8 Herdenking

Aan de orde is de herdenking van het overleden oud-Kamerlid Lambertus Marie de Rijk.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden, te gaan staan.

Op 30 juni jongstleden overleed op 87-jarige leeftijd Lambertus Marie de Rijk, oud-senator voor de Partij van de Arbeid. Hij was lid van de Eerste Kamer van 6 november 1956 tot 20 september 1961 en van 13 oktober 1964 tot 11 juni 1991. Van 1980 tot 1991 was hij eerste ondervoorzitter van de Kamer. Met een anciënniteit van 11.516 dagen was hij een van de langstzittende senatoren in de 20ste eeuw. Wij gedenken vandaag op deze plaats niet alleen een zeer erudiet oud-lid met een sterke verbondenheid met de Eerste Kamer, maar ook een christenhumanist in doen en laten.

De heer De Rijk werd in 1924 geboren in Hilversum. Zijn vader was indertijd gemeenteambtenaar. Op 11-jarige leeftijd ging hij naar het seminarie in Bergen op Zoom. Tijdens de oorlog studeerde hij filosofie aan het grootseminarie Driebergen en daarna klassieke talen in Utrecht, waar hij in 1952 cum laude promoveerde op Aristoteles.

Weliswaar geboren katholiek, werd de heer De Rijk na het bisschoppelijk mandement van 1954 uit protest lid van de Partij van de Arbeid. In dit mandement ontraadden de Nederlandse bisschoppen katholieken het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid. Zij verboden hen ook om lid te worden van de socialistische vakcentrale NVV. De heer De Rijk behoorde tot de zogeheten non-conformisten en negeerde dit. Hij werd daarmee in die tijd een van de zeldzame katholieken binnen de Partij van de Arbeid.

In 1956 legde hij, precies op de dag van zijn 32ste verjaardag, de eed af in dit huis. Dat jaar was besloten de Eerste Kamer uit te breiden van 50 naar 75 leden. De heer De Rijk maakte deel uit van de zogeheten nieuwe garde.

Met enige tegenzin heeft hij de Eerste Kamer in 1961 tijdelijk verlaten, omdat hij hoogleraar werd in de wijsbegeerte aan de Universiteit Nijmegen waar hij studie maakte van het denken van Thomas van Aquino. In 1967 werd hij in Utrecht benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de wijsbegeerte en in 1969 tot hoogleraar in Leiden. In zijn latere leven zijn hem eredoctoraten verleend door de universiteiten van Kopenhagen en Nijmegen. Ook was hij vanaf 1977 lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen.

De heer De Rijk was niet alleen een markant, eigenzinnig en gedreven politicus, maar ook een man die zijn sporen in de wetenschap heeft verdiend. De koppeling van middeleeuwse filosofie met actuele politiek vond hij zelf een welkome combinatie: het beoefenen van een "achteruitkijkvak" en tegelijkertijd via de politiek met één been in de maatschappij staan.

De heer De Rijk maakte in de jaren vijftig deel uit van de commissie-Burger. Die commissie stelde voor om een parlementair stelsel te maken naar het Bataafs-Noors model van één gecombineerde Kamer. Zelf was hij voor het voortbestaan van deze Kamer. Volgens hem heeft de Eerste Kamer vanwege haar beperkte bevoegdheden weliswaar de taak marginaal te toetsen, maar verwijst dit allerminst naar het vervullen van een slechts marginale politieke rol. Integendeel, marginaal toetsen impliceert, zo meende hij, een toetsing aan randvoorwaarden, voorwaarden die dus per definitie essentieel zijn. De heer De Rijk zag de Kamer als een politiek college, net als de Tweede Kamer. Ook zou de Kamer zijns inziens best een kabinet naar huis mogen sturen als de situatie hiertoe aanleiding geeft.

In zijn tijd in de Kamer heeft de heer De Rijk maar liefst zestien kabinetten zien passeren, van Drees III tot aan Lubbers/Kok. Ondanks de enorme lengte van die periode genoot hij bij het brede publiek geen grote bekendheid als politicus. Hij spotte in interviews zelfs wel eens met die relatieve onbekendheid. Zo vertelde hij in een interview met De Stem geamuseerd dat hij door in de Kamer aanwezige cameralieden eens was aangezien voor de verwarmingsmonteur.

In de Eerste Kamer was hij als woordvoerder onderwijs en defensie allerminst onopvallend. Zo maakte hij zich sterk voor onder meer centres of excellence binnen de Nederlandse universiteiten en pleitte hij in 1981 tegen de plaatsing van kruisraketten in Nederland. Hij stond erom bekend zijn toespraken te verluchtigen met fraaie beeldspraken, opmerkelijke vergelijkingen en gebeurtenissen uit de middeleeuwen of de oudheid.

De heer De Rijk was een warm pleitbezorger van een levendige democratie. Zo sprak hij zich in 1991 als eerste ondervoorzitter in zijn redevoering bij het 175-jarig bestaan van de Kamer uit voor meer democratische courage binnen het parlement. "Democratie gedijt alleen", zo zei hij, "als iedere deelnemer de moed heeft om op zijn stuk te staan." Het harmoniemodel gaat, aldus De Rijk, terecht uit van een bereidheid tot onderling verstaan, maar wordt verstikkend en alles toedekkend als niet ieder staat voor datgene waarvoor hij of zij heeft op te komen.

Bij zijn afscheid van de Kamer in 1991 werd de heer De Rijk geprezen om zijn sprankelende geest en zijn buitengewone verdiensten voor deze Kamer. Oud-premier Lubbers loofde ooit zijn fundamentele blijmoedigheid, gevoel voor verhoudingen en strijdbaarheid.

Moge ons respect voor zijn persoon en werk en zijn inzet voor de parlementaire democratie tot steun zijn voor zijn familie en vrienden.

Ik verzoek een ieder om een moment stilte in acht te nemen.

(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Aan de orde is een brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking aan de Voorzitter van de Eerste Kamer houdende een advies op een artikel 100-brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie van 5 april 2012 inzake piraterijbestrijding. De brief met bijlage ligt in de zaal ter inzage. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met het advies van de commissie BDO heeft verenigd.

De Kamer heeft diverse voornemens tot het sluiten, vaststellen, wijzigen of verlengen van verdragen, protocollen en overeenkomsten ontvangen, alsmede enkele algemene maatregelen van bestuur. Deze voornemens zijn gedrukt onder de nummers: 24493 (R1557), AG; 32176, G; 32660, A en B; 32858, A; 33255, A; 33256 (R1982), A; 33257, A; 33265 (R1983), A; 33267, A; 33271 (R1984), A; 33272 (R1985), A. Ik stel vast dat voor deze voornemens de termijnen zijn verstreken en dat wat deze Kamer betreft aan uitdrukkelijke goedkeuring van deze voornemens geen behoefte bestaat.

Naar boven