Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 19 januari 2006 over de energieprestatiecoëfficiënt.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. In het algemeen overleg dat wij onlangs met beide bewindslieden hadden, heeft de VVD-fractie haar steun uitgesproken voor een verlaging van de EPC van 1,0 naar 0,8. In dat overleg hebben de bewindslieden ons er niet geheel van kunnen overtuigen dat toepassing van de EPC-norm overal mogelijk is in de praktijk. Ik heb toen gevraagd of zij bereid zijn voor gevallen waarin toepassing van de norm tot problemen in de woningbouw leidt – ik doel met name op binnenstedelijke gebieden – een uitzondering in de wet op te nemen als vangnet. Het antwoord van de bewindslieden was niet positief.

Inmiddels hebben wij van de gemeente Amsterdam, om precies te zijn van PvdA-wethouder Stadig, bij brief van 9 februari nadere informatie gekregen dat zulke problemen zich inderdaad zouden kunnen voordoen. Ook in de brief van NEPRON van 13 februari wordt gewezen op mogelijke problemen.

Alles afwegend, hecht mijn fractie er toch aan dat het kabinet de mogelijkheid om gemotiveerd – want daar gaat het natuurlijk om – van de norm af te wijken opneemt of ten minste overweegt. De norm zelf blijft uiteraard in stand. Daarom dien ik namens mijn fractie de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij specifieke omstandigheden in het binnenstedelijke gebied de verlaging van de generieke EPC-norm van 1,0 naar 0,8 moeilijk haalbaar is;

verzoekt de regering om een hardheidsclausule in het Bouwbesluit in te bouwen die het mogelijk maakt om gemotiveerd van deze norm af te wijken, indien toepassing van de norm leidt tot praktische inpassingsproblemen van woningbouw in het stedelijke gebied,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Krom, Hermans en Vietsch. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(28325).

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Wij hebben deze discussie tijdens het AO reeds gevoerd. Toen heeft de minister aangegeven dat zij niet vooraf al met uitzonderingsposities wil werken. Als achteraf blijkt dat het allemaal niet mogelijk is, valt er over van alles en nog wat te praten. De KromIk ben heel benieuwd hoe de minister hierop zal reageren, maar mijn vraag blijft: waarom moet je bij voorbaat al een uitzonderingspositie maken? Een normstelling is erop gericht dat er voor iedereen gelijke grenzen gelden. Waarom wil je dan vooraf al een uitzondering maken?

De heer De Krom (VVD):

Hiermee is precies hetzelfde aan de hand als in het dossier luchtkwaliteit: de PvdA-fractie heeft problemen met de leden van de PvdA die dat in de steden in de praktijk moeten uitvoeren. Dat zien wij in het dossier luchtkwaliteit, dat zien wij hier dus ook. U krijgt van uw eigen wethouder signalen dat het problemen zou kunnen opleveren en dat is precies de reden waarom wij dit voorstel doen. Misschien doen zich geen problemen voor, maar als zij zich wel voordoen, is afwijking van de norm gemotiveerd mogelijk en de norm blijft in stand. Ik vraag mij af waarom je die veiligheidsklep niet zou inbouwen als je dat soort signalen in de praktijk krijgt, overigens niet alleen van wethouder Stadig, maar ook van anderen. Er gaat immers niets verkeerd, er gaat niets mis.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Wij kiezen de kant van de bewoners die in die woningen terechtkomen. Met deze enorm hoge energierekeningen kiezen wij ervoor dat de gebruikssituatie bepalend is. Wij willen dus alles op alles zetten om de mogelijkheden van energiezuinige woningen te bevorderen. De heer De Krom zegt zelf al – en de heer Stadig wijst er ook op – dat het zou kunnen zijn dat het niet mogelijk is. Waarom gaan wij niet gewoon aan de slag? Dan kunnen wij na afloop kijken wat er aan de hand is.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Wat mij betreft, gaan wij ook aan de slag. Voor de gevallen waarin dat niet kan, daar is die hardheidsclausule voor. Ik verwijs ook naar de brief van NEPRON van 13 februari. Daarin wordt eveneens gewezen op het risico dat het in gevallen waarin het moeilijk inpasbaar is in binnenstedelijk gebied zou kunnen leiden tot problemen met bijvoorbeeld de prijzen van studentenwoningen en starterswoningen. Daar hebben wij geen behoefte aan. Wij niet.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Wij hebben ook een brief van de minister gekregen waarin juist staat dat het kostenneutraal is. Dat argument vind ik dus niet zo sterk.

