5 Politiewet

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen (33368).

De voorzitter:

De minister van Veiligheid en Justitie is er al. In mijn draaiboek staat dat ik hem nogmaals welkom moet heten. Dat doe ik met alle liefde op de vroege ochtend.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Hoekstra (CDA):

Voorzitter. Ruim een jaar zijn wij inmiddels met elkaar in gesprek over de nationale politie. Het begon met een overleg met de minister. Er volgde een aantal commissievergaderingen. Er volgden schriftelijke gedachtewisselingen. Er volgde een hoorzitting. En ten slotte volgde er een indringend debat in juli van dit jaar. Hoe belangrijk het ook is dat wij met elkaar in gesprek blijven over de rechtsstaat, over veiligheid en over de politie; wij denken ook dat het goed is dat het debat over de wetgeving vandaag tot een voorlopig eind komt.

Veel fracties zagen van meet af aan op zichzelf de voordelen van de nationale politie. Maar tegelijkertijd hadden bijna alle fracties zorgen over het gebrek aan checks-and-balances in het voorstel. Daar moest iets aan gedaan worden. De vraag was vervolgens: moet dat via een reparatiewet, moet dat via een novelle of moet het voorstel misschien zelfs helemaal van tafel?

Mijn fractie heeft toen gemeend dat, alles afwegend, de weg van de reparatiewet de te verkiezen route was. Dat het redelijk was om de wet aan te nemen, en de politie zo de kans te geven om toe te werken naar de invoeringsdatum van 1 januari, en parallel de checks-and-balances te verbeteren. Zij meende daarnaast dat het redelijk was om te veronderstellen dat dit voorstel ongeschonden door de Tweede Kamer zou komen en ten slotte dat het redelijk was om erop te vertrouwen dat de reparatiewet er voor het eind van dit kalenderjaar zou zijn, juist omdat de minister in antwoord op mijn interruptie drie dingen had toegezegd.

Op de eerste plaats zou hij de reparatiewet voor het reces door de ministerraad halen. Op de tweede plaats zou hij die ook nog voor het reces indienen bij de Raad van State. En op de derde plaats zou hij uiterlijk voor 15 oktober de wet inleveren bij de Tweede Kamer. De minister wil ik in dit verband danken, want hij heeft aan al die toezeggingen voldaan. Ik meen dat de reparatiewet zelfs een aantal weken eerder bij de Tweede Kamer is ingediend dan de datum van 15 oktober.

Het doet mijn fractie dus deugd – en ik denk met ons vele anderen – dat wij voor het eind van 2012 dit wetsvoorstel ook behandelen. Dat zeg ik niet omdat daarmee het gelijk wordt bevestigd – en ik zeg dat met nadruk – van degenen die destijds voor deze route hebben gepleit, maar wel omdat naar mijn indruk alle fracties, of zij nu voor of tegen de reparatiewet waren, en of zij nu voor of tegen de nationale politie waren, het goed vonden om dit af te ronden voor het einde van het jaar.

Dan over het voorliggende voorstel. Zelden bevatte een wet op het eerste gezicht zo weinig verrassingen voor de Eerste Kamer als deze reparatiewet. Deze reparatiewet komt bijna letterlijk uit de nadere memorie van antwoord van 14 juni, waarin de minister deze wet eigenlijk al aan de Kamer aankondigt. Sterker nog, bijna alle sprekers zijn er tijdens het debat van 2 juli ook al op ingegaan. De reparatiewet die nu voorligt, leidt wat mijn fractie betreft tot een aanzienlijk betere wet nationale politie, vooral wat betreft de rol van de korpschef. Wel wil ik er nog een vijftal opmerkingen en vragen bij plaatsen.

1. Er blijft hier in de Kamer en ook in het veld twijfel en discussie bestaan over de rechtspersoonlijkheid. Het lijkt ons niet nuttig om hier opnieuw over nut en noodzaak van gedachten te wisselen. Wel lijkt het ons nuttig dat de minister aangeeft hoe en met welke frequentie hij aan de Kamer denkt te rapporteren over de ervaringen met dit nog onbeproefde concept.

2. Ook ten aanzien van de rol van de regioburgemeester zorgt de reparatiewet voor verbeteringen. Maar ook voor de rol van de regioburgemeester geldt dat "The proof of the pudding is in the eating". Hoe dit in de praktijk uitpakt, zullen we met elkaar ondervinden. Ook ten aanzien van dit punt horen wij graag wanneer de minister ons bijpraat over de ervaringen in het veld.

3. Eerder memoreerde ik dat de minister de tekst van de reparatiewet bijna tot op de letter heeft overgenomen uit zijn nadere memorie van antwoord. Dat woord "bijna" was niet toevallig gekozen. Wie beide teksten in detail vergelijkt – ik heb dat vorige week gedaan – ziet dat het gewijzigde artikel 19 net iets anders in de nadere memorie van antwoord stond dan in de reparatiewet, en in artikel 36 zijn om onduidelijke redenen de woorden "operationele" en "niet-operationele" weggevallen. Voor die marginale wijzigingen had de minister mogelijk een goede reden. Interessanter wordt het bij de artikelen 30 en 36, lid 2. De minister schreef in de nadere memorie van antwoord consequent: bij algemene maatregel van bestuur. Ik citeer: "Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de verdeling door de minister." Maar in artikel 30, lid 1, in artikel 30, lid 2 en in artikel 36, lid 2 van de reparatiewet staat consequent "bij of krachtens algemene maatregel van bestuur". Dus bijvoorbeeld, en ik citeer opnieuw: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over deze verdeling." Het verschil lijkt natuurlijk gering. Het is een verschil van twee woorden van in totaal elf letters, maar de minister realiseert zich ongetwijfeld dat verschil en hij heeft ongetwijfeld bewust voor deze aanpassing gekozen. Mijn vraag is waarom. En mijn vraag is ook of hij de Kamer expliciet zou willen toezeggen dat de delegatie bij hem zelf stopt.

