16 Wet kinderopvang

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kinderopvangtoeslag ( 33212 ).

De voorzitter:

Wij zijn thans toe aan het antwoord van de regering in eerste termijn.

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik wil de Kamer danken voor het agenderen van dit wetsvoorstel. Zeker waar we over de AOW en het vitaliteitspakket al gesproken hebben, besef ik dat er sprake is van een zeer drukbezette agenda van deze Kamer. Ook op dit punt hebben we de medewerking gekregen van de Kamer waar we op hoopten, waarvoor ik graag mijn dank wil uitspreken.

We spreken over de kinderopvangtoeslag in het jaar 2013. In het jaar 2012 zijn al een aantal wijzigingen doorgevoerd om de uitgaven meer in overeenstemming te brengen met de financiële mogelijkheden. Voor het jaar 2013 is er sprake van een aantal aanvullende maatregelen. Ik zal eerst in algemene zin even schetsen wat die maatregelen inhouden waarna ik in zal gaan op de specifieke vagen die er over zijn gesteld.

Het gaat om twee bezuinigingsmaatregelen en om enkele wijzigingen met betrekking tot de doelgroepouders. De eerste bezuinigingsmaatregel omvat het volgende. In 2013 zal de toeslagtabel voor het eerste kind worden verlaagd. Dat betekent dat de vaste voet van 33,3% kinderopvangtoeslag die verkregen wordt, zal worden afgebouwd naar nul. Ouders met een verzamelinkomen hoger dan € 118.000 ontvangen voor het eerste kind geen toeslag meer. De tweede bezuinigingsmaatregel is het verlagen van de tabel op zo'n manier dat ouders proportioneel evenredig meer gaan bijdragen aan de kosten van kinderopvang. Deze beide maatregelen leveren samen in het jaar 2013 205 mln. bezuiniging op en in het jaar 2015 loopt dat op tot een bedrag van 250 mln. Eerder was ik voornemens om een vaste eigen bijdrage per gezin van € 15 per maand in te voeren maar in het begrotingsakkoord is besloten dat deze vaste eigen bijdrage niet wordt ingevoerd en dat in plaats daarvan de tabel proportioneel wordt verlaagd. In het wetsvoorstel is nog wel de grondslag opgenomen voor een vaste eigen bijdrage. Die gaat dus niet gebruikt worden. Op die manier kan bij een volgend besluit in de toekomst gebruik worden gemaakt van deze bepaling als een volgend kabinet dit toch nog zou willen doen. Wij zijn niet van plan om dit te gaan doen, maar wij kunnen niet voorzien dat hier de komende jaren geen gebruik van zal worden gemaakt. Wij laten die mogelijkheid erin staan en of er aan die knop wordt gedraaid, moet in de toekomst door anderen bekeken worden. Dit zijn de twee bezuinigingsmaatregelen in het wetsvoorstel.

Daarnaast zijn er nog enkele wijzigingen opgenomen met betrekking tot de doelgroepouders. Het recht op kinderopvangtoeslag wordt voor de doelgroepouders gekoppeld aan de duur van het traject naar werk. Het uitkeren van de kinderopvangtoeslag voor doelgroepouders zal vanaf 2013 geheel worden verzorgd door de Belastingdienst. Nu keren de gemeenten en het UWV een deel uit; in 2013 doet de Belastingdienst dat voor het gehele bedrag. De gemeenten en het UWV zijn nu nog in beeld voor de studenten, de verplichte inburgeraars en mensen die een verplicht re-integratietraject volgen.

In het jaar 2012 hebben wij voor werkende ouders een koppeling aan het aantal uren ingevoerd. Ouders werken een aantal uren en het aantal uren kinderopvang dat zij krijgen, is daaraan gekoppeld. Die koppeling geldt nog niet voor de doelgroepouders en dit wordt nu veranderd. Op dit moment is de praktijk dat als een ouder bijvoorbeeld student is en in het jaar 2011 een opleiding volgt die in januari 2012 ophoudt, hij toch gedurende het hele jaar 2012 een volledige kinderopvangtoeslag krijgt. Dat is niet redelijk. Nu wordt de kinderopvangtoeslag beperkt tot die periode dat de ouder student is of een re-integratie- of inburgeringtraject volgt. De kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd zo lang hij nodig is vanwege die activiteit, maar dit stopt in de periode daarna als hij niet langer nodig is.

We gaan ook nog bekijken of vanaf 2014 de kinderopvangtoeslag kan worden gerelateerd aan het aantal uren dat wordt besteed aan de studie, bijvoorbeeld 10 uur per week, of aan het re-integratietraject van bijvoorbeeld twee of drie dagen per week. Die stap zit nu niet in dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel daarover zal medio 2013 bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Uitvoeringstechnisch vragen dit wetsvoorstel en het ontwerpbesluit de nodige uitwerking van de uitvoerders. De Belastingdienst moet vanaf 2013 de toeslag uitkeren. De dienst zal informatie van gemeenten, het UWV en DUWO moeten opvragen over de doelgroepouders: wie zijn het en hoe lang kunnen zij worden aangemerkt als doelgroepouder. Dit moet allemaal worden georganiseerd door de Belastingdienst. Alle uitvoeringsinstanties hebben ons laten weten dat dit wetsvoorstel en het ontwerpbesluit uitvoerbaar zijn, maar dat er nog veel moet gebeuren. Er moeten nadere afspraken worden gemaakt over informatie-uitwisseling en de systemen moeten worden aangepast. Daarom is het fijn dat dit wetsvoorstel nu kan worden besproken. Daarmee biedt de Eerste Kamer ook weer gelegenheid voor een zorgvuldige uitvoering en voor afspraken over de benodigde communicatie naar doelgroepouders.

Mevrouw Sent refereerde aan wat haar en de andere woordvoerders is aangereikt door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De VNG heeft laten weten dat er problemen zijn bij de uitvoering. We moeten ons realiseren wat hier aan de hand is. Het zal van gemeenten inderdaad enige activiteiten vragen; zij moeten informatie verzamelen en inzichtelijk kunnen maken voor zichzelf, maar die ook kunnen doorgeven. Ik denk dat wat wij van hen vragen redelijk is, gelet op wat wij ermee willen bereiken. Het is niet redelijk om mensen die twee of vier weken student zijn of een inburgeringstraject volgen, een heel jaar kinderopvangtoeslag te geven, vooral niet omdat dit gaat om grote bedragen. Bij de kinderopvangtoeslag gaat het voor mensen met lage inkomens om tienduizenden euro's per jaar. Ik denk dat wij eraan zijn gehouden om dat geld alleen met een goed resultaat te laten toekomen aan degenen die daar echt behoefte aan hebben. Als de gemeenten daarvoor enige werkzaamheden moeten verrichten, lijken mij die zeer de moeite waard. Het is logisch en redelijk om die koppeling te gaan uitvoeren. Gemeenten worden daarbij niet overvraagd als zij daarvoor enige activiteiten moeten verrichten. Bij de gemeenten wordt voor een deel ook de uitkering van de kinderopvangtoeslag weggehaald. Wij halen dat uitkeringsbedrag nu bij hen weg, maar het uitvoeringsgeld, het geld dat zij krijgen om de regeling uit te voeren, laten we wel bij de gemeenten, omdat zij in verband met wat ik net heb gezegd de nodige activiteiten moeten verrichten. Vandaar dat wij het uitvoeringsbudget onverminderd bij de gemeenten laten.

Verder werd gevraagd of ik bereid ben om het aantal uren dat vrouwen werken, te monitoren en dit straks te betrekken bij het ontwerpbesluit voor 2014. Ik heb al gezegd dat het ontwerpbesluit medio 2013 aan de Kamer zal worden aangeboden. Ik wil dit zeker doen, maar ik kan op dit moment zeggen dat er een positieve trend is in het aantal uren dat door huishoudens wordt gewerkt, ook huishoudens met jonge kinderen. Het percentage huishoudens waarin beide ouders, dus zowel de ene als de andere partner, minimaal 24 uur werken en het jongste kind onder de 4 jaar is, is in het eerste kwartaal van 2012 gestegen van 63 naar 65. Ondanks de recente gebeurtenissen met de kinderopvangtoeslag is het aantal uren dat wordt gewerkt door deze groep dus gestegen. Een en ander wil niet zeggen dat ik het geen belangwekkende informatie vind, dus ik ga de arbeidsparticipatie op dit punt monitoren. Het gaat voornamelijk om die arbeidsparticipatie bij de kinderopvangtoeslag, natuurlijk naast de positieve effecten voor kinderen van kinderopvang. Dit is belangrijke informatie, dus ik zal dit volgen en mijn bevindingen hieromtrent delen met de Kamer.

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. Als ik het goed begrijp, heeft de minister het over ouders die meer dan 24 uur per week werken, die een stijging laten zien van 63% naar 65%. Dit zegt echter nog niks over het aantal uren dat deze ouders werken.

Minister Kamp:

Nee, ik heb de cijfers gegeven waarover ik de beschikking heb. Ik heb niet alle mogelijke varianten beschikbaar, maar weet dus wel dat het aantal ouders dat ten minste 24 uur werkt, dus beide partners, momenteel oploopt. Dat is een signaal dat het op dit gebied goed gaat. Het dekt niet alles af, maar het is wel het belangrijkste signaal dat je kunt krijgen over dit soort ontwikkelingen. Ik heb gezegd dat ik bereid ben om de ontwikkelingen van de arbeidsdeelname te volgen, in dit geval met name van de moeders. Ik zal de informatie die daaruit komt, met de Kamer delen.

Verder is gevraagd naar het remmende effect van de hoge kosten op de re-integratie van doelgroepouders. Ik weet niet of wij ons realiseren waarover het gaat met die "hoge kosten". Voor de ouders met de laagste inkomens subsidiëren wij dus meer dan 90% van de kinderopvangkosten voor het eerste kind. Voor het tweede en volgende kind is dat meer dan 93%. Bovendien is het koa-kopje beschikbaar, wat betekent dat voor deze alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering nog 2,5% à 3% erbovenop komt. Anders dan gemeenten veronderstellen, valt het koa-kopje dus niet weg; dat geld blijft gewoon voor de gemeenten beschikbaar. Het enige wat gaat veranderen, is dat zij het niet meer automatisch hoeven uit te keren, maar kunnen bekijken aan wie zij het wel of niet uitkeren. De percentages gaan daarmee naar gemiddeld 93 en 96. Als gemeenten dat noodzakelijk vinden, kunnen zij er één naar 100% laten gaan in de subsidiëring. Het is zelfs mogelijk om dat via de bijzondere bijstand naar 100% te brengen. Met name voor de allerlaagste inkomens is de combinatie van de zeer hoge subsidie, die wij al voor de kinderopvangtoeslag in hun kosten geven, de verbijzondering die met het koa-kopje kan worden doorgevoerd en de aanvullende bijstand, wordt voor deze doelgroep, ouders met jonge kinderen, heel ver gegaan in de subsidiëring. Wat wij doen, kan ook moeilijk een remmend effect op de re-integratie hebben. Ik heb al aangegeven dat het bij een alleenstaande ouder met drie kinderen, waarvan twee in de dagopvang en één in de buitenschoolse opvang, dan echt om tienduizenden euro's per jaar gaat aan bijdragen die gegeven worden.

Er is gevraagd of er overleg heeft plaatsgevonden met de VNG over de budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel. Wij zijn voortdurend in overleg met de VNG over dit soort zaken. In het algemeen bestaat er overeenstemming over het voornemen om de uitkeringslasten uit het Gemeentefonds te halen en het uitvoeringsbudget erin te laten. Wij doen dat ook omdat wij ons realiseren dat er nog om de nodige activiteiten van de gemeenten wordt gevraagd. Daarom lijkt het ons redelijk om dit budget voor hen beschikbaar te laten blijven.

Mevrouw Sent heeft gevraagd wat ik doe om de kwaliteit van de kinderopvang te verbeteren. Laten wij ons realiseren dat dit wetsvoorstel niet gaat over een kwaliteitsverbetering van de kinderopvang. Het gaat erom dat een enorm bedrag in een orde van grootte van 3 mld. besteed wordt aan kinderopvangtoeslag. Wij willen dat dat budget zodanig is dat het ook op de langere termijn houdbaar is. Wij streven naar een budget op langere termijn van 2,8 mld. per jaar. Daarvoor zijn de ombuigingen nodig die ik net heb toegelicht. Dat is het doel van dit wetsvoorstel.

Los daarvan zijn wij zeer gemotiveerd om voor dat enorme bedrag dat het Rijk beschikbaar stelt voor de kinderopvangtoeslag goede kwaliteit te laten leveren. Wij doen dat op de volgende manieren. Wij proberen de veiligheid op de kinderopvanginstellingen te verbeteren door medewerkers continu te laten screenen. Ook de wettelijke meldplicht wordt uitgebreid. Als personeelsleden ontdekken dat er iets mis is op die kinderopvang, dan moeten zij die informatie melden zodat actie kan worden ondernomen. Het is dus een combinatie van meldplicht en continue screening die leidt tot verbetering. Verder vinden wij het van belang dat de taal en de interactievaardigheden van nieuwe en zittende medewerkers verbetert. Voor zittende medewerkers moet bijscholing georganiseerd worden. Daarover zijn afspraken met het veld gemaakt. Verbetering van de kwaliteit van het management vinden wij ook belangrijk. Daarover zijn ook afspraken gemaakt met het veld. De brancheorganisatie ontwikkelt voor haar leden een verplichte code voor leidinggevenden. Die kan tot kwaliteitswinst leiden. Wij willen graag dat er meer nadruk komt te liggen op kwaliteitsborging en transparantie. Iedere ondernemer moet zijn eigen kwaliteit gaan meten en dat uiterlijk eind 2015 voor de ouders inzichtelijk maken zodat die kunnen zien hoe het zit met de prestaties van een instelling: waar gaat het goed, waar gaat het niet goed, hoe ontwikkelt zich dat? Dat moet bijgehouden en inzichtelijk gemaakt worden voor de ouders.

Wij zijn verder bezig met het opstellen van een verplichte governance code. Daarmee wordt de positie van de ouders versterkt en daarmee wordt geregeld dat ouders kunnen opkomen voor hun belangen in de richting van de ondernemer die de instelling drijft. Er komt een governance code om die tegenspraak door ouders en het daarop moeten reageren door de ondernemer vorm te geven.

Ten slotte hebben wij in het toezicht gekozen voor meer focus, waarbij het toezicht dus vooral wordt gericht op de plekken waarvan je weet dat er zich problemen kunnen voordoen. Als er eenmaal problemen zijn geconstateerd, vindt er ook een strakke handhaving plaats. Dit zijn allemaal activiteiten die wij ondernemen om de kwaliteit te verbeteren, maar het staat los van het wetsvoorstel dat nu aan de orde is, zoals ik als zei.

De vragen die mevrouw Sent naar voren heeft gebracht, zijn hiermee beantwoord. Ik hoop dat dit is gebeurd naar genoegen van mevrouw Sent, maar anders zal ik er graag in tweede termijn op terugkomen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. Ik hoorde u eerder spreken over een klein wetsvoorstelletje. Ik herinner u graag aan mijn favoriete citaat van Loesje: kinderen hebben de toekomst als hun moeders er ook een krijgen.

De voorzitter:

Ik ben als voorzitter veroordeeld tot het beoordelen van wetsvoorstellen op de termijn van behandeling ervan, want ik mag er inhoudelijk niets meer van vinden. Daarom noemde ik het een klein wetsvoorstelletje.

Mevrouw Sent (PvdA):

Prima.

Voorzitter. Ik dank de minister heel hartelijk voor het beantwoorden van de vragen. Volgens de prognose van het Centraal Bureau voor de Statistiek krimpt de potentiële beroepsbevolking in Nederland van 10 miljoen in 2009 naar 9 miljoen rond 2040. Het aantal ouderen dat hulpbehoevend is, zal in die periode exponentieel stijgen. Gaan wij het tekort aan personeel net als in de jaren zeventig oplossen door werknemers te rekruteren uit arme landen, of gaat de Nederlandse economie de komende decennia net als de Japanse economie aan arbeidsmarktsclerosis ten onder? Wat ligt er, gelet op het komende nijpende personeelstekort, meer voor de hand dan een grotere inzet van Nederlandse vrouwen op de arbeidsmarkt te vragen? Van alle vrouwen in de westerse wereld werken Nederlandse vrouwen gemiddeld het minste aantal uren per week; 24 uur in Nederland, tegenover 32 uur in Duitsland, 38 uur in de Verenigde Staten en 40 uur in Zweden en Noorwegen.

Werk moet lonen, hoor ik de minister altijd zeggen. Dat geldt voor mannen, maar het geldt des te meer voor vrouwen. Nederland is nu zo georganiseerd dat het voor vrouwen al snel aantrekkelijker is om thuis te blijven en zelf voor de kinderen te zorgen, dan een betaalde baan te nemen en de zorg uit te besteden. De voortdurende bezuiniging op de kinderopvang verergert deze situatie alleen maar. Als het kabinet een solide basis voor de Nederlandse economie wil creëren, moet het nu het vrouwelijke arbeidspotentieel mobiliseren. Dat betekent: een substantiële tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang. Wat krijgen wij in plaats daarvan? Voortdurende bezuinigingen op de kinderopvang. De minister noemt deze ingrepen noodzakelijk, maar wij van de Partij van de Arbeid noemen de ingrepen onbezonnen, omdat deze voorbijgaan aan het feit dat uitgaven voor kinderopvang vooral een investering zijn in meer arbeidsparticipatie. Voor het langetermijnarbeidsmarktperspectief spant het kabinet aldus het paard achter de wagen.

Dat gezegd hebbende, wil ik nog een aantal opmerkingen maken bij de antwoorden van de minister. Hij heeft een aantal vragen nog niet beantwoord. Er was een vraag over het monitoren van het aantal uren dat doelgroepouders specifiek gebruikmaken van kinderopvang. Het antwoord op die vraag heb ik niet gehoord. De VNG uitte zorgen over de uitvoerbaarheid. Daar heeft de minister het over gehad, maar niet over de zorgen van de VNG over potentiële schuldenproblemen en de effecten die dit zou hebben op de doelgroepouders. Graag zou ik de minister vragen om daar nog op in te gaan. Het is mij niet helemaal duidelijk of de minister nu bereid is om te monitoren hoeveel uren vrouwen werken, dus de trend in het aantal uren dat vrouwen werken, of dat hij alleen maar bereid is om te monitoren hoeveel vrouwen meer dan 24 uur werken. Mij en mijn fractie lijkt het belangrijk om vooral te kijken naar de trend in het aantal gewerkte uren en niet alleen maar naar hoeveel vrouwen er meer dan 24 uur per week werken. Om dat te verduidelijken heb ik toch een motie voorbereid.

Motie

De voorzitter: Door de leden Sent, Elzinga, Vlietstra, Beuving en Postema wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet bezuinigt op de kinderopvang;

constaterende dat Nederland volgens de Europese Commissie zijn inspanningen zou moeten vergroten om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen;

overwegende dat de bezuinigingen mogelijk een negatief effect hebben op het aantal uren dat vrouwen werken;

verzoekt het kabinet, de Kamer uiterlijk 1 juni 2013 te informeren over de trend in het aantal uren dat vrouwen werken en dit te betrekken bij het opstellen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag in 2014,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (33212).

Mevrouw Sent (PvdA):

Nogmaals als korte toelichting. Het zou best kunnen dat de minister deze toezegging al heeft gedaan, maar het was mij niet helemaal duidelijk, dus ik hoor hem daar graag nog over. Dank u wel.

De voorzitter:

Dan wachten wij even tot de minister de motie heeft ontvangen.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik dank mevrouw Sent. Zij miste nog een enkel antwoord. Ik ga proberen dat antwoord te geven. Ik meen al in te zijn gegaan op de aandacht die de VNG vroeg voor een mogelijke schuldenproblematiek. Ik denk dat we zo ver gaan als je maar kunt gaan als wij via de kinderopvangtoeslag voor de mensen met de laagste inkomens bij het eerste kind meer dan 90% afdekken en bij het tweede kind meer dan 93%, als daar nog een keer een kleine 3% bovenop komt via het zogenaamde koa-kopje en als er vervolgens ook nog de mogelijkheid is voor de gemeente om maatwerk te leveren met het koa-kopje, waarbij je tot 100% subsidiëring komt. Ik geloof dat wat we hier doen, geen aanleiding geeft tot een schuldenproblematiek. Dat is mijn reactie daarop.

Mevrouw Sent (PvdA):

Waar de VNG aandacht voor vraagt, is de urenfluctuatie bij de doelgroepouders en de problemen die dit oplevert met het afnemen van kinderopvang, het registreren van het aantal uren en de vergoeding die ze daarvoor krijgen. Deelt de minister deze zorg? Het gaat er niet om hoeveel geld er beschikbaar is voor doelgroepouders. Het gaat er meer om dat er vanwege de onzekerheid grotere risico's aan kleven voor doelgroepouders dan voor anderen.

Minister Kamp:

Ik kijk even naar wat er op dit moment gebeurt. Als je één maand studeert, dan krijg je een heel jaar kinderopvangtoeslag. Dat krijgen werkende ouders niet. Dat is echt veel te ruim. Als wij iemand die voor een beperkte tijd een traject volgt, voor de gehele periode een volledige kinderopvangtoeslag geven, dan wijkt dat bedrag nogal af van wat werkende ouders krijgen. Werkende ouders hebben te maken met een koppeling aan de gewerkte uren. Het lijkt mij heel logisch dat we dezelfde werkwijze gaan volgen voor mensen die een traject volgen, doelgroepouders. We moeten dus ook voor hen komen tot een soort koppeling met gewerkte uren. Momenteel zijn wij erg ruimhartig. Dat is niet goed te verantwoorden. Het lijkt mij heel verstandig om in twee stappen meer in de richting van werkende ouders te gaan. Ik heb al gezegd dat voor mensen met de laagste inkomens nog steeds zeer hoge subsidiëring mogelijk is. Wat wij hier doen, vind ik dus alleszins redelijk. Het is ook redelijk om het met wat minder te gaan doen, op de manier zoals wij die hebben voorgesteld.

Dan het volgen van wat hier gebeurt. Natuurlijk ben ik van plan om samen met de Belastingdienst, die ook over de gegevens beschikt, te bezien hoe dit in de praktijk uitpakt voor doelgroepouders. Het is de bedoeling dat doelgroepouders behoorlijk kunnen studeren, dat ze kunnen inburgeren en dat ze het re-integratietraject kunnen volgen. Wat er in dat verband redelijkerwijs moet worden gedaan met de kinderopvangtoeslag, willen wij graag doen. Het meerdere moet eraf, maar als wij dit terugbrengen tot wat volgens ons redelijk is, zullen we ook bezien of dit de effecten heeft die wij veronderstellen dat het zal hebben. Die ontwikkeling zullen wij volgen.

Dan de arbeidsdeelname van ouders, vrouwen en moeders. Met de gemiddelde arbeidsdeelname van vrouwen in Nederland is het de afgelopen tien jaar goed gegaan. Tien jaar geleden lag het gemiddelde van de netto arbeidsdeelname op 64% in het land en voor vrouwen op 51%. Nu ligt dat percentage gemiddeld voor het hele land op 67 en voor vrouwen op 60. De percentages zijn dus behoorlijk bij elkaar in de buurt gekomen. Voor vrouwen is sprake van een forse groei. Onder vrouwen met jonge kinderen die een flink aantal uren maken, is ook sprake van een positieve trend. Ik ben van plan om de arbeidsdeelname van werkende vrouwen met jonge kinderen te volgen, niet alleen de groep die 24 uur of meer werkt, maar de gehele ontwikkeling wat betreft werkende vrouwen met jonge kinderen. Ik zal de informatie die ik ter beschikking krijg, met de Kamer delen. De Kamer vraagt mij ook om dit te betrekken bij het opstellen van het ontwerpbesluit. Natuurlijk zullen wij de informatie die op dat moment beschikbaar is, betrekken bij het ontwerpbesluit. Met deze toezegging meen ik te doen wat mevrouw Sent in haar motie aan mij vraagt. Daarmee hoop ik de motie als overbodig te mogen kwalificeren. Ik hoop ook dat mevrouw Sent wil overwegen om de motie in te trekken.

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. Dat doe ik graag. Ik dank de minister voor zijn toezegging.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Sent c.s. (33212, letter G) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Kamp:

Voorzitter. Als wij de steun van de Kamer hiervoor krijgen, dan gaan wij hiermee graag door om ervoor te zorgen dat wat redelijkerwijs kan worden bijgestuurd in de kinderopvangtoeslag, wordt gerealiseerd. Vervolgens houden wij deze waardevolle kinderopvangtoeslagregeling met een budget van 2,8 mld. op lange termijn in stand om te bereiken dat ook vrouwen met jonge kinderen volwaardig kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en dat er voor gezinnen een behoorlijke financiële tegemoetkoming is, zoals in de regeling is vastgelegd. Wij zullen ons daar graag voor blijven inzetten, omdat wij dit een belangrijke voorziening vinden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister en kom tot afhandeling van dit wetsvoorstel.

Ik constateer dat één van de leden stemming over dit wetsvoorstel verlangt. Dan zullen wij er zo direct over stemmen.

Ik wijs de leden erop dat wij, ondanks de marathonzitting die gisteren om 18.00 uur is begonnen, drie minuten over tijd zijn, in vergelijking met het tijdschema. Mijn complimenten aan u allen. Dat doen ze ons in de Tweede Kamer niet na, volgens mij.

Er is gevraagd om enige reflectietijd voor bespreking van de moties in de fracties. Ik constateer dat een schorsing van tien minuten voldoende is. Ik zie u terug om 0.20 uur.

De vergadering wordt van 0.08 uur tot 0.20 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde zijn de stemmingen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vertegenwoordigt het kabinet bij deze afronding van de beraadslagingen in dit parlementaire jaar.

Ik heb geconstateerd dat alle aanwezige leden de presentielijst hebben getekend. Er is drie keer gepaird. Zes leden zullen bij de hoofdelijke stemming dus niet worden genoemd. De fractie van de PvdD is niet aanwezig bij de stemmingen.

Naar boven