De heer De Krom (VVD):

Nee, dat kan zijn. Er liggen verschillende kostenberekeningen op tafel. Juist voor de gevallen waarin het negatief blijkt uit te pakken, zou er een hardheidsclausule moeten zijn. Dat betekent wat mij betreft niet dat de EPC-norm van tafel is.

Wij hebben ook nog een brief van 13 februari ontvangen van de GGD te Groningen over mogelijke problemen voor het binnenmilieu en de volksgezondheid. Ook hierover heeft mijn fractie nog wel degelijk zorgen.

De heer Hermans (LPF):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg hierover heb ik al aangegeven dat er te veel onzekerheden zijn over de EPC. Ik hoorde daarnet een van de collega's al zeggen "wie niet waagt, die niet wint". Wij zetten liever in op zekere effecten, die er nu niet zijn. Tijdens dat algemeen overleg heb ik een nadere kosten-batenanalyse gekregen. De soep werd weer opgewarmd. In het onderzoek van DHV worden afschrijvingstermijnen gebruikt die haaks staan op alles wat wij in deze Kamer doen, terwijl de onderhoudskosten niet worden meegenomen. Ik kan mij voorstellen dat de installaties die moeten worden gebruikt jaarlijks onderhoud nodig hebben. Dat loopt ook flink in de papieren. Ik ben daarom nog steeds van mening, in lijn met de commissie-Duivesteijn, dat de kosten-batenanalyse bij de woningbouwopgave van minister Dekker van honderdduizenden woningen niet deugt. In sommige rapporten wordt gesproken van € 2500 per woning. De Kamer moet daarbij niet wagen maar moet zeker weten dat zij wint. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de maatschappelijke kosten en baten van de verlaging van de EPC;

voorts constaterende dat er grote onduidelijkheid bestaat over de kosten en baten van de EPC-verlaging;

van mening dat een maatschappelijke kosten-batenanalyse van deze verlaging gewenst is en de gerezen onzekerheid ten aanzien van kosten en baten kan wegnemen;

voorts van mening dat deze analyse op basis van de OEI-Leidraad zou moeten plaatsvinden;

verzoekt de regering om alsnog deze analyse uit te voeren, zoals gebruikelijk is met dergelijke beleidsvoorstellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hermans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(28325).

De heer Hermans (LPF):

Voorzitter...

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

De heer Hermans vraagt nu om een nieuw onderzoek naar de kosten-batenanalyse. Betekent dit dat hij de inwerkingtreding wil uitstellen?

De heer Hermans (LPF):

Dat is een voldongen feit, waaraan ik helaas niets kan doen. Als het om zo veel geld gaat en om zo veel onzekere factoren, als het huiswerk dat hieraan ten grondslag ligt aantoonbaar onvoldoende is, vind ik dat de feiten alsnog op tafel moeten komen. Het is aan de Kamer om daarover vervolgens te beslissen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Kunt u voor mijn overwegingen om wel of niet uw motie te steunen zeggen wat Hermansu met dat onderzoek wilt bereiken? Waartoe moet dat leiden?

De heer Hermans (LPF):

Wij hebben tijdens het algemeen overleg ook gezegd dat er veel meer winst te behalen valt bij bestaande woningen en dat er twijfels bestaan over nieuwbouwwoningen. Ik vind dat wij ervoor moeten gaan om een zo effectief mogelijk beleid te realiseren. Als de maatschappelijke kosten-batenanalyse uitwijst dat wij iets doms doen, vind ik dat wij ermee moeten stoppen. Als het project zichzelf bewijst, heb ik daarmee geen enkel probleem; dan gaan wij er gewoon mee door. Het gaat mij niet om afschieten van het project maar om een onderbouwing. Ik wens gewoon meer zekerheden. Daartoe dien ik de volgende motie in, die te maken heeft met gezondheidseffecten. Verschillende GGD's hebben gewaarschuwd dat er onvoldoende zekerheid is over de gezondheidseffecten. Ik ga ervan uit dat de in deze motie gevraagde evaluatie voldoet aan de standaardcriteria validiteit, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid. Een slager die zijn eigen vlees keurt, zien wij helaas te vaak.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de kosten-batenanalyse en de gezondheidseffecten die gepaard gaan met de effecten van de verlaging van de EPC-norm;

van mening dat inzicht in deze effecten van belang is;

verzoekt de regering om voor juni 2007 de aangescherpte EPC-norm te evalueren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hermans, De Krom en Vietsch. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(28325).