4. In artikel 19, lid 2 wordt bepaald dat burgemeesters van twee gemeenten kleiner dan 100.000 inwoners worden uitgenodigd voor het regio-overleg. Nu wil het geval dat de minister sinds kort deel uitmaakt van een kabinet dat denkt dat Nederland er beter van wordt wanneer er uitsluitend nog gemeenten zijn van meer dan 100.000 inwoners. Nu is de kans niet onaanzienlijk dat dit plan in een van beide Kamers der Staten-Generaal schipbreuk lijdt, maar het zou natuurlijk ook kunnen dat het plan slaagt. Mijn vraag is hoe wij ons de toekomst van dit artikel moeten voorstellen. En voordat de minister antwoordt dat hij in dat geval de reparatiewet zal repareren met een nieuwe reparatiewet; daar gaat het ons niet om. Waar het ons om gaat, is de gedachte achter dat artikel, namelijk dat kleinere gemeenschappen, kleinere gemeenten, ook gehoord worden; graag op dit punt een reactie van de minister.

5. Artikel IV bepaalt dat, en ik citeer: "de artikelen van deze wet in werking treden op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld." Die formulering is taalkundig natuurlijk mooi, maar het roept de vraag op wat de minister precies van plan is. Mijn fractie ging er steeds van uit dat de minister van plan is om de gehele reparatiewet op 1-1-2013 te laten ingaan, samen met de hoofdwet. Maar in de vorige week gearriveerde memorie van antwoord werd een beetje duidelijk wat de minister van plan is. Hij wil namelijk een aantal artikelen om praktische redenen later in werking laten treden, en heeft daarom artikel IV nodig. Dat is op zichzelf te billijken, maar wij zouden graag vandaag met meer precisie willen afspreken hoe wij dat organiseren, want de formulering uit de memorie van antwoord is wat ons betreft onvoldoende specifiek.

Daarom horen wij graag expliciet van de minister: a. welke artikelen of delen van artikelen hij niet op 1-1-2013 wil laten ingaan, en waarom; b. per artikel dat niet op 1-1-2013 ingaat, wat de uiterste datum is, waarop het dan wel ingaat.

Ik rond af. De minister heeft per 1 januari 2013 zijn nationale politie. Daarmee zet hij een grote en fundamentele stap; een stap die de minister zelf altijd als cruciaal heeft beschouwd: cruciaal voor het vergroten van de effectiviteit van politie en justitie. Wij zijn ons er allen zeer van bewust dat dit heel erg nodig is. De rapporten die in de afgelopen periode daarover zijn verschenen, liegen er niet om. Wij herinneren ons allen de discussie met de Rekenkamer, waarin duidelijk werd gemaakt hoe klein de kans is dat als je in Nederland een misdrijf pleegt, je daadwerkelijk veroordeeld wordt en die straf ook moet uitzitten. De rechtseconoom Van Veldhoven van de Universiteit Leiden kwam in zijn publicatie eerder deze maand zelfs niet verder dan een percentage van 1,8. Dus de kans is 1,8% dat je in een gevangenis belandt als je een misdrijf hebt gepleegd.

Deze getallen zijn zo extreem, en de potentiële gevolgen voor de rechtsstaat zijn zo ernstig, dat je zou hopen dat er op het ministerie van Veiligheid en Justitie een gevoel van grote urgentie heerst. Het is nu niet de tijd en de plaats om hier verder op in te gaan, maar wij zouden in de loop van 2012 wel heel graag van de minister horen hoe de nationale politie hem geholpen heeft om dit percentage sterk te verbeteren.

De heer Thom de Graaf (D66):

Voorzitter. Graag wil ik mijn afsluitende bijdrage – tenminste, dat denk ik – aan een lang en intensief debat over de invoering van de nationale politie beginnen met een gelukwens aan de minister van Veiligheid en Justitie. De voorliggende reparatiewet brengt een duidelijke verbetering in de nieuwe Politiewet tot stand. Met de inwerkingtreding van deze reparatiewet, tezamen met de reeds door deze Kamer aanvaarde nieuwe Politiewet 2012, is de wetgever erin geslaagd om in een hoog tempo een regelcomplex te ontwerpen voor een nieuwe politiewet. Dat regelcomplex zal, zo mogen we hopen, duurzaam zijn en tegen de uitdagingen van de moderne samenleving opgewassen. Het is de persoonlijke queeste van deze minister geweest om het zover te brengen en dat gaat hem lukken.

Dat minister Opstelten in een paar jaar evolueerde van uitgesproken tegenstander van de nationale politie tot de kampioen daarvan en vervolgens ook nog die nationale politie wist te bouwen, tekent zowel zijn politiek-bestuurlijke kracht als zijn soepelheid van geest. Het is deze minister, ondanks de wisseling van kabinet en coalitie, gegeven om de nationale politie zelf per 1 januari aanstaande in te voeren en enkele artikelen ietsje later. Ik complimenteer hem oprecht voor zijn volharding en voor zijn inspanningen om ondanks de kritiek die van veel kanten kwam tegen zijn concepten en voorstellen, toch draagvlak te creëren. Enigszins de bij de politie betrokken organen en personen overziende en kennend, durf ik wel de stelling aan dat de aperte tegenstand van enige tijd geleden inmiddels is verstomd.

Natuurlijk, niet iedereen is een "believer", zoals de minister zelf – maar dat zie je wel vaker met bekeerlingen – maar zelfs de sceptici willen de nationale politie een kans geven en zullen daar ook loyaal aan meewerken, Buiten en binnen het parlement, haast ik mij te zeggen.

Mijn fractie heeft de nodige bezwaren tegen het nieuwe bestel en de uitwerking daarvan eerder met de minister besproken. Wij stemden deze zomer tegen het wetsvoorstel omdat aan onze bezwaren pas tegemoet kon worden gekomen in een reparatiewet nadat over de nationale politie definitief zou zijn besloten. De verbeteringen die dienden te worden aangebracht, waren naar ons oordeel zo essentieel dat een volgordelijke behandeling onwenselijk en naar ons oordeel ook onzuiver was. Ik ga die discussie niet meer herhalen, maar wijs er overigens wel op dat ook de Koninklijke weg, dat wil zeggen een novelle, keurig voor 1 januari 2013 zou zijn afgerond en niets aan de voorbereidende werkzaamheden van het afgelopen half jaar in de weg had hoeven staan. Dus degenen die kozen voor de reparatiewet hebben misschien niet ongelijk gehad qua timing, maar met de Koninklijke weg was hetzelfde effect bereikt. Dat wil ik toch nog eens gezegd hebben.

Zoals al uit de schriftelijke behandeling duidelijk werd, is mijn fractie positief over de wijzigingen die de reparatiewet in de Politiewet 2012 aanbrengt. Enkele belangrijke gebreken worden gerepareerd, zoals de oorspronkelijk te grote zelfstandigheid van de landelijke korpschef, de zwakke positie van de burgemeesters bij de benoeming van de politiechefs van de territoriale onderdelen en de wel erg lichte overlegstructuur krachtens artikel 19 van de wet. De D66-fractie zal deze reparatiewet steunen, maar dat betekent niet dat wij nu op alle punten gerustgesteld zijn. Er zijn nog onvolkomenheden in de nieuwe politiewetgeving geweven, die er later lastig uit te halen zijn. Ik duid in de eerste plaats op de zwevende plek van de nationale politie binnen het rechtsstatelijk stelsel: een zelfstandige rechtspersoon met een "blauwe baas" die aanvankelijk een soort politiezonnekoning leek te worden en nu in zijn bestuursbevoegdheden is gekortwiekt en teruggebracht tot de hoge executieve ambtenaar die hij nu eenmaal is en moet zijn.

De noodzaak om een zelfstandige rechtspersoon te scheppen is daarmee eigenlijk volstrekt komen te vervallen. De minister houdt er niettemin aan vast. De argumentatie is, zeg ik tegen de achtergrond van de eerdere complimenten, toch wel buitengewoon mager. Ik vermoed eerlijk gezegd dat de minister niet meer terug wil keren naar een reeds eerder voorbijgekomen station. Dat is te ingewikkeld en te tijdrovend en dat kan ik nog begrijpen ook. Maar de stelling dat de nationale politie per se een zelfstandig rechtspersoon moet zijn, omdat zo tot uitdrukking komt dat de politie niet – of niet alleen – van de minister is, moet hij zelf toch ook weinig overtuigend vinden.

De nadelen zijn in ieder geval evident: de begroting van de nationale politie onttrekt zich aan het budgetrecht van het parlement, in die zin dat de middelen voor de politie binnen de begroting van Veiligheid en Justitie wel kunnen worden verhoogd of verlaagd bij amendement aan de overzijde, maar de besteding ervan niet kan worden bepaald. Met de Rekenkamer ervaart mijn fractie dit als een onnodige inperking van de parlementaire rechten.

In de memorie van antwoord geeft de minister dit ook in ronde bewoordingen toe waar hij formuleert dat door middel van moties de minister "kan worden bewogen tot aanpassing van de begroting van de politie". Niet meer dan dat. En dat klopt; daar is het instrument van moties ook voor. Mijn fractie betreurt echter de gekozen rechtsvorm en de gevolgen, zeker nu de oorsprong daarvan – de eigenstandige bestuurscompetentie van de korpschef – door deze reparatiewet terecht is komen te vervallen. De ondergeschiktheidsrelatie van de korpschef ten opzichte van de minister blijft, vrees ik, voer voor discussie, nu de regering en de Raad van State zo diametraal tegenover elkaar staan in hun opvattingen: ondergeschiktheid die wel of niet ontstaat door de formulering van een wettelijke aanwijzingsbevoegdheid en een expliciete verantwoordingsplicht. Ik vind dat toch een tikje zorgelijk en ik nodig de minister uit om hierover nog eens samen met zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verder te denken. Het zou ook geen kwaad kunnen om er nog eens extern advies over in te winnen, want dit is echt een relevant vraagstuk. Het heeft een veel verder reikende strekking dan alleen de verhouding tussen de minister van Veiligheid en Justitie en de politiekorpschef. Mijn fractie zou een nadere notitie van de regering over de voorwaarden voor ondergeschiktheid op prijs stellen, zeker nu dit dispuut tussen de Raad van State en de regering niet is opgelost.

Ik zal niet meer terugkomen op de positie van de regioburgemeester. Ook die blijft een onzekere factor in het nieuwe bestel. Hij heeft geen bevoegdheden van enige betekenis, maar is wel onderworpen aan een verantwoordingsverplichting en een heuse verkiezing door zijn collega's. Het blijft bijzonder.

Datzelfde kan gezegd worden van de rol van twee burgemeesters van kleinere gemeenten in het overleg dat de minister voert met de regioburgemeesters en de voorzitter van het college van pg's. Wat is overigens tegenwoordig een kleine gemeente als wij gaan opschalen tot 100.000 en 100.000-plus? Maar goed, zij moeten het geluid van kleine gemeenten op nationaal niveau vertolken, zegt de minister letterlijk in de memorie van antwoord, maar zij vertegenwoordigen die gemeenten niet en worden ook niet door de VNG voorgedragen, maar door de belangenorganisatie van burgemeesters. Zij zijn ook niet aan wie dan ook verantwoording verschuldigd, in tegenstelling tot de regioburgemeesters, want, zo zegt de minister, zij hebben geen achterban. Ik volsta met op te merken dat ik van deze minister wel eens een consistenter betoog heb opgevangen. Maar wellicht is hij op dit punt mondeling scherper dan in geschrift, dus ik wacht zijn reactie met belangstelling af.

