18 Belastingplan 2013

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013) (33402);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2013) (33403);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met de herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet herziening fiscale behandeling eigen woning) (33405);

  • - het wetsvoorstel Invoering van een verhuurderheffing (Wet verhuurderheffing) (33407).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris en de minister wederom welkom in deze Kamer. We zijn toe aan het antwoord van de regering in eerste termijn.

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Allereerst wil ik de Kamer bedanken voor het razendsnelle tempo waarin hij het Belastingplan en de Overige fiscale maatregelen heeft besproken. Ik onderscheid in mijn antwoord over het Belastingplan 2013 zes blokken. Eerst bespreek ik vijf thema's, te weten pensioenen, levensloop en werkbonussen, vennootschapsbelasting en vestigingsklimaat, het bodemvoorrecht, koopkracht en belastingdruk, en de fiscale agenda en constructiebestrijding. Daarna bespreek ik een blokje met overige onderwerpen.

De wetsvoorstellen Verhuurderheffing en Herziening fiscale behandeling eigen woning zal collega Blok voor zijn rekening nemen. Op deze punten zijn twee concrete vragen aan mij gesteld. Die zal ik zelf behandelen voordat ik het woord overdraag aan de heer Blok.

Gisteren is een aantal vragen gesteld over beleidsvoornemens die niet concreet in het Belastingplan of in andere wetsvoorstellen staan die aan de orde zijn. Gelet op de tijd wil ik daar vandaag dan ook niet uitgebreid bij stilstaan. Wel wil ik enkele onderwerpen noemen waarop ik in de komende tijd zal terugkomen. Deze onderwerpen krijgen in deze Kamer namelijk de behandeling die ze verdienen. Dit betreft in ieder geval de aanpassing van het Witteveenkader. De wetsvoorstellen over de aanpassing van dit kader worden ruim voor de zomer aan het parlement verzonden.

In het tweede kwartaal van 2013, dus ook nog voor het zomerreces, wil ik de Tweede Kamer een brief sturen met daarin een schets van de uitwerking van de winstbox. Natuurlijk ben ik graag bereid die brief ook aan de Eerste Kamer te sturen. Indien u dat wenst, kan daarover een debat met mij plaatsvinden.

De verhoging van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting tot 8% is een maatregel uit het regeerakkoord. Deze wordt nader uitgewerkt in het Belastingplan 2014.

Met name door de heer Bröcker zijn er vragen gesteld over de Verkenning loonsomheffing. Hier wordt op dit moment hard aan gewerkt. Ik zal later terugkomen op mogelijke stappen die hierin gezet worden. Mevrouw De Boer stelde een vraag over het woon-werkverkeer. Daar kan ik kort over zijn: dit kabinet zal geen stappen zetten om te komen tot een herziening van de fiscale behandeling van het woon-werkverkeer.

Dat brengt mij bij mijn eerste blok. Dat gaat onder meer over de pensioenen. De heer Van Strien heeft vragen gesteld over de tabel in de Miljoenennota waarin wordt aangegeven hoe de Nederlandse pensioenen zich tussen 2007 en 2060 ontwikkelen. Deze figuur komt uit een publicatie van de Europese Commissie uit 2009. De OESO heeft hem vervolgens opgenomen in het landenexamen, de economic survey van Nederland uit juni 2012.

De betreffende paragraaf uit hoofdstuk 1 van de Miljoenennota bevat een internationale vergelijking van het Nederlandse pensioenstelsel. Hieruit blijkt dat het Nederlandse pensioenstelsel ambitieus is. Gepensioneerden in Nederland ontvangen internationaal gezien een relatief hoog pensioen. Ook is het hoog in vergelijking met het gemiddelde loon. Dat komt onder andere doordat de AOW gekoppeld is aan de loonontwikkeling en niet, zoals in veel landen gebeurt, aan de prijsontwikkeling. Ons pensioenstelsel kent een tweede pijler die in hoge mate kapitaalgedekt is.

Deze projectie is gebaseerd op cijfers van voor de financiële crisis. Dat zeg ik erbij. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat de benefit ratio in alle landen omlaag is gegaan door de impact van de financiële crisis. In veel landen zijn bovendien pensioenhervormingen doorgevoerd. De benefit ratio is gelijk aan het pensioen gedeeld door het gemiddelde loon. De cijfers van nu zien er dus wat minder rooskleurig uit dan die uit 2009. Dat geldt niet alleen voor Nederland, maar voor alle landen.

De heer Ester heeft een vraag gesteld over de implementatie van de AOW-leeftijdsverhoging en de fiscale aspecten ervan. Op dit moment zijn mij geen signalen bekend dat de implementatie op problemen zou stuiten.

De heer Van Strien (PVV):

De staatssecretaris zegt dat het er wat minder rooskleurig uit ziet. Dat is wel een eufemisme. Er wordt uitgegaan van een percentage van 80 van het laatst verdiende loon. Ik weet dat we een financiële crisis hebben gehad, maar de Miljoenennota is afgelopen zomer samengesteld en in september gepresenteerd. Mijn vraag was: gaat het niet eerder naar 40% van het laatstverdiende loon in 2060? Ik zou die vraag graag door de staatssecretaris beantwoord willen hebben.

Staatssecretaris Weekers:

Dat zie ik niet zo. Dat lage cijfer herken ik helemaal niet. We werken toe naar een middenloonsystematiek in plaats van een eindloonsystematiek, maar dat was al in de cijfers van 2009 verdisconteerd. Ik kan mij voorstellen dat ik aandacht schenk aan deze vraag van de heer Van Strien, als ik met het wetsvoorstel over het Witteveenkader naar beide Kamers kom. Dat lijkt mij het kader waarin we dergelijke kwesties op een ordentelijke manier met elkaar kunnen bespreken.

De heren Essers en Bröcker vragen of het kabinet stappen wil ondernemen met pensioen in eigen beheer en om iets te doen aan de effecten die optreden door de verschillen in de commerciële en fiscale waardering van de pensioenverplichtingen. Het verschil tussen de fiscale en commerciële waardering hangt samen met de bijzondere positie van het pensioen in eigen beheer. Voor de jaarlijkse winstbepaling zijn regels gesteld die beogen dat de pensioenlasten voor een DGA evenwichtig in de tijd worden verdeeld. Op deze verdeling in de tijd zien de fiscale waarderingsregels toe. Het stuk gaat over de behandeling van het pensioen in het kader van de vennootschapsbelasting. Het vermogen dat voor pensioen is gereserveerd, mag aangewend worden voor het financieren van de ondernemingsactiviteiten van de besloten vennootschap. Tegelijkertijd blijft er op de pensioen-bv ook een pensioenverplichting rusten. Om te beoordelen of een pensioen-bv voldoende geld heeft om een dividend uit te keren, is het nodig om te kijken naar de commerciële en bedrijfseconomische waarde van de pensioenverplichting. Bij het uitkeren van dividend is namelijk de commerciële balans van de vennootschap altijd het uitgangspunt. Dat geldt dus ook voor de pensioenverplichting. Alleen bij het hanteren van een dergelijk uitgangspunt kan immers worden bepaald of een pensioen-bv aan de civielrechtelijke verplichtingen voldoet. Dat uitgangspunt kan ik niet loslaten, omdat ik dan zou goedkeuren dat concurrente crediteuren mogelijk worden benadeeld. Dat kan natuurlijk niet. Ook een gewezen partner met een pensioenrecht op de bv zou hierdoor kunnen worden getroffen.

Ik ben mij ervan bewust dat het hanteren van twee waarderingsstelsels naast elkaar kan leiden tot onduidelijkheden en naar het gevoel van sommigen ook tot onevenwichtigheden. Om die reden zeg ik toe te kijken of er mogelijkheden zijn om de gevolgen van het huidige onderscheid tussen commerciële en fiscale waarderingsregels bij pensioen in eigen beheer te mitigeren. Ik stel voor dat ik de Kamer uiterlijk op Prinsjesdag hierover bericht.

Vooral mevrouw Sent en de heer Van Strien hebben vragen gesteld over de levensloopregeling. Sterker nog, zij stelden dat het kabinet zich onbetrouwbaar zou tonen door de levensloop af te schaffen en het overgangsrecht levensloop te beperken tot het jaar 2022. Op de eerste plaats is de levensloopregeling feitelijk al per 1 januari 2012 afgeschaft door het vorige kabinet. Ik wijs erop, en dat zeg ik met name tegen de heer Van Strien, dat dit met medeverantwoordelijkheid en met steun van de fractie van de PVV is gebeurd. In het belastingplan dat thans voorligt, wordt de beperking van het overgangsrecht voor de levensloopregeling geregeld. Dat is niet op initiatief van het kabinet in het wetsvoorstel gekomen, maar door een breed gesteund amendement in de Tweede Kamer waartoe de heren Dijkgraaf van de SGP, de heer Groot van de PvdA en mevrouw Neppérus van de VVD het initiatief hebben genomen. De beperking past in het beleid om mensen te stimuleren om langer te werken. Tegenover deze beperking staat ook een verruiming van de opnamemogelijkheden van het levenslooptegoed. In het algemeen zou ik willen zeggen dat het kabinet ruimte moet houden om beleid te kunnen wijzigen zodat het kan inspelen op maatschappelijke veranderingen. Als bij beleidswijzingen ook een tegemoetkoming wordt geboden voor eventueel nadelige gevolgen, zoals bij de beperking van het overgangsrecht levensloop is gebeurd, is er in mijn ogen geen sprake van een onbetrouwbare overheid.

De heer Van Strien (PVV):

Ik weet dat de levensloopregeling al eerder is afgeschaft, maar er waren nog steeds opnamemogelijkheden en mensen kwamen tot nu toe niet echt in de problemen. Ik weet dat het in strikte zin geen fiscale maatregel is, maar door de verandering van de AOW-leeftijd zijn nu gaten ontstaan bij mensen die geld uit de levensloopregeling willen opnemen. Door deze combinatie kan voor de mensen die er daadwerkelijk gebruik van maken, een gigantisch gat ontstaan. Ik heb daar gisteravond een voorbeeld van gegeven.

Staatssecretaris Weekers:

Ik kan niet uitsluiten dat er gevallen zijn waarin zaken niet naadloos op elkaar aansluiten. Feit is wel dat de huidige levensloopregeling, althans de overgangsregeling, tot 2022 blijft bestaan. Verder is een voorziening gecreëerd waarbij mensen in 2013 de levenslooptegoeden kunnen opnemen, waarbij slechts 80% van de grondslag in de belastingheffing wordt betrokken. Dat betekent dat het volgend jaar fiscaal gunstig kan worden opgenomen. Als mensen in hun persoonlijke situatie te maken krijgen met een pensioengat, bestaan er mogelijkheden om in het kader van het derdepijlerpensioen het pensioengat te vullen. Het staat mensen vrij om volgend jaar of later als ze nog levenslooptegoed hebben, dat tegoed aan te wenden om het pensioengat te dichten.

De heer Van Strien (PVV):

Ik probeer het nog één keer. De staatssecretaris geeft aan dat mensen dingen kunnen repareren. Dat kan alleen zolang je nog werkt. Mijn voorbeeld was daarom ook zo concreet: omdat een groot aantal mensen reeds met levensloop is en nu plotseling worden geconfronteerd met een grote schadepost. Daar gaat het om. Deze mensen kunnen niets meer repareren. Dat is mijn probleem.

Staatssecretaris Weekers:

Dat begrijp ik niet, want de regeling loopt nog tien jaar. Ik ga ervan uit dat de mensen de reparatie gedurende die tien jaar kunnen uitspreiden. Ik begrijp het probleem dus niet helemaal.

De heer Van Strien (PVV):

Er zijn op dit moment mensen met levensloop. Zij hebben hun carrière beëindigd en zijn met levensloop gegaan. Zij putten uit het geld dat zij gespaard hebben. Ze kunnen niet meer terug omdat ze met hun werkgever hebben afgesproken dat ze na de levensloop met vervroegd pensioen of met keuzepensioen gaan, of ze zijn al met keuzepensioen. Over die mensen gaat het. Zij hebben een financieel gat en kunnen niet meer terug naar hun werkgever. Ze kunnen niets anders dan proberen om het gat op een of andere manier te dichten maar niet meer door naar hun oude werkgever te gaan. Ze kunnen niet meer terug.

Staatssecretaris Weekers:

Toch begrijp ik het niet helemaal. De door de Tweede Kamer ingezette overgangsregeling loopt nog tien jaar. Het zou dus moeten gaan om mensen die nog jonger zijn dan 57 of 56 jaar. Je zou precies moeten uitrekenen hoe het zit met het ophogen van de pensioengerechtigde leeftijd. Als ze niet meer terugkunnen naar hun oude werkgever, staat het hen vrij om op een alternatieve manier geld te verdienen. Het algemene beleid van het kabinet is dat mensen langer blijven doorwerken, simpelweg ook door het feit dat de levensverwachting behoorlijk klimt. Dat beleid wordt breed in de samenleving gesteund. Dat is goed nieuws. Laten we ons ook een beetje richten op dat goede nieuws.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ons punt van zorg was dat op basis van de oude overgangsregeling mensen een bepaalde keuze hebben gemaakt en er afspraken zijn gemaakt in de politie-cao's. Mensen zouden een andere keuze hebben gemaakt als de verkorting van de duur van de overgangsregeling bekend was geweest. Ons voorstel is om die mensen tegemoet te komen door het in 2021 mogelijk te maken om het levenslooptegoed fiscaal geruisloos om te zetten in een derdepijlerproduct. Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op dit voorstel.

Staatssecretaris Weekers:

Ik snap de achtergrond van het voorstel. Ik heb er ook wel wat sympathie voor. Tegelijkertijd wijs ik op een aantal bezwaren. Er was een uitdrukkelijke wens van een meerderheid van de Tweede Kamer. Ook de PvdA maakte deel uit van die meerderheid. Die zei het volgende. Er zit behoorlijk wat in de pot met levenslooptegoeden, ongeveer 5,5 miljard euro. Kunnen we er niet voor zorgen dat, zeker ook in deze slechte economische tijd, mensen al volgend jaar over dat geld kunnen beschikken en dat ze daarvoor een fiscale stimulans krijgen? Dat is uiteindelijk geregeld. Als je dan tegelijkertijd een aantal wensen introduceert om ervoor te zorgen dat de mensen dat geld toch nog gedurende lange tijd – sterker nog, langer dan de overgangstermijn van tien jaar die er nu nog voor staat – in die pot blijven houden, dan staat dat min of meer haaks op de wens die is uitgesproken en gerealiseerd.

Daarnaast heeft de Tweede Kamer een andere wens vanuit dit voorstel bekostigd, namelijk het oplossen van de restschuldproblematiek. Als je nu weer terug wilt naar de oude situatie of de mensen weer wat meer mogelijkheden wilt bieden om ook na 2022 de tegoeden voor de levensloop te behouden, zij het onder een andere noemer maar wel fiscaal begunstigd, dan schiet je een gat in de dekking waarvoor is gekozen in het kader van de restschuldproblematiek. Mevrouw Sent zegt nu dat het haar gaat om de gevallen waarbij mensen te maken hebben met een bepaald pensioengat. Daar was de levensloop voor bedoeld. Die mensen kunnen straks het potje van de levensloopregeling gebruiken om dat pensioengat te dichten. Het is straks mogelijk, maar je stuit dan wel op de complicatie dat de werkgever loonheffing moet inhouden op het moment dat het levenslooptegoed wordt uitgekeerd. Ik zou wel iets kunnen betekenen in de sfeer van die geruisloze doorschuif, maar dat leidt tot buitengewoon ingewikkelde berekeningen voor de werkgever, omdat hij dan per werknemer moet bekijken of die wel of geen pensioengat heeft. Daar zit de moeilijkheid in. Mensen kunnen het straks vrij goed zelf oplossen door het potje te laten vrijvallen, de werkgever daarover belasting te laten betalen en in hetzelfde jaar een pensioenproduct te kopen dat fiscaal wordt gefaciliteerd in de derde pijler. Dat kunnen ze via de inkomstenbelasting uiteindelijk ook weer aftrekken. Daarmee loopt een en ander relatief glad.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik heb nog een vraag over het effect van mijn voorstel op de overheidsbegroting. Is het niet zo dat door dit voorstel de belastinginkomsten naar achteren worden geschoven? Het tarief zal dan effectief gemiddeld lager zijn. In die zin is er dan dus sprake van een derving van inkomsten. Dat zijn echter endogene effecten, waarmee Financiën gebruikelijk geen rekening houdt in de begroting.

Staatssecretaris Weekers:

Je loopt tegen een paar dingen aan. In de door de Tweede Kamer gekozen vormgeving wordt het voor mensen aantrekkelijk om de levensloopregeling in 2013 te beëindigen, want ze hoeven over slechts 80% van de grondslag belasting te betalen. Als mensen daar geen zin in hebben omdat ze zeggen het geld de komende tien jaar nodig te hebben en het gespreid te willen opnemen, dan staat dat hun vrij. Zo kunnen ze de fiscale druk over die tien jaar uitsmeren. Het effect van deze maatregel is wel dat er volgend jaar naar verwachting behoorlijk wat extra middelen in kas komen. Mijn buurman op het ministerie, de minister van Financiën, heeft daar inmiddels ook op gerekend. Het is ook verwerkt in de startnota van het kabinet. Je zou dus voor 2013 een behoorlijk gat in de kas schieten.

Als je het, overeenkomstig de voorstellen van mevrouw Sent, mogelijk maakt dat mensen de zaak nog verder dan tot 2022 doorschuiven en als zij de levenslooptegoeden pas opnemen nadat ze de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, dan rekenen ze tegen die tijd af tegen een veel lager belastingtarief dan voor hun pensioengerechtigde leeftijd. Het heeft dus wel degelijk budgettaire effecten.

Mevrouw Sent (PvdA):

Dat zijn juist de endogene effecten waarmee Financiën gebruikelijk geen rekening houdt. Ik had begrepen dat er geen extra budgettaire ruimte was ingeboekt door het vrijvallen van de levenslooptegoeden, ook al komt er volgens de berekeningen mogelijk 1 miljard binnen. Kan de staatssecretaris dat nog even toelichten?

Staatssecretaris Weekers:

Je ziet voor de komende jaren twee budgettaire effecten van het inperken van de overgangsregeling voor de levensloop. De verwachting is dat we volgend jaar een kleine miljard extra ophalen als mensen en masse de levensloopregeling opnemen. Dat is gunstig voor het saldo-effect in 2013, dat om andere redenen al behoorlijk onder druk staat. De minister van Financiën hecht er dus behoorlijk aan dat dit wordt gerealiseerd.

Dan is er nog een ander punt. Als er bij de behandeling van een belastingplan amendementen komen of als ik daar zelf alternatieve dekkingsvoorstellen aandraag, dan kijken we niet naar de kasopbrengsten maar naar de netto contante waarde. Zo gaat dat. Nu heb je hoge kasopbrengsten, maar daardoor heb je in de toekomst geen kasopbrengsten meer. Er wordt gekeken naar de structurele plak aan middelen die met deze maatregel gepaard gaat. Dat bedrag was 15 miljoen, dat is ingezet in het kader van de restschuldproblematiek. Ik hoop dat ik zo een beetje duidelijk heb kunnen maken wat de budgettaire effecten zijn.

Ik ga verder met de werkbonus, waarover mevrouw Sent ook vragen heeft gesteld. Ze was gisteravond van mening dat het vaststellen van de ondergrens van de werkbonus op 90% van het WML-niveau tot een inconsistentie zal leiden in relatie tot het emancipatiebeleid. Ik zie die inconsistentie niet. De achtergronden van de inkomensgrens van de werkbonus en die van het emancipatiebeleid zijn volstrekt verschillend. Het kabinet streeft ernaar de arbeidsparticipatie te optimaliseren. Daarbij past het streven naar voltijds werken. Bij het vaststellen van de inkomensgrenzen is het kabinet in tijden waarin vooral moet worden bezuinigd, gedwongen om scherpe keuzes te maken. De werkbonus is daarom zo veel mogelijk gericht op de laagste inkomens die voltijds werken. Om die reden krijgen alleen de mensen die van 100% tot en met 120% van het WML-niveau verdienen, een werkbonus die zodanig groot is dat ze daarmee voldoende kunnen sparen om het later ingaan van de AOW volledig te kunnen compenseren. Dit was ook een sterke wens van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer in het kader van het dossier over het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd. Het feit dat de opbouw van de werkbonus al begint te lopen bij 90% en dat er vanaf 120% wordt afgebouwd, tot nul bij 175% van het wettelijk minimumloon, heeft te maken met de wens om een al te hoge marginale lastendruk te voorkomen. Dat net iets meer verdienen of net een paar uur extra werken zou bij wijze van spreken meteen worden wegbelast. Het begint bij die 90% en bouwt op, omdat je anders door een euro extra te verdienen de volledige werkbonus van een paar duizend euro zou kunnen toucheren. Dat is de achtergrond van deze maatregel.

De heer Ester vraagt of er geen dubbel signaal uitgaat van de werkbonus in combinatie met de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Ik snap die vraag. De verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd is een generieke maatregel om langer doorwerken te bevorderen en om uiteindelijk de AOW betaalbaar te houden bij een steeds hogere levensverwachting. Met de werkbonus wordt voor de laagste inkomens een specifieke tegemoetkoming geboden zonder dat inbreuk wordt gemaakt op de generieke maatregel van de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De werkbonus is voor de mensen aan de onderkant van het loongebouw. Uiteindelijk is voor deze vormgeving gekozen, omdat het voor de Belastingdienst gemakkelijk uitvoerbaar is. Hiermee is tegemoetgekomen aan de achtergrond van de discussie om de zware beroepen te ontzien. De werkbonus stimuleert dat ook deze lage inkomens in ieder geval doorwerken tot en met de leeftijd waarop recht op de werkbonus bestaat. Dat is natuurlijk een positief effect.

Mevrouw Sent vraagt wat het kabinet doet om werkgevers te prikkelen om werknemers te laten doorwerken en ook zodanig meer uren te laten werken dat zij recht krijgen op een werkbonus. In het regeerakkoord is structureel geld vrijgemaakt voor de mobiliteitsbonussen om werkgevers te stimuleren om bepaalde groepen, zoals de oudere uitkeringsgerechtigden, in dienst te nemen. Ook is er een no-riskpolis, een compensatie voor de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte van een werknemer ouder dan 55 jaar. Het UWV organiseert tal van bijeenkomsten om werkgevers en oudere werknemers met elkaar in contact te brengen.

Mevrouw De Boer heeft gevraagd of ik bereid ben om zowel een rapportage over de effectiviteit van de werkbonus op de arbeidsparticipatie van vrouwen als een emancipatie-effectrapportage te laten opstellen. Ik zeg maar gewoon in alle eerlijkheid dat ik daar niet zo veel voor voel. Op het effect van de werkbonus op de arbeidsparticipatie van vrouwen en het eventuele indirecte discriminatoire karakter daarvan ben ik uitgebreid ingegaan in de schriftelijke voorbereiding van het wetsvoorstel. Ik verwijs naar de pagina's 4 en 5 van de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer en de pagina's 7 en 8 van de memorie van antwoord van de Eerste Kamer.

Het volgende blok betreft de vennootschapsbelasting en het vestigingsklimaat. De heer Bröcker, mevrouw Sent, de heer Essers, de heer Ester en mevrouw De Boer hebben vragen gesteld over belastingontwijking door multinationals en de initiatieven die op dat vlak worden genomen. Mevrouw Sent en mevrouw De Boer verwijzen in dit verband naar het actieplan tegen belastingontwijking dat, ik meen vorige week, het licht heeft gezien bij de Europese Commissie. Het vraagstuk van mogelijke belastingontwijking door multinationals is complex en vraagt een nauwkeurige analyse. Ik herinner mij levendig het interruptiedebatje dat gisteravond plaatsvond met de heer Essers. Het is ook door D66 aan de orde gesteld. Ik kan er hier uitgebreid op ingaan, maar gelet op de tijd meld ik dat ik begin januari een BNC-fiche naar de Kamers stuur over het actieplan van de Europese Commissie. Ik heb de Tweede Kamer al toegezegd dat ik voor een AO op 23 januari aanstaande nog een brief zal sturen waarin ik inga op deze thematiek. Ik kan mij voorstellen dat ik die brief ook aan de Eerste Kamer stuur en dat u, indien u daar behoefte aan hebt, op basis van uitgebreidere documenten het debat met mij aangaat. Ik zie instemmend geknik, dus dat is bij dezen toegezegd.

De heer Essers heeft een suggestie gedaan tot splitsing van de huidige winstbelasting in een vennootschapsbelasting voor het mkb en een vennootschapsbelasting voor grote multinationale ondernemingen. Het is niet de eerste keer dat ik deze suggestie hoor. Hoewel bij de vennootschapsbelasting voor mkb-ondernemingen niet altijd dezelfde vraagstukken spelen als bij de vennootschapsbelastingheffing van multinationals, is wel sprake van een grote overlap. Zo moet bij beide soorten ondernemingen worden gewaakt tegen bijvoorbeeld gekunstelde renteaftrek. Ik ben geen voorstander van verschillende heffingen, al was het maar vanwege allerlei afbakeningsproblemen. Wel vind ik dat het mkb niet mag lijden onder de aanpak van fiscale constructies die vooral bij grotere ondernemingen of in internationaal verband spelen. Daarom heb ik bijvoorbeeld gekozen voor ruimere drempels in de renteaftrekbeperking voor overnameholdings – daar heb ik namelijk een drempel van 1 miljoen ingebouwd – en de aftrekbeperking voor deelnemingsrente van € 750.000. Daarmee wordt het mkb grosso modo ontzien. De vennootschapsbelasting kent ook nog het opstaptarief van 20% tot een winst van 2 ton versus het statutaire tarief van 25%.

Het volgende blok betreft het bodemvoorrecht. De heer Bröcker vraagt welk specifiek misbruik met de meldplicht ter zake van bodemzaken wordt bestreden. Het gaat om constructies die worden toegepast op het moment dat de kredietverschaffer heeft besloten om op een faillissement aan te sturen. Vlak voor de uitspraak van het faillissement worden overeenkomsten opgesteld of feitelijke handelingen verricht die maken dat er geen sprake meer is van bodemzaken. De constructie die op dit moment wordt toegepast, is de bodemverhuurconstructie. Daarbij wordt de bodem van de belastingplichtige vlak voor zo'n faillissement tot de bodem van een derde getransformeerd, alleen maar om de fiscus net te snel af te zijn. Die constructies zijn erop gericht om het bodemrecht van de fiscus te frustreren. Hierbij gaat het over het algemeen om loonheffing en btw. Dat zijn nu net twee belastingen die de ondernemer als tussenschakel voor een ander onder zich houdt en afdraagt. De loonheffing is hij verschuldigd op het moment dat hij zijn brutoloonverplichtingen moet voldoen. Dat hoort in een normaal financieringsarrangement met de bank begrepen te zitten. Dan is het volstrekt oneigenlijk om de onderneming nog een tijdje langer te laten draaien en alleen maar het nettoloon over te maken en om datgene wat aan de schatkist toekomt, ook in het kader van de sociale zekerheid, weg te nemen vlak voordat de fiscus er beslag op wil leggen, zodat dat als het ware wordt onttrokken of wordt ontweken. Datzelfde geldt ook voor btw. Dat is ook geen eigen belasting van de ondernemer, want hij draagt dat uiteindelijk af voor de eindgebruiker, de consument. Ik vind dat een wezenlijk verschil met bijvoorbeeld de winstbelasting of de inkomstenbelasting, want dat is een eigen belastingschuld van de ondernemer. Daarom ben ik hier zo fel op. Toen mij werd gemeld hoe dit in zijn werk gaat, ben ik op werkbezoek geweest bij een belastingkantoor. Daar heb ik gevraagd om mij te laten zien hoe men dat doet. Ik wilde de mailwisseling zien waarop de curator uiteindelijk beslag legt. Het is echt niet fraai om vlak voor het uitspreken van een faillissement te doen alsof het ineens de bodem van een ander is. Er komen andere sloten op de deur. Dit is niet zoals het altijd hoort. Dat wil ik aanpakken en bestrijden. Tegelijkertijd wil ik de fiscus in de sfeer van voorrechten geen sterker voorrecht geven. Ik wil alleen maar het bodemvoorrecht van de fiscus, dat al sinds het midden van de negentiende eeuw bestaat – ik doel op de Invorderingswet 1845 – weer effectief maken. Dat is de achterliggende gedachte.

De heer Bröcker (VVD):

Ik herken deze problematiek en de rechten van de fiscus daarin. Maar over het algemeen worden pandrechten toch uitgeoefend met een faillissement in zicht? Er is toch ook een alternatief voor de pandhouder om de goederen fysiek uit de omgeving van de gefailleerde te halen? Verder heb ik begrepen dat deze verhuurconstructie al gedurende langere tijd plaatsvindt. In het kader van de economische crisis zal het zich misschien vaker voordoen, maar is dit een nieuw fenomeen? En zo ja, wat vindt hij ervan dat het alternatief voor een pandhouder is om de goederen uit de fabriekshal te verwijderen?

Staatssecretaris Weekers:

De stille pandhouder heeft natuurlijk altijd het recht om van een stil pand een vuistpand te maken. Ik wil een einde maken aan de ratrace tussen sommige financiers en de fiscus. Want zou ik dat moeten doen op basis van de bestaande wetgeving en de bestaande voorrechten van de fiscus – ik heb dat laten uitzoeken – dan zou ik in de sfeer van de invordering zo'n 500 mensen extra nodig hebben. Dat zijn dan belastingdeurwaarders die, zodra de aanslagtermijnen zijn verstreken, langsgaan bij een bedrijf. Dat is uitermate bewerkelijk voor de dienst. 500 formatieplaatsen is toch een kleine 40 miljoen extra die ik zou moeten investeren om de opbrengst van 100 miljoen, waarop de fiscus recht heeft, veilig te stellen. Dan zou ik het kunnen doen met de bestaande wetgeving.

Dat zou als neveneffect hebben dat je heel wat bonafide ondernemers treft die iets te laat zijn met betalen, maar die helemaal niet het vooruitzicht van een bankroet hebben. Dat zie ik eerlijk gezegd ook niet zitten. Het mooie van de gekozen oplossing vind ik zelf dat er niets meer en niets minder dan een meldingsplicht wordt geïntroduceerd. Wanneer een financier gebruik wil maken van zijn wettelijk recht om het bezitsloze pand tot vuistpand te maken, moet hij dat melden bij de fiscus. De ontvanger zal zich vervolgens bij de financier melden en bij de ondernemer. Ik ben ervan overtuigd dat, wanneer de problematiek via deze weg tijdig op tafel komt, de levensvatbaarheid van een onderneming daar veel meer mee gediend is dan wanneer alleen maar de bank aan de touwtjes trekt. Ik ben daar echt van overtuigd. Ik wil de Kamer graag toezeggen dat ik op enig moment een quickscan laat maken van de eerste bevindingen. Wat mij betreft, werkt dit per saldo gunstig uit voor schatkist en bedrijfsleven.

De heer Bröcker vroeg nog naar alternatieven die zijn aangereikt. Ja, er zijn alternatieven aangereikt, ook vanuit de bancaire sector, die inhouden: schaf dat bodemrecht van de fiscus nu maar helemaal af en ga maar eens aan een heel nieuwe regeling rondom separatisten werken. Het komt er een beetje gechargeerd op neer dat de pand- en hypotheekhouders tot zich kunnen nemen waar ze separatist in zijn, maar vervolgens een stukje afdragen voor de boedel. Dat is een heel alternatieve kijk op ons insolventierecht en hoe je aankijkt tegen de positie van separatisten. Die discussie loopt al tientallen jaren. De commissie-Kortmann heeft daar al naar gekeken en collega Opstelten heeft begin deze maand nog een brief geschreven aan de Kamer, dat hij in het kader van faillissementsfraude en de mogelijkheden tot doorstart de Kamer zal informeren. Maar vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de schatkist, zeker ook in deze krappe budgettaire tijden, zeg ik: ik kan niet op die discussie wachten, want dan is het betere de vijand van het goede. Wat mij betreft is dit een goede maatregel binnen het huidige kader. Ik sta altijd open voor suggesties om het hele systeem beter te maken. Laat dit dan misschien een hefboom zijn, ook voor het bankwezen, om constructief mee te werken aan verdere hervorming van het insolventierecht, om ervoor te zorgen dat bedrijven gemakkelijker doorstarts kunnen maken.

De heer Bröcker (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor deze laatste opmerking. Met het woord hefboom hoop ik dat er ruimte ontstaat voor een discussie. In het algemeen zal de kwestie van het vuistpand spelen als het faillissement aanstaande is. Doorstartsituaties of opbrengstoptimalisatie zijn we dan eigenlijk al een beetje gepasseerd. Ik onderken de belangen van de fiscus. Wil je dat op een goede manier gaan volgen, ook qua capaciteit die daarvoor benodigd is, dan wil ik daarin graag meegaan met de staatssecretaris. Maar een meldingsplicht nu leidt ook in bonafide gevallen feitelijk tot een totale uitholling van het pandrecht. Dat is mijn meer fundamentele probleem. Ik verwelkom de uitspraak over de hefboom.

Staatssecretaris Weekers:

Het is niet mijn bedoeling om het pandrecht op de een of andere manier uit te hollen. Toen deze problematiek op mijn ministerie aan de orde kwam, zijn diverse alternatieven aan mij voorgelegd. Een daarvan was om een wettelijk pandrecht voor de fiscus te introduceren. Dat vind ik te ver gaan, want dan ga ik de mogelijkheid dat een stil pand kan worden omgezet in een vuistpand, frustreren. Dan ga ik iets wezenlijks veranderen in het huidige bouwwerk. Het enige wat ik hier doe, is een meldingsplicht. Wanneer melding op tijd plaatsvindt, is er niets aan de hand. Er wordt ook rekening gehouden met bijvoorbeeld met operational lease: wanneer er een reëel eigendom bij een derde ligt, wordt dat natuurlijk ontzien. Daarvoor kennen we al jaren een safe-harbourregeling. We willen de zaak in de leidraad invordering zodanig gaan finetunen dat, wanneer sprake is van bepaalde eigendomsvoorbehouden van leveranciers, dit hierdoor niet gefrustreerd wordt. Ik wil dat de zaak evenwichtig uitwerkt. Waar ik echt een einde aan wil maken, is de ratrace die op dit moment plaatsvindt van de kant van sommige banken. Het wordt nagenoeg niet toegepast door financial-leasemaatschappijen. Ik wil het hierbij horende evenwicht herstellen. Verder stel ik me open voor signalen vanuit de praktijk, en voor verbetering van het systeem, samen met de collega van Justitie. Maar dan uiteraard wel evenwichtig.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb hierover gisteren een vraag gesteld. Ik wil nog een slag explicieter van de staatssecretaris horen dat hij ook in de instructie naar de eigen dienst meegeeft dat situationeel wordt bekeken, wat die melding teweeg moet brengen. Er kunnen immers ook situaties zijn waarin het maatschappelijk relevant is dat er oplossingen worden gevonden, zonder dat het alleen maar gaat om het naar de staatskas toe harken van geld, met als gevolg het einde van de activiteit.

Staatssecretaris Weekers:

Dit is uiteindelijk een verbetering om meer zicht te hebben op de continuïteit van de operationele activiteiten. Het is niet alleen maar het belang van de schatkist. De balans is nu verkeerd, en die wil ik herstellen. Maar uiteindelijk moet het beter worden. Vandaar dat ik op zeker moment een quickscan wil maken van hoe een en ander uitpakt. Het gaat dan niet om het hanteren van de botte bijl, in de zin van "we hebben nu die meldingsplicht en vier weken is vier weken, dus die nemen we er ook voor". Het kan natuurlijk gebeuren dat er bepaalde belangen spelen waarbij je sneller dan die vier weken duidelijkheid moet hebben of de fiscus al dan niet persisteert. Ik ga er dus van uit dat het uiteindelijk een verbetering met zich brengt.

Verder is gevraagd wat de maatregel betekent voor de kredietverlening. In de verslagen en in de memorie van antwoord ben ik daarop al uitgebreid ingegaan. Ik deel met de Kamer de algemene zorg rondom de kredietverlening, niet zozeer in de richting van het grootbedrijf als wel in de richting van het midden- en kleinbedrijf. Collega Kamp heeft er gisteren al wat mededelingen over gedaan om er wat verbeteringen in aan te brengen. Naar aanleiding van de motie van mevrouw Sent van halverwege dit jaar heb ik aangegeven dat we de vinger goed aan de pols houden met betrekking tot de kredietverlening en dat we zullen kijken naar de stapeling van allerlei maatregelen, zoals de bankenbelasting, het depositogarantiestelsel, Basel III en ook deze maatregel. Er wordt dan niet naar elke maatregel afzonderlijk gekeken maar naar het geheel van wat er op het bankwezen afkomt en naar de effecten op de kredietverlening. De reële economie kan het natuurlijk niet hebben dat de kredietlijnen voor gezonde bedrijven worden afgesloten.

Vervolgens kom ik op het onderwerp koopkracht en belastingdruk waarover met name de heer Reuten en mevrouw Sent vragen hebben gesteld. Ik heb hierover inmiddels een brief aan de Kamer gestuurd. Mevrouw Sent vraagt in aanvulling op mijn eerdere toezegging om per brief aan beide Kamers een en ander te verduidelijken over de gemiddelde belastingdruk van werkgevers en bedrijven en om een berekening te overleggen van de verhouding tussen de gemiddelde belastingdruk van burgers en die van bedrijven. De gemiddelde belastingdruk van burgers is geen bestaande maatstaf. Een maatstaf die wel bekend is, is bijvoorbeeld de marginale druk van personen naar verschillende typen inkomen. Zo heeft het Centraal Planbureau onlangs over de effecten van het regeerakkoord op de marginale druk voor werknemers, zelfstandigen en mensen met resultaat uit overige inkomsten bericht. Verder publiceert het CPB enkele andere kengetallen over de belastingdruk, zoals de werknemerswig en de werkgeverswig, dus het verschil tussen datgene wat bruto aan lasten wordt genomen en wat er netto in handen komt. Ik zal in de toegezegde brief de Kamer in elk geval nader informeren over de belastingdruk voor werknemers en werkgevers. Dat is een systematiek die we kunnen uitwerken.

De heer Reuten vraagt of het kabinet van oordeel is dat de inkomensverschillen in deze kabinetsperiode nauwelijks kleiner worden. In het regeerakkoord is gekozen voor een pakket van maatregelen waarmee 16 miljard wordt omgebogen. Hierbij wordt van hoge inkomens een extra bijdrage gevraagd. De doorrekening van het regeerakkoord door het CPB laat zien dat de maatregelen zorgen voor kleinere inkomensverschillen. Het koopkrachtbeeld van het totaal aan bezuinigingen inclusief de 30 miljard aan eerdere maatregelen vanuit het begrotingsakkoord van het vorige kabinet, is wat gematigder. Weliswaar wordt nu met het regeerakkoord van de hogere inkomens een extra bijdrage gevraagd, maar duidelijk is dat iedereen iets gaat merken van de ombuigingen.

De heer Reuten vraagt verder of het kabinet jaarlijks bij Miljoenennota een brief aan de Eerste Kamer wil sturen met daarin de mediane en de gemiddelde koopkrachtcijfers. Het kabinet gebruikt cijfers van het Centraal Planbureau voor de beoordeling van de jaarlijkse koopkrachtontwikkeling. Het CPB publiceert alleen cijfers over de mediane koopkrachtontwikkeling en levert geen gemiddelde cijfers. Ik heb het CPB daar stevig op bevraagd, evenals de mensen van Sociale Zaken en de mensen van Financiën, en men heeft aangegeven dat men het om methodologische redenen niet wil. Dat hangt ermee samen dat de bak van informatie van waaruit de steekproeven worden genomen, enkele imperfecties bevat. Bij het berekenen van de mediaan heb je daar geen last van en bij het berekenen van het gemiddelde kun je daar wel last van krijgen. Ik zou eigenlijk het volgende willen voorstellen aan de heer Reuten. We kunnen er hier nu wel heel uitgebreid bij stilstaan maar dan moeten we behoorlijk diep de techniek in. In januari zal er door ambtenaren van Sociale Zaken en ambtenaren van Financiën een technische briefing worden verzorgd voor de heer Reuten, waarbij uiteraard ook de andere leden van dit huis welkom zijn. Het lijkt mij goed dat dan eens heel goed nagegaan wordt wat zinvol is om als beeld te presenteren. Als het gaat om de stukken die het kabinet presenteert, is het de collega van SZW die verantwoordelijk is voor de koopkrachtplaatjes om zijn eigen presentatie te kiezen; hij kiest voor de methodologisch meest zuivere presentatie. Als uit het gesprek met de heer Reuten blijkt dat we tot andere conclusies zouden kunnen komen, dan moeten we dat op dat moment bezien. Ik vind namelijk ook dat als de Kamer of een Kamerlid informatie vraagt, we onze uiterste best moeten doen om die informatie te verschaffen. Dat heb ik nu uiteraard ook gedaan.

De heer Reuten (SP):

Daar dank ik de staatssecretaris voor. Ik dank hem ook voor de toezegging over de technische briefing. Zonder dat ik er nu verder over wil doordrammen, wijs ik erop dat ik niet heb gevraagd of het CPB die gemiddelden wil publiceren. Ik begrijp de terughoudendheid op dat punt. Ik heb gewoon gevraagd om een brief naar de Eerste Kamer.

Staatssecretaris Weekers:

Ja. De briefing vindt plaats met twee departementen. De minister van Sociale Zaken is chef koopkracht. Dus hij gaat daar primair over, maar ik snap dat de heer Reuten de behoefte voelt bij het Belastingplan om ook hierover te spreken, omdat juist een aantal fiscale maatregelen de inkomensverschillen beïnvloeden en inkomens herverdelen.

De heer Van Boxtel vraagt welke acties het kabinet gaat ondernemen om werken echt te laten lonen en welke prioriteit dat heeft in het beleid. In het regeerakkoord is een aantal maatregelen opgenomen waarmee werken aantrekkelijker wordt gemaakt, met name voor de mensen met de laagste inkomens en mensen met een uitkering. Het gaat dan onder meer om een verhoging van de arbeidskorting met € 900 en ook wordt het stelsel van de kindregelingen zodanig hervormd dat werken aantrekkelijker wordt, met name voor de alleenstaande ouder. Is het nú zo dat de alleenstaande ouder die vier dagen in de week gaat werken er niet op vooruitgaat en zelfs op achteruitgaat, met de hervormingen die worden voorgesteld gaat die alleenstaande ouder er wel op vooruit. Dus werken loont dan wel zeker. Het regeerakkoord zorgt volgens het CPB ook voor een stijging van de structurele werkgelegenheid met 0,6%

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb gisteren in mijn betoog ook aandacht gevraagd voor de alleenstaanden maar nu zoomt u alleen in op de alleenstaanden ouderen en dat het daarvoor gaat lonen. Voor de alleenstaande jongeren levert het wat betreft die marginale belastingdruk helemaal niets extra's op. Dat is toch wel raar. In het licht van de jeugdwerkloosheid is het belangrijk om jongeren naar werk te geleiden en dat ook te laten lonen. Dus ik vraag van het kabinet daarvoor grote attentie.

Staatssecretaris Weekers:

Ik zal deze vraag om attentie wat breder in het kabinet neerleggen. Ik ben overigens niet de enige die zich daarmee bezighoudt. Als het gaat om werkgelegenheid en het aanpakken van de armoedeval en de werkloosheidsval is dat primair de verantwoordelijkheid van minister van Asscher van Sociale Zaken. Dus ik zal hem de zorg, de wens van de heer Van Boxtel kenbaar maken.

Dan kom ik bij de fiscale agenda en constructiebestrijding. Bij de fiscale agenda heb ik als uitgangspunt genomen dat we moeten werken aan meer eenvoud, meer robuustheid en meer fraudebestendigheid in het belastingstelsel. Wat mij betreft staan deze elementen de komende jaren nog steeds centraal. Ik zal nieuwe voorstellen ook zo veel mogelijk langs deze lijnen uitwerken. Dat zal niet altijd lukken, want soms zijn bepaalde politieke wensen hier niet een-op-een mee te verenigen, maar ik probeer deze lijn wel als leidraad te hanteren, zodat je per saldo toch een eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger stelsel krijgt.

Een concreet punt dat is genoemd, is werken naar een uniformer btw-tarief. Dat stond in de fiscale agenda. Daarover zijn vragen gesteld. Ik ga geen voorstellen doen om te komen tot nadere btw-voorstellen. Dat is ook niet opgenomen in het regeerakkoord. Dus het kabinet heeft geen plannen in die richting.

De heer Reuten (SP):

Ik had hierover gisteren een interruptiedebatje met mevrouw Sent, die refereerde aan de fiscale agenda. Wordt die agenda nu gecontinueerd in deze regeerperiode, of komt er een nieuwe fiscale agenda?

Staatssecretaris Weekers:

Ik kom niet met een nieuwe fiscale agenda. In de fiscale agenda die ik een kleine twee jaar geleden heb uitgebracht, heb ik een aantal uitgangspunten geschetst, namelijk eenvoud, robuustheid en fraudebestendigheid. Die uitgangspunten staan nog steeds.

Daarnaast heb ik een aantal zaken aangekondigd waarmee ik in de slag zou gaan, bijvoorbeeld in de sfeer van de vennootschapschapsbelasting om daar bepaalde excessen uit te halen. De deelnemingsrente, de vaste inrichting en de overnameholding waren daarvan elementen.

Verder heb ik in de fiscale agenda gezegd dat ik de Vpb met rust wil laten omdat ons vestigingsklimaat is gediend met rust. Zeker ook in deze tijd, waarin de economie er niet zo florissant voorstaat, moet je niet het tapijt onder bedrijven uit trekken door een heel grote hervorming door te voeren in de winstbelasting.

Daarnaast zijn in de fiscale agenda bepaalde projecten genoemd, zoals de loonsomheffing. Daarnaar heb ik een verkenning uitgevoerd. Ik heb eerder vandaag aangegeven dat ik over de voortgang daarvan nog separaat een bericht zal sturen naar de Kamer waarin ik aangeef wat wij nu wel en niet kunnen. Zou je daarbij heel grote stappen zetten, dan heeft dat waarschijnlijk heel grote inkomenseffecten. Geld ter begeleiding om die te matigen heb ik niet.

Over de winstbox is in het regeerakkoord de afspraak gemaakt dat die moet worden uitgewerkt. Dit werd ook al aangekondigd in de fiscale agenda, maar daarmee ga ik nu wat voortvarender aan de slag omdat dit een opdracht uit het regeerakkoord is.

Dus ik ben niet voornemens om met een nieuwe fiscale agenda te komen. Ik ben wel voornemens om langs de lijnen die zijn geschetst, verder te werken. Sommige dossiers zijn inmiddels afgerond. Daar zitten een paar nieuwe opdrachten bij en enkele onderdelen waar ik nu geen plannen voor heb. U moet ook bedenken dat de Commissie herziening inkomstenbelasting en toeslagen is ingesteld, de commissie-Van Dijkhuizen, die in de loop van het komend jaar advies zal uitbrengen. Daarover zal het kabinet zich dan uiteraard ook buigen. Wellicht worden dan ook nog nadere punten op de agenda gezet.

De heer Reuten (SP):

Er leeft in elk geval de schijn dat verder in deze kabinetsperiode geen substitutie van inkomstenbelasting voor omzetbelasting in het verschiet ligt. Begrijp ik dat goed?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb aangegeven dat het kabinet daarvoor geen plannen heeft. Tegelijkertijd weet de heer Reuten ook dat de commissie-Van Dijkhuizen in de loop van het komend jaar met een eindrapport zal komen en dat ze in een tussenrapport al heeft gepleit voor hogere omzetbelasting in ruil voor lagere inkomsten- en loonbelasting. Ik wil helemaal niet op het volgende rapport van die commissie vooruitlopen. Ik wil over bepaalde suggesties die de commissie-Van Dijkhuizen mogelijk zal doen niet op voorhand een veto uitspreken, want ik heb gezegd dat die commissie in volle vrijheid haar werk moet kunnen doen. Maar het kabinet heeft op dit moment, ook ingevolge het regeerakkoord, geen voornemens om een schuif tussen indirecte en directe belastingen aan te brengen.

Dan kom ik bij het horizontaal toezicht, waarover ook vragen zijn gesteld. Daarvoor geldt dat er een balans is gezocht tussen verschillende toezichtsinstrumenten, niet alleen horizontaal toezicht waarbij je uitgaat van vertrouwen en ook niet alleen verticaal toezicht, waarbij stevige boekenonderzoeken plaatsvinden. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille. Horizontaal toezicht wordt uitgebouwd voor bedrijven waar sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen. Dat moet uiteindelijk ook worden geborgd door effectmeting. Dit is overigens wel een weerbarstige materie. De Belastingdienst werkt hieraan in samenspraak met wetenschappers en andere toezichthouders. Binnen en buiten de OESO zet Nederland zich hiervoor in.

Kwaadwillende belastingplichtigen krijgen te maken met een strenge handhavingsaanpak door controles, boetes, sancties, invordering en opsporing. Hierop ziet de intensivering van het verticaal toezicht, zoals ook is aangekondigd in het regeerakkoord en waarover ik ook enkele weken geleden een brief naar de Kamer heb gestuurd.

De heer De Lange wil nog graag horen welk effectief fraudebestrijdingsbeleid ik in petto heb en welke ruimte ik daarvoor in de begroting heb. Het Belastingplan 2013 bevat diverse maatregelen om fraude en ongewenste fiscale constructies aan te pakken. Ik wijs op de buitenlandse Vpb-plicht van bestuurdersbeloningen, de constructiebestrijding bodemvoorrecht, het verplicht opgeven van het burgerservicenummer van een derde in bepaalde situaties, het eerder opleggen van verzuimboetes bij aanslagbelastingen en scherpere sancties bij toeslagen. Ik kan u melden dat fraudebestrijding niet alleen een speerpunt was van mijn fiscale beleid maar dat ook zeker blijft.

De heer De Lange (OSF):

Ik refereerde in mijn vragen aan het programma ZEMBLA. Het probleem daar was natuurlijk niet dat er geen voornemens waren om tot fraudebestrijding te komen, maar dat de pakkans zo miniem was dat de effectiviteit van de fraudebestrijding dus in feite niet bestond. Dus een opsomming van plannen is uiteraard goed en nuttig, zonder plannen gebeurt er helemaal niets, maar hoe denkt u over de handhaving? Hoe denkt u over het vergroten van de pakkans? Dat leek namelijk de essentie van het probleem.

Staatssecretaris Weekers:

Ik weet niet welke uitzending van ZEMBLA de heer De Lange specifiek voor ogen heeft. Er wordt gewerkt aan handhavingsregie bij de Belastingdienst. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een professioneel oordeel van de Belastingdienst, op basis van allerlei overwegingen, indicatoren en trackrecords van belastingplichtigen, over de aanpak die een bepaalde belastingplichtige verdient. Voor sommigen geldt dat wanneer de Belastingdienst ervan overtuigd is dat een onderneming de zaak fiscaal helemaal op orde heeft een horizontaal toezichtsconvenant kan worden afgesloten. Daar waar je dat niet hebt, worden steekproeven gedaan en wordt er gekeken in welke branches men extra actief moet zijn. Zo is vrij recent de rijschoolbranche eens onder de loep genomen en zijn deze bedrijven aangeschreven. Dan is er een hele instrumentenkist die wordt gehanteerd, van extra voorlichting tot en met extra boekencontroles, in het kader van de intensivering van het verticale toezicht en van de invordering, waarvoor ik 157 miljoen structureel beschikbaar heb gekregen vanuit het regeerakkoord. De Belastingdienst heeft businesscases gemaakt. Dit moet uiteindelijk ook leiden tot 650 tot 700 miljoen aan extra belastingopbrengsten. Dat kan alleen maar door de pakkans te vergroten. Het is aan de professionals van de dienst om daarin de juiste maatvoering te zoeken.

Bij de een zal het zo zijn dat er met een bliksembezoek wordt geconstateerd dat dit een ondernemer is die men verder wel kan vertrouwen, of dat men hier op specifieke zaken moet gaan letten. Bij de andere ondernemer moet er een heel team van specialisten van de Belastingdienst langs om alle boeken gedurende een paar weken of maanden binnenste buiten te keren. Ik werk dus ook aan het vergroten van de pakkans. Een pakkans van honderd procent zal natuurlijk nooit lukken, want dan moet je naast elke belastingplichtige een belastinginspecteur zetten. Dat is ook niet de bedoeling. Overigens krijgt de FIOD er ook ruim 100 mensen bij om de aanpak van witwaszaken en andere zaken waarin de FIOD goed thuis is, te verstevigen.

De heer Essers heeft gevraagd naar de wenselijkheid van de toepassing van belastingconstructies door decentrale overheden, door banken die staatssteun ontvangen en door staatsdeelnemingen. In de memorie van antwoord heb ik benadrukt dat fiscaal of maatschappelijk ongewenste constructies met alle middelen worden bestreden. Daarover ben ik het met heer Essers eens. Decentrale overheden, met name gemeenten, heb ik de vorige maand allemaal een brief gestuurd. Die is niet alleen aan de colleges gestuurd, maar ook aan de raden, zodat men dit goed op het netvlies heeft. Er werden bijvoorbeeld tal van btw-constructies op scholen toegepast. Ik heb gezegd dat wij allemaal werken voor dezelfde belastingbetaler en dat het in de verhouding tussen de ene en de andere overheid niet past om door middel van allerlei constructies belastingen te ontwijken. Ik voer elk halfjaar samen met de minister van Binnenlandse Zaken gesprekken met de medeoverheden. Ik heb in deze gespreken gezegd: als bepaalde problematieken in het algemeen spelen, meld het mij dan, dan kunnen wij samen kijken of een ordentelijke oplossing mogelijk is, maar ga niet proberen de fiscus te slim af te zijn door middel van allerlei constructies om belastingen te ontwijken, dat past niet.

Verder moet voor bedrijven de wet- en regelgeving worden toegepast. De Hoge Raad heeft een- en andermaal uitgesproken dat bedrijven wel de mogelijkheden hebben om binnen de fiscale wetgeving de voor hen gunstigste weg te zoeken. Dat is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Wanneer bedrijven zich echter keer op keer bedienen van belastingconstructies, zich voortdurend op het randje bewegen en daarin in zekere mate agressief zijn, vind ik dat ze niet in aanmerking komen voor horizontaal toezicht. Voor hen wordt de lat wat mij betreft hoog gelegd. Men mag wel kijken wat er binnen de wet- en regelgeving is toegestaan.

Over de staatsdeelnemingen heeft de minister van Financiën vrij recent een brief aan de Tweede Kamer gestuurd omdat er wat kwesties in de media hebben gespeeld. Dit betrof ondermeer de Nederlandse Spoorwegen. Daarover heeft de minister gezegd dat hij voor 100%-staatsdeelnemingen als aandeelhouder de lat hoog legt. Ik vind dat de minister van Financiën daarin groot gelijk heeft. Daarbij trekken wij wat mij betreft dezelfde lijn.

Ik ga verder met de vereenvoudiging. De heer Ester acht de in de voorstellen opgenomen vereenvoudigingen enigszins schamel en vraagt of het kabinet niet meer in petto heeft. De thans voorliggende voorstellen staan voornamelijk in het teken van het op orde brengen van het huishoudboekje van de overheid en het terugdringen van het tekort. Ik zal deze kabinetsperiode gebruiken om de doelen van de fiscale agenda, waaronder vereenvoudiging, te realiseren. Wel wijs ik erop, en dat kan ik niet vaak genoeg doen, dat je systeem een stukje grofmaziger wordt als je gaat vereenvoudigen. Waar je het vereenvoudigt voor burgers zullen er ongetwijfeld koopkrachteffecten ontstaan. Ook zullen er veranderingen in belastingdruk voor diverse bedrijven ontstaan als je de zaak verder vereenvoudigt. In een tijd waarin je geld hebt voor nettolastenverlichting, kun je de minnen wat wegpoetsen en de plussen laten bestaan, maar in een tijd waarin er geen geld voor netto lastenverlichting is, is het een zero-sum game en is de winst van de een het verlies van de ander. Dat beperkt mij in de mogelijkheden om vergaande vereenvoudigingsvoorstellen te doen. Over bijvoorbeeld het verkeer tussen belastingplichtige en overheid en een simpele herziening van de belastingaangifte kom ik vrij snel met wetsvoorstellen naar de Kamer.

De heer Van Boxtel heeft gevraagd naar faciliteiten voor de Nederlandse filmindustrie. Dit staat haaks op de wens van vereenvoudiging. Het is mijn wens om het instrumentalisme, het bereiken van allerlei nevendoelen via de fiscaliteit, terug te dringen. Dat staat ook in de fiscale agenda. De wens tot een nieuw instrumentje voor een heel specifieke industrie verhoudt zich niet met de algemene uitgangspunten. Ik ben daarvan geen voorstander, hoe dierbaar deze industrie mij ook is. Daarnaast zou dit budgettaire consequenties hebben. Ik wijs erop dat de heer Koolmees bij de behandeling van het Belastingplan een motie heeft ingediend om in de fiscaliteit iets voor deze filmindustrie te creëren. Wat dat betreft zijn de fracties van D66 in de Tweede en Eerste Kamer buitengewoon consistent. Die motie is met een grote meerderheid verworpen. Ik kom niet met voorstellen.

Dat laat onverlet dat dit debat kan worden gevoerd met de minister van OCW, die deze week de cultuurbegroting heeft behandeld. Ik weet niet of zij mogelijkheden en middelen ziet buiten de fiscale sfeer. Dat vind ik echter de plaats waar dit moet worden besproken. Ik wil dit niet de fiscaliteit creëren.

Ik kom toe aan het blokje "overig". De heer Ester heeft vragen gesteld over de verhoging van de assurantiebelasting. Hij vraagt of de anticipatie-effecten beperkt zijn gebleven. Wij hebben geen signalen dat op grote schaal is geanticipeerd. In de media heeft de heer Ester ook nergens meer uitingen gezien als: kom nu, betaal veel en dan betaalt u per saldo misschien wat minder. Mijn afspraken met de sector worden dus goed nagekomen. Tegelijk kunnen wij pas in het eerste kwartaal goed zicht krijgen op de feitelijke anticipatie. Daarvoor heb ik een vangnet in het wetsvoorstel staan. Uiteindelijk kunnen wij het ons niet veroorloven om een budgettair gat te laten ontstaan. Ik zal in het eerste kwartaal dan ook moeten bezien of ik van dat vangnet gebruik moet maken.

De heer Ester heeft verder gevraagd naar het mkb en of bepaalde sectoren niet disproportioneel worden getroffen. Ik meen dat specifiek naar de glastuinbouw is gevraagd. Die wordt niet disproportioneel getroffen. Dat een gemiddeld glastuinbouwbedrijf nominaal meer assurantiebelasting betaalt, hangt samen met de grootte van het glastuinbouwbedrijf. In de glastuinbouw is de verhoging van de assurantiebelasting ten opzichte van de arbeidskosten zelfs relatief laag, vergeleken bij andere land- en tuinbouwbedrijven. Het kabinet heeft bekeken welk deel van de verhoging van de assurantiebelasting terechtkomt bij het bedrijfsleven. Dat is 25%. Er is geen nadere uitsplitsing gemaakt naar mkb en grote ondernemingen.

De heer Bröcker heeft gevraagd hoe een bezuiniging op de Innovatiebox, althans op de innovatiefaciliteiten, kan worden vormgegeven en hoe je dan rekening houdt met de investeringen van bedrijven in het verleden en met de verwachtingen die zijn gecreëerd over de winstgevende activiteiten die voortkomen uit die innovatieve activiteiten. In het regeerakkoord staan drie fiscale innovatiefaciliteiten. Ten eerste de RDA. Die kent de komende jaren nog een budgettaire oploop. Dat is geld waarop misschien wordt gerekend, maar dat nog niet in huidige faciliteit is verdisconteerd. Daarin zit ruimte. Op de tweede plaats hebben we de WBSO en op de derde plaats de Innovatiebox. Er loopt op dit moment een evaluatie van de Innovatiebox. Die wordt in het voorjaar afgerond. Dat is het goede moment waarop ik mij met mijn collega van Economische Zaken kan verstaan over de wijze waarop wij de taakstelling van het regeerakkoord heel gericht invullen. In het kader van de gewenste voorspelbaarheid en stabiliteit van het fiscale vestigingsklimaat is het mij een lief ding waard dat de innovatiebox overeind blijft en dat ook het tarief van 5% overeind blijft. Natuurlijk zal ik straks bekijken of in de evaluatie verbeterelementen of elementen van onbedoeld gebruik naar voren komen, maar ik kan niet op voorhand zeggen of er geld wordt uitgehaald. De investeerders die door de gewekte verwachtingen worden aangetrokken in de innovatieve industrie, wil ik niet tegenhouden door het creëren van onrust. Ik wil voorspelbaarheid. Dat heb ik ook tegen mijn collega van Economische Zaken gezegd.

De heer Ester vraagt of het kabinet beschikt over streefcijfers over het trendmatig gebruik van de S&O-regeling door het mkb. Uit de evaluatie van dit jaar blijkt dat het aandeel van bedrijven met 1 tot 9 werkzame personen in 2004 nog 46% was en in 2010 inmiddels is toegenomen tot 55%. Het aandeel van bedrijven met 9 tot 49 werkzame personen was redelijk stabiel, namelijk rond 30%. Het aandeel van het mkb is dus groot. Concrete streefcijfers hebben wij niet, maar wij hebben wel voor 2013 de loongrens voor de eerste schijf, waar het hoge S&O-tarief voor geldt, verhoogd van € 110.000 naar € 200.000. Dat geeft al aan dat het ons een lief ding waard is dat juist het mkb investeert in innovatie.

De heer Esser vraagt naar het ambitieniveau van dit kabinet op het vlak van de fiscale vergroening. Nederland scoort behoorlijk hoog op het punt van de vergroening van het fiscale stelsel. Ik meen dat alleen Denemarken ons naar de kroon steekt, gelet op het aandeel van milieubelastingen in de totale belastingopbrengst, maar ook gelet op de opbrengst van milieubelastingen in procenten van het bbp. Ik wijs erop dat het begrotingsakkoord 2013 en het regeerakkoord een aantal nieuwe fiscale vergroeningselementen bevatten. Het feit dat de fracties van de ChristenUnie en GroenLinks partners waren bij de totstandkoming van het Lenteakkoord, heeft daar zeker aan bijgedragen. Ik wijs op de verhoging van de energiebelasting op aardgas, het afschaffen van de vrijstelling van kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking, het afschaffen van het verlaagd tarief voor rode diesel, de verhoging van de accijns op diesel en lpg, de afschaffing van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers, de introductie van een verlaagd energiebelastingtarief voor lokaal opgewekte duurzame elektriciteit indien bewoners een corporatie vormen en last but not least de regeling opslag duurzame energie, de SDE-plusregeling. Als ik dit allemaal bij elkaar optel, zie ik niet veel mogelijkheden om een verdere vergroening door te zetten, want tegelijkertijd willen wij ook de belastingopbrengsten robuust houden en die niet laten eroderen door de introductie van nevendoelen naast de primaire doelstelling, het genereren van middelen voor de schatkist.

Wij moeten daarnaast kijken naar de internationale context en ons internationaal niet uit de markt laten prijzen. Wel pleit ik ervoor om in Europees verband, in het kader van de besprekingen over de energiebelastingrichtlijn, de minimumtarieven op te hogen. Als andere landen in Europa dat eveneens doen – wij zien dat de desbetreffende landen bij het op orde brengen van hun begroting ook naar dit soort belastingmaatregelen kijken – kunnen wij op dit terrein misschien weer een stapje bij zetten.

De heer Ester (ChristenUnie):

De heer Weekers verwijst terecht naar het Lenteakkoord, maar daar heeft hij ook een heleboel uitgehaald, wat niet aan de orde komt. Ook vorig jaar, bij de bespreking van het Belastingplan 2012, zijn er een aantal maatregelen uitgenomen. Het is een verwarrend signaal naar consumenten als de milieubelastingmaatregelen niet meer gehanteerd worden. Aan de ene kant zeggen wij dat Nederland en de Nederlandse economie willen inzetten op duurzaamheid, maar aan de andere kant worden maatregelen weer weggenomen. Dat is verwarrend.

Staatssecretaris Weekers:

Het staat mij niet een-twee-drie bij welke duurzaamheidsmaatregelen in de fiscaliteit worden teruggedraaid. De heer Ester moet mij op dit punt even helpen. Hij merkte in zijn bijdrage in eerste termijn op dat er niets gedaan wordt aan het groene beleggen, maar dat is niet juist. Afgesproken is dat sociaalethisch beleggen, cultureel beleggen en dergelijke worden afgeschaft, maar dat het groen beleggen op het niveau van 2013 blijft bestaan. Die afspraak is in het voorjaar in het Lenteakkoord vastgelegd en die is niet teruggedraaid in het regeerakkoord en ook niet in het Belastingplan 2013.

De heer Ester (ChristenUnie):

Het ging mij vooral om de sociaalethische component. In het Belastingplan 2012 zijn een aantal milieubelastingen op voorstel van het kabinet afgeschaft. Van de zes milieubelastingen zijn er drie gesneuveld. Het gaat mij vooral om de continuïteit van het denken over duurzaamheid en fiscaliteit in Nederland. Ik begrijp dat het ingewikkeld en moeilijk is, maar tegelijkertijd is het niet alleen iets wat geld kost. Door het slim inzetten van fiscale instrumenten op het terrein van duurzaamheid en vergroening kunnen wij de Nederlandse economie veel sterker maken. Daar kunnen wij ook geld mee verdienen, want het jaagt innovatie aan.

Staatssecretaris Weekers:

Wij hebben vorig jaar de verpakkingenbelasting en de grondwaterbelasting afgeschaft. Ik ben blij dat dit is gebeurd, want in elk geval de verpakkingenbelasting stond in de top drie van ergernissen van het bedrijfsleven. Die belasting functioneerde niet goed en droeg onvoldoende bij aan het doel, maar bracht wel de nodige bureaucratie en administratieve lasten mee. Voormalig collega Atsma van Infrastructuur en Milieu heeft samen met het bedrijfsleven een nieuw systeem ontwikkeld, dat ervan uitgaat dat het bedrijfsleven aan zijn rapportageplicht voldoet, een inspanning levert om verpakkingen terug te brengen en ook een bijdrage levert aan het tegengaan van het zwerfafval. Ik vind dat een voorbeeld van het introduceren van een veel slimmere maatregel dan de belastingmaatregel die wij hadden.

Ik heb de vorige keer ook voorgesteld de leidingwaterbelasting af te schaffen. Dat zou het leidingwater goedkoper maken, wat een positief effect heeft op de koopkracht van mensen. Bij de totstandkoming van het Lenteakkoord is ervoor gekozen om die belasting nog even te laten bestaan. Vorig jaar heb ik tevens voorgesteld om het Eurovignet af te schaffen. Daarvan is bij het Lenteakkoord afgesproken om dat voorlopig nog even te laten bestaan. Dat is gedaan om budgettaire redenen, uit milieuoverwegingen – ik wijs op het level playing field met Duitsland en de Maut – en omdat ook België het Eurovignet heeft. Het Eurovignet is niet de beste manier om belasting te heffen, want het is erg eendimensionaal. Er wordt geen variatie aangebracht in de mate van vervuiling van de vrachtauto en het brengt enorm hoge perceptiekosten mee. Dus ook op dit punt moeten wij bekijken of wij geen alternatief kunnen bedenken dat uiteindelijk het milieu helpt, de schatkist niet schaadt en het bedrijfsleven de juiste prikkels geeft en niet onnodig opzadelt met administratieve lasten. Op die wijze wil ik daar de komende jaren mee verder gaan.

De voorzitter:

Mijnheer de staatssecretaris, hoeveel tijd denkt u nog nodig te hebben?

Staatssecretaris Weekers:

Ik denk dat ik nog een kleine vijf minuten nodig heb, misschien ietsje minder.

De voorzitter:

Graag. Dan zit u op 90 minuten.

Staatssecretaris Weekers:

De heer Van Boxtel heeft gevraagd of ik van plan ben een heffing in te voeren op het storten of verbranden van stoffen die hergebruikt kunnen worden. Dat voornemen heb ik niet. Vorig jaar heb ik de afvalstoffenbelasting afgeschaft. Ik wijs erop dat hier een paar jaar geleden nog 177 miljoen euro in omging en dat dit in 2010 al was teruggelopen naar 42 miljoen euro. Het ging om een heel kleine heffing en daar moeten wij geen aparte rijksbelasting voor overeind houden. In Nederland wordt 80% van het afval gerecycled. De doelstelling van het kabinet is om dit te verhogen naar 83% in 2015. Daar hebben wij geen heffing voor nodig.

De heer Van Boxtel vraagt wat het zou kosten om noodlijdende culturele instellingen een halfjaar vrij te stellen van btw-verplichtingen. Dat is simpelweg niet mogelijk. Volgens de Europese btw-richtlijn kun je kiezen voor het algemene tarief of voor het verlaagde tarief. Er is een jaar gekozen voor het algemene tarief. Dat is nu weer teruggebracht naar het verlaagde tarief. De richtlijn voorziet niet in de mogelijkheid om tot een vrijstelling te komen, nog los van het budgettaire aspect. Als het niet kan en mag, kom je niet toe aan de vraag.

Mevrouw De Boer en de heer Van Boxtel hebben vragen gesteld over de BIG-geregistreerde artsen. De maatregel vloeit voort uit het Lenteakkoord en is goed uitvoerbaar. Als het meest kenmerkende element van de medische dienst vrijgesteld is van btw-heffing, is de hele dienst vrijgesteld; als het meest kenmerkende element belast is, is ook de gehele dienst belast. Ik voel niet voor een vrijstelling van alle medische diensten van BIG-geregistreerde artsen. Daarmee zouden wij weer uitkomen op de huidige regeling, met alle problemen van dien.

Mevrouw De Boer vraagt of de minister van VWS gaat kijken naar beroepsgroepen die onder de Wet BIG vallen. VWS is op dit moment bezig met de evaluatie van de Wet BIG. Die evaluatie wordt medio 2013 afgerond. In samenhang met deze evaluatie wordt de positie van een aantal medische beroepsgroepen bezien dat nu niet onder de Wet BIG valt. Als VWS bepaalde artsen en hun handelingen onderbrengt in dat BIG-register, stel ik mij voor dat ik dat fiscaal volg. Ik moet dan natuurlijk nog wel een budgettaire opgave invullen, maar dat lijkt mij de zuiverste vorm. Het is niet aan mij of aan de Belastingdienst om te gaan kijken wat medisch verantwoord is. Daar komen wij niet uit.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Voorzitter. Dat laatste ben ik helemaal eens met de staatssecretaris. Ik denk inderdaad dat het in de basis bij VWS geregeld moet worden en dat de btw-heffing dit dan volgt.

De staatssecretaris zegt ook dat er geen uitvoeringsproblemen zijn omdat het meest kenmerkende deel van de verrichtingen bepaalt of er sprake is van een btw-heffing. In de 70 mails en brieven die wij hebben ontvangen, wordt echter gesteld dat er wel degelijk uitvoeringsproblemen zijn en dat de Belastingdienst nog broedt op een antwoord op de vraag waar precies de grens gelegd moet worden bij de gemengde consulten. Is dit onjuist?

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb aangegeven dat de maatregel goed uitvoerbaar is. Dat wil echter niet zeggen dat er in concrete gevallen geen discussie kan bestaan. Ik wijs erop dat de huidige regeling waarbij ook niet BIG-geregistreerde artsen van de btw-vrijstelling gebruik konden maken, in de praktijk tot heel veel uitvoeringsvraagstukken en tot heel veel procedures heeft geleid. Steeds meer alternatieve behandelaars claimden op basis van het gelijkheidsbeginsel de btw-vrijstelling. De uitvoeringsproblemen worden nu een stuk geringer.

Ik wil graag schriftelijk of in tweede termijn terugkomen op de vraag, of er een uitvoeringsbesluit moet komen van de Belastingdienst over de wijze waarop "het meest kenmerkende" wordt ingevuld.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter. Ik ga dan niet meer door op de uitvoering. Ik snap ook dat de staatssecretaris zegt dat de minister van VWS aan zet is als het gaat om de vraag wie wel en wie niet in het BIG-register staan. Ik begrijp echter niet dat de staatssecretaris toch doorgaat met deze maatregelen, ook al geven die allerlei uitvoeringsgedoe. Hij had ook gewoon vrijstelling kunnen verlenen aan alle artsen die nu BIG-geregistreerd zijn. Dan had hij al deze ellende niet naar zich toe gehaald en hadden ook veel uitvoeringsdisputen met de Belastingdienst kunnen worden voorkomen. De staatssecretaris had gewoon kunnen zeggen dat de minister straks met een nieuwe lijst komt en dat hij die dan gaat hanteren. Nee, hij kiest ervoor om nu eerst op ramkoers te gaan met heel veel mensen die in de praktijk werken en de zaak later eventueel terug te draaien. Ik begrijp dat gewoon niet.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Ik zit helemaal niet op ramkoers. Dit voorstel is een onderdeel van het Lenteakkoord. Ook de fractie van D66 heeft daarvoor getekend. Wij hebben dat in het voorjaar behandeld. In dit belastingplan staat geen enkele maatregel hieromtrent genoteerd. De Kamerleden krijgen brieven en die krijg ik natuurlijk ook. De gesuggereerde oplossing is echter geen oplossing voor het probleem, want die leidt tot zaken die juridisch uiteindelijk niet houdbaar zijn. Anderen gaan dan ook dat recht claimen. Zij zeggen dat zij precies hetzelfde doen. Ik geef het voorbeeld van een arts/acupuncturist die als huisdokter functioneert en daarnaast acupunctuurbehandelingen verricht. Dat zou in de oplossing van de heer Van Boxtel vrijgesteld zijn. Per 1 januari aanstaande zijn de huisartsactiviteiten vrijgesteld en de acupunctuurbehandelingen belast. Als er sprake is van een gemengd karakter wordt gekeken wat het meest kenmerkende element is. Is het meest kenmerkende element die BIG-geregistreerde dienst, dan is het onbelast. Is het meest kenmerkende element acupunctuur, dan is het belast.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik moet wel bezwaar aantekenen tegen de redenering van de staatssecretaris. Mijn pleidooi was erop gericht het even eenvoudig te houden door het te beperken tot de BIG-geregistreerde artsen. De staatssecretaris zegt dat anderen dan ook een claim kunnen leggen. Nee, die kunnen geen claim leggen. Als iemand niet BIG-geregistreerd is, kan hij geen claim leggen. Het zou de staatssecretaris een hoop disputen besparen met uitvoerende medici die naast de reguliere geneeskunde ook iets alternatiefs doen. Ik zeg er meteen bij dat ik niet van de kwakzalverij ben, maar ik vind wel dat de staatssecretaris in de uitvoering heel veel problemen naar zich toe haalt. Hij had ervoor kunnen kiezen om artsen die ook alternatieve geneeskunde uitoefenen en wel BIG-geregistreerd zijn, niet extra te belasten en af te wachten waarmee de minister van VWS straks komt in het nieuwe BIG-register. Dat was een stuk eenvoudiger geweest, maar de staatssecretaris persisteert en begint er niet aan. Ik vind dat niet goed, maar ik accepteer het. De staatssecretaris moet echter niet redeneren zoals hij zojuist deed, want dat klopt niet.

Staatssecretaris Weekers:

Met alle respect, die redenering klopt in mijn ogen wel, maar misschien ben ik onvoldoende duidelijk geweest. De Belastingdienst moet toetsen of het neutraliteitsbeginsel van toepassing is. Uiteindelijk gaat het in de btw-heffing om het soort prestatie dat wordt geleverd. Als die BIG-geregistreerde arts – bijvoorbeeld de huisarts, de chirurg et cetera – werkt volgens zijn BIG-registratie, is dat geen probleem. Veronderstel dat ik tegen een arts die ook andere diensten verricht die niet zijn vrijgesteld, zeg dat hij deze diensten zonder deze met btw te belasten mag leveren omdat hij toevallig een BIG-registratie heeft. Dan krijgt de Belastingdienst alle anderen op zijn dak die vergelijkbare prestaties leveren maar geen BIG-registratie hebben. Die doen dan een beroep op het neutraliteitsbeginsel en vragen de Belastingsdienst hen ook onbelast te laten. Ik heb daar juridisch geen mogelijkheden voor. Als ik de heer Van Boxtel al ter wille zou willen zijn, kan dat juridisch niet want dat zou heel veel rechtszaken uitlokken. Er zijn nog heel wat vraagstukken en per 1 januari aanstaande blijven er natuurlijk ook nog wel uitvoeringskwesties, maar die zijn er minder dan nu. Als ik het zou doen op de wijze zoals de heer Van Boxtel suggereert, dan zouden de uitvoeringsproblemen alleen maar groter worden en dat wil de heer Van Boxtel ook niet.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Essers om de giftenaftrek te verruimen. De heer Essers kent de bezwaren die daartegen bestaan. De verschillen tussen anbi's en sbbi's zijn door mijn ambtsvoorganger om goede redenen aangebracht en de anbi is verscherpt. Het verruimen van de vrijstelling of het weghalen van de drempel kost honderden miljoenen. Ik zou van de heer Essers willen weten hoe hij dat wil betalen.

De heer Ester heeft gevraagd of er garanties zijn dat Caraïbisch Nederland de verlaging van de algemene bestedingsbelasting daadwerkelijk doorgeeft aan de consumenten. Een 100%-garantie is er natuurlijk niet, maar ik heb wel met de bestuurders van de eilanden afgesproken dat zij prijscontroles zullen doorvoeren en stimuleren. Ook zij vinden het belangrijk dat uiteindelijk het voordeel bij de consumenten terechtkomt. Ik heb er overigens ook vertrouwen in dat dit zal gebeuren.

De heer Van Strien heeft ook een aantal vragen gesteld over de belastingmaatregelen voor de BES-eilanden. Ik wil even op het volgende wijzen. Wat ik niet doe, is de burgers en bedrijven op de BES-eilanden een nettolastenverlichting bieden. Ik houd me aan de afspraken die zijn gemaakt bij de introductie van een nieuw fiscaal stelsel voor de BES-eilanden. Dat nieuwe stelsel moest economisch effectief zijn voor de eilanden en er moest een zekere budgettaire opbrengst uitgehaald worden. Daarbij houd je uiteraard ook rekening met de inflatie. Dit zou een jaar na invoering worden gemeten. We zien dat, als de vastgoedbelasting daadwerkelijk wordt opgelegd en geheven, en daar is men nu druk mee bezig, we uiteindelijk na alle taxaties veel meer binnenhalen dan is afgesproken. De afspraak is dat dit op een of andere manier wordt teruggesluisd. Ik heb met de bestuurders van de BES-eilanden goed overleg gehad, waardoor we met een pakket hebben kunnen komen dat de Kamer in het Belastingplan aantreft. Het is een evenwichtig pakket dat tegemoetkomt aan de wensen die er leven en die invulling geven aan de afspraken die in het verleden zijn gemaakt.

Dan schakel ik nu over naar de laatste vragen, namelijk die rond de eigen woning en de verhuurderheffing. De heer Ester noemt het wetsvoorstel herziening fiscale behandeling eigen woning complex en vraagt hoe dit scoort op de uitvoerbaarheid met het oog op het Integraal Afwegingskader. In lijn met dat Integraal Afwegingskader is in de memorie van toelichting een uitgebreide paragraaf "uitvoeringsaspecten" opgenomen. Daar is ook opgesomd waarom dit wetsvoorstel vanuit uitvoeringsperspectief de voorkeur verdient. We betalen rente en dat blijft in beginsel de fiscaal aftrekbare rente; wat dat betreft is er geen verschil met de oude regeling. De financiële instellingen renseigneren de relevante gegevens aan de Belastingdienst. Daarover zijn goede afspraken gemaakt. Het voorinvullen van de aangifte blijft daarmee mogelijk. Daarnaast zijn er meer mogelijkheden tot toezicht op de aftrek van rente op leningen die worden gesloten met niet-financiële instellingen. Dat neemt niet weg dat dit totale pakket uiteindelijk wel leidt tot meer uitvoeringskosten bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft aangegeven dat diverse varianten denkbaar zijn, maar deze variant is voor hen uitvoeringstechnisch het meest verkieslijk.

De heer Essers vroeg in het kader van het wetsvoorstel verhuurderheffing naar een vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor woningbouwcorporaties voor zover ze zich met sociale huisvesting bezighouden. Ik heb zelf geen sterke gevoelens over het al dan niet belasten van de sociale volkshuisvesting in de winstsfeer, maar ik wijs erop dat in 2008 de integrale belastingplicht is ingevoerd door het toenmalige kabinet-Balkenende/Bos. Ik kan niet ontkennen dat een en ander voor een belangrijk deel was ingegeven door budgettaire overwegingen; daar is gewoon geld voor ingeboekt. Daarnaast speelde nog een aspect van staatssteun, zijnde een Europees dossier dat we overigens ook zien bij het dossier Belastingplicht overheidsbedrijven. Dat is een discussie die ik ook graag met de heer Essers wil voeren. Als je die zaak nu wilt veranderen en als je af wilt van die integrale belastingplicht, en deze moet alleen nog maar partieel en voor de commerciële aspecten zijn, dan kom ik in een heel lastige discussie met Brussel terecht over staatssteun. Bovendien kom ik in een lastige discussie terecht met mijn buurman op de gang, namelijk de minister van Financiën die zal vragen om dat wel even te dekken, want het zal uit de lengte of uit de breedte moeten komen.

Waar ik geen enkele moeite mee heb, is om als collega Blok met een aantal plannen en ideeën komt rondom de woningbouwcorporaties, waarbij in taakstelling misschien zaken veranderen of waarbij enkele andere aspecten die het karakter van staatssteun hebben fors worden afgebouwd, zoals de garantiestellingen, de discussie aan te gaan. Maar dan heb je het ook echt over zo'n dienst van algemeen economisch belang, zoals dat geloof ik heet, dit is dan ook buitengewoon goed afgebakend, en je hebt ook echt aanleiding, want de ene staatssteun wordt weggehaald en daarom is er ruimte voor wat anders. Die toezegging wil ik dus wel doen, waarmee ik overigens niet de verwachting wil wekken dat ik het wel zal veranderen. Op zichzelf sta ik open voor die discussie, maar ik wijs daarbij op die twee dingen: de staatssteun in relatie tot de inhoud van het dossier en de budgettaire gevolgen, want die zullen toch door iemand moeten worden opgevangen.

De heer Essers (CDA):

De budgettaire aspecten herken ik heel sterk en dat was ook nou net de reden waarom we bij de behandeling van het Belastingplan 2008 in deze Kamer een motie hebben aangenomen die de regering opriep om onderzoek te doen naar de belastingheffing van corporaties in zijn algemeenheid. We hebben dat toen gekoppeld aan een maatschappelijke onderneming, maar die is er nooit gekomen. Het was wel een heel moeizame beslissing voor deze Kamer en omdat het onderdeel uitmaakte van het Belastingplan, zijn we er uiteindelijk mee akkoord gegaan.

Die budgettaire aspecten begrijp ik dus, maar wat ik nog steeds niet begrijp, en ik hoop dat de staatssecretaris mij daarmee kan helpen, is dat er verboden staatssteun zou zijn als je fiscale boekwinsten, want meer is het niet, van sociale woningverhuur in een heffing gaat betrekken. Zijn er landen waar dat ook gebeurt? Als je kijkt naar het karakter van de winstbelasting en de vennootschapsbelasting, zou ik denken dat je alleen maar winsten belast die te relateren zijn aan commerciële activiteiten. Dan heb je ook een level playing field met echte commerciële nv's en bv's. Maar zijn er nu echt landen met sociale woningverhuur die fiscale boekwinsten belasten?

Staatssecretaris Weekers:

Die informatie heb ik niet paraat. Ik zou dan nog even heel goed moeten kijken naar de manier waarop men in andere landen de sociale volkshuisvesting heeft georganiseerd. Wel weet ik van een discussie die wordt gevoerd door Europa, namelijk over de belastingplicht van overheidsbedrijven. De Commissie vindt dat overheidsbedrijven of overheden die diensten verrichten die niet in een aparte entiteit zijn ondergebracht, belasting moeten afdragen.

De heer Essers (CDA):

Maar dat begrijp ik heel goed, want daar concurreren ze.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb in 2008 het wetsvoorstel dat de integrale belastingplicht voor woningbouwcorporaties regelt niet zelf behandeld. Mij staan dus niet alle overwegingen en argumenten helder voor de geest. Ik constateer alleen dat de wissel op dat moment is omgezet. Mijn ervaring met Brussel is als volgt. Als je, al dan niet onder druk van Brussel, de wissel omzet daar waar mogelijk sprake is van staatssteun, is er eigenlijk geen weg meer terug. Ik laat me er daarbij nog niet over uit óf er sprake is van staatssteun. Je kunt de wissel niet op een later moment omzetten, tenzij je met heel goede redenen komt. Een van die redenen zou kunnen zijn dat we ons sociale volkshuisvestingsbestel anders gaan inrichten. Daar ga ik echter niet over. Dat is aan collega Blok. Het is mogelijk dat de markt er straks totaal anders uitziet dan nu en dat een aantal corporaties ook best een gemengd karakter heeft. De vraag kan dan zijn welk onderdeel je waaraan toerekent. Als de zaak er straks inderdaad anders uitziet, ben ik gaarne bereid om deze discussie met de heer Essers en de hele Kamer te voeren.

De heer Essers (CDA):

We hebben ons gisteren heel veel zorgen gemaakt over de positie van de woningcorporaties, en daarvan afgeleid ook over de posities van de bouwwereld en de woningmarkt. Dat zal ook vandaag weer blijken. Ik denk dat dit nou een uitgelezen manier is om deze instellingen tegemoet te komen. Ik zou het zeer op prijs stellen als de staatssecretaris mij een overzicht stuurt van landen waarin een soortgelijk systeem wordt gehanteerd. Misschien ook komen we erachter dat de stelling dat geen sprake is van verboden staatssteun helemaal niet zo gek is. Dat kunnen we dan opnieuw aan Brussel voorleggen.

Staatssecretaris Weekers:

Er wordt in politiek Den Haag al jarenlang gesproken over afroming van woningbouwcorporaties. Daartoe zijn tal van maatregelen ingezet, zoals de heffing van mevrouw Vogelaar en de integrale belastingplicht. Als ik in het dossier zie wat er tot nu toe is opgehaald, vind ik dat bitter weinig. Ook de integrale belastingplicht heeft niet opgeleverd wat het toenmalige kabinet dacht dat deze maatregel zou opleveren. Een reden daarvoor is simpelweg dat daarop geconstrueerd is. Er zijn procedures gevoerd, waarbij woningcorporaties hebben aangegeven dat zij in feite algemeen nut beogende instellingen zijn. De corporaties hebben er dus op tal van manieren voor gezorgd dat er over die winst niet werd afgerekend.

In het vorige regeerakkoord, het huidige regeerakkoord en in het Lenteakkoord staan additionele maatregelen die bedoeld zijn om geld bij woningbouwcorporaties op te halen. Je kunt het daarmee eens of oneens zijn. We hebben echter een integrale belastingplicht. Die wordt in de drie genoemde akkoorden niet ter discussie gesteld. Wel wordt een verhuurderheffing opgelegd. Je kunt dan nu niet zeggen dat die vennootschapsplicht een belemmering vormt voor investeringen. Juist als corporaties investeren, komen ze misschien niet aan winst maken toe. Die verhuurderheffing mag men van de Vpb aftrekken. Als het doel is om de lastendruk voor corporaties te verlagen, staat dat haaks op het regeerakkoord. Daarin staat namelijk dat we die lastendruk willen verhogen. Als je de druk wilt verlagen, is de vraag waar je het geld vandaan haalt. Die discussie kunnen we voeren, maar ik zou daar graag een aantal suggesties bij krijgen.

Minister Blok:

Voorzitter. Ik wil allereerst de leden bedanken voor hun vriendelijke woorden van welkom bij mijn eerste optreden als minister. De heer Putters wees erop dat ik hier al wel twee keer heb mogen staan bij het verdedigen van een initiatiefwet. Het eerste optreden als minister is toch bijzonder. Overigens is deze dag ook om een andere reden bijzonder voor mij. Het is namelijk de eerste dag in mijn leven waarop ik een leesbril nodig heb. Waarschijnlijk ben ik niet de enige in deze zaal, maar toch. Het is zo'n moment dat je even bijblijft.

Ik spreek veel waardering uit voor de enorme inzet en ook het tempo waarmee u de beide wetsvoorstellen die ik hier mag verdedigen, heeft willen behandelen. Binnen een maand na de aanvaarding in de Tweede Kamer hebben we hier twee schriftelijke ronden behandeld. Dat is voorwaar een hele klus.

De woningmarkt leeft begrijpelijkerwijs juist in uw Kamer enorm. Naar aanleiding van een motie van de heer Kuiper stuurde het vorige kabinet in mei een uitgebreide brief over de toekomst van de hypotheekrenteaftrek naar de Kamer. Een aantal componenten uit die brief herkent u in de wet die nu voorligt, waaronder de annuïtaire aflossing. Daarnaast is de overdrachtsbelasting met het Lenteakkoord structureel verlaagd naar 2%. In het regeerakkoord zijn die componenten overgenomen.

Het huidige kabinet heeft daaraan toegevoegd dat de rente op een restschuld gedurende tien jaar aftrekbaar is. Het is ervan overtuigd dat het voor de doorstroming op de woningmarkt heel belangrijk is dat mensen met een restschuld die mogelijkheid tot aftrek hebben. Daarnaast hebben we in het regeerakkoord 20 miljoen gevonden om startersleningen mogelijk te maken. Starters zijn ontzettend belangrijk om weer beweging in de woningmarkt te krijgen. Daarnaast bevat het regeerakkoord een aantal maatregelen voor de huursector. Ook daarover spreken we nu met elkaar.

Ik begin met de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning. Daarbij spreek ik eerst over de toekomstbestendigheid van de regeling. Velen hebben daar terecht vragen over gesteld. Vervolgens ga ik in op het onderscheid tussen bestaande en nieuwe gevallen, de positie van starters, en de positie van bestaande gevallen. Daarna beantwoord ik een aantal andere vragen en vervolgens ga ik in op de verhuurderheffing.

Ik denk dat de kern van de bijdrage van de heer Essers heel terecht was hoe we het vertrouwen in de woningmarkt terugkrijgen. Dat is ook voor het kabinet en voor mij het kernpunt. Hoe zorgen we voor vertrouwen in dit pakket voor de woningmarkt en voor het bieden van zekerheid op de lange termijn? Dat geldt specifiek voor de hypotheekrenteaftrek, maar ook voor de huuraspecten. Vertrouwen is belangrijk omdat dit een onderwerp is dat iedereen raakt. Je huis is de plaats waar je thuiskomt. Het is een onderwerp dat ons persoonlijk raakt. Ook is het een onderwerp waar wij in het land allemaal terecht op worden aangesproken, of dat nou gebeurt bij politici in een zaal of gewoon in de rij bij de supermarkt.

Zeker in het afgelopen jaar zijn er ontzettend veel plannen over elkaar heen gebuiteld. Het was de heer Essers die daarop wees. Eigenlijk is er sprake van een soort plannendichtheid. Dat illustreert nog eens de enorme urgentie die in de samenleving wordt gevoeld om nu tot een aanpak van de woningmarkt te komen. Dat is natuurlijk winst. Om vertrouwen te krijgen, moeten we echter het einde van de discussie bereiken en een heldere koers uitzetten. Dat vind ik een belangrijke opgave voor het kabinet, en specifiek voor mijzelf en mijn portefeuille Wonen.

De wetsvoorstellen die nu voorliggen, vinden hun oorsprong nog deels in het vorige regeerakkoord, maar toch vooral in het Begrotingsakkoord. Dat werd vorig jaar in april gesloten in een bijzondere vorm van politieke verantwoordelijkheid. U herinnert zich waarschijnlijk nog de beelden van Jan Kees de Jager die pendeldiplomatie bedreef tussen verschillende fracties. Gelukkig waren zij bereid om hun verantwoordelijkheid te nemen en lastige maatregelen voor hun rekening te nemen, hoe verschillend ze ook in de politiek staan. Dat deden ze om Nederland financieel weer op orde te krijgen. Ik denk daar nog steeds met zeer veel waardering aan terug. Ik merkte ook bij de behandelingen aan de overkant dat de betrokken fracties nog steeds dat commitment delen. Uiteraard maakt u uw eigen afweging, maar ik hoop iets van het gevoel van dat Lenteakkoord ook hier terug te vinden.

Het spreekt voor zich dat de twee zeer ingrijpende wetsvoorstellen die hier voorliggen uitleg behoeven, en dat het kabinet in de komende jaren een vinger aan de pols wil houden bij de uitwerking. Waar dat mogelijk was, heb ik in de afgelopen weken scherpe randjes bijgevijld. Nog maar twee weken geleden deed uw Kamer nadrukkelijk het verzoek om extra tijd te bieden aan mensen met een aflossingsvrije hypotheek die bij nader inzien toch willen aflossen middels een kapitaalverzekering. Inmiddels had een aantal banken namelijk te maken met zoveel belangstelling voor hypotheken dat het ze niet meer lukt om al die aanvragen te behandelen. Ik heb uw verzoek goed gehoord en ik heb vorige week, samen met collega Dijsselbloem, bekend kunnen maken dat we die gelegenheid nog drie maanden bieden om mensen te helpen. Daarmee maken we het belangrijke doel van aflossen ook voor bestaande gevallen gemakkelijker. Dat type maatregelen heb ik genomen om de landing van beide ingrijpende wetsvoorstellen mogelijk te maken. Ik ben er echter van overtuigd dat het nu van groot belang is dat we helderheid bieden door beide maatregelen op dit moment en op deze manier door te voeren.

De heer Van Strien (PVV):

De minister zegt dat hij drie maanden extra tijd heeft gegeven. Dat lijkt me heel goed, maar waarom drie maanden? Ik heb namelijk begrepen dat voor een heleboel mensen die drie maanden ook nog krap is. De regering zou er eigenlijk geen enkele moeite mee moeten hebben om er bijvoorbeeld een jaar van te maken, want het alternatief dat mensen met hun aflossingsvrije hypotheek blijven zitten, is altijd duurder. Waarom trekt de regering er niet een heel jaar voor uit?

Minister Blok:

Ik heb de banken hier uitgebreid over gesproken, maar ik heb geen signalen gekregen dat drie maanden onvoldoende zouden zijn voor de groep waar het nu om gaat. We moeten ons realiseren dat de maatregel, het verplicht annuïtair aflossen, al sinds april bekend is. Hij is nog niet in wetgeving vastgelegd, maar het was wel duidelijk dat hij zeer brede politieke steun had. Hij kwam ook terug in de verkiezingsprogramma's, dus voor het publiek is het geen verrassing. Er zijn ook veel mensen die al eerder om die reden een kapitaalpolis hebben afgesloten. Ik heb van de banken, die uiteindelijk de producten moeten verkopen, het signaal gekregen dat men hier heel goed mee uit de voeten kan.

Dan vraagt een groot aantal sprekers, met name mevrouw Sent en de heer Essers, waarom de andere maatregel over de hypotheekrenteaftrek nu niet wordt meegenomen: het geleidelijk afbouwen van aftrek in de hoogste schijf en de opbrengst teruggeven in de verlenging van de derde schijf. Dat heb ik niet gedaan om de volgende reden. Ik wees er al op dat ik veel van de Eerste Kamer gevraagd heb om in korte tijd twee complexe wetsvoorstellen te behandelen. Ik wilde nu die dingen aan de Kamer voorleggen die naar mijn stellige overtuiging echt in 2013 moeten ingaan. De maatregel die enkele Kamerleden noemden, is voorzien voor 2014. Ik denk dat het ook voor het parlementaire proces zuiver is om elkaar de gelegenheid te bieden deze maatregel zorgvuldig te behandelen.

De heer Essers vroeg specifiek of aflossen tot 50% van de schuld niet voldoende zou zijn. Voor de goede orde: het wetsvoorstel raakt niet aan de mogelijkheid om een ander type te kiezen. Het is geen productdwang. Het wetsvoorstel raakt aan de aftrekbaarheid. Voor de aftrekbaarheid wordt aangegeven dat de hypotheek ten minste annuïtair afgelost moet kunnen worden. Eigenlijk keren we daarmee terug naar een situatie die heel lang gebruikelijk was in Nederland. Althans, mijn ouders vertellen nog wel eens over vroeger: je had eerst de woningnood, dan kreeg je na een lange wachtlijst misschien een huurwoning, en daarna ging je sparen en nam je een annuïtaire hypotheek. Daar is Nederland heel lang gelukkig mee gebleven, totdat steeds ingewikkelder fiscale constructies ontstonden. Ook internationaal is het zeer gebruikelijk om de hypotheek af te lossen. Er wordt door het buitenland met enige verbazing naar de aflossingsvrije hypotheek in Nederland gekeken. Die verbazing zou tot daaraan toe zijn, als het niet zo was dat die verbazing in deze financieel onrustige tijden ook leidt tot wantrouwen richting Nederlandse banken. Dat wantrouwen vertaalt zich in problemen met de funding en die krijgen we uiteindelijk allemaal terug als wij als hypotheekvrager naar een bank gaan of als ondernemer een krediet nodig hebben. Met het oog op de financiële stabiliteit is het naar mijn overtuiging winst dat Nederlandse hypotheken worden afgelost, zoals internationaal gebruikelijk is.

De heer Essers (CDA):

Het probleem van de hypotheekrenteaftrek zoals we die afgelopen tien jaar hebben gehad, was dat je als fiscaal onnozel werd beschouwd als je eigen vermogen gebruikte om een lagere hypotheekrenteschuld te hebben. Dat heb ik altijd vreemd gevonden. Maar slaan we nu niet wat door, als mensen in 30 jaar tot nul moeten aflossen om hun hypotheekrenteaftrek te behouden. Waar komt die harde rigiditeit vandaan, terwijl voorheen alles mogelijk was? Waarom zouden we niet wat flexibeler zijn met de aflossingsgrens, en de periode van 30 jaar iets flexibeler hanteren? Slaan we nu niet door naar de andere kant, waardoor je reële financiering met vreemd vermogen fiscaal belemmert?

Minister Blok:

Ik vind terecht dat u op het moment dat we een ingrijpende maatregel nemen, de kritische vraag stelt of de maatvoering juist is. Dat moeten we allemaal doen. Ik ging net in op de financiële stabiliteit. De vraag van de heer Essers richt zich vooral op de persoonlijke financiële huishouding. Al eerder is in de wetgeving vastgelegd dat na 30 jaar de hypotheekrenteaftrek helemaal eindigt. We merken dat een deel van het publiek zich dit niet realiseert. De maandlasten schieten ineens omhoog, als men een restschuld heeft na 30 jaar, want die is dan niet meer aftrekbaar. Het is niet onze taak om mensen die een dergelijke beslissing bewust nemen, vermanend toe te spreken, maar ik krijg veel signalen dat mensen het zich niet realiseren.

Een tweede afweging is dat we ons realiseren dat de pensioenvoorziening minder is dan in het verleden. De vorige generatie kon rekenen op 70% van het eindloon, maar voor de huidige generatie is dit niet meer de verwachting. Het zijn middenloonpensioenen geworden. De inperking van het Witteveenkader komt hier ongetwijfeld nog aan de orde, maar het is reëel om ervan uit te gaan dat veel mensen het financieel minder breed zullen hebben dan de huidige generatie ouderen. Ook daarbij past het vrij hebben van de eigen woning. De heer Essers heeft gelijk dat men technisch een andere keuze zou kunnen maken, maar die heeft wel budgettaire consequenties. Het betekent echter ook echt iets voor het huishouden dat op die manier te werk gaat. Om die reden vind ik het een uitgebalanceerd voorstel.

De heer Essers (CDA):

Ik wil één korte opmerking maken. Mensen werken steeds langer. De periode van 30 jaar is afgestemd op het klassieke patroon zoals we dat pakweg 10 jaar geleden hadden. We laten mensen steeds langer werken, dus dan ligt het voor de hand dat ze wat langer doen over de aflossing van hun schuld. Die 30 jaar is wat mij betreft niet heilig.

Minister Blok:

Dat is ook een wezenlijk aspect. Verschillende partijen hebben in hun verkiezingsprogramma gewezen op de mogelijkheid voor starters of voor mensen onder een bepaalde leeftijd om een langere looptijd te kiezen. Dat heeft budgettaire consequenties omdat je meer hypotheekrente kunt aftrekken over de volle looptijd. De rente bouwt geleidelijker af, wat voor de schatkist tot een grotere uitgave leidt. Ik ben het met de heer Essers eens dat een langere doorlooptijd in het kader van de levensloopgedachte mogelijk zou kunnen zijn: je legt ergens een leeftijdsgrens en daaronder kun je een langere looptijd kiezen. In deze financieel moeilijke tijden loop ik echter tegen het feit aan dat ik daar geen financiering voor heb.

De heer Bröcker constateert dat de fiscale behandeling van de eigen woning complex wordt. Anderen wezen daar ook op maar de heer Bröcker ging er het meest uitgebreid op in. Ik constateer dat vooral de producten de afgelopen jaren zeer ingewikkeld geworden zijn. Er zijn bijvoorbeeld allerlei typen beleggingsverzekeringen. Een spaarhypotheek is in zijn uitvoering ingewikkeld maar levert een helder eindbedrag op. Er zijn echter heel veel mensen die bij het afsluiten van een beleggingshypotheek ooit een berekening gezien hebben op basis van 8% rendement en een overwaarde die ze misschien zouden realiseren. Deze mensen komen voor een deel van een koude kermis thuis. Dergelijke producten worden door het wetsvoorstel niet verboden, maar we realiseren ons heel goed dat de keuze die we maken door fiscale faciliëring alleen voor ten minste annuïtaire aflossende hypotheken aan te bieden, tot een grote vereenvoudiging zal leiden. Voor een groot deel van het publiek betekent dat een grote vereenvoudiging. Ik heb ook de hoop – daarop ga ik de komende jaren ook nadrukkelijk monitoren – dat de totstandkoming van een standaardproduct de concurrentie aanwakkert. Bij standaardproducten wordt de distributie vaak makkelijker en wordt het voor concurrenten, zoals buitenlandse banken, makkelijker om zo'n product aan te bieden. Dat is een van de effecten die ik hier ook mee beoog. Een van de effecten die we bereiken, is juist vereenvoudiging.

De heer De Lange vroeg me, als ik het goed heb begrepen, waarom we niet een stap verder zijn gegaan en niet centraal hebben voorgeschreven welke hypotheeksoorten nog zijn toegestaan. Dat zou een inperking van de contractvrijheid zijn. De route die we nu kiezen, via de fiscale begunstiging, zal ongetwijfeld tot gevolg hebben dat er massaal zal worden gekozen voor eenvoudigere producten. Als iemand echter in het kader van zijn persoonlijke financiële planning zegt daarnaast toch een aflossingsvrije lening te willen hebben, dan zou ik niet weten waarom de overheid dat zou moeten verbieden. We zeggen dan echter wel: daar kun je geen fiscale aftrek op krijgen.

De heer De Lange en de heer Reuten vroegen of er niet een te scherp onderscheid ontstaat tussen de bestaande en de nieuwe gevallen. Er is gekozen voor de eerbiedigende werking van de bestaande gevallen. Ik ben ervan overtuigd dat het ook in juridische zin geen ongerechtvaardigd onderscheid is, omdat er een heel objectief verschil is tussen bestaande gevallen en nieuwe gevallen. De bestaande gevallen hebben op het moment waarop ze de hypotheek aangingen, keuzes gemaakt op grond van de toen geldende wetgeving en hun financiële situatie op dat moment. Op die basis hebben ze een inschatting gemaakt van hun vermogen om te kunnen terugbetalen. Als je deze mensen met ingrijpende wijzigingen zou confronteren, dan kunnen we niet uitsluiten dat ze financieel heel erg knel zullen komen te zitten, mogelijk zelfs zodanig dat ze de maandlasten niet meer kunnen dragen en het huis moeten verkopen. Dat zou ik echt onwenselijk vinden. Verder is er ook een juridische traditie van het respecteren van bestaande gevallen. Ik kan goed visualiseren wat het betekent voor mensen. Daarom vind ik het logisch dat we het onderscheid op deze manier maken.

De heer De Lange (OSF):

Ik begrijp de redenering die de minister ophangt. Die is helder genoeg. Maar als we het woord "hypotheekrenteaftrek" nu eens vervangen door "pensioenen", dan is het toch niet zo heel anders? Ook daarbij zijn heel heldere verwachtingen gewekt. Ook daarbij zijn heel veel mensen met hun financiële planning afgegaan op wat ze in redelijkheid konden verwachten. Bij dat onderwerp schroomt het kabinet niet om, in de woorden van de staatssecretaris, zeer ingrijpende maatregelen te nemen die op een zeer vergelijkbare manier een heel grote groep, namelijk 3 miljoen gepensioneerden, treffen. Dat zal bij de hypotheekrenteaftrek en het aanpakken van de bestaande gevallen overigens ook gebeuren. Kan de staatssecretaris uitleggen wat het verschrikkelijk principiële verschil is tussen wat hij voor ogen heeft bij de hypotheekrenteaftrek, namelijk het volledig beschermen van de bestaande rechten zonder welke ingreep dan ook, en wat hij bij de pensioenen beoogt? Ik weet dat de pensioenen vandaag niet als zodanig als onderwerp op de agenda staan, maar het moet me toch van het hart dat dit bij mij tot totaal onbegrip leidt.

Minister Blok:

Ik kijk even naar de voorzitter. Ik wil wel even kort ingaan op de pensioenen als hij mij dat toestaat. Dat is het geval. De heer De Lange weet van een vorig optreden dat dit onderwerp me zeer aan het hart gaat. Mijn beide initiatiefwetsvoorstellen gingen daarover. Ook bij de oudedagsvoorziening wordt gewerkt met uitgebreide overgangstermijnen. De AOW-leeftijd wordt zeer geleidelijk verhoogd. Dat is ook allang aangekondigd. Het Witteveenkader, zoals geschetst in het regeerakkoord, wordt vanaf een bepaalde datum minder ruim, maar dat betekent niet dat al betaalde pensioenen daardoor beperkt zouden worden. Dus ook hierbij wordt gewerkt met een overgangstermijn, maar ongetwijfeld wordt daar ook in dit huis nog uitgebreid over gediscussieerd. De heer De Lange heeft gelijk: ook dat is een zeer wezenlijk onderwerp.

De heer Reuten (SP):

Ik begrijp de overwegingen van de minister over dat respecteren et cetera, maar het gaat in feite om een afweging tussen enerzijds discriminatie en anderzijds hetgeen hij noemt. In die afweging zegt hij: die discriminatie kan me niet schelen, ik leg alle accent op het respecteren van oude rechten. Daarom heb ik gevraagd of hij met die twee punten niet tot een andere afweging had kunnen komen. Hij negeert nu één kant.

Minister Blok:

De heer Reuten formuleert het scherp. Dat mag. Ik heb echter niet gezegd dat het me niet kan schelen. Het gaat hier om een heel grote ingreep op een belangrijk onderwerp. Daarover verschillen we niet van mening. Er is echter een zeer objectief verschil tussen bestaande hypotheken en het aangaan van een nieuwe hypotheek of het verhogen van een bestaande hypotheek wegens een verhuizing of om een andere reden. Ook voor dat laatste geldt na 1 januari de verplichting tot annuïtair aflossen. Er is een wezenlijke onderscheid. Mensen met een bestaande hypotheek hebben op die basis hun woonlasten, hun vermogen om terug te betalen, berekend en kunnen dat niet veranderen zonder ingrijpende maatregelen, waaronder mogelijk zelfs verkoop. Bij het aangaan van een nieuwe hypotheek gaat het echt om een nieuwe beslissing.

De heer Essers vroeg met betrekking tot dit onderwerp specifiek welke effecten dit zou hebben op de woningmarkt. Ik beluisterde in zijn woorden heel duidelijk dat hij van de lijn is dat het respecteren van bestaande gevallen daarbij het uitgangspunt moet zijn. Bestaande gevallen die verhuizen en daarbij een hogere hypotheek aangaan, worden gerespecteerd in hun rechten voor zover het het al bestaande deel betreft, dat bijvoorbeeld aflossingsvrij is. Dat is heel bewust gedaan. Als we dat niet gedaan zouden hebben, zou de woningmarkt nog meer bevriezen en zouden de mensen zeggen: ik heb nu de oude, gunstige regeling en die verlies ik nu door de verhuizing. Die mensen hebben nu alleen wat betreft de verhoging te maken met de nieuwe regeling. Ik ben ervan overtuigd dat je de doorstroming op die manier niet blokkeert, maar dat je toegroeit naar een systeem waarin uiteindelijk iedereen na 30 jaar aflost en waarin over 30 jaar iedereen onder de nieuwkomers zal vallen. De doorstroming blokkeren we op die manier niet.

De heer Essers vroeg ook of we nog verdere aflossingsstimulerende maatregelen konden overwegen. Ik wees er al op dat ik naar aanleiding van het verzoek de mogelijkheid daartoe met drie maanden heb verruimd. Het punt is dat een aflossingsstimulerende maatregel financieel voordeel moet opleveren ten opzichte van niet aflossen. Anders is die niet aantrekkelijk voor een rationeel handelend persoon. Een financieel voordeel voor de persoon betekent een nadeel voor de schatkist. Het is technisch mogelijk om regelingen te bedenken. Ik ben graag bereid om een aantal opties aan de Kamer toe te zenden. Dat lukt overigens niet op heel korte termijn. Conceptueel kom je echter op regelingen die de schatkist geld kosten, want anders zijn ze niet aantrekkelijk. Dan kom je ook op de vraag waarover we het net hadden, over de bestaande en de nieuwe gevallen: hoe rechtvaardig is het om bestaande gevallen, die nog een voor hen gunstige aflossingsvrije hypotheek hebben, ook nog eens extra te begunstigen met een fiscaal aantrekkelijke aflossingsregeling? Nogmaals, ik wil dat de Kamer graag nog eens uitgebreider voorleggen, met een aantal opties, maar deze aspecten kan ik zo, filosoferenderwijs, al wel bedenken.

De heer Essers (CDA):

Toch zijn er maatregelen te bedenken die, als je het netto bekijkt, een eigenwoningbezitter per saldo geld kosten. Je lost af en het rentevoordeel dat je daarvan hebt, is altijd minder. Aan de andere kant wordt zijn eigenvermogenspositie wel een stuk verbeterd. Je moet niet een maatregel bedenken die een-op-een is qua fiscaal voordeel of die zelfs nog meer fiscale voordelen oplevert. Nee, de belastingplichtige moet overtuigd worden, net zo goed als dat nu geldt voor nieuwe woningbezitters, dat het in hun belang is dat zij hun eigen woningpositie verbeteren. Het uitbreiden van de Hillenregeling zou een heel goed alternatief zijn dat helemaal niet zo veel geld hoeft te kosten, maar er is een regeling die de Staat heel weinig hoeft te kosten. Mensen die nu een aflossingsvrije hypotheek hebben en gewoon willen houden, kunnen over een jaar of wat tot de conclusie komen: dat is niet verstandig, ik kan die beter omzetten in een spaarhypotheek. Dan is toch altijd beter voor de Nederlandse economie, voor die mensen zelf en ook voor de schatkist om daarin mee te gaan? Nu hebben zij een onbeperkte hypotheekrenteaftrek. Waarom zijn wij daar niet wat soepeler in?

Minister Blok:

Wij delen het belang van aflossen. Ik zal zo nog ingaan op de vragen over het feit dat er meer spontaan wordt afgelost. Dat is inderdaad een gunstige ontwikkeling.

In de doorrekeningen van het Lenteakkoord en het regeerakkoord is er wel degelijk een opbrengst door het niet meer aanbieden van kapitaalverzekeringen. Mensen die boven de vrijstelling in box 3 uitkomen, betalen een vermogensrendementsheffing. Juist zij zullen kiezen voor een kapitaalverzekering en daarmee hun belastingdruk reduceren. De spiegelbeeldige situatie is dat je een opbrengst voor de schatkist mist. Nogmaals, ik ben graag bereid een aantal opties op papier te zetten. De heer Essers noemde een uitbreiding van de Hillenregeling, maar gaf ook aan dat dat geld vraagt. Laten wij afspreken dat ik een aantal rekenvoorbeelden maak en dat aan de Kamer doe toekomen.

De heer Bröcker vroeg specifiek of er nog mogelijkheden zijn om de regels voor starters te versoepelen. Ik gaf al aan dat wij met de 20 miljoen voor de startersleningen in het regeerakkoord, ondanks de financieel magere tijden, niet alleen het belang van starters hebben onderkend, maar ook echt de daad bij het woord hebben gevoegd. In het interruptiedebat met de heer Essers ging ik al in op een andere mogelijkheid: het verlengen van de lening. Technisch kan dat, maar het brengt kosten met zich voor de schatkist. Daarom kan ik, hoe vervelend ik dat ook vind, op dit gebied geen toezegging doen.

Als ik de heer Van Boxtel goed heb begrepen, was zijn zorg dat de annuïtaire aflossing de leencapaciteit beperkt. Dat is niet zo, want in de normen voor hypotheekverstrekking wordt al uitgegaan van annuïtaire aflossing. Ook als iemand op dit moment een aflossingsvrije hypotheek neemt, wordt zijn leencapaciteit berekend op basis van een annuïteit.

De heer Van Boxtel en de heer Ester vroegen of starters nu nog een koopwoning kunnen kopen. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar u kunt zich voorstellen dat ik erg veel word aangesproken op het onderwerp wonen. Inmiddels heb ik al meerdere malen meegemaakt dat mensen tegen mij zeiden: ik woon in een huurwoning en ik heb gehoord van uw plannen. Ik kreeg er niet altijd applaus voor, maar mensen deelden wel met mij dat zij om die reden hebben gekeken hoeveel hypotheek zij kunnen krijgen en of zij daarvoor een huis kunnen kopen. Hier geldt natuurlijk het Cruijffiaanse gezegde: elk nadeel heeft zijn voordeel. De huizenprijzen waren door de onzekerheid al het dalen, ook voordat wij deze maatregelen aankondigden. Daardoor zijn starterswoningen veel toegankelijker geworden. Hier in de stad Den Haag staan op dit moment 3.000 woningen te koop rond de € 170.000. Die starterswoningen zijn toegankelijk bij een hypotheeklast van rond de € 700 per maand. Dan wordt zo'n stap aantrekkelijk voor een huurder met een middeninkomen. Juist voor deze groep is het van belang dat het in het Lenteakkoord gelukt is om de overdrachtsbelasting permanent te verlagen. Vroeger rekende je zo 10% voor de kosten koper, waarvan 6% voor deze belasting en 4% voor de notaris en de makelaar. Die verlaging met 4% helpt mensen echt over de drempel. Dus ja, het zijn lastige tijden, maar gelukkig worden die starterswoningen toegankelijker. Je ziet het ook in de analyses van onderzoeksbureaus, ook buitenlandse onderzoeksbureaus, zoals Moody's kort na het verschijnen van het regeerakkoord en vanochtend Fitch. Zij zeggen allemaal: de maatregelen hebben een grote impact, maar door de balans tussen de ontwikkelingen op de koopmarkt en op de huurmarkt ontstaat er een nieuw evenwicht omdat een deel van de huurders de stap naar de koopmarkt maakt. Dat commentaar van mensen die zelf helemaal niet betrokken zijn bij de precieze werking van de woningmarkt in Nederland illustreert dat iedereen die werking onderkent.

De heer Ester vroeg specifiek of het kabinet de mogelijkheid wil bekijken om bouwsparen te stimuleren. Hij realiseert zich met mij dat een aparte regeling die door de overheid wordt ondersteund weer een beslag op de schatkist betekent en dat hij om die reden van mij al een voorzichtige houding mag verwachten. Er is nog een ander aspect. Veel analyses van de Nederlandse financiële markten geven aan dat wij in Nederland al heel veel beklemd vermogen hebben. Er zijn in Nederland begrijpelijke zorgen over de pensioenen, maar in vergelijking met andere landen is erg veel geld beklemd in pensioenen. De mogelijkheid tot het sluiten van een kapitaalverzekering eigen woning wordt met dit wetsvoorstel beëindigd, maar ook daarin zit heel veel geld beklemd. Ik hoor toch regelmatig van mensen die, omdat het ze later in het leven tegenzit, zeggen: had ik dat maar niet gedaan. Een bouwspaarregeling zou op de een of andere manier ook beklemd zijn, want de bonus die je eraan koppelt hangt samen met het bestedingsdoel, dat alleen maar een eigen huis kan zijn. Los van de budgettaire overwegingen vind ik dat ook een reden om er voorzichtig mee te zijn.

De heer Essers vroeg nog naar de mogelijkheden om bestaande aflossingsvrije hypotheken af te lossen. Ik meen dat ik zijn vraag beantwoord heb door middel van de verruiming die het kabinet mogelijk heeft gemaakt.

De heer Van Boxtel vroeg hoeveel huishoudens momenteel onder water staan. De meest recente cijfers die ik daarover heb, zijn van de Amsterdam School of Real Estate. Men schat in dat momenteel zo'n 700.000 huishoudens een schuld hebben die hoger is dan de waarde van het huis. Men berekent daarbij een gemiddelde schuld per huishouden van € 34.000 en landelijk een schuld van 24 miljard. Dat is zo'n 4% van de totale hypotheekschuld in Nederland. Dat is een aanmerkelijke groep. Dat was ook de reden voor het kabinet om de restschuldfaciliteit in het leven te roepen die de aftrek mogelijk maakt. Daaraan gekoppeld hebben wij in het besluit vorige week, waarin wij ook de mogelijkheid hebben geïntroduceerd om meer rekening te houden met een groei in inkomen, aangegeven dat de loan-to-value ratio, het bedrag van de lening ten opzichte van de waarde van de woning, ruimer mag zijn voor het geval sprake is van restschuld. Anders zou je in de regelgeving financiering onmogelijk maken.

De heer Van Boxtel vroeg of restschulden daadwerkelijk worden gefinancierd door banken. Ik heb mijn eerste weken nadrukkelijk ook gebruikt om die gesprekken aan te gaan. De mensen met wie ik sprak bij de verschillende banken zeiden dat zij blij zijn met de fiscale aftrek en ook dat zij echt bereid zijn om die leningen te verstrekken. Ik gaf net al aan dat ik het van groot belang vind om de vinger aan de pols te blijven houden. De Tweede Kamer heeft mij er in een motie ook om gevraagd. Ik ben van plan te meten in welke mate die restschulden worden gefinancierd.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik dank de minister voor deze gegevens. Ik schrik overigens best wel van die aantallen en naar ik aanneem de minister ook. 700.000 huishoudens is geen flauwekul; dat is echt heel veel. Ik heb de minister horen zeggen dat hij in het voorjaar met nadere maatregelen wil komen om te kijken hoe het moet met de verhuurheffing. De Nederlandsche Bank heeft zorgen geuit over de stagnatie op de woningmarkt en roept eigenlijk op tot haast. Ik heb gisteren in een interventie aan de heer Bröcker en anderen gevraagd of zij niet met mij van mening waren dat de minister eerder met informatie zou moeten komen, eigenlijk rond 1 februari. Zeker nu ik deze enorme aantallen hoor, die ook tot stagnatie in de doorstroming leiden, doe ik u het vriendelijke verzoek om eerder met aanvullende plannen te komen dan ergens in het voorjaar, want dan praat je misschien wel over mei.

Minister Blok:

Vindt u het goed als in het onderwerp verhuurderheffing straks behandel?

De heer Van Boxtel (D66):

Ik vind het goed, maar alles hangt in dit dossier met alles samen. Dat is de reden waarom ik het nu al vraag.

Minister Blok:

Dit was niet het enige antwoord dat ik u ging geven. Het gevoel van urgentie deel ik namelijk. Dat is precies de reden waarom ik hier sta en aan u voorleg om beide voorstellen te steunen. Ook ik neem natuurlijk waar dat hier en daar in de samenleving wordt gevraagd of het niet kan worden uitgesteld of op een andere manier kan worden gedaan. Tegelijkertijd ben ik er zo van overtuigd dat we, na al die rapporten waar de heer Essers op wees, en na jarenlang debat, waarschijnlijk allemaal nog wel een onderdeel kunnen vinden dat anders kan. Tegelijkertijd geven veel externe analyses aan dat dit wel een gebalanceerd pakket is. Het publiek realiseert zich inmiddels volop dat dit eraan komt. Vanmiddag zag ik een krant die keurig voor zijn lezers beschreef, wat er per 1 januari gaat gebeuren, als deze Kamer daarmee instemt. Daarom vind ik het zo belangrijk dat we dit snel doen. Bij de verhuurdersheffing kan ik u er hopelijk van overtuigen dat ik ook daar met alle mogelijke spoed te werk wil gaan. Wat wij nu met deze wet aan het doen zijn, is mijn invulling van de spoed. Ik realiseer mij dat ik daarmee een groot beroep op de Kamer doe, want zij heeft in een maand twee heel complexe wetten moeten doorgronden.

De heer Van Boxtel vroeg specifiek of ik al cijfers heb over de extra aflossing. Die heb ik nog niet. Het is logisch dat ik die cijfers pas na de jaarafsluiting heb.

De heer Reuten ging specifiek in op de vraag, of de hypotheekrenteaftrek de hogere inkomens meer bevoordeelt dan de langere inkomensgroepen, een klassiek politiek debat. Het is eigenlijk een onvermijdelijk gevolg van een progressief belastingstelsel dat, op het moment dat er een aftrek is, mensen die onder een hoger tarief vallen, ook tegen dat hogere tarief aftrekken. Ook met die aftrek is het nog steeds zo dat de 20% hoogste inkomens in Nederland 75% van de inkomstenbelasting betaalt, ook na aftrek van de hypotheekrente. De heer Reuten maakt de analyse puur binnen het woondossier. Er zijn natuurlijk andere onderwerpen waar lagere inkomens juist veel meer profijt van hebben, waarbij ik denk aan de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Dat is de reden waarom we, met alle beperkingen die eraan zitten, met koopkrachtplaatjes werken die al die effecten meenemen. Zij laten voor Nederland, in vergelijking met de landen om ons heen, een heel gebalanceerd beeld zien.

De heer Reuten en de heer Van Strien vroegen naar de hoogte van de hypotheekrente in Nederland, en of ik daarnaar onderzoek wil doen. De marge op woninghypotheken in Nederland ligt hoger dan in landen om ons heen. Dat heeft overigens zeer waarschijnlijk te maken met het aspect waarover ik het eerder had, namelijk dat in landen om ons heen wordt afgelost op hypotheken, en daarnaast dat het buiten Nederland vrijwel nooit voorkomt dat je 100% of meer van de waarde van een huis kunt lenen. Er zit dus een risicopremie in de Nederlandse hypotheken. Dat neemt allemaal niet weg dat ik wel vind dat we de vinger aan de pols moeten houden, want er zijn relatief gezien maar weinig hypotheekverstrekkers in Nederland. Dan is het reden om goed op te letten of daarover niet impliciet of expliciet afspraken worden gemaakt. De NMa heeft daar al een onderzoek naar gedaan, en heeft dat toen niet geconstateerd. Maar ik weet dat ze weer bezig is met zo'n onderzoek, dat in de loop van komend jaar zal worden gepubliceerd. De vinger wordt dus aan de pols gehouden.

De heer Van Strien (PVV):

Ik ben erg blij met wat de minister zegt over dat onderzoek. Het gaat over heel veel geld: al snel enkele miljarden euro's, ook aan aftrek. Kan de minister de toezegging doen dat hij daarover eind volgend jaar rapporteert aan deze Kamer?

Minister Blok:

Het onderzoek wordt gedaan door de NMa, en de NMa-onderzoeken zijn openbaar. Eigenlijk hebt u mij niet nodig om daarvan kennis te nemen. Ik hoop dat ik u met de constatering dat de lage rente in andere landen deels wordt veroorzaakt door het aflossen wat daar gebeurt, ervan kan overtuigen dat u deze wet zou moeten steunen. Uiteindelijk hebben consumenten daar voordeel van.

De heer Reuten (SP):

Kunnen we de conclusies van de minister uit het NMa-onderzoek horen?

Minister Blok:

De conclusies die ik eraan verbind? Geen probleem, krijgt u van me.

Ik wil de verhuurderheffing in drie blokken behandelen: de maatschappelijke effecten van het voorliggende voorstel, eventuele alternatieven en aanpassingen en maatregelen die worden aangekondigd in het regeerakkoord. Daar zal ik naar vermogen op ingaan.

De voorzitter:

Kunt u daar wat tempo bij maken?

Minister Blok:

Zeker, voorzitter.

Mevrouw Sent, de heer Ester en de heer De Lange vroegen hoe de verhuurderheffing bijdraagt aan het functioneren van de woningmarkt en past in onze bredere visie op die woningmarkt. De huurmarkt vraagt – dat is een analyse die al jaren wordt gemaakt – ook om een ingrijpende hervorming. De huurmarkt functioneert niet goed, met als meest opvallende aspect dat er tegelijkertijd sprake is van veel mensen op een wachtlijst, vaak juist mensen voor wie sociale huisvesting bedoeld is, mensen met lage inkomens, en dat er tegelijkertijd huurwoningen bewoond worden door mensen die ooit zo'n laag inkomen hebben gehad, want anders hadden ze geen recht op een sociale huurwoning, maar met wie het gelukkig beter is gegaan in het leven. Ze constateren echter dat ze een zodanige woonkwaliteit hebben tegen een relatief lage prijs dat ze blijven wonen. Dat zorgt voor nodeloos lange wachttijden, juist bij de groep voor wie het nodig is. Vandaar dat we tegelijkertijd voorstellen om de huren te verhogen – die wetgeving ligt deels bij de Kamer voor, en het regeerakkoord geeft er nog een verdere invulling aan – en de verhoging af te romen met de verhuurderheffing. Ja, die verhuurderheffing is een bijdrage aan het algemene financiële probleem. Het is ook zo dat we in Nederland financieel zeer moeilijke tijden doormaken en dat het kabinet in dezen heeft afgewogen: het is waar we de mogelijkheid bieden van hogere inkomsten in de sociale verhuur, redelijk dat we vragen om ook een bijdrage te leveren aan het algemene financiële probleem. Het is ook historisch juist, omdat er decennialang, heel begrijpelijk tegen de achtergrond van de wederopbouw en de woningnood, miljarden aan gemeenschapsgeld in sociale huisvesting zijn geïnvesteerd. Daar heeft vervolgens de enorme waardeontwikkeling plaatsgevonden die we allemaal kennen. Dan is het ook redelijk dat, waar je liquiditeiten genereert met die huurverhoging, je ook een bijdrage van de sector vraagt. Ik wijs er nogmaals op dat de samenhang van de maatregelen in de huur- en koopsfeer door externe analyses wordt onderschreven als een verstandige aanpak. Maar ik loop er tegelijkertijd niet voor weg dat dit pijnlijke maatregelen zijn. Ik realiseer me dat een huurverhoging mensen in de portemonnee raakt, het zorgt voor onrust, het maakt het noodzakelijk om andere investeringsafwegingen te maken, maar ik ben er wel van overtuigd dat het totale pakket echt bijdraagt aan de werking van de woningmarkt.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik denk dat u in ieder geval mijn fractie niet behoeft te overtuigen van de al jarenlang bij ons bestaande notie dat er op de hele woningmarkt ingrijpende hervormingen nodig zijn. Ik sta dat hier niet te zeggen voor eigen gelijk, maar het is gewoon goed dat we nu ook die stappen zetten. Dit Belastingplan en de 800 miljoen die geraamd zijn, daar gaan we mee akkoord. Dat is evident. U hebt er zelf als kabinet nog eens 1,2 miljard boven op gedaan. Ik lees dan interviews waarin u zegt dat de corporaties dan maar eventueel woningen, onroerend goed moeten verkopen om te kijken of ze aan die bedragen kunnen komen. U hebt net verteld hoeveel er onder water staan en dat er dus ook geen kopersmarkt is. Ik ben zo bang dat u als kabinet met deze planvorming die voorbijgaat aan dit Belastingplan dat we gaan accorderen, eigenlijk zelf al onder water staat met die ramingen. Wat vindt u daarvan?

Minister Blok:

Wat u noemt, ligt nu niet voor; wat nu voorligt is het komend jaar 50 miljoen en het jaar daarna 800 miljoen. Voor die 800 miljoen is een uitgebreide analyse gemaakt door het Centraal Fonds Volkshuisvesting. Daarin heeft het fonds aangegeven dat dit goed te dragen is. Er zijn geen dramatische consequenties op het gebied van investeringscapaciteit. Ik ben ervan overtuigd dat wat nu voorligt, getoetst en dragelijk is. Ik kom natuurlijk bij u terug met het vervolg, de 1,2 miljard. Ook kom ik natuurlijk bij u terug met de uitwerking van zowel de huurverhoging – die ligt al voor, maar op grond van het regeerakkoord ben ik voornemens die deels aan te passen – als ook – en daar zit eigenlijk de crux in de discussie – het woningwaarderingssysteem. Eigenlijk is er ook geen discussie dat de 2 miljard op te brengen is uit de huurverhoging. Waar het spaak zou kunnen lopen, is dat je tegelijkertijd een woningwaarderingssysteem introduceert gebaseerd op 4,5% van de WOZ-waarde. Die 4,5% heeft een intrigerende geschiedenis. Die werd eigenlijk heel breed gedragen. Die stond in Wonen 4.0 en ook in veel verkiezingsprogramma's, in ieder geval in die van CDA, PvdA en GroenLinks. Die werd dus eigenlijk heel breed gedragen als alternatief voor het vrij ingewikkelde puntenstelsel. Het is op die manier ook in het regeerakkoord terechtgekomen. Bij de doorrekening door het CPB gingen geen alarmbellen af. Vervolgens ontstond een maatschappelijk debat. Het is goed dat er kritisch naar gekeken wordt want dit zijn ingrijpende maatregelen. Het Centraal Fonds Volkshuisvesting maar ook andere instellingen zeiden dat de samenloop tot problemen aanleiding kan geven. Dat is nu ook precies de reden dat ik heb aangegeven, niet alleen in het interview in de Volkskrant maar ook in de Kamer, dat ik niet voornemens ben de 4,5% onverkort in te voeren. Het is namelijk niet mijn doel om onuitvoerbare regelingen op te leggen of woningcorporaties financieel over de kling te jagen.

Pas sinds vorige week beschik ik over de echt uitgewerkte vergelijking tussen de berekeningen van het Centraal Planbureau en die van het Centraal Fonds Volkshuisvesting. Ik heb die ook openbaar gemaakt omdat ik het ook van belang vind dat er op een bijna wetenschappelijke manier een openbaar debat over kan plaatsvinden. Met die cijfers zijn we nu hard aan het rekenen. Ik kan u in plaats van het voorjaar, het vroege voorjaar toezeggen. Ja, ik onderken de urgentie. Ik hoop ook dat u het met mij eens bent dat we dit zorgvuldig moeten doen. Ik kan waarschijnlijk niet alle partijen gelukkig maken. Het is een heffing en ik realiseer me dat mensen daar in feite niet gelukkig van worden. Ik wil in ieder geval de gelegenheid hebben om wat betreft de uitwerking af stemmen met corporaties, gemeenten en huurdersorgansiaties over welke kant ik opdenk. Nogmaals, u krijgt de gelegenheid om op beide onderdelen te discussiëren. Daarmee hoop ik aan uw zorg tegemoet te komen.

De heer Van Boxtel (D66):

Dank. Dat scheelt voor de tweede termijn. Ik ben de minister erkentelijk voor deze toezegging. Bij het vroege voorjaar ga ik echt uit van februari, omdat het richting de markt en de gehele bevolking nodig is om met signalen van weer opbouwend vertrouwen te komen. We moeten door die stagnatie. Dus dank voor deze toezegging. Ik vertrouw er ook op dat wij net als de Tweede Kamer meteen actueel geïnformeerd zullen worden.

Minister Blok:

Ik zeg graag toe dat de brief die ik aan de Tweede Kamer heb beloofd ook direct naar de Eerste Kamer gaat. Voor de goede orde: het gaat uiteindelijk om wetgeving. Dus echte zekerheid is er op het moment dat de Eerste en de Tweede Kamer ja hebben gezegd. Wat ik in het vroege voorjaar lever, is een notitie met de invulling. Echter, zekerheid is er natuurlijk pas als het in het Staatsblad staat.

De heer Essers (CDA):

Het wetsvoorstel dat nu voorligt, ziet zowel op 2013 waarbij sprake is van een vrij beperkte budgettaire dekking van 50 miljoen, als op 2014 waarbij het gaat om 800 miljoen. En daar moeten we nu over beslissen. Gegeven de onduidelijkheden die er nog bestaan en gegeven de verschillende varianten die naar voren zijn gebracht om de opbrengst die ingecalculeerd is op een andere manier te realiseren, zonder dat dit de investeringscapaciteit van woningcorporaties aantast, is mijn vraag of u bereid bent een splitsing aan te brengen in het wetsvoorstel voor 2013 en voor 2014.

Minister Blok:

Ik begrijp uw vraag maar die introduceert toch een zekere onzekerheid. Waar ik het net met de heer Van Boxtel en, naar ik vermoed, ook met u hartgrondig eens ben dat we zekerheid moeten creëren, ook waar het vervelend nieuws is – zo'n verhuurderheffing is namelijk vervelend nieuws – zou zo'n knip toch een onzekerheid introduceren. De 800 miljoen is doorgerekend en leidt niet tot grote zorgen, althans niet over de financierbaarheid ervan. U hebt alle mogelijkheden om over de vervolgstap en de manier waarop de huurverhoging en de woningwaardering wettelijk vastliggen, uw rechten te laten gelden.

De heer Essers (CDA):

Die rechten hebben we nu. Er zijn eigenlijk een aantal smaken. We kunnen de wet aannemen. Dan zitten we ook vast aan 2014. We kunnen de wet verwerpen en dan hebt u een groot probleem en wellicht ook de Nederlandse economie. U kunt ook zeggen, gehoord de bezwaren en de alternatieven die zijn voorgedragen, dat u bent bereid om er nog eens goed naar te kijken en de mogelijkheden voor 2014 open te laten.

Minister Blok:

Ik ben blij dat de heer Essers het zo formuleert dat niet alleen ik maar ook de Nederlandse economie een probleem heeft als we een gat van 800 miljoen zouden hebben. Dat is ook de reden van mijn terughoudendheid. Niet omdat ik u niet alle gelegenheid wil bieden om over de woningwaardering en de huurverhoging te discussiëren en er uiteindelijk ja of nee tegen te zeggen, maar wel omdat ik de grote zorg in Nederland maar ook in de buitenwereld heb gezien voordat het Lenteakkoord er was. Europa was ongerust, de financiële markten waren ongerust en wij waren ongerust. Wij hebben toen zekerheid weten te creëren door op een aantal belangrijke terreinen, zoals de annuïtaire aflossing en de verhuurderheffing, niet alleen 2013 mee te nemen maar ook andere jaren. Dat doorbreek je dan toch door zo'n scherpe knip er in aan te brengen, hoewel ik de heer Essers goed versta dat hij zegt dat die 800 miljoen er op de een of andere manier moeten komen. Dus begrijp mijn terughoudendheid uit zorg over de financiële stabiliteit en de begroting.

Naar aanleiding van de interruptie van de heer Van Boxtel heb ik eigenlijk al een aantal vragen beantwoord die door mevrouw Sent zijn gesteld. Mevrouw De Boer heeft gewezen op de dialoog met de samenleving. Ik heb al aangegeven dat ik mijn eerste weken ook heb gebruikt voor uitgebreide gesprekken met corporaties en huurdersorganisaties. Voordat ik met genoemde notitie kom, wil ik nog een keer die sondering doen. Maar ik denk ook dat wij met elkaar moeten constateren dat de grote financiële nood soms leidt tot maatregelen waarvan een deel van de samenleving zegt: dit doet echt wel pijn. Dat is ook zo. Dat was ook zo op het moment dat onze partijen goed samenwerkten bij het Lenteakkoord. Wij hebben toen ook beiden meegemaakt dat een deel van ook onze achterban dat zei. Uiteindelijk staan wij als regering ook voor de taak om de financiën op orde te krijgen en helderheid in de woningmarkt te brengen. Dus ja, ik werk aan draagvlak, maar ik kan niet garanderen dat ik voor alle aspecten uiteindelijk ook iedereen zal meekrijgen.

Ik heb hiermee hopelijk al heel veel vragen beantwoord. De heer Essers heeft nog een aantal varianten geschetst voor de manier waarop je de huurverhoging zou kunnen doorvoeren. Hij noemde onder meer een aanpak via een huursombenadering, die wij overigens ook in het regeerakkoord delen, maar in zijn tekst noemde hij dat specifiek voor een periode van één jaar. Ik wil wel met een voorstel komen dat ook die langjarige zekerheid biedt, want een oplossing voor één jaar is natuurlijk voor de meerjarige investeringsbeslissingen van een woningcorporatie misschien minder dan een half ei. Dus ik hoop de heer Essers er op het moment dat ik met die voorstellen kom, waarin een huursombenadering zal zitten, toch van te kunnen overtuigen dat wij dan ook een langjarige aanpak moeten schetsen.

Een tweede optie die de heer Essers noemde, is om in één keer, of in ieder geval heel snel, naar 100% van de maximaal redelijke huur te gaan. Ik neem aan dat hij doelt op het feit dat gemiddeld tussen de 70% en 75% van de maximale huur wordt berekend. Als je het in één keer zou doen – maar ik denk ook niet dat de heer Essers het zo bedoelt – maak je natuurlijk een enorme sprong. De 6,5% op de inflatie die nu als hoogste bandbreedte wordt genoemd, is ingrijpend, maar in één keer 20% of 25% zou zeer ingrijpend zijn. Dus ik denk dat je hoe dan ook in die groei toch een fasering zult moeten aanbrengen. Ook in het model dat in het regeerakkoord wordt geschetst en dat nog aan u wordt voorgelegd, bied je een groei die natuurlijk uiteindelijk leidt tot die maximaal wettelijk toegestane huur, en die zelfs kan worden doorbroken voor die mensen die echt een goed inkomen hebben. Het is goed om daarvoor wat meer tijd te nemen. Ik weet namelijk ook niet of je echt zou moeten verplichten om altijd 100% te berekenen, omdat dat in schaarstegebieden waarschijnlijk wel een marktconforme huur is, maar het in krimpgebieden zeer waarschijnlijk onredelijk is. Je zult dus ook geen huurders vinden wanneer je altijd 100% van de wettelijk toegestane huur berekent.

Dus ook op zo'n aspect zou je moeten doorrekenen. Ook dat zal een onderdeel zijn van de analyse die ik maak. Daarop kom ik graag bij u terug om te kunnen beoordelen de resultaten goed uitpakken. Dit is een interessante optie, die ik zal meenemen.

De heer Essers en mevrouw Sent vroegen naar de mogelijkheid om de heffing alleen toe te passen op de verhuurders waarvan de activiteiten voornamelijk bestaan uit sociale verhuur, dus diensten van algemeen economisch belang. Een van de rechtvaardigingen voor de verhuurdersheffing is het feit dat wij als samenleving in het verleden heel veel rechtstreekse subsidies hebben verstrekt en dat op dit moment nog steeds doen, via de huurtoeslag en voor een belangrijk deel overigens ook via garanties. De subsidies die in het verleden zijn verstrekt, maakten geen onderscheid tussen corporaties en andere aanbieders van sociale huurwoningen, dus tot 1990 zijn ook aan particuliere verhuurders dergelijke subsidies verstrekt. Ook de huurtoeslag is beschikbaar voor huurders van particuliere verhuurders op het moment dat zij daarvan een sociale huurwoning huren.

Dus tegen die achtergrond is het niet logisch om dat onderscheid op die manier te maken. Het zou overigens ook de liquiditeit in de markt beperken. Denk aan de situatie van Vestia, die op zoek gaat naar kopers van sociale huurwoningen. Een sociale huurwoning blijft een sociale huurwoning, ongeacht de eigenaar. Dat is gebaseerd op het woningwaarderingssysteem. Daarin zouden wij ook een lastige knip kunnen maken op die manier.

In het voorstel zit nu de kleine verhuurder waarnaar de heer Bröcker ook vroeg, de oud-ondernemer die als pensioenvoorziening een paar woningen heeft. Die ontzien wij, want de verhuurdersheffing gaat in vanaf tien woningen. Ik las in de schriftelijke inbreng ook de zorg over bijvoorbeeld landgoederen. Over het algemeen zullen die onder de tien woningen blijven.

Er werd ook gevraagd naar de positie van studentenwoningen en verzorgingsflats. Onzelfstandige woonruimte zal niet onder de verhuurdersheffing vallen, alleen zelfstandige woonruimte. Er zijn wel zelfstandige studentenwoningen. Ik zal overigens ook daarop ingaan in de notitie in het vroege voorjaar, maar het grootste deel zal er überhaupt niet mee te maken hebben.

Mevrouw Sent en de heer Ruers hebben gevraagd naar de suggestie dat je ook door een extra investering een vergelijkbare opbrengst zou kunnen genereren.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik heb nog een vraag over het vorige punt van de minister. Uit berekeningen blijkt dat van de huurtoeslagen 8% naar de particuliere verhuurders gaat en de rest naar woningcorporaties. Is de minister bekend met die berekeningen en heeft dat ook zijn weerslag op de verhouding waarin de heffing wordt gedragen door particuliere verhuurders en woningcorporaties?

Minister Blok:

Ik ken de berekening niet zoals u die noemt, maar het percentage komt wel dicht in de buurt van het aandeel sociale huurwoningen bij particuliere verhuurders versus woningcorporaties. Dus als u de cijfers hebt, ben ik daarin geïnteresseerd. Waarschijnlijk is dit gewoon dezelfde correspondentie. Dan zit die in de verhuurderheffing omdat die alleen wordt geheven over het aandeel sociale huurwoningen. Hij wordt alleen daarover geheven, deels omdat daar inderdaad die subsidiestromen uit het verleden en het heden liggen maar ook omdat de huurverhogingswetsvoorstellen alleen op dat segment betrekking hebben. Het niet-sociale deel van de huurwoningen valt onder de vrije markt en heeft deze wetgeving dus ook niet nodig voor de huurverhoging.

De voorzitter:

Mijnheer de minister, hoeveel tijd hebt u nog nodig?

Minister Blok:

Ik zie dat ik nog tweeënhalf A4'tje heb, dus dat moet mij in drie minuten lukken.

De voorzitter:

Tien minuten geleden zei u hoopvol dat u de meeste vragen al had beantwoord.

Minister Blok:

Ja, maar als de Kamer mij vragen stelt, dan ga ik daarop in.

De voorzitter:

Dat weet ik, maar deze Kamer moet zich ook realiseren dat wij inmiddels zeven uur bezig zijn met dit onderwerp, dus ik zou u willen vragen om snel af te ronden.

Minister Blok:

Ik nader het eind.

Mevrouw Sent en de heer Ruers, die dat deel namens de SP deed, vroegen om de suggestie dat je een vergelijkbaar bedrag zou kunnen opbrengen door juist extra te laten investeren door woningcorporaties en daarmee btw-inkomsten te genereren. Mevrouw Sent verwees daarbij even naar Keynes. De Financial Times luisterde mee, want de voorpagina berichtte vanochtend "Stop invoking Keynes". Dat was een artikel van Jeffrey Sachs, die nog een keer inging op de voors en tegens van Keynesiaans beleid, eigenlijk met een hoofdlijn die mevrouw Sent denk ik ook wel kent. Keynesiaans beleid in zijn ideale vorm gaat ervan uit dat je in goede tijden de hand op de knip houdt en dan in magere tijden zoals wij die nu kennen de reserves hebt om te investeren. Maar wij weten ook allemaal dat Keynesiaans beleid nooit op die manier heeft gewerkt en dat wij nu moeten constateren dat wij als overheid in een situatie zitten waarin wij om vertrouwen te houden op de financiële markten de hand op de knip moeten houden. Inderdaad maakt de verhuurderheffing daarvan onderdeel uit. Wij hebben dus geen ruimte voor zo'n investeringsimpuls.

En verder, maar dat is wat mij betreft een minder belangrijk aspect, kunnen wij de sector ook niet dwingen om het op die manier uit te geven. Dus je hebt nooit een garantie dat je op die manier de inkomsten genereert. Dominant voor mij is dat wij op die manier de overheidsfinanciën niet op orde kunnen krijgen.

De heer Ruers (SP):

De minister zei: wij kunnen de sector niet dwingen. Als dit wetsvoorstel, met deze 800 miljoen, wordt aangenomen, dwingt hij de sector tot een forse heffing. Daartoe kan hij die dus wel dwingen. Ik denk dat de sector best bereid is om met de minister te spreken over het investeren en zelfs vrijwillig mee wil doen als hij van de heffing afziet. Die dwang is het niet. Is de minister bereid om met die open mind met de sector te praten?

Minister Blok:

Ik ga met een open mind met de sector praten, maar ook met het verantwoordelijkheidsgevoel voor de rijksfinanciën dat men van een minister mag verwachten. De situatie is zeer zorgelijk. Ik kan niet werken met een mogelijke opbrengst. Wanneer wij uit verantwoordelijkheid voor de Nederlanders de financiën op orde moeten brengen, uit Europa zeer waarschuwende signalen krijgen en mogelijk nog met somberder cijfers over de economische groei zullen worden geconfronteerd – ik hoop het niet, maar wij volgen allemaal de ontwikkelingen – dan kan ik niet werken met hoop. De heer Ruers heeft gelijk dat er dwang achter zit, maar omdat die is gekoppeld aan een mogelijkheid tot huurverhoging die weer van belang is bij de aanpak van het scheefhuren, vind ik de dwang, gekoppeld aan de vrijheid van de huurverhoging, in dit geval zeer redelijk.

De heer Ester noemde zelf een aantal criteria die hij hanteert bij de vormgeving van zo'n heffing. Ik vond dat een constructieve insteek. Hij noemde de maatschappelijke doelstellingen van de sociale huisvesting, een redelijke solvabiliteit, een handhaafbaar sociaal huurbeleid, ook in verschillende regio's, en de mogelijkheid om ook op de middellange termijn onderhoud en nieuwbouw te plegen. Dat zijn de aspecten waarmee hij rekening zal houden. Ik zeg volmondig toe dat ik precies hiermee in de verdere uitwerking rekening zal houden.

Ik meen van de Kamer in de eerste termijn goed te hebben begrepen dat ze in grote mate zegt: wij hebben begrip voor de financiële situatie waarvoor Nederland staat. In die zin onderschrijven de meeste sprekers dat een vorm van heffing plaatsvindt. Het overgrote deel van de Kamer zegt ook: de aanpak van scheefhuren, gecombineerd met de aanpak van de koopmarkt, levert in potentie een gebalanceerde aanpak op. Ze vraagt daarbij echter om terug te komen met de exacte uitwerking, zeker van de tweede fase van de verhuurderheffing, van de manier waarop het woningwaarderingsstelsel wordt vormgegeven en van de manier waarop de huurverhoging wordt vormgegeven. Dat heb ik goed verstaan en zeg ik hartgrondig toe.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoord in eerste termijn. Dames en heren, het is ruim 19.10 uur. Wij hadden voorzien dat wij om 20.00 uur zouden kunnen beginnen aan ons kerstdiner. Dat gaan wij niet redden, tenzij wij in de tweede termijn een uiterste inspanning leveren, zoals gebruikelijk in deze Kamer omdat er in de eerste termijn ruim mag worden geïnterrumpeerd. Ik stel voor om direct met de tweede termijn van de Kamer te beginnen. Wij hebben wederom tien sprekers met verschillende tijden. Ik vraag om de nodige zelfbeperking en om puntige vragen die ook puntig kunnen worden beantwoord, zodat wij een beetje in de buurt van het geplande tijdstip aan ons diner kunnen beginnen.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Wij danken de staatssecretaris en de minister en de ambtenaren voor de uitgebreide beantwoording van onze vragen. Ik zal uw advies opvolgen. Ik zal buitengewoon kort zijn en mij beperken tot de toelichting van een viertal moties.

De eerste motie is wat ons betreft heel zwaarwegend. Die heeft betrekking op de verhuurderheffing. Ik heb hierover in de eerste termijn het een en ander gezegd. Ik heb gelukkig ook andere fracties daarover veel zorgen horen uitspreken. Voor ons is een belangrijke barrière dat die wet niet alleen geldt voor 2013, zoals wij bij het Belastingplan gewend zijn, maar dat daarin ook rekening wordt gehouden met een aanzienlijke verhoging voor 2014 en volgende jaren. Ik heb al tijdens een interruptie gezegd dat er zo veel bezwaren zijn gerezen tegen deze heffing, dat ze er mogelijk toe kan leiden dat de investeringsmogelijkheid van woningcorporaties wordt aangetast. Dat, in een tijd van grote crisis op de woning- en bouwmarkt. Het is voor ons daarom buitengewoon moeilijk om zonder meer in te stemmen met de verhuurderheffing. Wij zullen de instemming met dit wetsvoorstel laten afhangen van de uiteindelijke plannen van de regering voor de jaren 2014 en verder. Wij zien geen andere mogelijkheid dan de regering te verzoeken om met een novelle te komen om de verhuurderheffing voor 2013 af te splitsen van de daaropvolgende jaren.

De heer Van Boxtel (D66):

Neemt de heer Essers met dit verzoek afstand van de 800 miljoen van de verhuurderheffing in het Lenteakkoord, waaraan ook de CDA-fractie zich heeft gecommitteerd?

De heer Essers (CDA):

Het CDA staat bekend om zijn financiële soliditeit. 800 Miljoen is geen kleinigheid en wij zijn er niet op uit om zomaar gaten te schieten in de begroting. Wij zijn wel reëel genoeg om in nieuwe omstandigheden en wanneer het draagvlak buitengewoon dun blijkt, te bekijken of er geen alternatieven zijn. Dat hebben wij ook gezien bij de forensentax. Daaraan willen wij constructief meewerken.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik probeer het verschil te markeren tussen de 800 miljoen in het Lenteakkoord, die nu ook in dit Belastingplan is doorvertaald, en de aanvullende plannen van dit nieuwe kabinet om er nog eens 1,2 miljard bovenop te zetten. De heer Essers zegt in dit verzoek nu al dat ook die 800 miljoen voor zijn fractie niet meer zeker is.

De heer Essers (CDA):

Nee, die 800 miljoen is voor ons een heel belangrijk punt. Daarmee hebben wij, net als de fractie van de heer Van Boxtel in de Tweede Kamer, ingestemd via het Lenteakkoord. Dat is geen klein bier. Het gaat ons om de invulling. Hoe kom je aan die 800 miljoen? Wat erna komt, is onderdeel van een apart wetsvoorstel.

De heer Ruers (SP):

Ik lees hier net op onze befaamde iPad: "De Eerste Kamerfractie van het CDA stemt niet in met de heffing voor de woningcorporaties. Het kabinetsplan heeft daardoor geen meerderheid. Achter de schermen onderhandelen VVD en PvdA nu druk met het CDA over alternatieven." Misschien kunnen fracties daarop even reageren?

De heer Essers (CDA):

Is dat een vraag aan mij, voorzitter?

De voorzitter:

Nee, dat lijkt mij niet.

De heer Essers (CDA):

Ik roep wel mijn collega's op om in hun tweede termijn hun mening te geven over onze oproep om met een novelle te komen en de discussie over de situatie in 2014 te openen in 2013.

Motie

De voorzitter: Door de leden Essers, De Vries-Leggedoor, Terpstra, Brinkman, Franken en Hoekstra wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voor de aanpak van scheefhuren van belang is dat huren marktconform worden en dat hiervoor voorstellen zijn gedaan voor een inkomensafhankelijke huurverhoging van respectievelijk 1,5% – 2,5% – 6,5% boven inflatie;

constaterende dat ten behoeve van reductie van het financieel tekort de regering voornemens is, een verhuurderhefflng oplopend tot structureel 2,1 miljard in te voeren;

tevens constaterende dat er discussie is ontstaan over de haalbaarheid van de verhuurderheffing, gekoppeld aan een ander woningwaarderingssysteem;

verzoekt de regering, met een novelle te komen om de verhuurderheffing 2013 te splitsen van de jaren daaropvolgend;

verzoekt de regering tevens, binnen de randvoorwaarden van bovengenoemde opbrengsten en inkomensafhankelijke huurverhoging met een uitgewerkt voorstel te komen voor een woningwaarderingssysteem en verhuurderheffing die corporaties de mogelijkheid biedt, op termijn te blijven investeren in onderhoud en nieuwbouw, en recht doet aan de draagkracht van huurders en corporaties;

verzoekt de regering voorts, de verhuurderheffing vanaf 2014 niet door te laten gaan dan nadat een voorstel is uitgewerkt en de Eerste Kamer daarover voor 1 maart te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (33407).

De heer Essers (CDA):

Mijn tweede motie heeft ook betrekking op de verhuurderheffing. Daarin wordt beoogd om particuliere verhuurders van de verhuurderheffing uit te sluiten en alleen partijen die DAEB-kerntaken verrichten, hiermee te belasten.

Motie

De voorzitter: Door de leden Essers, De Vries-Leggedoor, Holdijk, Terpstra, Franken en Brinkman wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verhuurderheffing ook neerslaat bij particuliere verhuurders van woningen;

constaterende dat partijen die willen investeren in de particuliere huursector hun potentiële rendement hierdoor fors zien afnemen en hierdoor besluiten niet of niet meer in deze markt te investeren;

constaterende dat deze verhuurders geen overheidssubsidie ontvangen of hebben ontvangen, en dat daarmee de ratio voor het opleggen van een verhuurderheffing voor deze verhuurders ontbreekt;

verzoekt de regering, de verhuurderheffing alleen van toepassing te verklaren op partijen waarvan de kerntaken DAEB-activiteiten zijn, en niet op partijen die zich hoofdzakelijk met niet-DAEB-activiteiten bezig houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (33407).

De heer Essers (CDA):

De derde motie handelt over het beperken van de vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties tot commerciële activiteiten. Ik heb het debat daarover gevoerd met de staatssecretaris en dat bekrachtig ik graag met een motie.

Motie

De voorzitter: Door de leden Esser, De Vries-Leggedoor, Reuten, Holdijk en Terpstra wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat woningcorporaties sedert 2008 ook ten aanzien van hun niet-commerciële activiteiten in de vennootschapsbelasting worden betrokken;

constaterende dat de regering voornemens is om een verhuurderheffing op te leggen en de aansturing van de woningcorporaties op te dragen aan de gemeenten;

verzoekt de regering, de onbeperkte vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties zo spoedig mogelijk te wijzigen in een beperkte vennootschapsbelastingplicht, inhoudende dat corporaties alleen in de vennootschapsbelasting worden betrokken indien en voor zover zij commerciële activiteiten verrichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (33402).

De heer Essers (CDA):

Mijn laatste motie betreft de verplichte aflossing die nu in het wetsvoorstel 33405 is opgenomen. Wij doen een beroep op de regering om ons uiterlijk eind januari 2013 te rapporteren over alternatieven voor de verplichte aflossing.

Motie

De voorzitter: Door de leden Essers, De Vries-Leggedoor, Holdijk, Terpstra, Franken en Brinkman wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de ernstig achterblijvende investeringen in de woningmarkt;

constaterende dat het kabinet heeft toegezegd om op korte termijn met werkgevers en werknemers intensief te zullen overleggen over noodzakelijke stimulering van de binnenlandse economie;

constaterende dat de hypotheekrenteaftrek voor "nieuwe bezitters" zal worden gehandhaafd mits volgens een systeem van annuïtaire aflossing 100% van de hypothecaire lening in 30 jaar wordt afgelost;

verzoekt de regering, uiterlijk eind januari 2013 aan het parlement te rapporteren over onder meer: a. mogelijkheden om met behoud van de door het kabinet voorgenomen beperking van de hypotheekrenteaftrek voor nieuwe gevallen toe te staan dat na 50% aflossen van de lening, de tweede 50% alsnog ter vrije beoordeling staat van hypotheekgever en hypotheeknemer; b. mogelijkheden om de aflossing over een langere termijn dan de nu gebruikelijke 30 jaren te spreiden; c. mogelijkheden om energiebesparing in de woningvoorraad te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt de letter F (33405).

De heer Van Boxtel (D66):

In het eerste punt van het dictum van deze motie wordt voorgesteld om na het 50% aflossen van de lening weer ruimte te creëren voor andere producten. Waar komt dat verzoek vandaan? Ik meen dat dit punt de afgelopen tijd in Nederland bij heel veel burgers helderheid heeft gecreëerd: één type hypotheekrenteaftrek met een annuïtaire aflossing. In de motie wordt gesuggereerd dat er toch weer andere producten op de markt kunnen komen.

De heer Essers (CDA):

Die andere producten zijn sowieso nog mogelijk. Het gaat er puur om wanneer men nog hypotheekrenteaftrek krijgt. Vandaag en gisteren heb ik meermalen gezegd dat het probleem met het vorige stelsel was dat er niet met eigen vermogen gefinancierd mocht worden. Het probleem met het nu voorgestelde stelsel is dat reële financiering met vreemd vermogen wordt tegengehouden. Ik pleit ervoor om dit iets te versoepelen, door voor de bestaande gevallen aflossing te stimuleren en voor de nieuwe gevallen niet zo rigide om te gaan met bijvoorbeeld de dertigjarentermijn of het stellen van de keiharde eis dat men tot nul moet aflossen.

De heer Van Boxtel (D66):

Wij gaan er straks over stemmen, maar mijn afdronk is dat de CDA-fractie zegt dat er weer hypothecaire vormen mogelijk zijn waarbij schuld op schuld kan worden gestapeld. Op dat punt hebben wij in de afgelopen jaren toch wel ons lesje geleerd.

De heer Essers (CDA):

Ik pleit niet voor aflossingsvrije hypotheken of zaken die daarmee samenhangen. Men kan ook heel reële producten hebben die uitgaan van een gezonde financiering, zonder dat dit volledig tax-driven is. Een en ander moet natuurlijk nog worden uitgewerkt. Ik ben het met de heer Van Boxtel eens dat wij ons lesje hebben geleerd.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik dank de bewindsleden voor de schriftelijke en mondelinge beantwoording. Ik had de staatssecretaris gevraagd om bij zijn verzoek aan het CPB de gelijkstelling van de daling van het arbeidsaanbod aan de werkgelegenheid te betrekken. Ik zeg het nu even wat kort, maar ik heb het gisteren iets uitgebreider geformuleerd. Ik verwijs kortheidshalve naar mijn inbreng in eerste termijn.

Ik vraag de minister nogmaals te overwegen om bij een volgend wetsvoorstel de eigen woning over te brengen naar box 3. Volgens mij past dit in de systematiek van inkomen versus vermogen.

Voorts wil ik nog een keer ingaan op de oude en de nieuwe gevallen. De minister heeft in de memorie van antwoord argumenten gegeven tegen onmiddellijke werking – vandaar de respectering – maar argumenten tegen onmiddellijke werking is iets anders dan geleidelijke werking. Ik verbind daar graag het idee aan van de 4,5% huur WOZ-waarde. Ik begrijp dat ook daarvan het idee is dat het onmiddellijk, dus volgend jaar of het jaar daarna ingevoerd zal worden. Als je een woning neemt van € 200.000 en je past daar het puntensysteem op toe, dan kom je, afhankelijk van de locatie waar die woning gelegen is, uit op een huur van € 500 per maand. Als je uitgaat van 4,5% WOZ-waarde, kom je uit op ongeveer € 750 in de maand. Dat is 1/3 erbij. Gaat de minister ook op dit punt de respecterende werking invoeren? Dit geldt vooral voor iemand die ooit op de grens heeft gestaan om te kopen of te blijven huren en uiteindelijk de beslissing heeft genomen om de rest van zijn leven te huren. Ik ga dan terug naar de hypotheekrenteaftrek van 52% versus het box 3-tarief. Ook dat is een verschil van 1/3. Het is een van de twee. Ik vraag de minister of hij op dit punt consequent zal zijn ten opzichte van de huurders, dan wel zal discrimineren.

Ik heb geen stapeltje moties, maar ik constateer wel dat zodra een partij in de oppositie gaat, het aantal moties toeneemt. Het aantal van zeven moties, ingediend door de heer Bierman bij het belastingplan van enige jaren geleden, toen zijn partij in de oppositie zat, haalt de CDA-fractie echter bij lange na niet.

De heer Ruers (SP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun uitgebreide en interessante bijdrage. Graag wil ik nog iets zeggen over de Wet verhuurderheffing. De minister zei dat er volgens het onderzoek van CFV geen dramatische effecten te verwachten zijn van het wetsvoorstel. Heel veel andere rapporten geven echter juist aan dat de gevolgen desastreus zullen zijn. Ik hoor dus twee verschillende opvattingen. De minister moet toch maar eens nakijken of zijn wetsvoorstel inderdaad geen desastreuze effecten zal hebben. Ik denk dat dit wel zo is en dat het helemaal de verkeerde kant uitgaat als het wordt aangenomen.

Vervolgens een opmerking over het verhaal van de investering van 10 miljard euro. Ik denk dat de corporaties graag willen meewerken, zonder dwang, als zij weten dat de heffing daarmee weg is. Ik zeg dus: laten wij het vooral doen. De minister zegt dat het beleid van Keynes niet werkt, maar ik denk dat het wel zal werken. Ik vraag de minister dit serieus op te pakken. De PvdA zal daar blij mee zijn. Wij kunnen beter 10 miljard euro investeren, waarmee wij een heleboel problemen voorkomen en de zaak in beweging krijgen. Ik denk dat dit enorm goed zal zijn.

In de eerste motie van de CDA-fractie wordt om een novelle gevraagd. Ik ben prettig verrast, gelet op wat er aan de overkant, in de Tweede Kamer, is gebeurd. Misschien heeft niet iedereen het gevolgd, maar daar is een amendement ingediend door mijn partijgenoot Paulus Jansen die precies deze inhoud heeft. Dat komt dus uitstekend overeen. Ik ben blij dat de CDA-fractie zich nu achter ons schaart. Wij zullen de bedoelde CDA-motie zeker steunen, want de CDA-fractie steunt ons in feite ook.

De heer Van Strien (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording van mijn vragen. Mijn fractie is tevreden met het feit dat de NMa nog steeds onderzoek doet naar de hoogte van de hypotheekrentetarieven en dat de minister daarover aan deze Kamer wil rapporteren. De grote verschillen met de ons omringende landen zijn eenvoudigweg niet logisch te verklaren.

Over de beantwoording van een aantal vragen ben ik minder tevreden en over enkele daarvan wil een uitspraak van de Kamer vragen. De eerste betreft het omzetten van aflossingsvrije hypotheken in bankspaarhypotheken. Ik heb daarvoor een motie.

Motie

De voorzitter: Door de leden Van Strien, Van Dijk, Reynaers, Marcel de Graaff en Frijters-Klijnen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat aflossingsvrije hypotheken enig risico in zich houden voor zowel de huiseigenaar als de maatschappij;

overwegende dat er alternatieven voor omzetting zijn die noch de huiseigenaar noch de Nederlandse Staat geld kosten ten opzichte van het alternatief geheel aflossingsvrij;

overwegende dat de regering onlangs heeft besloten deze mogelijkheden tot 1 april te verruimen;

overwegende dat huiseigenaren royaal de tijd moeten krijgen om zich van de voordelen van zo een omzetting bewust te worden en die te kunnen realiseren;

verzoekt de regering, huiseigenaren tot 1 januari 2014 de gelegenheid te bieden, vrijwillig hun aflossingsvrije hypotheek om te zetten in een (bank)spaarhypotheek,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (33405).

Ik ga nu de moties nummeren. Dat heb ik bij het CDA niet gedaan, maar nu wel. Dit is motie nr. 5.

De heer Van Strien (PVV):

Wij blijven buitengewoon ongelukkig met de antwoorden over de prepensioenregelingen, de levensloop- en de spaarregelingen. Ook hierover dienen wij een motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Van Strien, Van Dijk, Reynaers, Marcel de Graaff en Frijters-Klijnen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het geheel aan pensioenvoorzieningen de komende jaren drastisch lijkt te verslechteren;

overwegende dat veel mensen die de afgelopen jaren op enigerlei wijze met vervroegd pensioen zijn gegaan daardoor nu, door de plotselinge onvoorziene vervroeging van de AOW-leeftijd, onevenredig financieel nadeel ondervinden;

overwegende dat de verslechterende situatie op de arbeidsmarkt het thans voor 60-plussers extra moeilijk maakt om zich staande te houden, laat staan een nieuwe baan te vinden;

overwegende dat de levensloopregeling een belangrijk onderdeel uitmaakt van afspraken binnen een aantal groepen werkgevers en werknemers, waaronder de politie, om eerder te stoppen met werken;

verzoekt de regering, het gehele hoofdstuk verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd met de bijbehorende inkomensvoorzieningen te herzien en vóór 1 april 2013 met een alternatief te komen dat recht doet aan de wensen van de Nederlandse bevolking,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (33402).

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik concentreer mij even op de verhuurderheffing. Wij blijven van mening dat deze heffing onvoldoende doordacht is op negatieve effecten en dat de empirische basis zwak is. Bij een heffing die oploopt tot 2 miljard euro, voorzien wij grote problemen. Er zullen woningcorporaties failliet gaan en het heeft een negatief effect op investeringen, op nieuwbouw en op onderhoud. Als het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting gelijk heeft, zal het vermogen van corporaties interen met ongeveer 17 miljard euro. De mogelijkheden voor corporaties om extra inkomen te realiseren via verkoop van kantoren of huurpanden zijn in de huidige crisis nagenoeg nihil. Daar zit dus ook weinig rek in. Wij moeten echt meer tijd nemen om na te denken over de verhuurderheffing en de consequenties te wegen.

Het is goed dat de minister aangeeft dat hij ook zal bewegen en dat hij in het vroege voorjaar komt met een notitie waarin een aantal criteria is vervat. Mijn fractie is dankbaar voor het feit dat hij de criteria wil overnemen die wij gisteren in eerste termijn hebben genoemd. Dat betreft in ieder geval de mate waarin de heffing de maatschappelijke doelstellingen en de solvabiliteit van woningcorporaties aantast, de effecten op het socialehuurbeleid in de verschillende regio's en de effecten op onderhoud en nieuwbouw.

Er moet meer tijd genomen worden. Wij steunen het CDA in het verzoek aan de minister om in een novelle een aanpassing van het wetsvoorstel aan de Kamer aan te bieden. Daarin moet nadrukkelijk rekening gehouden worden met de genoemde criteria. Mocht dat niet het geval zijn, dan is het voor mijn fractie moeilijk om het voorliggende voorstel te steunen.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter. Ook wij danken de bewindslieden voor alle antwoorden.

Ik begin graag met staatssecretaris Weekers omdat hij in antwoord op mijn hartstochtelijke pleidooi om toch iets voor de cultuursector te betekenen, uitsluitend ingegaan is op de onwenselijkheid van de filmtaks. Ik heb een alternatieve dekking gevonden om toch nog iets voor deze sector te doen, ondanks de enorm moeilijke tijden waarin wij verkeren. Wie zijn cultuur ook in moeilijke tijden niet hoog wil blijven achten, verdient dat ook niet. Daarom dien ik de volgende motie in en houd een hartstochtelijk pleidooi om hieraan steun te verlenen. Dat geldt ook voor de regeringspartijen.

Motie

De voorzitter: Door de leden Van Boxtel, Ester, Reuten, Bröcker en De Boer wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelet op de omvang van de bezuinigingen op de culturele sector en het negatieve effect daarvan op talent, scholing en expressiemogelijkheden;

gelet op de zeer beperkte tijd enerzijds en de economische recessie anderzijds om alternatieve financieringsbronnen in de markt aan te boren;

verzoekt de regering, uit de te verwachten onderuitputting van de rijksbegroting 2013 een bedrag van 25 miljoen euro te reserveren voor extra aanwending ten behoeve van de culturele sector,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter J (33402).

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ga nu over naar minister Blok. Ik ben de minister zeer erkentelijk voor zijn bereidheid om, zoals hij eufemistisch zegt, in het vroege voorjaar met een nader plan te komen voor de hele woningmarkt. Ik ga ervan uit dat het in februari gebeurt. Ik heb wat twijfel bij de motie zoals die is ingediend door het CDA en waarin gevraagd wordt om een novelle. Ik wil die twijfels ook duidelijk maken. Wij moeten in de fractie deze motie nog beoordelen. Ik voorspel echter een heel heet voorjaar op dit dossier. Dat wens ik de minister zonder portefeuille niet voorshands toe, want daar is het probleem te groot voor. Deze motie bevat het risico dat de ene partij roept dat zij de verhuurdersheffing van de baan geschoten heeft en dat andere partijen zeggen dat zij alleen maar even gaan kijken wat er straks komt. Die gelaagdheid zit in dat verzoek om een novelle. Ik ben heel benieuwd naar het oordeel van de minister hierover. Dat zal voor ons zwaar wegen.

Onze handtekening is goed voor het Belastingplan en voor de 800 miljoen. Ik heb ook in eerste termijn gezegd dat wij niet meegetekend hebben voor de 1,2 miljard. Ik zie op dit moment echt paniek in de sector. Nieuwbouwplannen worden stilgelegd en corporaties dreigen failliet te gaan. Ik heb het niet alleen over de foute corporaties die de afgelopen jaren het geld verkeerd hebben uitgegeven, het ligt breder. Er is echt sprake van een groot probleem op de Nederlandse woningmarkt. Dat onderken ik ook. Ik geef u op een briefje dat het nu vragen om een novelle, om uitstel en impliciet een mogelijk afzien van de verhuurderheffing, zal leiden tot een buitengewoon verdeeld huis als het gaat om de vraag hoe wij deze woningmarktproblematiek gaan oplossen. Ik ben dan ook heel benieuwd naar het advies van het kabinet op de voorliggende moties.

Ik dank de minister nogmaals voor zijn bereidheid en ga ervan uit dat onder vroeg voorjaar echt februari verstaan wordt. Kan de minister dat bevestigen?

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Ik wil even twee punten aansnijden.

De staatssecretaris geeft aan dat hij niet voelt voor een emancipatie-effectrapportage naar de werkbonus, omdat het de bedoeling is dat alleen voltijdwerkenden hiermee bediend worden. De staatssecretaris veronachtzaamt hiermee naar ons oordeel het ongeoorloofd zijn van discriminatie, of dat nu directe of indirecte discriminatie is, onder meer naar sekse maar ook naar deeltijd/voltijd. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van indirecte discriminatie, is het noodzakelijk inzicht te hebben in de emancipatie-effecten van maatregelen. Hetzelfde geldt voor de beoordeling of er mogelijk sprake is van rechtvaardigingsgronden. Hoewel de staatssecretaris heeft aangegeven er weinig voor te voelen een Emancipatie-effectrapportage te maken, zouden wij toch graag zien dat dit gebeurt en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden De Boer, Reuten, Essers, Van Boxtel en Ganzevoort wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vormgeving van de werkbonus een mogelijk indirect discriminatoir effect voor vrouwen zal hebben, omdat zij doordat zij vaker dan mannen in deeltijd werken en gemiddeld een lager uurloon verdienen, het aan de werkbonus verbonden minimumvereiste minder eenvoudig kunnen halen;

overwegende dat het kabinet een rechtvaardigingsgrond voor dit indirecte discriminatoire effect aanwezig acht, welke gelegen is in de verhoogde arbeidsparticipatie;

overwegende dat de regering niet heeft laten onderzoeken of vrouwen minder dan mannen gebruik zullen kunnen maken de werkbonus, en evenmin heeft laten onderzoeken of de werkbonus in zijn huidige vormgeving daadwerkelijk een positief effect heeft op een verhoogde arbeidsparticipatie van vrouwen;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk alsnog een cijfermatige analyse te laten maken van de emancipatie-effecten van de werkbonus,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter K (33402).

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Verder heb ik nog een opmerking over de verhuurderheffing. Wij danken de minister voor zijn antwoorden, maar wij delen zijn conclusie niet dat de 800 miljoen euro niet tot negatieve gevolgen zal leiden. Wij hebben voldoende signalen ontvangen dat ook een verhuurderheffing van 800 miljoen zal leiden tot teruglopende investeringen, problemen op de huurmarkt en de gehele woningwoningmarkt. Bovendien legt naar ons oordeel het nu vastleggen van die 800 miljoen een enorm grote druk op het accepteren van de voorstellen tot huurverhoging en huurprijsvaststelling die we nog te zien krijgen. De Partij van de Arbeid kan wel zeggen dat ze zich het recht voorbehoudt om dat op zijn merites te beoordelen, maar zeker als coalitiepartij zal de druk om akkoord te gaan enorm hoog zijn als de 800 miljoen opbrengsten via de verhuurderheffing al zijn ingeboekt. Met het vastleggen van die 800 miljoen, ontbreekt ook de prikkel om alternatieven voor het nu voorgestelde systeem te ontwikkelen. Naar onze overtuiging zijn er ook alternatieven. Wij ondersteunen dan ook van harte het verzoek van het CDA om een knip aan te brengen en om door middel van een novelle de verhuurderheffing te beperken tot 50 miljoen voor 2013.

De heer Bröcker (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik ga toch even het lijstje af dat ik al had opgesteld, maar ik zal dat heel snel doen. In mijn bijdrage heb ik gesproken over het vestigingsklimaat en fiscaal beleid is daarvoor uiteraard een van de pijlers. We verwelkomen de oproep van de staatssecretaris voor rust in de vennootschapsbelasting. Dat is uiteraard goed voor een zekere bestendigheid. Ook is aan de orde geweest dat wij in Nederland moeten waken voor uitholling van de belastinggrondslag en dat ondersteunen wij uiteraard. In hoeverre we actief moeten meewerken aan de uitholling buiten Nederland, is op zich een interessant punt dat ook in de discussie met mevrouw Sent aan de orde kwam en dat ook door de heer Van Boxtel is genoemd. Mijn fractie ziet dat niet primair als de verantwoordelijkheid van Nederland, maar uiteraard heeft Nederland zich wel te houden aan alle internationale regels, en dat doen wij ook. Wij zijn daarover ook transparant en zullen en moeten ons inzetten voor multilateraal overleg binnen de Europese Unie, OESO en andere organen. De dossiers die we de komende periode in deze Kamer behandelen zijn: de aanbeveling van de Europese Commissie rond het onderwerp belastingontwijking, het verdragsstelsel en het Nederlandse belastingverdragbeleid. In Europa krijgen we aan de orde de gezamenlijke grondslag in de vennootschapsbelasting, dat in ontwikkeling is, en uiteraard de financiële transactiebelasting waarover Nederland ook meepraat dat nog helemaal niet aan de orde is geweest. Dat zal ongetwijfeld de volle aandacht van deze Kamer en de commissie voor Financiën gaan krijgen.

Dan heb ik nog een aantal kleine puntjes, zoals het bodemrecht. Nogmaals, mijn fractie benadrukt, erkent en onderkent de problematiek die de staatssecretaris hier heeft genoemd. We zoeken echter naar een evenwichtige uitvoering van deze wet in de praktijk. Het is goed dat de staatssecretaris dat gaat bewaken. Ook is het goed dat hij bij dit wetsvoorstel de hefboom zal gebruiken om wellicht te komen tot betere en andere afspraken over het onderwerp bodemvoorrecht en pandrecht.

Met betrekking tot de DGA-pensioenen ben ik blij dat de staatssecretaris het probleem erkent en daarover ook overleg zal voeren. Een van de overwegingen bij de fiscale waarderingsregels is een evenredige verdeling van pensioenlasten in de tijd. Helaas zit daar met de huidige rekenrentes en sterftabel nu juist het probleem. We kijken uit naar het verdere verloop hiervan.

Wat betreft de eigen woning ben ik het met minister Blok eens dat naar de toekomst toe de voorstellen zullen leiden tot simpelere producten. Ook is mijn fractie het eens met de behandeling van de bestaande hypotheken. Mijn enige constatering is en was dat als je kijkt naar de geschiedenis en de inperkingen die wij in de loop der jaren in het hypotheekdossier hebben gehad en als je kijkt naar de overgangsregelingen die we in dit wetsvoorstel hebben, dan is dit gewoon een complex stuk wettekst geworden. Ik heb gisteravond gelezen dat dit punt ook aan de orde is geweest tijdens de behandeling in de Tweede Kamer en dat is toegezegd dat de staatssecretaris en de minister zullen kijken in hoeverre in de loop der tijd een betere stroomlijning en een vereenvoudiging in de teksten aangebracht kunnen worden. Wij wachten dat af.

Over de verhuurderheffing is op dit moment heel veel dialoog in deze Kamer. Wij zijn blij met de toezegging van de minister om in het voorjaar daarover snel met een notitie te komen over de samenhang, de impact assessment, waarvoor ik in het algemeen ook aandacht heb gevraagd in mijn bijdrage. We lezen ook met grote belangstelling de motie van het CDA op stuk nr. F. Ik denk dat er nog wel een break zal komen om in de fracties over alle moties te overleggen, maar voor dat overleg wil ik toch even melden dat mijn fractie ervan uitgaat dat waar deze motie de regering verzoekt om binnen de randvoorwaarden met een uitgewerkt voorstel te komen, die randvoorwaarden terugslaan op de constateringen die eerder in de tekst zijn gedaan. Ik zie de heer Essers knikken, dus dat kan ik dan meenemen naar ons overleg.

De heer Van Boxtel (D66):

Dat betekent dat voor de VVD-fractie alternatieven allemaal bespreekbaar zijn, maar dat het gaat om de opbrengsten. In de motie staat in de overweging inderdaad 2,1 miljard. Is dit voor de heer Bröcker voldoende zekerheid dat dit hele dossier niet gaat glijden?

De heer Bröcker (VVD):

Dat zullen we even moeten afwachten. Ik ken het standpunt van de heer Van Boxtel. Hij had er misschien liever nog een tweede knip in gezien. Ik denk dat het verstandig is dat we in de komende periode integraal gaan kijken, niet alleen naar het tweede stapje, maar ook naar het derde stapje. Ik denk dat dit ook in de geest van deze motie is.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik wil nog even zeggen dat de constatering van de heer Ruers die op de iPad stond dus klopt.

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun beantwoording van onze vragen. In eerste termijn hebben wij vijf punten aangestipt. Die loop ik heel snel nog even langs, in de tegenovergestelde volgorde ten opzichte van de eerste termijn.

Het eerste punt is de verhuurderheffing. Wij hebben in eerste termijn aangegeven dat wij het van belang vinden om in overleg te treden met het veld over een alternatieve vormgeving van de voorgenomen verhuurderheffing. Wij zijn blij met de toezegging van de minister dat hij het veld zal consulteren. We staan sympathiek tegenover de eerste motie van het CDA, maar uiteraard wordt ons stemgedrag uiteindelijk in de fractie bepaald. Over de andere moties van het CDA wil ik opmerken dat de minister wel de ruimte moet krijgen om zijn werk te doen. Het is niet aan de Eerste Kamer om op de stoel van de wetgever te gaan zitten. Met dat in ons achterhoofd zullen wij de andere moties van het CDA beoordelen.

Ik kom dan op mijn tweede punt, de fiscale behandeling eigen woning. Wij zijn blij met de beweging richting simpeler producten en we vragen nogmaals aandacht voor de inzichten hierover vanuit de gedragseconomie.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik wil voor de Handelingen toch even het volgende opmerken. Mevrouw Sent zei namelijk dat haar fractie niet erg voor die twee andere moties van het CDA is, omdat we hier niet op de stoel van de wetgever moeten gaan zitten. Mevrouw Sent is echter medewetgever. Dat staat nog los van waar zij formeel voor kiest, maar zij is echt medewetgever.

Mevrouw Sent (PvdA):

Oké. Wat ik duidelijk wilde maken, is dat het voor ons belangrijk is om de minister de ruimte te geven. Het is dan vervolgens aan ons om zijn werk te beoordelen.

De voorzitter:

U bedoelde de regering.

Mevrouw Sent (PvdA):

O, oké. Dank u wel, voorzitter. Dat kan dan zo in de Handelingen opgenomen worden.

Het derde punt is belastingontwijking. We zijn blij dat de BNC-fiches en de brief eraan komen. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij de belastingdruk van werknemers en werkgevers in die brief zal bespreken. We zouden daarbij graag expliciet om een berekening willen vragen. We wensen dus niet alleen een analyse, maar ook een cijfermatige onderbouwing van de belastingdruk voor werknemers en werkgevers.

Het vierde punt is de werkbonus. Op dat punt staan wij sympathiek tegenover de motie van GroenLinks. Ook het stemgedrag over deze motie moet nog in onze fractie bepaald worden.

Het laatste punt betreft de levensloopregeling. Wij hebben begrip voor het beëindigen van de regeling. Het is wat vreemd om aan de ene kant de AOW-leeftijd te verhogen en aan de andere kant vervroegd uittreden weer fiscaal te gaan faciliëren. Dat neemt niet weg dat politiemensen en anderen een andere keus zouden hebben gemaakt als ze dit hadden geweten. Daarom wil ik graag een motie indienen.

Motie

De voorzitter: Door de leden Sent, Reuten, De Boer, Ester en De Lange wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voorstelt dat werknemers die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge een levensloopregeling hadden waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum 3.000 euro of hoger was tot en met 31 december 2021 bestedingsvrij over hun aanspraken ingevolge de levensloopregeling kunnen beschikken;

constaterende dat dit voor alle deelnemers aan de levensloopregeling met een pensioendatum na 2012 betekent dat het op 31 december 2021 aanwezige levenslooptegoed op die datum verplicht (belast) vrijvalt;

overwegende dat geld storten in een lijfrenteverzekering of bankspaarproduct voor de meeste mensen maar heel beperkt mogelijk is (voor zover zij geen pensioentekort hebben) en hun uiteindelijk dus niet dezelfde mogelijkheid geeft om (eventueel parttime) met vervroegd pensioen te gaan zoals dat kan bij de huidige levensloopregeling;

overwegende dat deelnemers aan de levensloopregeling als ze dit hadden geweten een andere keus zouden hebben gemaakt;

verzoekt het kabinet, de mogelijkheid te onderzoeken om levenslooptegoeden in 2021 fiscaal geruisloos om te zetten in een derde pijlerproduct en de Kamer daar voor 1 juli 2013 over te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter L (33402).

Mevrouw Sent (PvdA):

Ter toelichting: als je de omzet van de levensloopregeling in een pensioenproduct mogelijk maakt, zoals voorgesteld in de motie, zal een deel van de levensloopspaarders daar ook voor kiezen. Belastinginkomsten worden hierdoor uitgesteld. Dat is het rente-effect. Bovendien zal het tarief gemiddeld effectief lager zijn, omdat het inkomen na pensionering meestal daalt. Dat is het tariefeffect. Het kost geld. Dat zijn echter endogene effecten waarmee Financiën nooit rekent. Om dezelfde reden is er ook geen extra budgettaire ruimte ingeboekt bij het vrijvallen van de levensloop, al komt daarmee volgend jaar naar verwachting 1 miljard aan extra belastinginkomsten binnen.

Kortom, naar de mening van de fractie van de PvdA kan de maatregel niet om budgettaire redenen worden afgewezen. Voor alle duidelijkheid: er is geen sprake van verlenging van de einddatum. Dit voorstel biedt geen mogelijkheid om premie te blijven inleggen en is geen verlenging van de neo-VUT. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Nogmaals: ons verzoek is slechts om dit te onderzoeken en ons te berichten over de uitkomsten van dat onderzoek.

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun uitgebreide beantwoording van de vele vragen. Mede gezien de tijd wil ik mij op twee onderwerpen uit het totale aanbod richten. Dat is de hypotheekrenteaftrek en de verhuurderbelasting voor woningcorporaties.

De minister wijst er naar mijn mening terecht op dat er internationaal al heel lang onbegrip is over de bestaande regeling voor hypotheekrenteaftrek in ons land. Het beleid dat er decennialang op gericht is geweest om deze regeling in stand te houden, pakt voor Nederland buitengewoon slecht uit. Nu zitten we met de gevolgen daarvan.

De minister stelde dat herstel van vertrouwen buitengewoon belangrijk is. Dat kunnen we niet bestrijden. Uiteraard is dat zo. Tegelijkertijd zou ik willen betogen dat de verwachting dat het vertrouwen zich snel herstelt buitengewoon onrealistisch is. Voor de huizenmarkt kunnen we alleen maar constateren dat de prijzen van huizen nog jaren zullen dalen. Als ik mij in de positie van een starter verplaats en ik zou al een huis kunnen kopen, dan zou ik toch buitengewoon terughoudend zijn om dat nu te doen. De verwachting is immers dat de prijzen nog een heel stuk verder zullen dalen. We zullen er dus nog een hele tijd mee moeten leven dat de woningmarkt in het slop zit. Dat zal echt niet op korte termijn veranderen.

Waar mijn fractie grote, grote, grote problemen mee heeft, is het onderscheid dat gemaakt wordt tussen oude en nieuwe gevallen bij de hypotheekrenteaftrek. Wij vinden die verschillen schrijnend. We vinden de bescherming van bestaande gevallen voor een periode van maar liefst 30 jaar overdreven. Ook vinden we dat dit in wezen een continuering inhoudt van een onwenselijke en ook ongewenste praktijk. Daar zouden we eigenlijk zo snel mogelijk vanaf moeten. Zonder de bestaande gevallen in welke zin dan ook onrecht aan te doen, zou het voor mijn gevoel mogelijk moeten zijn om die termijn aanzienlijk te verkorten. Eigenlijk dwingen we de mensen die een hypotheek hebben alleen maar tot sparen. Dat is toch geen vorm van onrecht? Als geen maatregelen worden getroffen tegen deze ongelijkheid tussen oude en nieuwe gevallen, denk ik dat mijn fractie tegen dit wetsvoorstel zal stemmen.

Dan kom ik op de verhuurderbelasting, zoals ik deze maatregel toch maar blijf noemen. Uitgebreid is besproken dat deze verhuurderbelasting een carrousel is van enerzijds een verhoging van huren en anderzijds een afroming van de vermogenspositie van corporaties die hoge huren opstrijken. Er is geen duidelijkheid over de vraag of er een balans is tussen de opbrengsten uit de huurverhogingen en de afroming bij de corporaties. Wel is zeker dat het afromen van de corporaties buitengewoon kwalijke neveneffecten heeft. De bedoelingen die een kabinet in het huidige stadium zou moeten hebben om de sociale woningbouw in kwaliteit, volume en investeringen te verbeteren, komen met deze effecten in ieder geval in gevaar. In de huidige vorm zal mijn fractie dit wetsvoorstel hoe dan ook niet steunen.

De voorzitter:

We beginnen aan de tweede termijn van de kant van de regering. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Ik was nog een antwoord verschuldigd aan mevrouw De Boer over de nieuwe regeling BIG-registratie voor artsen. Zoals ik eerder heb gezegd, maakt de nieuwe regeling een einde aan een al jarenlange discussie. Er komt een eind aan de situatie dat de Belastingdienst moet oordelen op kwaliteit. Ook is er een helder aangrijpingspunt: datgene wat je als BIG-geregistreerde arts doet, maar dan ook uit die hoedanigheid, dus binnen het gebied waarvoor je bent opgeleid en waarvoor je de kwalificatie hebt, is vrijgesteld. De nieuwe regeling is goed uitvoerbaar en maakt een eind aan de bestaande discussies. Er is geen sprake van een knip in de consulten. Consulten zijn niet deels belast en deels vrijgesteld, maar het is het een of het ander. De vraag is waar in overwegende mate sprake van is. Indien nodig kan men de Belastingdienst om duidelijkheid vragen. Dat geldt voor individuele beroepsbeoefenaren en voor koepels. Afhankelijk van de vraag of dat uiteindelijk ook nodig blijkt, kan er een beleidsbesluit worden genomen. Vooralsnog is hiertoe geen aanleiding, maar als daartoe wel aanleiding ontstaat, ben ik bereid om een dergelijk beleidsbesluit te nemen. Ik denk dat het goed is dat zowel individuele beroepsbeoefenaars alsook de koepels met de Belastingdienst in overleg treden.

Ik dank de Kamer voor de reacties in tweede termijn. Ik zal mij beperken tot de moties en een enkele vraag die is gesteld. De eerste motie (EK 33402, letter H) is van de heer Essers en gaat over de Vpb-plicht van corporaties. De heer Essers wil van de integrale Vpb-plicht af en een partiële Vpb-plicht invoeren, dus alleen ten aanzien van de commerciële activiteiten. Zoals de huidige motie luidt, moet ik haar ontraden, simpelweg vanwege het feit dat de kosten niet gedekt zijn. Uitvoering van de motie kost honderden miljoenen euro's. Er bestaan bezwaren in het kader van staatssteun. Ik heb al gezegd dat ik bereid ben om de discussie te voeren op het moment dat minister Blok de corporatiewereld op een andere manier inregelt, dus als de corporaties worden ingesnoerd, en er andere zaken die als staatssteun worden gekwalificeerd, zouden wegvallen. Op dat moment ontstaat er weer ruimte. Als er een budgettaire oplossing gevonden zou kunnen worden, ben ik bereid om de discussie te voeren. Ik zou daartoe graag wat suggesties hebben. Ik sta er in die zin open in, want ik keur het niet af. Alleen de tekst die de huidige motie bevat, moet ik ontraden. Misschien is het een idee dat de heer Essers de motie met deze toezegging, of in elk geval met deze attitude, intrekt of aanhoudt.

De heer Essers (CDA):

Ik houd de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Essers stel ik voor, zijn motie op stuk 33402, letter H aan te houden.

Staatssecretaris Weekers:

Ik dank de heer Essers daarvoor zeer. De heer Reuten heeft een vraag gesteld om een bepaald verzoek aan het Centraal Planbureau door te geleiden. Hij had dit verzoek in eerste termijn gedaan. Ik zal het zeker doen.

De heer Van Strien heeft een motie ingediend (EK 33402, letter I) waarin de regering wordt verzocht het gehele hoofdstuk verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd met bijbehorende inkomensvoorzieningen te herzien en met een alternatief te komen. Het zal de heer Van Strien helder zijn dat de motie veel geld kost. Hij biedt echter geen enkele dekking aan. Dat is al een reden om haar te ontraden. Het kabinet wil bovendien een hogere arbeidsparticipatie van ouderen en dat beoogt deze motie juist te blokkeren. De voorgenomen maatregelen en de reeds vaststaande maatregelen worden door het huidige kabinet onderschreven. Ik ontraad daarom de motie.

In de motie van de heer Van Boxtel (EK 33402, letter J) wordt de regering verzocht uit de te verwachten onderuitputting van de Rijksbegroting 2013 een bedrag van 25 miljoen euro te reserveren voor extra aanwending ten behoeve van de culturele sector. Ook deze motie ontraad ik, want hoe sympathiek elk gebaar in de richting van de culturele sector ook is, het is een kwestie voor de minister van OCW. Zo worden hier ook de kaders en de begrotingsafspraken doorbroken door in het wilde weg te zeggen: er zal misschien wel ergens onderuitputting zijn, en bestem dat zo vlak voor kerstmis maar voor cultuur. Dat is geen ordentelijke budgettaire dekking wat mij betreft. Deze motie moet ik dus ontraden.

Mevrouw De Boer heeft een motie ingediend (EK 33402, letter K) die op sympathie kan rekenen, maar de vraag is of ze uiteindelijk ook op steun van de Partij van de Arbeid kan rekenen. Het betreft een verzoek om een emancipatie-effectrapportage uit te voeren. Ik ben gevoeglijk ingegaan op de emancipatoire effecten van de maatregel. Ik heb ook aangegeven waar ik dat heb geschreven aan de Tweede en de Eerste Kamer. Elke grens heeft in zekere zin een indirect discriminatoir effect. Maar zoals ik schriftelijk heb aangegeven, is het maar zeer de vraag of vrouwen minder profijt van de werkbonus hebben dan mannen. Iedere maatregel met inkomensgrenzen is in potentie discriminerend. De motie uitvoeren zou aanleiding zijn om alle maatregelen met een inkomensgrens op indirecte discriminatie te toetsen en dat is onbegonnen werk. Om die reden ontraad ik de motie.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dat is wel een schot voor open doel. Eigenlijk is Nederland verplicht, ook volgens internationale normen over gender mainstreaming, om juist alle maatregelen die mogelijk een discriminatoir effect hebben, in elk geval globaal te toetsen op hun emancipatie-effecten. Ik ben blij dat de staatssecretaris dat onderkent en ik hoop dat hij daar ook gevolg aan geeft.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb aangegeven dat hier aandacht aan wordt besteed. Dat heb ik ook gedaan in de schriftelijke voorbereiding. Daarmee maakt het onderdeel uit van de parlementaire geschiedenis van het voorliggende wetsvoorstel. Daar zou ik het bij willen laten. Als we nu nog een nadere emancipatie-effectrapportage gaan uitvoeren is niet alleen veel werk, maar uiteindelijk ook onbegonnen werk. In deze tijd, waarin we speciaal een minister hebben aangesteld voor een compacte rijksdienst en waarin we behoorlijk moeten snoeien in de ambtelijke ondersteuning, zou ik voorstellen om ons te concentreren op de dingen die echt een bijdrage kunnen leveren aan betere wetgeving en niet op dingen die uiteindelijk tot niets leiden. Om die reden zou ik mevrouw De Boer willen vragen om de motie in te trekken.

Mevrouw Sent (PvdA):

De reden waarom wij sympathiek staan ten opzichte van de motie is dat het kabinet heel behulpzaam is geweest, in de memorie van antwoord en nota naar aanleiding van het verslag, om verschillende groepen te identificeren maar geen cijfermatige onderbouwing geeft. Wij vinden het prettig dat in deze motie om een cijfermatige onderbouwing wordt gevraagd. Het gaat niet om een uitgebreide emancipatie-effectanalyse maar om een cijfermatige onderbouwing van de beschrijving in de memorie van antwoord en nota naar aanleiding van het verslag.

Staatssecretaris Weekers:

Het lijkt mij op het eerste gezicht onbegonnen werk. Als het zo is dat een cijfermatige onderbouwing vrij simpel te geven is, ben ik graag bereid om die nader op schrift aan de Kamer te sturen, maar wat mij zinloos lijkt, is om een aantal ambtenaren of zelfs een onderzoeksinstituut dagenlang onderzoek te laten doen. Ik verzoek daarom nogmaals om deze motie in te trekken, met het aanbod dat ik graag kom met een kwantitatieve onderbouwing als ik die kan geven.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik wil toch nog even heel kort reageren, omdat ik het verzoek krijg om de motie in te trekken. Dat zal ik niet doen, omdat ik het antwoord van de staatssecretaris eigenlijk heel erg vind. Hij geeft daarmee namelijk aan dat hij emancipatie-effecten eigenlijk onbelangrijk vindt. Juist daarom vind ik het van belang om, waar nodig, daarover wel cijfers boven tafel te krijgen. Op grond van een cijfermatige onderbouwing kun je immers zien of je wellicht andere maatregelen zou moeten nemen. Als je het niet onderzoekt, weet je het niet zeker. Dan kun je allerlei veronderstellingen uiten. Het is belangrijk om het cijfermatig te onderzoeken.

Staatssecretaris Weekers:

Ik heb niet aangegeven dat ik emancipatie onbelangrijk vind. Integendeel, ik vind emancipatie uitermate belangrijk. Het kabinet en deze coalitie hebben ervoor gekozen om een flankerende maatregel te treffen ten aanzien van het verhogen van de pensioenleeftijd. Die flankerende maatregel slaat neer bij de mensen aan de onderkant van het loongebouw. Daarmee krijgen mensen met een wat zwaarder beroep de facto een compensatie. Dat heeft een indirect effect, maar het kabinet acht dat uiteindelijk ondergeschikt aan het hoofddoel van het beleid. Je kunt dan een aantal zaken nog uitentreuren gaan onderzoeken, maar dat zal de beslissing van het kabinet niet anders maken.

Ik kom bij de motie (EK 33402, letter L) die als laatste is ingediend, en wel door mevrouw Sent van de PvdA. Ze vraagt om de mogelijkheid te onderzoeken om de levenslooptegoeden in 2022 om te zetten in een pensioenproduct. Ik begrijp uit haar opmerking dat dit zou moeten kunnen gelden boven op een mogelijk pensioengat, dus los van de ruimte die fiscaal in de derde pijler bestaat. Dat kan ik onmogelijk omarmen, want het zou betekenen dat het linksom of rechtsom een hoop geld kost, oplopend tot enkele honderden miljoenen. Het kaseffect in 2013 is in elk geval zwaar negatief. Ook het te zijner tijd afrekenen tegen een lager tarief kost geld. Ik wil in het midden laten of het nu een endogeen of een exogeen effect is. We moeten echter alle zeilen bijzetten om in 2013 de 3%-norm te halen. We moeten alle zeilen bijzetten om uiteindelijk het huishoudboekje op orde te krijgen. Het past dan niet om gratis cadeautjes weg te geven. Als er een concreet voorstel ligt, dan zou ik graag zien dat dat van een concrete dekking wordt voorzien. Ik moet deze motie dan ook ontraden.

Mevrouw Sent (PvdA):

Voor de duidelijkheid: er ligt geen optie, er ligt alleen een verzoek aan het kabinet om mogelijkheden te onderzoeken en daarbij de effecten op de begroting mee te nemen.

Staatssecretaris Weekers:

Als het mevrouw Sent helpt, wil ik best in een brief de diverse effecten op een rijtje zetten. Daarin wil ik dan graag ingaan op de budgettaire aspecten, het acute kaseffect in het komende jaar en alle fiscale uitvoeringsproblemen, zowel bij werkgevers als bij de Belastingdienst. Ik wil hier echter niet de indruk wekken dat ik met een onderzoek naar dit fenomeen ook binnen een halfjaar een oplossing op tafel heb. De bedoeling van onder anderen de heer Groot van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer was nu juist dat mensen levenslooptegoeden in 2013 daadwerkelijk gaan aanwenden om de consumptie in dit land wat te versterken. Als ik vervolgens allerlei onderzoeken ga toezeggen die de mensen mogelijkerwijs een worst op langere termijn voorhouden, dan komt van de eerste doelstelling van de heer Groot niets terecht. Om die reden vraag ik mevrouw Sent om deze motie ten minste aan te houden en dan zal ik in een brief op een rijtje zetten wat de bezwaren zijn. Dan kan mevrouw Sent er nog heel even over nadenken.

Mevrouw Sent (PvdA):

Dat is precies waar in de motie om wordt gevraagd. Ik trek haar dus gaarne in. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Aangezien de motie op stuk 33402, letter L is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Blok:

Voorzitter. Met het oog op de klok en het kerstmaal dat, naar ik heb begrepen, de Kamerleden wacht, zal ik direct ingaan op de ingediende moties. In zijn eerste motie (EK 33407, letter F) vraagt de heer Essers mij om met een novelle te komen. Ik heb al aangegeven dat ik groot belang hecht aan duidelijkheid en ook ben gehecht aan het Lenteakkoord en het vervolg daarop in het regeerakkoord. In de motie worden twee heel belangrijke randvoorwaarden gehanteerd, die overigens ook weer verder gaan dan het Lenteakkoord. Dat deel waardeer ik. De inkomensafhankelijke huurverhoging van 1,5%, 2,5% en 6,5% boven inflatie wordt expliciet genoemd, evenals de uiteindelijke structurele opbrengst van 2,1 miljard. Dit zijn stevige randvoorwaarden, die ook weer een stukje verder gaan dan wat in het Lenteakkoord is aangegeven. Met die harde randvoorwaarden kan ik, alles overwegend, deze motie aan het oordeel van de Kamer overlaten.

In de tweede motie van de heer Essers (EK 33407, letter G) wordt verzocht om de verhuurdersheffing alleen van toepassing te verklaren op partijen waarvan de kerntaken DAEB-activiteiten zijn. De constatering in deze motie dat de organisaties die wel sociale huurwoningen hebben maar niet in meerderheid DAEB-activiteiten ontplooien, in het verleden geen overheidssubsidie zouden hebben ontvangen en die ook nu niet zouden ontvangen, is niet juist. Ik zou de heer Essers kunnen toezeggen om in het overzicht betreffende de implementatie van de verhuurdersheffing en de woningwaardering, die ik toch al voor het vroege voorjaar, zo zeg ik tegen de heer Van Boxtel, heb toegezegd, in te gaan op de consequentie van zo'n keuze. Ik hoop dat ik daarmee de heer Essers kan verleiden om deze motie in te trekken en dat hij daarna het debat met mij vervolgt.

De heer Essers (CDA):

Intrekken gaat me wat ver, maar ik houd haar graag aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Essers stel ik voor, zijn motie op stuk 33407, letter G aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Blok:

In de derde motie (EK 33405, letter F) van de heer Essers wordt mij verzocht om eind januari te rapporteren over een aantal varianten die betrekking hebben op de aflossing van woninghypotheken. Ik begrijp de motie zo dat we geen onzekerheid laten bestaan over de invoering van de annuïtaire aflossing per 1 januari aanstaande en dat mij wordt verzocht om met een open mind een aantal opties te bekijken, daarbij natuurlijk ook de budgettaire aspecten te betrekken en de Kamer daarover te berichten. Op die manier kan ik de motie uitvoeren.

De heer Van Strien heeft een motie (EK 33405, letter G) ingediend waarin wordt verzocht om de termijn om bestaande aflossingsvrije hypotheken nog te koppelen aan een kapitaalverzekering, te verlengen tot 1 januari. Ik heb al aangegeven dat ik niet hoor dat er behoefte zou zijn aan zo'n langere termijn. Verder is sinds april al bekend dat de aflossingsvrije hypotheken gaan verdwijnen. Ik ontraad dus deze motie.

Tot zover mijn reacties op de moties.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun antwoord in tweede termijn. Wij zullen straks stemmen over de wetsvoorstellen en de moties, maar de fracties moeten even gelegenheid hebben om zich te beraden over hun stemgedrag.

Naar boven