Mevrouw Vietsch (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie onderschrijft de noodzaak van bezuinigingen op het gebruik van energie. Conform de wens van het CDA-congres gaat onze fractie akkoord met de aanscherping van de EPC voor nieuwe woningen tot 0,8. De CDA-fractie is het echter niet eens met de wijziging van de berekeningsmethode. Het is bijvoorbeeld te gek dat zonnepanelen niet in de berekening meetellen indien zij per blok zijn geschakeld in plaats van per woning. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de EPC berekend wordt via een nieuwe norm;

constaterende dat de nieuwe norm een aanscherping inhoudt en mechanische ventilatietechnieken bevoordeelt;

constaterende dat in de norm gelijkwaardigheid van technieken onvoldoende opgenomen is, waardoor onder andere de toepassing van nieuwe technieken lastig is;

verzoekt de regering, de norm op korte termijn aan te passen zodat de bovengenoemde bezwaren vervallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vietsch en Hermans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(28325).

Mevrouw Vietsch (CDA):

De CDA-fractie constateert dat zich bepaalde situaties kunnen voordoen waarin een EPC van 0,8 niet haalbaar is. Om die reden hebben wij de motie over een hardheidsclausule medeondertekend, die de gemeenteraad de mogelijkheid biedt om een uitzondering te maken op de regel. Wat ons betreft moet de raad dat besluit wel onderbouwen.

De CDA-fractie maakt zich zorgen over de vele gezondheidsklachten in woningen met vraaggestuurde ventilatie oftewel balansventilatie. Het antwoord dat bij een goed ontwerp, goede uitvoering, bouw en inregeling en goed onderhoud geen problemen zijn te verwachten, is voor ons onvoldoende. Ook spelen onderhoud op lange termijn en zaken zoals het afsluiten van stroom bij het niet betalen van rekeningen door de bewoners en het vrijkomen van giftige gassen bij brand een rol. De staatssecretaris heeft de toezegging gedaan dat een onderzoek zal worden verricht. Wij hebben vervolgens echter begrepen dat dit slechts een algemeen onderzoek betreft naar het binnenklimaat. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor de verlaging van de EPC van woningen gebruikgemaakt wordt van (vraaggestuurde) mechanische ventilatie;

overwegende dat door de aanscherping van de EPC mechanische ventilatietechnieken grootschalig bij sociale woningbouw toegepast gaan worden;

constaterende dat veel bewoners van huizen met mechanische ventilatie gezondheidsklachten hebben;

verzoekt de regering, onderzoek te laten verrichten Vietschnaar de samenhang van de (vraaggestuurde) ventilatietechniek in de woningen en de gezondheidsklachten van de bewoners en hierover de Kamer voor juni te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vietsch, Hermans en De Krom. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(28325).

Minister Dekker:

Voorzitter. In de eerste plaats wil ik reageren op de heer De Krom ten aanzien van de hardheidsclausule om een uitzondering te kunnen maken. Ik zal op tweeërlei manier hierop antwoorden, mede in reactie op de heer Hermans die duidt op een onderzoek. Ook de heer Stadig heeft daarop gewezen. Als gevolg van de blijvende discussies over de kostenconsequenties van de EPC zal ik op basis van het DHV-rapport een second opinion laten uitvoeren door een ander onderzoeksbureau. De wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd, zal ik afstemmen met een begeleidingscommissie waarin zowel voor- als tegenstanders van het DHV-rapport evenwichtig zullen zijn vertegenwoordigd. Ik hoop dat dit tegemoet komt aan de wensen van de heer Hermans en voor een deel ook aan de wensen die mevrouw Vietsch al eerder had geuit.