Inmiddels heeft ook deze Kamer kunnen kennisnemen van het definitieve inrichtingsplan van de nationale politie. Het is misschien niet onze taak om daar nu uitvoerig op in te gaan. Het is een ingewikkeld organisatorisch vraagstuk waar de beste politiechefs samen met de minister en zijn ambtenaren hun tanden op hebben stukgebeten en waar iedereen, ik zou haast zeggen vanzelfsprekend, wel iets op heeft aan te merken. Op hoofdlijnen heeft de minister echter groen licht gekregen, van gezagsdragers, bonden en medezeggenschap. De burgers is logischerwijze niets gevraagd, maar zij zullen in de komende jaren oordelen of hun veiligheidszorg er met de nieuwe organisatie daadwerkelijk op is vooruitgegaan.

"Aan het functioneren van de politie kan de kwaliteit van het landelijk korps echt worden afgemeten worden", schrijft de minister in zijn aanbiedingsbrief en zo is het maar net. We weten niet of de nationale politie echt zo veel beter is, we zullen het in de praktijk moeten ervaren. Toetssteen zal voor mijn fractie blijven of de lokale veiligheidszorg optimaal is, met maximale zeggenschap van het gezag over de lokale inzet die, zoals de minister ons in een eerder debat heeft toegezegd, kan afwijken van landelijke prioriteiten. Ik herhaal het hier nog maar eens voor alle zekerheid. Ik zie de minister knikken. Ook dat vind ik nuttig om voor de Handelingen vast te leggen.

Een punt van zorg in dit verband blijft de schaal van de 10 politieregio's in relatie tot de 25 veiligheidsregio's waarin de politie samenwerkt met brandweer, crisisorganisatie en geneeskundige zorg bij rampen en ongevallen. De spanning in dit verschil in schaalgrootte mag niet ten koste gaan van de veiligheidsregio's en van het functioneren daarvan, zo waarschuwen ook de VNG en het Veiligheidsberaad. Ik hoor graag nog een reactie van de minister hierop.

Ik sluit af. Ik begon met een gelukwens en ik wil daar ook graag mee afsluiten, maar nu in de richting van alle politiemensen, departementsambtenaren, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters en anderen die de afgelopen jaren bij de vorming van dit nieuwe politiebestel betrokken waren en daar vanaf volgende maand hun officiële rol in spelen. De inzet van heel velen leidde tot het kader van een nationale politie met lokale ankers, en de inzet van heel velen is, ook in de toekomst, ervoor nodig om dit ook echt in de praktijk te laten werken. Ik wens de korpschef, alle politiemensen en alle andere betrokkenen daarin veel succes.

De heer Koole (PvdA):

Voorzitter. Voor de tweede maal dit jaar buigen wij ons in dit huis over een wetsvoorstel over de Nationale Politie. Zoals bekend had onze fractie graag de basiswet en de nu voorliggende reparatiewet gezamenlijk willen behandelen, zodat een integrale afweging mogelijk zou zijn geweest. De minister koos evenwel, daarbij gesteund door een kleine meerderheid in dit huis, voor behandeling van en stemming over het gemankeerde voorstel van de basiswet reeds in juli dit jaar. Een integrale afweging was daarbij niet mogelijk en ook vandaag is dat niet echt het geval, omdat wij vandaag slechts spreken over de voorstellen in de reparatiewet. Het wetgevingsproces is daarmee rommelig verlopen, zoals ik ook al in het debat van juli dit jaar heb aangegeven. En dat is te betreuren, zeker wanneer het om zo'n belangrijk onderwerp gaat als de democratische inbedding van de zwaardmacht van de overheid.

Wel dank ik de minister voor de spoedige indiening van deze reparatiewet over de door hem reeds bij de behandeling van de basiswet genoemde onderwerpen. Hij kwam hiermee zijn belofte van snelheid zeker na. Eveneens dank ik hem voor de beantwoording van de vragen van deze Kamer over dit wetsvoorstel.

Voorliggend wetsvoorstel bevat een aantal duidelijke verbeteringen ten aanzien van de in juli aangenomen basiswet; complimenten daarvoor. De fractie van de PvdA is verheugd over de voorstellen over de inkadering van de positie van de korpschef, over de door de minister zelf uit te oefenen bevoegdheden met betrekking tot de jaarstukken en over het ongeclausuleerde instemmingsrecht van de burgemeester bij de benoeming van de lokale politiechef, dat de minister ons in het debat van juli jl. had toegezegd.

Niettemin blijven er vragen bestaan. Een heel belangrijke is ook opgeworpen door de Afdeling Advisering van de Raad van State. Die betreft de eigen rechtspersoonlijkheid van de politie, waartegen wij ons al eerder dit jaar bij de behandeling van de basiswet Nationale Politie hebben uitgesproken. Juist over de democratische inbedding van het geweldsmonopolie mag naar ons oordeel geen enkele twijfel bestaan. De Afdeling Advisering adviseert de regering die eigen rechtspersoonlijkheid alsnog te schrappen, zeker nu door dit wetsvoorstel nog eens extra getwijfeld wordt aan de zin ervan. De regering negeert dit advies en blijft bij het voorstel van een eigen rechtspersoonlijkheid, om – aldus onder meer het nader rapport – tot uiting te brengen dat de politie er primair is voor de burgemeesters en de officieren van justitie. Betekent dit, zo vragen wij de regering voor alle duidelijkheid, dat de politieke verantwoordelijkheid van de minister zich niet uitstrekt tot de lokale uitoefening van het gezag? Ik voeg daaraan toe: kan de figuur van de eigen rechtspersoon na de evaluatie over drie jaar in technische zin ook weer worden teruggedraaid?

Het heeft weinig zin om hier de gehele discussie van juli nog eens te herhalen, maar onze fractie wil toch graag nog eens onderstrepen dat deze redengeving – de politie is er primair voor de burgemeester en de officieren van justitie – naar haar oordeel en dat van de Raad van State onvoldoende van gewicht is om de keuze voor een zelfstandige rechtspersoon te onderbouwen. Maar zoals gezegd willen wij de regering niet opnieuw vragen waarom zij haar standpunt handhaaft. Wel vragen wij de regering of zij het niet betreurt dat bij dit belangrijke onderwerp van de regulering van de zwaardmacht er bij velen in dit huis en bij een zeer belangrijk adviescollege als de Afdeling Advisering van de Raad van State twijfel blijft bestaan over de wenselijkheid van een eigen rechtspersoonlijkheid van de politie.

Een vraag die daarmee verband houdt betreft de frequentie van de aanwijzingsbevoegdheid van de minister ten aanzien van de korpschef. De heer Hoekstra van de CDA-fractie wees daar ook al op. In de nota naar aanleiding van het verslag antwoordt de minister dat hij verwacht "zeer geregeld" gebruik te maken van deze aanwijzingsbevoegdheid, mondeling en schriftelijk. Dat gebruik zal een "gewoon verschijnsel" worden in de communicatie tussen de minister en de korpschef. Omdat over de ondergeschiktheid van de korpschef aan de minister zeer verschillend wordt gedacht – de regering stelt dat die ondergeschiktheid er wel is; de Raad van State ontkent die directe ondergeschiktheid nu juist en stelt zelfs dat de zelfstandigheid van de korpschef met het voorliggende wetsvoorstel wordt geaccentueerd – is het van wezenlijk belang, de praktijk in dit opzicht goed te volgen. Daarom vragen wij de minister of hij bereid is, toe te zeggen de frequentie van het gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid te monitoren, zodat de resultaten daarvan kunnen worden meegenomen bij de evaluatie over drie jaar van de constructie van de politie als aparte rechtspersoon en de werking van artikel 27, die reeds eerder door de minister is toegezegd.

Een andere vraag betreft het voorstel, twee burgemeesters van kleinere gemeenten toe te voegen aan het artikel 19-overleg. In de nota naar aanleiding van het verslag antwoordt de regering dat die door de minister aangewezen burgemeesters geen "achterban" hebben en dus geen vertegenwoordigende rol hebben. Maar zij vertolken in het overleg wel het geluid van de kleinere gemeenten, aldus de regering. Dit antwoord is niet bevredigend. Wat gebeurt er indien andere kleinere gemeenten zich niet herkennen in die inbreng van deze twee burgemeesters in dit artikel 19-overleg, zo vraag ik de minister. Is het dan niet logisch dat het "orgaan" dat deze twee burgemeesters voordraagt het gremium is waarin deze twee burgemeesters tekst en uitleg geven over hun inbreng? De regering acht het Nederlands Genootschap van Burgemeesters geschikt om te functioneren als dat "orgaan" volgens artikel 19, lid 2. Is de regering ook voornemens dat Genootschap daarvoor aan te wijzen na aanvaarding van dit wetsvoorstel?

Onze fractie vraagt zich af of dit wel de goede keuze is. Het Genootschap is toch vooral een rechtspositionele belangenorganisatie van burgemeesters, waarin politiek-bestuurlijke kwesties, zoals politie- en veiligheidsbeleid, niet systematisch worden besproken. Binnen de VNG is dat veel meer het geval. Is het niet logischer, zo vragen wij de minister, om de VNG – en daarbinnen de Commissie Bestuur en Veiligheid – te vragen de voordracht te doen?

Nu we toch over "organen" spreken: kan de minister meer duidelijkheid verschaffen over het gremium dat genoemd wordt in artikel 38c en 38d van voorliggend wetsvoorstel? Daar gaat het om de burgemeesters in een bepaalde regio die een gezamenlijke aanbeveling doen voor de aanwijzing van de regioburgemeester. Aan die burgemeesters moet de regioburgemeester ook verantwoording afleggen. Betekent dit niet, zo vragen wij de minister, dat de burgemeesters in een bepaalde regio regelmatig en in een vast verband – namelijk alle burgemeesters uit die regio – bijeenkomen? Zo ja, hoe heet dat verband? En wie kan het initiatief nemen om bijeen te komen, bijvoorbeeld om de regioburgemeester ter verantwoording te roepen?

Het nieuwe artikel 36 zegt dat de minister de sterkte en de middelen over de onderdelen van de politie verdeelt. Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen van de heer Hoekstra over de zinsnede "bij of krachtens" bij de AMvB. Die verdeling van middelen in artikel 36 zal namelijk gaan via het slaan van een AMvB. Kan de minister aangeven hoe hij de lokale prioriteiten in die AMvB verankert?

Een specifiek punt bij de verdeling van middelen betreft de verdeling van de wijkagenten. Hebben wij goed begrepen dat de minister die verdeling wil overlaten aan het regionale niveau? Hoe kan de minister bevorderen dat het lokaal gezag daarin zeggenschap heeft? En kan, meer in het algemeen, de inbreng van het lokale niveau op regionaal niveau worden bevorderd door bijvoorbeeld een rol te geven aan het lokaal bestuur in de integrale stuurploegen?

Een opmerking tot slot. In mijn inbreng in juli dit jaar, bij de basiswet Nationale Politie, heb ik aangegeven hoezeer de PvdA hecht aan een goed georganiseerde politie die ten dienste staat van het goed functioneren van de democratische rechtsstaat. Een nationale politie kan daarbij zeker van dienst zijn, maar die moet gebaseerd zijn op zorgvuldige wetgeving. Daarom is het jammer dat het wetgevingsproces zo rommelig is verlopen. Ook hebben wij nog steeds fundamentele vragen bij de naar ons oordeel te eenzijdig justitiële oriëntatie van de politie en bij aspecten van de vormgeving van de nationale politie, zoals de eigen rechtspersoon. Nu ligt evenwel de reparatiewet voor; waarvoor dank. Graag vernemen wij de antwoorden van de minister op onze vragen over deze reparatiewet.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Een halfjaar geleden hebben wij hier een uitgebreid debat gevoerd over de Politiewet. De Eerste Kamer bleek aanzienlijk kritischer dan de Tweede Kamer over het destijds voorliggende wetsvoorstel. Deze brede kritiek leidde uiteindelijk tot de beslissing van de minister om middels een reparatiewet tegemoet te komen aan de belangrijkste bezwaren. Mijn fractie durfde er destijds niet op te rekenen dat deze wijzigingen tegelijk met de Politiewet zelf in werking zouden treden. Ik wil dan ook vanaf deze plek mijn complimenten en waardering uitspreken voor de minister, zijn ambtenaren en andere belanghebbenden die hieraan hebben meegewerkt.

Mijn fractie hoopt en gaat ervan uit dat dit wetsvoorstel vandaag wordt aangenomen, omdat daarmee in elk geval voorkomen wordt dat een halfbakken wet in werking treedt. Graag hadden wij vandaag een eindoordeel willen geven over de wet voor de nationale politie. Overwegingen van andere aard brachten echter een krappe meerderheid van de senaat tot een ander besluit.

De reparatiewet biedt een aantal duidelijke verbeteringen. Zo is de positie van de nationale korpschef scherper wettelijk afgebakend en krijgt de burgemeester instemmingsrecht bij de benoeming van de korpschef in zijn driehoek. Dat neemt niet weg dat wij in enkele andere opzichten ook teleurgesteld zijn over de voorstellen. Het commentaar van mijn fractie op het wetsvoorstel voor de nationale politie richtte zich op de gebrekkige verankering van de positie van de regioburgemeester, zwevend tussen het lokale en het landelijke niveau. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige democratische inbedding, zowel op lokaal als op regionaal niveau. Het voorstel om de burgemeesters een gezamenlijke aanbeveling te laten doen voor de benoeming van de regioburgemeester of voor de ontheffing van zijn functie, versterkt zijn positie niet. Het verandert zijn of haar bevoegdheden niet ten opzichte van de minister, terwijl vooral dat in onze ogen een nuttige versterking zou zijn. Waarom heeft de minister daar niet voor gekozen? Dat zou de democratische inbedding uiteindelijk verbeteren, omdat het de regioburgemeester beter in staat stelt om verantwoording af te leggen aan de andere burgemeesters, die op hun beurt hun gemeenteraden beter kunnen bedienen. Dat de regioburgemeester verantwoording dient af te leggen in de regio, juichen wij van harte toe. We willen dat hij dan verantwoording aflegt over de wijze waarop hij van zijn bevoegdheden gebruik heeft gemaakt, maar die bevoegdheden zijn ten opzichte van de minister nog relatief beperkt.

Met de voorgestelde wijziging wordt de regioburgemeester niet onafhankelijker van de minister, maar afhankelijker van zijn collega-burgemeesters. Er is immers een dreigende aanbeveling voor een ontheffing. Hij wordt nog meer een vooruitgeschoven post met een tijdelijk mandaat. De mogelijkheid om een andere burgemeester aan te bevelen dan die van de grootste gemeente in de regio, lijkt vooral een papieren democratie. Een ander aanbevelen is immers een diskwalificatie van de grootste. De positie van de regioburgemeester kan hier toch door verzwakken. Welke effecten verwacht de minister van deze wijziging? Is dit de gedroomde oplossing voor het probleem van een zwevende regioburgemeester?

Het wetsvoorstel voorziet in een artikel 19-overleg met de regioburgemeesters plus twee burgemeesters van kleinere gemeenten. De fracties van D66 en de PvdA hebben in de schriftelijke ronde al aangegeven dat de positie van de twee soorten burgemeesters verschillend zijn, omdat de regioburgemeester een regio vertegenwoordigt en daaraan verantwoording aflegt, terwijl de twee anderen op persoonlijke titel meepraten. De intentie waarderen wij, want zo kan ook het geluid van andere gemeenten doorklinken, maar het heeft ook iets willekeurigs. Het is willekeurig wie deze functie mag vervullen, en het is willekeurig welke opvattingen deze personen naar voren brengen. Dat impliceert een naar verhouding grote invloed op de afstemming of mogelijke besluitvorming, en daarom geeft onze fractie toch de voorkeur aan een vorm van verantwoording.

De regering kiest ervoor om iemand van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters te laten benoemen, maar mijn fractie vraagt zich af of de VNG er niet veel meer voor kan zorgen dat er een breder gedragen geluid kan klinken, en dat afspraken ook breder kunnen worden verankerd. Wij begrijpen dat openbareordebeleid typisch des burgemeesters is, maar de VNG heeft ook een commissie Bestuur en Veiligheid, waar veel burgemeesters in participeren. Bovendien zou een link met de VNG er ook voor kunnen zorgen dat de VNG op deze wijze gemeenteraden beter kan informeren en instrumenten kan bieden om hun controlerende taak voor de openbare orde te vervullen. Graag een reactie.

De versterking van de positie van de regioburgemeester is achterwege gebleven, maar die van de minister zelf lijkt met dit voorstel verder versterkt, juist doordat de positie van de korpschef scherper is afgebakend. De minister regeert per schriftelijke of mondelinge aanwijzingen, die aan de orde van de dag kunnen zijn. Het klinkt kinderlijk eenvoudig, maar roept toch de vraag op of de kool en de geit wel kunnen worden gespaard: zowel behoud van de grote zelfstandigheid van de korpschef, als de directe sturing die behoort bij ondergeschiktheid. De Raad van State meent van niet. Hij meent dat de minister nu weer te diep ingrijpt in de gekozen constructie van attributie aan een zelfstandig orgaan. De regering geeft hierop een niet erg overtuigende reactie. Kan de minister daarom nog eens helderder uiteenzetten hoe die twee zich wel op formeel correcte wijze kunnen verhouden? Hoe kan de Kamer zicht krijgen op het aanwijzingenbeleid van de minister? Zal hij daarover rapporteren in de jaarverslagen, zodat ook het functioneren van de minister zelf democratisch kan worden gecontroleerd? Deze strakkere hiërarchische verhouding geeft de parlementaire controle meer kansen, maar roept tegelijkertijd de vraag op waarom het korps toch een aparte rechtspersoon moet zijn. Ook die argumenten van de regering hebben ons niet overtuigd. Collega Thom de Graaf sprak zojuist al het vermoeden uit dat de minister wellicht niet te veel fundamentele aspecten heeft willen omwoelen in deze reparatiewet. Toch blijft het een zorgpunt. Juist vanwege het geweldsmonopolie van de overheid is het natuurlijk cruciaal dat de verhoudingen formeel en onomstreden zijn geregeld en dat de minister voluit zijn verantwoordelijkheid kan nemen. Is de minister van plan om de kritiekpunten die zowel hier als door de Raad van State zijn genoemd nadrukkelijk een rol te geven in de evaluatie? Zo kunnen we namelijk bij de evaluatie goed bekijken hoe een en ander heeft uitgepakt en kunnen we bekijken of een fundamentelere herziening eventueel noodzakelijk is.

In het driehoekoverleg maken burgemeester en officier van justitie afspraken over de inzet van de politie ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving. Dit lijkt een wettelijke verbetering van de invloed van de burgemeester op de inzet van de politie. Afspraken maken is immers sterker dan overleg voeren. Ziet mijn fractie dit juist? Zo ja, dan biedt dat de mogelijkheid voor een betere lokale inbedding van de politie en aandacht voor prioriteiten in de betreffende gemeente. Betekent deze bepaling ook dat er een garantie is dat het driehoekoverleg ook daadwerkelijk wordt gehouden?

Mijn fractie blijft benieuwd hoe de lokale gelijkwaardigheid zich zal verhouden tot de centrale landelijke sturing van de prioriteiten. De mate waarin deze leidend zijn, zullen de werkelijke ruimte bepalen voor de lokale prioriteiten. De minister acht een stevige lokale verankering van de politie cruciaal. Daarin heeft hij in GroenLinks een grote bondgenoot. Dat is namelijk voor ons uiteindelijk het belangrijkste criterium voor de beoordeling van de werking van de Politiewet. Dit aspect is bij de evaluatie voor ons dus een belangrijk aandachtspunt.

De heer Knip (VVD):

Voorzitter. De leden van de fractie van de VVD hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel ter reparatie van de dit jaar aangenomen Politiewet 2012. Instemming, omdat de regering hiermee nauwgezet de toezeggingen gestand doet die de minister van Veiligheid en Justitie bij de behandeling van het wetsvoorstel Politiewet 2012 in de Eerste Kamer heeft gedaan. De VVD-fractie complimenteert de minister en zijn medewerkers met de snelheid waarmee dit wetsvoorstel het parlement heeft bereikt.

Het is niet nodig en ook niet gewenst om de gehele wet waarbij de nieuwe nationale politie tot stand is gebracht, inhoudelijk opnieuw tegen het licht te houden. Mijn fractie beperkt zich dus tot enige observaties naar aanleiding van de adviezen van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer, en tot de nota naar aanleiding van het verslag. De VVD-fractie heeft zich bij de behandeling van het wetsvoorstel Politiewet 2012 voornamelijk geconcentreerd op de zeggenschap over het beheer, de rechtspersoonlijkheid van de landelijke politie en de figuur van de regioburgemeester. Deze onderwerpen komen in de genoemde kritische adviezen over de reparatie alle terug, zij het met wisselende intensiteit en uiteraard vanuit verschillende invalshoeken. Dat is ook niet verwonderlijk. Wanneer men een auto op de markt brengt met ontwerpfouten, zal het vehikel niet vervolmaakt worden door reparaties. Mijn fractie is daarom van mening dat een grondige evaluatie van de Politiewet 2012 al op relatief korte termijn – misschien in de orde van grootte van drie jaar – ter hand moet worden genomen. Kan de minister dit toezeggen?

Door de in het wetsvoorstel opgenomen uitdrukkelijke bepalingen dat de minister volledig verantwoordelijk is voor de politie en dat de korpschef aan hem ondergeschikt is, kan over de verdeling van verantwoordelijkheden bij niemand meer onduidelijkheid bestaan. In de gebruikelijke terminologie is de minister de facto de korpsbeheerder geworden. Dat de in de Politiewet gekozen constructies staatsrechtelijk verre van fraai zijn, doet daaraan niets af. De dreigende, kwalijke effecten daarvan zijn voorlopig gerepareerd.

Het heeft mijn fractie daarom bevreemd om in het advies van de Raad van State het volgende te lezen: "Dat in de Politiewet 2012 uitdrukkelijk wordt vastgelegd dat de korpschef over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording aflegt aan de minister, betekent niet dat de positie van de minister wordt versterkt; de zelfstandigheid wordt door de voorliggende voorstellen juist geaccentueerd. … De gekozen structuur kan spanningen opleveren tussen minister en korpschef en tot gevolg hebben dat de minister de verantwoordelijkheid die hij voor de politie heeft onvoldoende tot gelding kan brengen." Dat de VVD-fractie dit inzicht niet, althans niet meer, deelt, zal duidelijk zijn, maar de stelligheid waarmee dit wordt geponeerd, verbaast ons wel. Let wel, deze opmerkingen zijn gekomen nadat de wet is verbeterd. Als de Raad van State werkelijk van mening is dat deze verbeteringen onvoldoende zijn en de wet nog steeds constitutionele risico's in zich draagt, had mijn fractie een dergelijke stelligheid ook graag gezien in het advies van de Raad van State over het toenmalige wetsvoorstel Politiewet 2012. De wonderlijke positionering van de korpschef in het wetsvoorstel Politiewet 200. en de nog vreemdere rechtspersoonlijkheid van het Korps landelijke politiediensten zouden dan tijdig de aandacht hebben gekregen die ze hadden verdiend. Ook de behandeling in de Tweede Kamer zou dan waarschijnlijk anders zijn gelopen. Dan was deze reparatiewet bij een amendering van het oorspronkelijke voorstel misschien helemaal niet nodig geweest.

Onze blijvende ernstige bezwaren tegen de rechtspersoonlijkheid van de nationale politie zal ik niet herhalen. Voorgaande sprekers hebben hier ook al op gewezen. Met de reparatiewet wordt dit monstrum in spe de tanden uitgetrokken en wel zo effectief dat zelfs de Raad van State adviseert de rechtspersoonlijkheid te schrappen, de korpschef direct ondergeschikt te maken aan de minister en de politie onderdeel te laten uitmaken van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Zo beschikt de minister over alle bevoegdheden om zijn verantwoordelijkheid tot gelding te kunnen brengen. Een mooie taak, wanneer de wet over enige jaren wordt geëvalueerd.

Dat overigens zelfs een nutteloze rechtspersoon een staatsrechtelijke bedreiging kan zijn, blijkt uit het advies van de Algemene Rekenkamer, die het opnieuw nodig vond uitdrukkelijk te schrijven dat: "… wij bij deze rechtspersoon met een wettelijke taak zowel rechtmatigheids- als doelmatigheidsonderzoek kunnen verrichten, waarbij alle relevante aspecten kunnen worden betrokken." Kennelijk kan over de bevoegdheid in dezen van de Rekenkamer twijfel bestaan. Dat sterkt mijn fractie in haar opvatting dat een grondige evaluatie van de Politiewet 2012 niet op de lange baan moet worden geschoven.

Ik wil niet zo veel meer zeggen over de regioburgemeester. Dat heb ik namelijk al vaker gedaan, en met enige nadruk. Anders dan bij de vorige onderwerpen kan hier eigenlijk weinig bloed meer uitvloeien. Wij vonden en vinden dit een wat zwevende figuur, die hooguit extra bestuurlijke drukte veroorzaakt, hetgeen bepaald anders was geweest als voor deze taken was gekozen voor de Commissaris des Konings.

De heer Reynaers (PVV):

Voorzitter. Dat de PVV-fractie een voorstander is van een nationale politie zal inmiddels voldoende bekend zijn. Mijn fractie was dan ook verheugd toen de Politiewet 2012 op 10 juli 2012 in deze Kamer werd aangenomen. Met een slag om de arm weliswaar, maar toch. Die slag om de arm – een aan de Kamer toegezegde reparatiewet – is de reden dat wij vandaag weer spreken over dit onderwerp.

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik aanvankelijk niet voornemens was vandaag te spreken over de nationale politie. Wij waren al tevreden over de Politiewet 2012 en dat zijn wij met de toegezegde veranderingen c.q. verbeteringen nog steeds, misschien nog wel meer. Of de voorgestelde veranderingen de fracties die in juli 2012 nog tegen de nationale politie stemden over de streep zullen trekken, zullen wij vandaag zien. Mijn fractie stelt het in ieder geval op prijs dat de minister, ook na het aannemen van de Politiewet, nog probeert een zo breed mogelijk draagvlak voor de nationale politie te realiseren.

Dat brengt mij bij de reden dat ik vandaag toch nog even kort het woord voer over dit onderwerp. Vorige week verschenen er in diverse media, in het Nederlands Dagblad, bij RTL en in Binnenlands Bestuur, berichten over de aanhoudende onrust over de nationale politie. Dan bedoel ik met name de onrust onder 60.000 politiemensen omdat zij niet zouden weten waar zij aan toe zijn. Zo zou er onduidelijkheid bestaan over benoemingen, verhuizingen, locaties van bureaus en overplaatsingen. Volgens ACP en NPB zou het ontbreken aan communicatie en regie. Politiemensen zouden nauwelijks worden geïnformeerd.

Voor de PVV-fractie is dat een reden tot zorg. Draagvlak onder de mannen en vrouwen die de hooggespannen verwachtingen van de maatschappij en de politiek straks moeten waarmaken, is van levensgroot belang. Draagvlak begint bij duidelijkheid. Wij staan aan de vooravond van een historische stelselwijziging, die gepaard gaat met ingrijpende veranderingen. Heldere communicatie over hun toekomst en positie is dan ook wel het minste dat de heren en dames in het blauw mogen verwachten.

Aangezien dit voorlopig de laatste keer is dat deze Kamer over de nationale politie vergadert, verneemt mijn fractie graag van de minister wat er op dit moment wordt gedaan om de mensen in het veld juist en volledig te informeren en wat er in dat kader de komende weken en maanden nog zal worden ondernomen om betrokkenen gerust te stellen. Het laatste wat mijn fractie immers wil is een valse start voor de nationale politie, met een organisatie die al overhoop ligt nog voor het startsein op 3 januari aanstaande wordt gegeven. Ik hoor het graag van de minister.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven