen boodschap.

2. Onze fractie heeft bij de behandeling van het MIT gezegd, dat zij naast een aantal andere dingen een hoge prioriteit geeft aan Enschede-Münster. Natuurlijk kun je afwegen wat de hoogste prioriteit moet hebben, maar op een gegeven moment moet je beginnen. Wij beginnen bij plannen waarbij direct de schop in de grond kan.

3. Als mevrouw Verbugt van mening is dat het niet moet gebeuren, dan laat zij dat maar blijken in haar oordeel over de motie die ik straks indien.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Het gaat er niet om dat het niet moet gebeuren. Hoe maakt de heer Reitsma een afweging? Hoe kan hij nu aan ons duidelijk maken waarom wij eerst het project Enschede-Münster moeten oppakken en niet eerst de Zeeuwse stations of rijksweg 35? Zijn die projecten voor het CDA plotseling minder belangrijk geworden? Ik kan met de voorstellen van de heer Reitsma niets. Hij kan ze ook niet onderbouwen. Ik heb tenminste nog geen onderbouwing gehoord. Het gaat niet om de middelen, het gaat om de prioriteitenstelling.

De heer Reitsma (CDA):

Op deze manier kun je altijd in vluchtwegen gaan. Waar het nu heel concreet om gaat, is dat er 280 mln. over is. De minister wil dit bedrag niet in 1994 gebruiken. Mijn fractie vindt dit een onverstandige beslissing van de minister, omdat er panklare projecten zijn. De VVD-fractie heeft er de afgelopen jaren op aangedrongen dat er aan het eind van een jaar een aantal kleine, panklare projecten zouden zijn die in de totale afweging niet de hoogste prioriteit hebben, maar die, als er aan het eind van het jaar middelen over zijn, met die middelen kunnen worden uitgevoerd. Daarom kom ik nu met dit project. Je moet op een gegeven moment iets concreets doen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Dan begrijp ik nog steeds niet waarom de heer Reitsma met het door hem genoemde project komt en waarom hij niet met een ander project komt. Als wij dan toch geld moeten uitgeven, vind ik het wel zo zuiver dat wij hier een democratisch afwegingsproces kunnen maken, waarbij bepaald wordt wat belangrijk is en wat minder belangrijk is. Die afweging moet zuiver gemaakt worden. Het lijkt mij niet goed om zomaar een hele lijst projecten te noemen. Ook ik kan heel veel projecten bedenken waarvan de uitvoering heel zinvol is. Maar wij moeten natuurlijk wel rekening houden met afspraken die wij in de Kamer hebben gemaakt en ook met de planningstermijn voor het volgende jaar.

De heer Reitsma (CDA):

Ik moet...

De voorzitter:

Ik heb het idee dat de argumenten voor de dertiende keer herhaald worden. Ik verzoek de heer Reitsma zijn betoog voort te zetten op een zodanige manier dat er geen reden is de reeds gewisselde argumenten wederom te wisselen.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik verzoek de minister een inhoudelijke reactie te geven op mijn concrete vraag of zij bereid is op korte termijn de spoorweg Enschede-Münster uit te voeren.

Dan een opmerking over de niet-bestede middelen in relatie tot de fondsconstructie. Op het moment worden de middelen gebruikt voor het terugdringen van het financieringstekort. Wij hebben het afgelopen jaar een inhoudelijke discussie gevoerd over het Fonds economische structuurversterking (FES). Daarbij zijn wij ten aanzien van de middelen uit het FES die benut worden voor de infrastructuur tot de conclusie gekomen, dat de mutaties in het saldo van het FES niet relevant zouden zijn voor het financieringstekort.

Mijn fractie verzoekt de minister de toezegging te doen op korte termijn de Kamer mee te delen of dat bij het Infrastructuurfonds ook mogelijk is. Wij zijn namelijk van mening dat het niet zinvol is het saldo van het Infrastructuurfonds relevant te verklaren voor het financieringstekort. Dat is niet nieuw, daar hebben wij de afgelopen jaren verschillende keren over gesproken. Ten eerste is er nu sprake van een zeer grote onderuitputting en ten tweede schrijft de minister in de schriftelijke antwoorden dat zij bij de Voorjaarsnota na nader beraad met het kabinet zal bezien of de middelen alsnog in 1995 of 1996 aangewend kunnen worden. Als het niet relevant zou worden verklaard voor het financieringstekort, heeft de minister alle vrijheid. Graag een reactie van de minister.

Mijn fractie is van oordeel dat deze minister, dit kabinet, toch wat vreemd omspringt met de invulling van het Infrastructuurfonds. Ik moet hier wel aan toevoegen dat ook het vorige kabinet er vreemd mee omsprong. Wij hebben uitvoerig over de onderuitputting gesproken. Bij de bespreking van het wetsvoorstel Infrastructuurfonds hebben wij uitvoerig gesproken over verschuivingen tussen het Infrastructuurfonds en het hoofdstuk Verkeer en Waterstaat van de begroting. Wij hebben er uitvoerig over gesproken wat er al dan niet met het personeel mocht gebeuren. Ik heb de indruk dat er nu enige verwatering optreedt. Ik verzoek de minister op korte termijn een aantal beleidsbeslissingen aan de Kamer voor te leggen. Dan behoeven wij deze discussie niet meer ieder jaar te voeren.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Mijnheer de voorzitter! Na dit verhitte debat is het misschien goed dat ik even releveer waarover wij het vanavond hebben. In de Najaarsnota is gemeld dat er 280 mln. onderuitputting is, althans minder is uitgegeven op de begroting van Verkeer en Waterstaat. Daar stond 58 mln. minder aan ontvangsten tegenover, vanwege het niet ingaan van de houderschapsbelasting. Dan blijft over: 220 mln. Van die 220 mln. heb ik bij de behandeling van het MIT reeds 180 mln. gemeld. Daarover heeft toen een uitgebreide discussie plaatsgevonden. Dan resteert 40 mln. extra bijdragen van derden, die wij niet konden voorzien toen wij het MIT presenteerden. Daarover gaat dus de discussie vanavond.

Voorzitter! Ik ben het eens met degenen die aan de interruptiemicrofoon stonden en die spraken over de broek die de heer Reitsma heeft aangetrokken. Die vind ik ook wel erg groot. Over het ene project dat de heer Reitsma vanavond heeft aangedragen, namelijk de spoorlijn Enschede-Gronau, is ook tijdens de behandeling van het MIT gesproken. Dit project zit niet in het SVV en niet in het MIT. Voor dit project is overigens ondersteuning bij de EU aangevraagd. Daarover zal in het voorjaar van 1995 een beslissing worden genomen. Dat project moet, zoals degenen die de heer Reitsma hebben geïnterrumpeerd terecht hebben opgemerkt, worden afgewogen in het kader van het tweede tactische pakket van Prorail van de Nederlandse Spoorwegen. Dat heeft iets te maken met de vraag of wij een rendabele exploitatie voorzien. Ik kan melden dat die moeilijker ligt dan op tal van andere plekken. Ik trek een vergelijking met de spoorlijn Groningen-Leer, een project dat ook in dat kader moet worden afgewogen. Het betreft immers een spoorlijntje dat eerder gesloten is en nu niet gebruikt wordt. Overigens zijn de bedragen niet zodanig dat wij er verschrikkelijk ingewikkeld over moeten doen. Als er goed verhaal te houden is, als er een goede exploitatie te realiseren is, dan zal het misschien in het kader van de behandeling van dat pakket wel loslopen. Maar er is nog iets anders aan de orde. Het is niet een zaak waarover wij zomaar in ons eentje beslissen. De provincie zal ook nog haar voorkeur moeten uitspreken. Er zijn twee verbindingen in discussie, te weten Almelo-Mariënberg of Enschede-Gronau. De provincie heeft haar voorkeur nog niet uitgesproken. Ik ben gewend om met andere overheden te bezien welke keuze de beste is. Daarom geef ik er de voorkeur aan om een keuze te maken op basis van keuzes die niet alleen door enkele gemeenten maar door de hele regio zijn gemaakt. En dan spreek ik nog even niet over de spoorweg Zwolle-Twente, die ook bij de behandeling van het MIT uit de hemel is komen vallen.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Hoe verhoudt zich deze uitspraak van de minister over Enschede-Münster tot de inspanningen die de minister van Economische Zaken heeft gepleegd?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voor zover ik weet, doet de minister van Economische Zaken in gevallen van Europese co-financiering niet anders dan zich aansluiten bij een verzoek van een regio. En dat mag de minister van Economische Zaken natuurlijk doen. Vervolgens moet er een afweging plaatsvinden. Voor zover ik weet, draagt een regio altijd veel meer projecten aan voor Europese financiering dan zij uiteindelijk gefinancierd krijgt. Men kan vervolgens binnen de projecten die op tafel liggen keuzes maken. Zo geldt het in Flevoland, zo geldt het in Friesland en zo geldt het, voor zover ik aanneem, ook in de Twentse regio. Er liggen altijd meer projecten op tafel dan de projecten die zijn aangemeld bij Europa. Het geld dat ter beschikking komt van Europa mag ook voor meer projecten worden ingezet. Dus dat geld is niet weg. Ik wil graag in algemene zin een afweging maken. De heer Reitsma spreekt – en dan zeg ik het voorzichtig – niet de waarheid als hij zegt dat ik bij de behandeling van het MIT heb beweerd dat er dus geen geld is voor Enschede-Gronau. Ik vind dat dit soort processen in een normaal afwegingstraject thuishoort.

Dan kom ik te spreken over de onderuitputting, waarvoor de heer Reitsma een toch wel erg grote broek heeft aangetrokken. Hij doet alsof het geld weg is. Dat is onzin! Dat geld is helemaal niet weg. Het geld zit in het infrafonds. Ik sluit mij grotendeels aan bij wat mevrouw Verbugt heeft gezegd. Met alles wat ik tegen het infrafonds heb, had en altijd zal houden, is het enige voordeel dat het geld in elk geval niet verdwijnt. Het geld komt dus terug op de begroting van Verkeer en Waterstaat. Ik kan melden dat dit kabinet een ietwat andere manier heeft van omgaan met uitgaven dan het vorige kabinet. Wij hebben met elkaar afgesproken dat er een uitgavenplafond komt. Dat betekent dat op de begroting van Verkeer en Waterstaat, in de portefeuille infrastructuur, de komende vier jaar 1050 mln. bezuinigd moet worden.

De minister van Financiën interesseert het verder niet zo verschrikkelijk veel hoe ik verder omga met de begroting. Ik ben daar niet zo ongelukkig mee. Natuurlijk moet je er enige regelmaat in brengen. Dat is ook de reden dat wij op dit moment in overleg zijn met de minister van Financiën om te bezien of je überhaupt nog wel de saldo's in het infrafonds relevant moet laten zijn voor het financieringstekort. Zelfs als je daarvoor kiest, is het financieringstekort niet meer het ijkmoment van de minister van Financiën. Het uitgavenplafond is het ijkmoment van de minister van Financiën. Als ik over het jaar 1994 geld overhoud in het infrafonds, mag ik dat in principe later uitgeven.

Het enige waar ik samen met de minister van Financiën op wil letten, is dat wij niet in het ene jaar geweldig veel geld uitgeven en in het andere jaar geweldig weinig. Het is in het belang van de sector dat de investeringen een beetje gelijkmatig lopen. Als zij groeien, moeten zij ook een beetje gelijkmatig groeien. Er moeten geen geweldige bergen en dippen optreden. Ik zal proberen om het zo te doen dat wij het komend jaar zo min mogelijk onderuitputting hebben. Misschien zal er een klein beetje onderuitputting zijn. In dat geval zal ik dat zeer tijdig melden. Dan kan de Kamer met prachtige projecten komen, die dan vervolgens niet klaar zullen zijn. Dat kan ik bij voorbaat garanderen. Wij zullen proberen om in de loop van de jaren met een oplopende begroting te werken. Dat was overigens ook de bedoeling van het vorige kabinet. Ik constateer alleen maar dat het vorige kabinet iets te optimistisch is geweest – ik druk mij voorzichtig uit – inzake de mogelijkheden om een snel groeiende begroting werkelijk in te vullen met projecten, waarvan van een flink deel niet de rijksoverheid in haar eentje de procedure in de hand heeft.

Het grootste deel van de projecten dat niet dit jaar, maar pas volgend jaar kan worden uitgevoerd, ligt op het terrein van het stads- en streekvervoer. Dat is geen verwijt aan de steden. De steden hebben het uit de begrotingsbehandeling blijkbaar zo begrepen. Inmiddels heb ik het rechtgezet. Het is gewoon de realiteit dat projecten hun normale procedures moeten doorlopen.

Als de heer Reitsma in oktober al wist dat dit ons te wachten stond, als hij al in oktober wist dat geen van de projecten die hij noemde panklaar was en ik dus niet in staat zou zijn om nog in 1994 het geld uit te geven, vind ik het niet sterk om nu te zeggen dat het allemaal ligt aan 120 dagen paars. Ik garandeer hem dat ik mijn uiterste best zal doen om aan het eind van volgend jaar niet met hetzelfde verhaal te hoeven komen als waar ik vandaag mee kom. Dan mag de heer Reitsma mij aanspreken. Dan mag hij mij echt aanspreken op mijn verantwoordelijkheid. Als ik er dan niet in slaag om de begroting uit te putten naar de plannen die wij hebben, dan mag de heer Reitsma mij daarop aanspreken. Het enige wat ik op dit moment niet kan garanderen is dat ik 100% van alle projecten die niet des rijksoverheids zijn, maar waar de rijksoverheid wel financiën voor beschikbaar stelt, helemaal kan realiseren. Ik zal een uiterste inspanning doen om daar samen met de grote steden, samen met de regio's die dit soort planningen moeten maken, werkelijk uit te komen. Ik zal er met een goede monitoring voor zorgen dat de begroting wel uitgevoerd kan worden.

Voordat ik mijn eerste termijn afrond, wil ik de Kamer nog iets melden. Dat gaat ook over het uitgeven van geld, wellicht nog in dit jaar. Ik meld dat graag nu, omdat ik het anders morgen per brief zou moeten melden.

De heer Reitsma (CDA):

Ik wil de minister nog even een vraag stellen.

De voorzitter:

Dat kan alleen als u geen tweede termijn meer wenst.

De heer Reitsma (CDA):

Aan de hand van het antwoord op deze vraag weet ik of ik een motie zal indienen.

De voorzitter:

Lettend op de vele interrupties die geplaatst zijn, heb ik hier toch een probleem mee. U mag uw vraag in één zin stellen.

De heer Reitsma (CDA):

De minister schrijft in haar antwoorden aan de Kamer dat in de discussie over de brief inzake de begrotingsfilosofie opnieuw gekeken zal worden of mutaties in het saldo van het Infrastructuurfonds relevant zijn voor het financieringstekort. Kan de minister toezeggen dat zij op niet al te lange termijn een inspanning zal doen om het saldo van het Infrastructuurfonds niet meer relevant te verklaren voor het financieringstekort?

Minister Jorritsma-Lebbink:

De kans dat dat zal gebeuren, is redelijk groot. Overigens wordt die discussie minder interessant, wanneer niet het financieringstekort, maar het uitgavenplafond het ijkmoment per jaar is. Dan moeten de saldo's van het jaar daarvoor namelijk op zichzelf meegerekend worden. Ik voer daar op dit moment overleg over met de minister van Financiën. Verder is het zo dat het saldo van het infrafonds sowieso blijft staan voor de begroting van Verkeer en Waterstaat. Het enige wat ik op dit moment niet helemaal zeker weet, is of al dat geld in 1995 uitgegeven mag worden. Eerlijk gezegd, zit ik daar niet zo mee. Ik heb er een veel groter belang bij om voor 1995 een heel regelmatig uitgavenprogramma te realiseren en om misschien een deeltje door te schuiven naar 1996. Dan weet ik op dat moment ook zeker dat datgene wat ik op de begroting heb staan, ook uitgegeven kan worden aan die projecten die wij met z'n allen belangrijk vinden en waarvoor wij prioriteiten hebben afgesproken. Met andere woorden: waar wij kunnen en waar het panklare projecten betreft die toevallig nog niet tot uitbetaling hebben kunnen komen aan het einde van 1994, zullen wij proberen om dat aan het begin van volgend jaar te doen. Daar mag geen misverstand over bestaan.

Voor het overige ga ik proberen om alles wat wij in de begroting voor 1995 hebben opgenomen – er is sprake van overplanning en van de afspraken die wij met de grote steden moeten maken – te realiseren. Ik wil onderuitputting voorkomen en ervoor zorgen dat de begroting zover mogelijk uitgeput wordt. Kortom, ik ben bezig op een weg waardoor de Kamer volgens mij over een paar jaar niet meer dezelfde problemen heeft als die waar ik zelf in de Kamer de afgelopen twaalf jaar tegenaan gelopen ben. Dat is mij een lief ding waard; ik zal daar mijn uiterste best voor doen. Men moet mij echter vergeven dat ik dat niet al bij de begroting voor 1995 heb kunnen regelen. In de begroting voor 1995 zit, wat dat betreft, niet veel anders dan wat wij bij de Najaarsnota hebben kunnen melden. Er zit slechts een verschil van 40 mln. in. Een bedrag van 40 mln. is echter een bedrag wat wij niet hadden kunnen voorzien in deze zin. Dit komt nu eenmaal zo nu en dan voor. Men zal dat ook de komende jaren tegenkomen. Ik zal dat niet kunnen tegenhouden.

Ik maak nog een opmerking over het Havenschap Vlissingen. De Kamer weet dat wij al vele jaren in overleg zijn met het Havenschap Vlissingen om te komen tot een eventuele uittreding van het Rijk. Het is een heel langlopend proces. Eerlijk gezegd, had ik niet gedacht dat wij erin zouden slagen om het voor het einde van dit jaar af te ronden. Eind vorig jaar is er ook uitgebreid onderhandeld, maar toen heeft de provincie uiteindelijk afgehaakt. Inmiddels is het proces in een stroomversnelling geraakt, ook al omdat de minister van Financiën bereid is om een fors gedeelte van het hiermee gemoeide bedrag te betalen. Daardoor behoeft het niet uit het infrafonds noch uit hoofdstuk XII gefinancierd te worden. Als Rijk en Havenschap tot overeenstemming komen – ik kan dit nog niet helemaal garanderen – dan zal ik, zodra het moment daar is, de Kamer een brief sturen. Ik vond het echter correct om het vandaag bij de behandeling van de suppletore begroting naar aanleiding van de Najaarsnota te melden. Als ik het had kunnen voorzien, had het formeel namelijk in de Najaarsnota opgenomen moeten worden. Ter nadere informatie: het gaat om een bedrag van ongeveer 75 mln., in casu 60 mln. uitkoop en nog een aantal investeringen die gepleegd moeten worden. Als wij tot overeenstemming komen, zal een en ander schriftelijk worden vastgelegd met de provincie Zeeland en de besturen van de havenschappen. Wij handelen het natuurlijk eerst echt netjes af, nadat de Tweede Kamer daar na het reces over heeft kunnen spreken, wanneer zij daar behoefte aan heeft.

De heer Reitsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie blijft het betreuren dat in 1994 280 mln. niet wordt benut voor investeringsprojecten. Mijn fractie wijst er nog eens op dat we hier de motie-Tegelaar hebben aangenomen, waarin het kabinet werd opgeroepen om aan het eind van het jaar voldoende panklare projecten, met een lagere prioriteit maar wel belangrijk voor regio's, klaar te hebben om die middelen alsnog te gebruiken. Dat wordt niet benut, en dat betreuren wij. Daarom doen wij alsnog een oproep aan de minister om een heel concreet project wèl op korte termijn aan te pakken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat bij het Infrastructuurfonds in 1994 een forse onderuitputting tot stand komt;

constaterende, dat de heropening van de spoorlijn Enschede-Münster belangrijk is voor de sociaal-economische ontwikkeling van Twente;

verzoekt de regering maatregelen te nemen om de heropening van de spoorlijn Enschede-Münster uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Reitsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (24011).

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik zal niet nader ingaan op de prioriteitenstelling, omdat daarover voldoende van gedachten is gewisseld. Mijn fractie vindt het belangrijk dat een kant en klaar project wordt aangepakt, en dat signaal willen wij thans geven. Wij vinden dat er een schop de grond in moet.

Mevrouw Verbugt (VVD):

U zegt dat de prioriteitenstelling nu wel duidelijk is, maar ik heb nog steeds geen antwoord op mijn vraag.

De heer Reitsma (CDA):

Ik heb meerdere keren gezegd dat de CDA-fractie, als er aan het eind van het jaar onderuitputting is, de minister oproept – dat hebt u het afgelopen jaar ook gedaan – om een aantal kleinschalige panklare projecten klaar te hebben, die mogelijk afwijken van de grote prioriteitslijn. Een van die panklare projecten is dit project. Ik neem dit project, omdat onze fractie hierover bij de behandeling van het MIT heeft gevraagd of het in het begin van 1995 kan worden uitgevoerd. Daarom heeft het voor ons zo'n hoge prioriteit.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voor mij is prioriteitenstelling dat het ene project belangrijker wordt verklaard dan het andere project. Die afweging heeft u mij nog steeds niet duidelijk kunnen maken. Voor mij is het nog steeds een project dat uit de lucht komt vallen. De minister geeft aan hoe belangrijk zij het vindt, terwijl zij ook bezig is om dat in beleid in te passen. Ik begrijp uw motie niet.

De heer Reitsma (CDA):

Als wij aan het eind van het jaar doorgaan met een bedrag aan onderuitputting – uw fractie is van mening dat dit bedrag gestopt moet worden in panklare projecten – en een brede afweging gaan maken, durf ik te garanderen dat er geen schop de grond ingaat, ook niet bij Enschede-Münster. Daarom hebben wij nu een concreet project gepakt, waarvan ik overtuigd ben dat het een zinvolle investering is. Daarom hebben wij dat nu hier naar voren gebracht.

De voorzitter:

Voordat de heer Van Gijzel het woord neemt, wil ik opmerken dat het niet de bedoeling is dat we elkaars interrupties overdoen. In de tweede plaats is het niet de bedoeling dat de argumenten die gewisseld zijn, worden herhaald omdat ze al vele malen gewisseld zijn. Als hij nog een interruptie moet plaatsen, moet dat een punt betreffen dat vanavond nog niet is belicht. Anders maakt hij ten onrechte gebruik van de microfoon, en zal ik hem halverwege afbreken. Hij heeft overigens maar een zin voor die interruptie.

De heer Van Gijzel (PvdA):

De minister heeft in haar antwoord gezegd dat het hier gaat om een lijn die niet rendabel is. Mijn vraag aan de heer Reitsma is of hij, mede gelet op het verkiezingsprogramma van het CDA en het streven van ons naar meer rentabiliteit, bereid is de exploitatiemiddelen op te hoesten, want anders is het een wassen neus.

De heer Reitsma (CDA):

De informatie die mijn fractie uit de regio heeft gekregen, is dat deze lijn een hoge prioriteit voor die regio heeft en dat daarover overleg met de spoorwegen is geweest. Als zich op dat punt een aantal vragen over de exploitatie voordoet, dan moet de minister daarover informatie verschaffen. Zij moet dan op zijn minst in overleg treden met de gemeente Enschede.

Dan een opmerking over het niet relevant verklaren van het financieringstekort. Mijn fractie heeft overwogen om daarover een motie in te dienen. De minister heeft echter de garantie gegeven dat wij volgend jaar, omstreeks deze tijd, niet weer een dergelijk bedrag qua onderuitputting tegenkomen, want zij zal maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat dit geld in 1995 wordt weggestopt. Daar houdt mijn fractie de minister aan. Ik dank haar voor die toezegging.

De minister is verder van mening – die mening was zij ook als kamerlid toegedaan – dat het beter is om het saldo van het Infrastructuurfonds zo snel mogelijk weg te zetten en dat niet afhankelijk van verdere besluitvorming te maken. Het is dus beter om dat niet relevant te verklaren voor het financieringstekort. Mijn fractie geeft de minister het voordeel van de twijfel wat betreft het dit jaar verder voeren van die discussie ter zake met de minister van Financiën. Wij wachten de besluitvorming komend jaar graag af.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik vind dat de heer Reitsma vanavond een wat vreemde exegese houdt over een aantal moties. Ik herinner mij de motie-Tegelaar zeer goed, want daar stond mijn naam ook onder. Die motie ging niet over panklare projecten zonder prioriteit. De motie-Tegelaar ging over het zorgen voor overplanning, zodat meer op de lijst kwam te staan aan prioritaire projecten dan in enig jaar kon worden weggezet. Dat is precies wat in de begroting voor 1995 is gebeurd. Ik constateer dat dit wat betreft de rijkswegen in 1994 voor een flink deel is gelukt, maar voor een aantal stedelijke projecten niet. Ik ben absoluut niet bereid, ook al zou ik volgend jaar nog een keer worden geconfronteerd met onderuitputting, om dat bedrag weg te zetten in projecten die misschien voor 2010 op de agenda staan. Dat betekent per saldo dat ik hoogst prioritaire projecten alleen al daardoor misschien moet verschuiven naar 2010. Dat lijkt mij verkeerd. Daar ben ik tegen. Dat zal ik dus niet doen.

Ik wijs de heer Reitsma verder op iets vreemds. Hij heeft een motie ingediend, waarmee hij wil bewerkstelligen dat ik nog in 1994 een bedrag uitgeef voor de spoorlijn Enschede-Gronau. Ik ontraad de aanneming van die motie, om de doodeenvoudige reden dat ik niet zie hoe ik dit jaar nog een complete beschikking daarover krijg, afgecheckt op de relevantie van de investeringen en op wat wij op dat punt behoren te doen, want anders krijgen wij de Rekenkamer op ons dak. Daarbij gaat erom dat de berekeningen die zijn gemaakt correct zijn. Daar horen tal van voorwaarden uit comptabiliteitsoverwegingen bij. Ik zie dus niet in hoe ik dat voor elkaar krijg uit de suppletore begroting 1994, want daarover hebben wij het vandaag. Ik kan vóór 31 december 1994 nog geld uitgeven via de suppletore begroting 1994, maar het lukt mij niet om ter zake nog geld weg te zetten voor een project dat niet in het MIT en niet in het SVV staat. Ook heeft daar nog geen overleg over plaatsgevonden. Sterker nog, ik zei zojuist al dat de provincie Overijssel mij nog moet melden of zij de voorkeur heeft voor de aansluiting Enschede-Gronau of de aansluiting Almelo-Mariënburg, want het is één van tweeën. Wij weten ook nog niet wat de meest interessante is. Ten slotte hebben wij in het totale kader nog niet eens afgewogen – het gaat daarbij om de projecten uit het tweede tactische pakket – of dit past in de benodigde investeringen die een bijdrage moeten leveren aan het verkeers- en vervoersbeleid in dit land.

De heer Reitsma (CDA):

Ik verzoek de minister om te lezen wat er echt in het dictum van de motie staat, want de minister komt het jaartal 1994 dan niet tegen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Over dat onderwerp hebben wij het vandaag! Wij hebben het niet over de begroting voor 1995. Dan had de heer Reitsma de motie bij de begrotingsbehandeling moeten indienen. Wij hebben het ook niet over het MIT 1995. Wij hebben het vandaag over de suppletore begroting 1994. Als de heer Reitsma geld uitgegeven wil zien via deze begroting, dan moet hij een motie daarover indienen, of hij moet wachten tot het moment waarop wij spreken over bijvoorbeeld het tweede tactische pakket. Als deze spoorlijn daar onverhoopt niet in zit, dan kan de heer Reitsma met een motie over de lijn Enschede-Gronau komen. Ik snap eerlijk gezegd niet hoe ik uit de voeten moet met de motie die nu is ingediend. Die kan namelijk over niets anders gaan dan over de suppletore begroting voor 1994. Als die daar niet over gaat, heeft de heer Reitsma een motie ingediend die nergens op slaat.

De heer Reitsma (CDA):

Mijn fractie constateert dat er 280 mln. onderuitputting is. Zij constateert ook dat de minister dat voor 1994 heeft ingeleverd bij de minister van Financiën. Dat staat in de Najaarsnota. Dat hebben wij niet geamendeerd, maar ik doe nu het dringende verzoek om die middelen in 1995 met grote spoed te besteden en daarom heb ik deze motie ingediend, met het dictum, zoals dat luidt. In de motie wordt dus gevraagd om de middelen die nu overgeheveld worden naar 1995, zo snel mogelijk te besteden aan dit project.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Nu breekt mijn klomp in het geheel. Ik meen toch echt te weten dat de onderuitputting voor het jaar 1994 belegd is met projecten. Wij hebben overigens geen onderuitputting van 280 mln., maar van slechts 222 mln., omdat wij minder inkomsten hebben gehad. 180 mln. daarvan heeft men reeds gekregen bij het MIT en bij de begrotingsbehandeling. Een aantal van de projecten zijn doorgeschoven naar volgend jaar. Dat heeft planologische oorzaken. Dat is een van de redenen waarom ik nu met een onderuitputting zit. Als de heer Reitsma wil dat ik daar een project voor ga invullen, terwijl ik op dit moment niet kan beoordelen of dat een belangrijk project is, omdat de provincie nog geen duidelijkheid heeft verschaft, omdat ik nog niet van de Nederlandse Spoorwegen heb gehoord of het een belangrijk project is en omdat de heer Reitsma ongeveer de enige in het land is, blijkbaar samen met het gemeentebestuur van Enschede, die vindt dat het ongeveer de allerbelangrijkste spoorlijn van deze aardbol is, dan moet ik zeggen dat ik daar niet toe bereid ben. Ik vind de motie ook niet passen bij een suppletore begroting. Om die reden alleen al zou ik deze motie eigenlijk onaanvaardbaar vinden, maar zulke zware woorden wil ik niet gebruiken. Ik wil aanvaarding van de motie sterk ontraden, omdat ik haar absoluut niet op haar plek vind.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgenmiddag over het wetsvoorstel en de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 23.04 uur

Naar boven