Het is van belang dat de resultaten van het second-opiniononderzoek de transparantie in de huidige discussie vergroten. Dit betreft met name de uitgangspunten van de regeleffecttoets. Zolang daarover discussies blijven bestaan, zullen wij almaar terugkomen op de vraag wat het echte effect zou kunnen zijn. Ik ga ervan uit dat men op basis van de second opinion tot een gezamenlijk gedragen eindresultaat zal kunnen komen.

Pas wanneer de resultaten van het second-opiniononderzoek er zijn, zo zeg ik in antwoord aan de heer De Krom, wil ik de uitzonderingsmogelijkheden nagaan. Dan heb ik ook een goede basis waarop ik antwoord kan geven op datgene wat de heer Stadig inhoudelijk heeft aangegeven, hoewel dat nog steeds niet financieel is onderbouwd. Nu, dat is dan maar even zo. Ik vind het van belang om het second-opiniononderzoek te doen. Als dat op tafel ligt, wil ik er nader over besluiten om eventuele uitzonderingsmogelijkheden aan te geven. Ik zou de heer De Krom dan ook willen vragen zijn motie aan tot houden totdat ik zicht heb op dit resultaat. Het streven is om daar rond 1 mei duidelijkheid in te verkrijgen.

Ik kom vervolgens bij de motie van de heer Hermans, betreffende het door hem aangegeven onderzoek.

De heer Hermans (LPF):

Gezien de toezegging van de kant van het kabinet, trek ik bij dezen mijn motie in over de maatschappelijke kosten-batenanalyse.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Hermans (28325, nr. 31) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Dekker:

Voorzitter. In antwoord aan mevrouw Vietsch, inzake haar motie betreffende het gelijkwaardigheidsbeginsel en de NEN-norm, merk ik het volgende op. De opname van een gelijkwaardigheidsbeginsel in de norm is in feite niet noodzakelijk, want een gelijkwaardigheidsbeginsel is al opgenomen in artikel 1.5 van het Bouwbesluit. De NEN-norm hangt onder het Bouwbesluit en daarmee kan er altijd een beroep worden gedaan op die gelijkwaardigheid. De NEN-norming is een marktinstrument en hoort ook bij de markt; de normen komen tot stand via de Normcommissie. Het is goed te zeggen dat de daarin vertegenwoordigden ook degenen zijn die er inbreng in leveren; het ministerie van VROM doet dit niet. Ik acht de motie dan ook overbodig, want het gelijkwaardigheidsbeginsel is al juridisch verankerd.

Mevrouw Vietsch (CDA):

Dat betekent dus dat als het volgens de NEN-norm niet gelijkwaardig zou zijn maar in de ogen van anderen wel, men dan een beroep op het Bouwbesluit kan doen, omdat het Bouwbesluit boven de NEN-normen gaat?

Minister Dekker:

Ja, zeker.

Mevrouw Vietsch (CDA):

Als dat zo is – de minister heeft dit zonet bevestigd – dan trek ik deze motie in.

Minister Dekker:

Als het voor u verhelderend is om dat nog eens uit te schrijven, ben ik daartoe bereid.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Vietsch (28325, nr. 33) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer De Krom (VVD):

De minister vroeg mij of ik wilde overwegen de motie aan te houden, gelet op het second-opiniononderzoek. Mijn vraag aan de minister daarbij is de volgende. Als ik daartoe bereid zou zijn, is de minister dan bereid om de datum van 1 mei naar voren te halen? Immers, dat duurt weer twee maanden.

Minister Dekker:

In dat laatste heeft u helemaal gelijk, maar ik vind het ook heel belangrijk om, als het nu toch een second opinion betreft, het nu zorgvuldig te doen. Ik zou u willen aanraden de twee maanden dan maar te incasseren, zoals ik die ook moet incasseren. Wij hebben inmiddels een vermaard onderzoeksbureau gekozen en ik wil in ieder geval de voor- en tegenstanders goed in de begeleidingscommissie zitting laten hebben. Ik vraag u om 1 mei als uiterste datum te aanvaarden.

De heer De Krom (VVD):

De VVD-fractie heeft een groot incasseringsvermogen en een groot hart. Ik wil de motie dan ook aanhouden, met daarbij het uitdrukkelijke verzoek aan de minister om zich aan deze termijn te houden, want anders wordt het weer voor ons uitgeschoven.

Minister Dekker:

Als dit vanuit zo'n groot hart gevraagd wordt, kan ik alleen maar "ja" zeggen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer De Krom stel ik voor, zijn motie (28325, nr. 30) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Geel:

Mijnheer de voorzitter. Twee moties hebben betrekking op de gezondheidseffecten van de EPC-verlaging. De tweede motie betreft in het bijzonder de vraaggestuurde mechanische ventilatie; het gaat daarbij om de gebalanceerde ventilatiesystemen.

Het binnenmilieu is op zichzelf een bron van zorg. Niet voor niets is er voor de verschillende aspecten daarvan veel aandacht in het kader van het Actieprogramma gezondheid en milieu. Dat is niet ter discussie. In uw moties zie ik echter, zwart-wit gesteld, dat u al weet waar het aan ligt. Ik heb een procesmatig voorstel om te proberen de onzekerheden weg te nemen rondom de EPC-verlaging en gezondheid en heel specifiek de gebalanceerde ventilatiesystemen. In de zomer is het breedteonderzoek naar gezondheid in woningen beschikbaar. Het is breed ingezet en niet specifiek, maar wij kunnen er wel eventuele conclusies uit trekken en oorzaak-gevolgrelaties leggen tussen binnenmilieu en gezondheid. U verbijzondert het naar twee aspecten. Ik zal mede op grond van dat onderzoek aan bijvoorbeeld het RIVM vragen of een onderzoek naar deze specifieke aspecten zinvol is.

Het is niet de eerste keer dat ik dat in overleg met uw Kamer doe; ik heb het ook bij andere onderwerpen toegezegd. Is het wel zinvol om in 2007 een norm van 0,8 te evalueren, als je nog nauwelijks woningen hebt in relatie tot gezondheidsklachten? Ik wil kijken of een serieus onderzoek mogelijk en haalbaar is. Ik beschouw het als een tussenstap naar een formeel onderzoek. Het breedteonderzoek zal de eerste indicatie zijn of het zinvol is. Zinvol onderzoek is prima, maar het moet wel uitvoerbaar zijn en resultaat hebben. Gisteren had ik een discussie met de minister over de relatie tussen gezondheidsklachten veroorzaakt door de AWACS en de bevolking in Onderbanken. Soms moet je tot de conclusie komen dat een onderzoek naar die relatie puur technisch-wetenschappelijk niet kan. Dat wil ik eerst weten. Daarna ben ik graag bereid om al het mogelijke te doen om de gevraagde informatie te leveren.

Mevrouw Vietsch (CDA):

Het is raar dat de staatssecretaris zegt dat onderzoek niet mogelijk is, als wij dit voor de meeste sociale woningbouw in Nederland van toepassing verklaren. Dit is de goedkoopste techniek. Wij zien dan ook dat de woningbouwverenigingen op deze techniek inzetten. Als er zo weinig mogelijkheden zijn om te onderzoeken of deze techniek verantwoord is, kun je jezelf afvragen waar je mee bezig bent. Als dat de uitkomst zou zijn van onderzoek, is dat wat mij betreft het antwoord op de motie. Maar dan vraag ik wel wat de consequenties zijn, als de staatssecretaris dit constateert.

Staatssecretaris Van Geel:

Ik geef aan dat er in de breedte zorg is over het binnenmilieu. Dat moet een aandachtspunt zijn. Er moet in de toekomst meer naar worden gekeken en er moet meer aan worden gedaan. Uit de huidige cijfers blijkt echter nog geen directe relatie tussen gezondheidsklachten, ook niet in de rapporten van de GGD's en TNO, en de gebalanceerde ventilatiesystemen. Ook blijkt er uit het onderzoek geen directe relatie tussen de ziektelasten van bewoners en regelgeving over de EPC. Ik heb een algemeen gevoel dat het binnenklimaat belangrijk is en dat de vinger aan de pols moet worden gehouden, maar ik heb nog weinig gegevens die dat ondersteunen.

Ik stel een tussenfase voor waarin wij kijken of het zinvol is. Het heeft er alles mee te maken of je door statistisch onderzoek, lichamelijk onderzoek, belevingsonderzoek of anderszins een verband kunt leggen tussen bepaalde apparaten en gezondheid. Bij de AWACS is gebleken dat het gezondheidsonderzoek onder de populatie van X in relatie tot het voorkomen van hinder niet zinvol is, omdat je nooit een statistisch verband kunt onderkennen. Bij asbestslachtoffers heb ik eenzelfde vraag gesteld aan het RIVM: is het zinvol om onderzoek te doen? Het RIVM heeft toen gezegd dat het statistisch zinvol is. Het onderzoek is uitgevoerd en u kent het resultaat, namelijk dat er wel degelijk een verband is tussen het voorkomen van asbest in wegen en het voorkomen van mesothelioom. Ik wil zeker weten of het kan en of het zin heeft. Dan wil ik het graag doen. Ik wil de tussenfase "heeft het zin" graag inbouwen en u daarover in een brief rapporteren. Dan vraag ik het aan het RIVM. Ik wil niet dat de indruk wordt gewekt dat ik geen zorg heb over binnenmilieu in relatie tot radon en over het binnenklimaat in het algemeen. Die zorg heb ik wel.

Mevrouw Vietsch (CDA):

Het verheugt mij om te vernemen dat de staatssecretaris zegt dat onderzoeken goed moet worden gedaan. Eerder heeft de Kamer immers wat commentaar op onderzoeken geleverd. Daarin werd namelijk wel uitgegaan van energiebesparingen aan de hand van eerder gedane zaken. Op basis van die onderzoeken zijn conclusies getrokken. Naar mijn idee moet de staatssecretaris eerst aantonen wat de afhankelijkheids- of de representativiteitkans is. Wij pleiten voor een goed onderzoek, omdat het in dit geval het grootste deel van de volkshuisvesting betreft.

Staatssecretaris Van Geel:

Beide moties liggen in het verlengde van elkaar. Ik vraag de indieners slechts om die moties aan te houden en mij de gelegenheid te geven om het RIVM te verzoeken of het gegeven de algemene onderzoeksresultaten zinvol is om een specifieker onderzoek te doen naar de technische aspecten. Dat is ook gebeurd in het geval van de asbest. Als de reactie positief is, zullen wij dat onmiddellijk doen. Mocht er een negatieve reactie komen, dan kunnen wij iedereen duidelijk maken dat het niet zinvol is om dat te doen. Ik hoop dat ik met deze handelwijze tegemoetkom aan de wens van de indieners van de moties. Als onderzoek nodig is, dient dat te worden gedaan. Wij moeten echter niet meer onderzoek doen dan noodzakelijk is. Daarop heeft ook de heer Hermans terecht gewezen. Het probleem is dat dit soort onderzoeken altijd is gebaseerd op statistische samenhangen. Dat brengt met zich dat veel informatie nodig is en dat er behoorlijk wat analyses dienen te worden gemaakt. Een grote populatie is nodig om zinvolle opmerkingen te maken.

De heer Hermans (LPF):

Mijn tweede motie draagt de titel "gezondheidsonderzoeken". Ik heb met het oog op de kosten en de baten echter ook verzocht om voor 1 juni 2007 een evaluatieonderzoek te doen naar de EPC-norm. Dan is het mogelijk om een jaar lang met de desbetreffende regeling te werken. Vervolgens kunnen wij nagaan of datgene is bereikt wat wenselijk is. Ik verzoek de minister om daarop te reageren.

Minister Dekker:

Het is lastig om uit te gaan van 1 juni 2007, omdat de nieuwbouw niet eerder dan in 2008 zal worden opgeleverd. Het lijkt mij dus beter om uit te gaan van een ander tijdstip, namelijk het moment waarop de eerste woningen zijn opgeleverd. Het is nog verstandiger om enige tijd later te evalueren, omdat de woningen dan enige tijd in gebruik zijn. Pas dan is immers duidelijk wat de effecten zijn.

De heer Hermans (LPF):

Ook daarvoor zal een bepaalde populatie nodig zijn. Is bekend wanneer dat het geval is en wat een redelijke termijn is om te evalueren? Het lijkt mij goed om de motie op stuk nr. 32 nog even aan te houden en een en ander eerst na te gaan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Hermans stel ik voor, zijn motie (28325, nr. 32) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de resterende motie zal aan het eind van de vergadering worden gestemd.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven