Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 16, pagina 1151-1172 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 16, pagina 1151-1172 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2001 (27400 X).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Van der Knaap (CDA):
Voorzitter! Wij bespreken vanavond met de bewindslieden de eerste defensiebegroting waarin de financiële en beleidsmatige effecten van de Defensienota 2000 zijn uitgewerkt. De begroting heeft een andere opzet gekregen. Naar de mening van de CDA-fractie leidt dit helaas niet tot meer duidelijkheid. Waar in het verleden een duidelijk overzicht werd gegeven over de internationale aspecten van het veiligheidsbeleid, de stand van de krijgsmacht, het personeelsbeleid en materieelbeleid, is nu slechts een beleidsagenda op hoofdlijnen opgenomen. De nadere uitwerking vindt plaats per begrotingsartikel, waardoor het totaaloverzicht ontbreekt. Het is dan ook te begrijpen dat ter voorbereiding van de begrotingsbehandeling door de verschillende fracties bijna 300 schriftelijke vragen over de defensiebegroting zijn gesteld.
In de beleidsagenda wordt niet gerept over de internationale aspecten van het veiligheidsbeleid. Dit verbaast de CDA-fractie, gelet op de uitgebreide aandacht die de regering in de Defensienota besteedde aan de internationale veiligheidssituatie en het daarop toegesneden Nederlandse veiligheidsbeleid. Voor het CDA is het duidelijk dat het defensiebeleid een instrument is van en onlosmakelijk verbonden is met het buitenlands beleid. Zoals in de Defensienota terecht is opgemerkt, is de internationale veiligheidssituatie sinds het einde van de Koude Oorlog complexer, diffuser en onzekerder geworden. De veiligheid en stabiliteit in Europa zullen in de nabije toekomst in hoge mate worden bepaald door de vaak onvoorspelbare gebeurtenissen aan de grenzen van Europa, op de Balkan en in het Midden-Oosten.
In de opzet van de eerste begroting van de 21ste eeuw mist de CDA-fractie een nadere beschouwing van de minister over de veiligheidsrisico's. Wat is de reden dat zo'n beschouwing niet in deze begroting is opgenomen? Het verwijzen naar hetgeen over de veiligheidsrisico's in de Defensienota staat doet geen recht aan gewijzigde omstandigheden. De internationale veiligheidssituatie is immers geen statisch geheel.
Bij veiligheidsrisico's moet niet alleen worden gedacht aan de eerder genoemde brandhaarden die onder invloed van politieke onrust of een verder verslechterende economische situatie kunnen oplaaien. Er is in de afgelopen jaren een aantal nieuwe veiligheidsrisico's bij gekomen. Wij zien in toenemende mate dat in Nederland verblijvende buitenlanders buitenlandse conflicten op Nederlandse bodem willen voortzetten. Ik denk aan de conflicten tussen Koerden en Turken, die tot escalatie in Nederland leidden. Recentelijk worden wij geconfronteerd met bedreiging van joden in onze samenleving; onlusten die een soort verplaatsing van de intifada inhouden. Dat vraagt om een adequaat ingrijpen en optreden van de overheid.
De informatie- en communicatietechnologie is voor onze samenleving enerzijds een groot goed, maar anderzijds kwetsbaar. Een student in Manilla zag kans grote delen van de wereldeconomie lam te leggen met een relatief onschuldig virus. Het gevaar van elektronische aanvallen op kwetsbare essentiële delen van de economie en de krijgsmacht door buitenlandse mogendheden of terroristen is reëel. Kan de minister aangeven wat de werkgroep information operations inmiddels aan resultaat heeft geboekt op het gebied van verdediging tegen deze aanvallen? Wanneer wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Versterking van Europese militaire capaciteiten is in deze begroting speerpunt van nieuw beleid. De regering heeft besloten voor de versterking van de Europese defensiesamenwerking een aparte financiële voorziening te treffen, waardoor incidenteel 200 mln. extra beschikbaar komt. De afspraken die tijdens de Europese top in Helsinki over Europese defensiesamenwerking zijn gemaakt, zijn inmiddels verder uitgewerkt. Op dit moment wordt door de verschillende landen van de Europese Unie bekeken wat de concrete nationale bijdrage kan zijn. Vorige maand heeft er een afstemming plaatsgevonden over de inzet van de onderscheiden EU-landen. Kan de minister de Kamer hierover nader informeren? Uiteindelijk zal tijdens de conferentie van 20 en 21 november a.s. op ministerieel niveau vastgesteld worden wat de nationale bijdragen aan de "headline goal" zijn en op welke wijze de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden opgelost.
Vooralsnog blijft de Nederlandse bijdrage binnen de kaders van het nationale defensiebeleid en de plannen van de Defensienota. De definitieve Nederlandse bijdrage zal zich richten op het wegwerken van de geconstateerde Europese tekortkomingen. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de DCI van de NAVO. In de defensiebegroting zijn 17 aanvullende projecten vermeld die Nederland samen met andere EU-landen wil aanpakken. Om tot een goed oordeel over de verschillende projecten te kunnen komen, is het van belang om te weten wat de opvattingen van de andere EU-landen zijn. Dan wordt ook zichtbaar wat de totale kosten zullen zijn. De hamvraag blijft natuurlijk of alle EU-landen bereid zijn om hun defensiebudget te verhogen. Alleen Engeland en Frankrijk hebben in afgelopen jaren het defensiebudget op peil gehouden. In andere landen hebben veelal bezuinigingen plaatsgevonden waardoor Europa veel defensiecapaciteit ontbeert. Dat is sinds het Kosovoconflict wel duidelijk geworden. Dit conflict maakte de afhankelijkheid van Europa van de Verenigde Staten aan eenieder zichtbaar. De etnische zuiveringen van de Serviërs in dit deel van Klein-Joegoslavië konden alleen door een massieve inzet van het Amerikaanse leger worden stopgezet. Het Amerikaanse leger leverde 80% van de slagkracht. Europa zal er in de toekomst rekening mee moeten houden dat de animo van de Verenigde Staten om zich actief met Europese conflicten te bemoeien, zal afnemen. Naar de mening van het CDA is dit een reden temeer om te bouwen aan een geloofwaardige Europese krijgsmacht met een optimale personele en materiële slagkracht.
Het CDA juicht op zich de extra financiële inspanning van Nederland toe, maar twijfelt eraan of het incidentele bedrag van 200 mln. toereikend zal zijn om alle geconstateerde tekortkomingen weg te werken. Daarbij is ook van belang of andere landen bereid zijn om extra middelen beschikbaar te stellen. Het Internationaal instituut voor strategische studies is hierover blijkens krantenberichten niet positief. Volgens dit instituut mag Europa blij zijn als het in 2003 een gezamenlijke krijgsmacht van 15.000 man in het veld kan brengen en dan alleen voor vredebewarende missies op een niet al te hoog niveau. Hoe beoordeelt de minister van Defensie de voortgang van de ontwikkeling van een Europees leger en de financiële inspanningen van de andere Europese landen? Het signaal dat het instituut afgeeft, staat haaks op de opmerking van de minister in de International Herald Tribune, dat er signalen zijn dat Europa lessen heeft geleerd uit het Kosovoconflict. De minister stelt dat er juist sprake is van een groeiende politieke en publieke overeenstemming, dat het Europese ambitieniveau niet spoort met de beschikbare militaire capaciteit. Hij is van mening dat er in Europa belangrijke verbeteringen van de militaire capaciteit plaatsvinden. Waarop is deze hoop gestoeld? Uit het artikel wordt duidelijk dat de minister van mening is dat niet langer ieder Europees land over het volledig spectrum van land-, zee- en luchtstrijdkrachten hoeft te beschikken, maar dat een modulaire benadering voor "tailor made"-bijdragen aan internationale operaties een toekomst heeft. Waarom is deze inzet niet verwerkt in de begroting? Nu is de 200 mln. uit het EVDB-fonds niet onderbouwd, terwijl er blijkens het artikel wel een visie aan ten grondslag ligt. Wordt de opvatting van de minister de inzet op het overleg op 20 en 21 november, alsmede op de Europese top in Nice? Ik verzoek de bewindslieden daar in hun beantwoording op in te gaan.
De beeldvorming rond Defensie was de laatste jaren overwegend negatief. Met name het gevoerde personeelsbeleid staat onder druk. Gevallen van wangedrag en verduistering, die helaas tot in de top van de organisatie lijken voor te komen, zijn breed uitgemeten in de pers. Ook het achterblijven van de personele vulling van de organisatie is volop in het nieuws geweest. Ondanks de geruststellende woorden van de staatssecretaris tijdens de vorige begrotingsbehandeling blijkt dat de behoefte aan nieuw personeel achterblijft bij het aantal dat binnen de krijgsmacht aan de slag gaat. Daar dit al een aantal jaren het geval is, dreigt er voor de operationele inzet een onaanvaardbaar tekort. Is de ondergrens al bereikt? Zo nee, waar ligt die volgens de bewindslieden dan? Hoewel de Kamer onlangs een schrijven heeft ontvangen over de vulling en het ambitieniveau blijft het beeld over het aantal militairen dat werkelijk in dienst is van Defensie diffuus. De huidige personeelsproblematiek kent naast de problematiek van de werving ook nog het probleem van behoud van zittend personeel. Vooral in de technische beroepen is er sprake van een toenemende uitstroom. Enerzijds heeft dat met de krappe arbeidsmarkt te maken, anderzijds is het een gevolg van de huidige beloningsstructuur. Met toeslagen alleen los je het niet op. Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze hij de uitstroom van met name technisch personeel wil indammen?
Wat betreft de werving blijft een veel kortere periode tussen sollicitatie en aanstelling nodig. De uitval moet tot het minimum beperkt blijven. Waarom mensen al niet in dienst nemen als zij het sollicitatieproces hebben afgerond en in afwachting zijn van de opleiding? Nu moet er in sommige gevallen maanden worden gewacht. Wat is het overigens effect van al de glossy advertenties in de omroepbladen? Wat is het effect van de banenwinkels? Waarom waren de resultaten van de werving via de uitzendbureaus zo teleurstellend? Uit de antwoorden op de vragen blijkt ook dat de krijgsmacht kritisch kijkt naar het wervingsbudget. Het CDA kan zich hierin vinden mits de middelen die hierdoor vrijkomen worden benut voor verbetering van de opvang, huisvesting alsmede de in- en externe opleiding van jonge beroepsmilitairen. Jonge mensen gaan niet zomaar in dienst bij de krijgsmacht. Daar wordt met vrienden, ouders en militairen over gesproken. Het gaat daarbij om het perspectief in de diensttijd en de periode daarna. Als dat goed is geregeld kunnen een advertentiecampagne en vakbekwame bemiddelaars daar in de ondersteunende zin bij behulpzaam zijn. Het is nu andersom.
Blijkens de antwoorden op de bij de begroting gestelde vragen wordt de algemene militaire opleiding verlengd met vier weken, terug naar de situatie van vóór de doelmatigheidsoperatie dus. In de begroting wordt daarvan nog geen melding gemaakt. Waarom niet? Op welke wijze wordt voorzien in voldoende instructeurs? Daar zijn er nu al te weinig van. Het CDA heeft destijds al aangegeven dat een kortere opleiding tot problemen zou leiden. De vele taken die uitgezonden militairen moeten vervullen, van conflictbeheersing tot het verlenen van noodhulp, vereisen een gedegen opleiding. Hierin is tevens professionele begeleiding van personeel nodig. De IGK constateert in het jaarverslag over 1999 dat het hieraan in het huidige opleidingstraject, veelal door personeelsgebrek, schort. In de opleiding moet de basis worden gelegd voor het verantwoord en ethisch handelen door militairen.
Het CDA heeft bij de begrotingsbehandeling voor 2000 al zijn zorg uitgesproken over de positie van ethiek in de krijgsmacht. In het opleidingsprogramma van de krijgsmacht heeft ethische vorming, gericht op de kerntaken van de krijgsmacht, geweldsethiek, nog niet overal een plaats gekregen. Verbetering hiervan is dringend noodzakelijk. Militairen moeten leren de door hen gemaakte keuzes te verantwoorden naar ondergeschikten, leidinggevenden en politiek. Militairen moeten bij dit soort vraagstukken professioneel worden voorbereid en begeleid.
De minister gaf in zijn toespraak op het IDL zelf toe dat morele dilemma's zoals bijvoorbeeld de medicijnverstrekking aan vluchtelingen in Srebrenica in 1995, niet alleen op het bordje van de militair mogen komen te liggen. Maar tijdens het debat over UNMEE bleef de minister tegenover de Kamer volhouden dat hulpverlening aan vluchtelingen ook op het bordje van de mariniers ligt. Hulpverlening is geen taak, maar de militairen wordt wel gevraagd "naar eer en geweten" te handelen. Alweer een dilemma voor de militairen dus. Hier had een duidelijk mandaat moeten liggen, zoals mijn fractievoorzitter De Hoop Scheffer betoogde. Hoe denkt de minister over het opstellen van protocollen – handelwijze in bepaalde situaties – om bij het nemen van zelfstandige beslissingen een gewetensvolle afweging te kunnen maken? Versterking van capaciteit en mandaat van het Bureau ethiek en krijgsmacht is naar de mening van het CDA dan ook nodig. Wanneer kan de Kamer de tijdens de begrotingsbehandeling 2000 door de staatssecretaris toegezegde informatie verwachten? En zal hierin ook nader op de positie van het bureau binnen de krijgsmacht worden ingegaan?
Uit de begroting wordt duidelijk dat Defensie onderzoeken doet naar werkdruk bij personeel. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat een aantal onderzoeken inmiddels is afgerond. De minister is, net als bij de memo van secretaris-generaal Barth over de cumulatie van personeelstekorten en de uitvoeringsrapporten van Urlings over het Duits-Nederlandse legerkorps, van mening dat het separaat aan de Kamer aanbieden van de onderzoeksresultaten buiten de context van het ruimere personeelsbeleid gemakkelijk leidt tot onjuiste beeldvorming. Dit is voor het CDA niet aanvaardbaar. De CDA-fractie kan zich voorstellen dat de minister wacht tot alle onderzoeken zijn afgerond, maar is van mening dat de Kamer daarna over de resultaten van het totale onderzoek moet worden geïnformeerd. Hopelijk kan de minister daar nog een nadere toelichting op geven.
Er zullen specifieke instrumenten ontwikkeld moeten worden om zowel BBT'ers als BOT'ers voor de krijgsmacht te behouden. Zoals bekend wil het CDA de positie van de BBT'er binnen de krijgsmacht versterken. Wij willen hem/haar de gelegenheid geven om in maximaal twee periodes van zes jaar een carrière binnen de krijgsmacht op te bouwen, met aan het begin en aan het eind een grondig scholingstraject. Dat laatste is van belang om buiten de krijgsmacht de carrière te vervolgen. Het moet voor een aantal echter ook mogelijk zijn de carrière daarbinnen te vervolgen. Degenen die de krijgsmacht verlaten, zouden nog drie jaar als actieve reservist beschikbaar moeten zijn voor vredesoperaties. Vanzelfsprekend moeten hiervoor goede afspraken worden gemaakt tussen Defensie en het bedrijfsleven over de rechtspositie en de verzekering van de uitgezonden reservisten.
De BBT'er ontvangt een FLO-toeslag als uitkering ineens dan wel als maandelijkse pensioenpremie bij vertrek uit krijgsmacht. Hiermee zal waarschijnlijk worden bewerkstelligd dat de animo om als BBT'er te dienen toeneemt en dat de druk op de werving afneemt. Tevens zal dit de positie van de BBT'er ten opzichte van de BOT'er versterken; hetgeen van belang is voor het imago.
Tijdens het debat over de Defensienota bleek de staatssecretaris dit voorstel van het CDA niet op voorhand af te wijzen. De tijd was echter nog niet rijp om het te realiseren. Hoe denkt de staatssecretaris er nu over?
De heer Zijlstra (PvdA):
Ik neem aan dat u over een zeer beperkte categorie spreekt. Je kunt moeilijk mensen die net in dienst zijn van een baas oproepen om een halfjaar uitgezonden te worden.
De heer Van der Knaap (CDA):
Ik denk dat er op dit punt goede afspraken met het bedrijfsleven te maken zijn. Ik ben daarover wat minder pessimistisch dan u.
De heer Zijlstra (PvdA):
Betrokkenen zijn nog drie jaar reservist. Het is toch vreemd dat iemand die bijvoorbeeld net een jaar ergens werkt een halfjaar uitgezonden wordt?
De heer Van der Knaap (CDA):
Het gaat om mensen die een grondige opleiding hebben gehad. Bedrijven zullen graag afspraken willen maken om een allround vakman in dienst te kunnen nemen. Op de huidige arbeidsmarkt zal het geen bezwaar zijn dat betrokkenen gedurende een termijn van drie jaar een halfjaar kunnen deelnemen aan vredesoperaties.
De heer Van den Doel (VVD):
Voorzitter! Mij is niet duidelijk wat er nieuw is aan het voorstel van de heer Van der Knaap. Een BBT'er is reserveplichtig, ook als zijn contract is afgelopen. In de huidige reservenota wordt ervan uitgegaan dat iemand op vrijwillige basis kan opteren voor de status van actieve of reguliere reservist. Wil de heer Van der Knaap mensen verplichten om na afloop van hun contract nog drie jaar oproepbaar te blijven?
De heer Van der Knaap (CDA):
Ik wil dat in het contract wordt opgenomen dat de BBT'er na afloop ervan verplicht is om nog drie jaar als reservist te dienen.
De heer Van den Doel (VVD):
Zal daardoor de functie van BBT'er aantrekkelijker worden?
De heer Van der Knaap (CDA):
Daar ben ik van overtuigd, maar dan moet u wel alle elementen erbij betrekken. Mijn verhaal is niet nieuw. Ik heb dit vorig jaar bij de behandeling van de Defensienota ook aan de orde gesteld. Het omvat een grondige opleiding, een carrièreperspectief tijdens de diensttijd en een langdurige periode om zich te concentreren op een carrière buiten de krijgsmacht. Daaraan zijn verbonden een goede vertrekpremie en de garantie dat de loopbaan in de burgermaatschappij voortgezet kan worden. Dit lijkt mij een uitstekende manier om veel jongeren te werven.
De heer Van den Doel (VVD):
Met uitzondering van de vertrekpremie zijn alle door u genoemde elementen onderdeel van het beleid, zoals opgenomen in de Defensienota. Men heeft een baangarantie. Het laatste jaar van het contract krijgt men een civiele opleiding en wordt men voorbereid op de burgermaatschappij. Er wordt ook een goede basisopleiding gegeven. U omarmt het beleid van de Defensienota.
De heer Van der Knaap (CDA):
Ik heb destijds ook gezegd dat wij met veel elementen uit de Defensienota kunnen instemmen. Het CDA wil alleen op een aantal onderdelen verder gaan en dat is niet nieuw. Tijdens de behandeling van de Defensienota heeft de staatssecretaris het plan niet afgewezen. Hij heeft alleen gezegd dat hij het op dat moment niet nodig vond. Ik constateer dat het aantal BBT'ers sterk achterblijft bij de verwachtingen. Er is dus meer nodig. Het beleid moet op onderdelen worden bijgesteld.
De heer Van den Doel (VVD):
Op zichzelf ben ik dat met u eens. Ik vind het alleen opmerkelijk dat u BBT'ers, die straks kunnen kiezen tussen een contract voor vijf of tien jaar, wilt verplichten om nog drie jaar oproepbaar te blijven. Dat legt natuurlijk wel een groot beslag op de periode na dat contract. Mensen zijn ergens in dienst en weten in feite dat zij nog drie jaar lang te pas en te onpas een briefje in de bus kunnen krijgen waarin staat dat zij voor een vredesoperatie worden opgeroepen.
De heer Van der Knaap (CDA):
Dat is niet te pas en te onpas. Dat moet je met goede waarborgen omkleden. Dat zijn ook precies de dingen waar ik dan nog eens nader over wil praten met de staatssecretaris. Ik constateer alleen één ding. Wij hebben op dit moment een heel groot personeelsprobleem. Dat moet worden opgelost. En wij denken met een systematiek waarin BBT'ers nog drie jaar als actieve reservist zouden kunnen worden opgeroepen om aan één operatie deel te nemen, een bijdrage te leveren aan het oplossen van het personeelsprobleem.
De heer Van den Doel (VVD):
Waarom probeert de heer Van der Knaap dat dan niet eerst op vrijwillige basis? Dat is wellicht veel aantrekkelijker.
De heer Van der Knaap (CDA):
Wij zijn van mening dat het verstandig is om daar duidelijkheid over te verschaffen aan het begin van het contract. Die duidelijkheid heeft de werkgever Defensie dan zelf ook.
Voorzitter! Ik kom te spreken over de BOT'ers. Aan de vooravond van de uitzending van 1100 militairen naar Eritrea en Ethiopië is de vlam in de pan geslagen in het CAO-overleg tussen de staatssecretaris en de bonden. Hoewel het arbeidsvoorwaardenoverleg niet een zaak is voor de Tweede Kamer, ontkomt het CDA er niet aan om over de arbeidsverhoudingen binnen de krijgsmacht een aantal opmerkingen te maken. Naar onze mening ligt de oorzaak van het CAO-conflict dieper dan het bereiken van een resultaat over de loonsverhoging. Militairen zijn al de veranderingsprocessen binnen de krijgsmacht zat. De reorganisaties vanuit de prioriteitennota, de doelmatigheidsoperatie en de Defensienota lopen nu door elkaar heen. Daarbij is de uitzenddruk met daarbij de gevolgen voor dierbaren en gezinsleden de laatste jaren behoorlijk toegenomen. Voeg daarbij de geforceerde verlaging van het rangniveau met 15%, alsmede de verschuiving van BOT naar BBT, alsmede de verhoging van de UKW-leeftijd met daaraan gekoppeld de verlaging van de uitkering, dan is het onontkoombaar dat de rek aan loyaliteit aan de werkgever eruit is. Dat is nu het geval. Er zal heel wat moeten gebeuren om het vertrouwen in de werkgever te herstellen. Met een hoger percentage loonstijging zal het fundamentele probleem binnen de krijgsmacht niet zijn opgelost. Voor het noodzakelijke veranderingsproces zal meer tijd moeten worden genomen. Daarvoor is het committent nodig van de bonden. Gezamenlijk met de vakorganisaties moet het veranderingsproces worden begeleid. Daarvoor is meer ruimte dan nu voorhanden is, noodzakelijk.
Zowel voor de BBT'ers als voor de BOT'ers is de uitzendnorm van 1 op 3 te hoog. Dat erkent ook de IGK. Het zal niet meevallen om op de korte termijn de uitzendnorm te verhogen naar 1 op 4, maar het beleid voor de middellange termijn moet hier wel op gericht zijn. Zijn de bewindslieden het met ons eens dat voor de wervingsproblematiek en het behoud van personeel de verhoging van de uitzendnorm van belang is? De bezuinigingsronden van de prioriteitennota, het regeerakkoord en de Defensienota hebben, zo niet nu, dan toch in de nabije toekomst gevolgen voor de inzetbaarheid van de krijgsmacht.
Over de Koninklijke marine wordt in de begroting en de antwoorden op de vragen vermeld dat als gevolg van budgettaire problemen een structurele activiteitenreductie bij alle operationele ressorts niet te vermijden is. Dit heeft onder meer gevolgen voor de presentie op zee in het Caribisch gebied, waarvan in de begroting geconcludeerd wordt dat deze minder wordt dan gewenst, hetgeen ook het CDA onwenselijk vindt. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat de minister onze mening deelt. Door middel van verschuivingen zijn mogelijkheden gevonden om de presentie op het gewenste niveau te houden. Is hiermee de structurele vermindering van het aantal vaardagen met 15 van het stationsschip van de baan? Kan de minister meedelen welke verschuivingen het betreft?
Daarnaast neemt bij de marine de graad van geoefendheid af als gevolg van de bezuinigingen op manoefendagen. De beschikbare oefentijd wordt met name benut door de parate eenheden, die daardoor de vereiste geoefendheid houden. De niet-parate eenheden hebben door het afnemen van de geoefendheid een steeds langere opwerktijd nodig. De reserves, bijvoorbeeld voor deelname aan vredesoperaties, nemen hierdoor af. Het exploitatietekort heeft bij de Koninklijke luchtmacht al gezorgd voor creatieve oplossingen, zoals het door de bevelhebber Berlijn aangedragen voorstel om start- en landingsbanen te sluiten.
Voor de CDA-fractie vormen deze maatregelen het zoveelste bewijs dat er absoluut geen financiële ruimte meer is binnen de krijgsmacht. Het ene gat wordt met het andere gedicht. Uit de begroting blijkt dat er een intensieve samenwerking is tussen het korps commandotroepen en het korps mariniers, die met name op het gebied van speciale operaties verder geïntensiveerd wordt. Kan de minister deze cryptische zin nader toelichten? Is er een relatie tussen de commandotroepen en de mariniers die worden uitgezonden in het kader van UNMEE?
Mevrouw de voorzitter! Ik rond af. Ook bij deze begrotingsbehandeling concludeert het CDA dat de bewindslieden er niet in slagen om uit de spagaat te geraken van een gelijkblijvend ambitieniveau versus bezuinigingen op Defensie. Hoewel de bezuinigingen achterblijven bij de taakstelling in het regeerakkoord en ondanks de extra financiële impuls van 200 mln. voor het wegwerken van leemtes in met name de Europese militaire capaciteit, kreunt het defensieapparaat in al zijn voegen. Het materieel wordt sleets en het personeel is het zat. Om het ambitieniveau waar te maken, is meer geld noodzakelijk. Maar voor het personeel zal dat niet voldoende zijn. Het beleid moet erop gericht zijn dat militairen zich daadwerkelijk vanuit de politiek gesteund voelen in de uitvoering van hun werkzaamheden. Die werkzaamheden zijn sinds het vallen ven de Muur blijvend gewijzigd. Duizenden militairen vervullen jaar op jaar taken in het handhaven van de vrede in de wereld. Gelet op het belang van dit werk is een daarop gericht beleid noodzakelijk. Het huidige CAO-conflict maakt duidelijk dat dit op het moment helaas niet het geval is.
De heer Zijlstra (PvdA):
Voorzitter! Ruim 1500 militairen verblijven momenteel in Bosnië; 1100 mannen en vrouwen bereiden zich voor op de vredesmissie naar Ethiopië en Eritrea; er zitten 100 militairen op Cyprus en elders verblijven ook nog militairen. Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de internationale rechtsorde en daar mogen wij best trots op zijn. Wij zijn veel dank verschuldigd aan de mannen en vrouwen die het werk uitvoeren namens ons land.
Voorzitter! In de begroting van Defensie voor het jaar 2001 worden een aantal speerpunten genoemd: de versterking van de Europese militaire capaciteit; de versterking van het personeelsbeleid; versterking van het veranderingsproces bij Defensie en de versterking van het financieel beheer en de bedrijfsvoering. Mijn bijdrage zal zich met name richten op de eerste twee punten.
Het Europese veiligheids- en defensiebeleid heeft terecht een prominente plaats gekregen op de politieke agenda. Europa heeft een behoorlijk hoog buitenlandspolitiek ambitieniveau en bovendien staat niet vast dat de Amerikanen altijd bereid zullen zijn, in voorkomende gevallen een bijdrage te leveren aan conflictbeheersing aan de randen van Europa. Als je de geluiden uit het Bushkamp hoort, hoef je daar niet al te veel meer op te rekenen. Europa zal op dit punt zijn eigen boontjes moeten doppen. Het Europese veiligheids- en defensiebeleid wordt door de PvdA ten volle ondersteund in het besef dat de NAVO de organisatie blijft voor onze collectieve verdediging. Belangrijk is dat dubbelingen worden voorkomen. Kan de Kamer inzicht krijgen in de afspraken die hierover zijn gemaakt in Helsinki? Wat dit betreft wordt in een brief van 21 september jl. verwezen naar de Helsinki headline catalogue. Komende week wordt een belangrijke conferentie gehouden over de samenstelling van de Europese krijgsmacht. Belangrijk daarbij zijn het strategisch luchttransport, de commandovoering en de inlichtingencapaciteit. Wij moeten volgens de stukken uitgaan van een inzet in Europees verband van 60.000 man, de omvang dus van een legercorps. Maar moet er met het oog op het voortzettingsvermogen niet gedacht worden aan een veel omvangrijkere troepenmacht? Wat betekent deze ambitie voor de luchtmacht en de marine?
Dit alles mag niet leiden tot een ongebreidelde groei van de defensie-uitgaven. Samenwerking in Europees verband moet leiden tot meer efficiency en een grotere effectiviteit. Uiteraard dient in bepaalde zaken extra te worden geïnvesteerd en daarom zijn wij het ook eens met de fondsvorming ten behoeve waarvan 200 mln. is gestort. De minister heeft al meegedeeld dat hij een deel daarvan wil besteden aan de Duitse luchttransportvloot. Dat lijkt op zich heel verstandig. Toch heb ik een aantal vragen daaromtrent. Ik begrijp dat het gaat om vliegtuigen die in 2007 in bedrijf zullen worden genomen. Waarom nu daartoe besloten? Is dit een politiek gebaar, omwille van de samenwerking tussen Nederland en Duitsland? Zou er eigenlijk geen Europese defensievervoersorganisatie moeten komen voor luchttransport? Wij hebben dit in eigen land op een bepaalde manier geregeld en voor het luchttransport zou dat in Europees verband misschien ook een goede zaak zijn. En hoe wordt het fonds verder gevuld? Is de storting eenmalig of zal er in de toekomst meer geld naartoe gaan? Moeten wij ons overigens wel in zo'n grote mate richten op Duitsland? Zelfs in de Defensiekrant van september van dit jaar wordt gesproken over de deplorabele toestand van de Bundeswehr.
Dat brengt mij bij de Nederlands-Duitse samenwerking in het legerkorps. De discussie daarover werd verhevigd door een heel kritisch stuk van Brinkman en De Geus in NRC Handelsblad. In het nieuwe defensiebeleid van Duitsland schijnt er bovendien geen vaste indeling meer te zijn voor troepen van het legerkorps. Hoe verhoudt dit feit zich met het legerkorpsmodel? Kan de minister daarover iets meer zeggen?
In de praktijk is veel behoefte aan hoofdkwartieren en modulaire eenheden. Past een legerkorpsmodel daar wel in? Het is immers niet goed voorzienbaar dat een legerkorps als legerkorps zal optreden. Bovendien: heeft een binationaal legerkorps wel toekomst? Ik denk hierbij met name aan het Eurokorps. Velen van ons hebben hierover vaak spottend gesproken, maar de kern hiervan levert wel het hoofdkwartier in Kosovo. Een legerkorps waarin veel landen samenwerken kan iets dergelijks kennelijk toch op de been brengen.
De heer Van Bommel (SP):
Een vraag over het artikel in NRC Handelsblad: u richt zich slechts op één aspect van het betoog, namelijk de 60.000 man en de middelen die daarvoor nodig zouden zijn. Maar beide heren menen dat de benodigde middelen zouden kunnen worden gevonden in de opheffing van de mobilisabele eenheden. Hoe staat u tegenover het schrappen van die eenheden? Op dat aspect leggen beide heren het accent in dat artikel.
De heer Zijlstra (PvdA):
Ook bij Defensie is dat punt al aan de orde geweest. Wij vinden dat die mobilisabele eenheden zo veel mogelijk moeten worden afgeschaft. Het is niet goed voorstelbaar dat daarvoor nog een taak is in de huidige wereld. Ik neem daar dus geen afstand van.
Nu de inzet van politie. Na een conflict als dat in Kosovo, waarbij de overheid voor een groot deel verdwijnt, heeft men een grote behoefte aan politie. In een zojuist verschenen notitie van Buitenlandse Zaken wordt dit ook aangegeven. Het verdient de voorkeur om hiervoor primair naar de Koninklijke marechaussee te kijken. Onze nationale politie zit daarvoor wat te ingewikkeld in elkaar: met al die korpschefs zal er heel wat overleg nodig zijn om een behoorlijk aantal mensen te kunnen uitzenden. De marechaussee is bij uitstek geschikt voor dit soort zaken. Ze is snel uitzendbaar.
De heer Van der Knaap (CDA):
Ik vind het interessant dat u daarvoor de marechaussee wilt inschakelen, maar ze heeft zelf een probleem om alle taken te vervullen. Wat is de consequentie van uw verhaal voor de organisatie van de marechaussee?
De heer Zijlstra (PvdA):
Voor de organisatie valt het nogal mee. Het gaat om het geld. Het is een wens die in het kader van de Defensienota nog is blijven liggen. Wij moeten bekijken of wij daarvoor middelen vrij kunnen maken.
De heer Van der Knaap (CDA):
Heeft u een idee om hoeveel mensen het moet gaan?
De heer Zijlstra (PvdA):
Nee. Als je denkt aan uitzending van marechaussee, dan gaat het toch om een paar honderd mensen. Die hebben wij op dit moment niet. Dat laat onverlet dat het buitengewoon nuttig is om ons daarop te richten. Nogmaals, het staat ook in de Defensienota, maar ik wilde het even versterken.
De heer Van der Knaap (CDA):
Ik kan mij voorstellen dat u de daad bij het woord voegt en een motie indient waarin om die extra middelen wordt gevraagd.
De voorzitter:
Wij zijn pas in de eerste termijn.
De heer Zijlstra (PvdA):
Inderdaad. Er komt nog een debat met de regering.
Voorzitter! Ik kom te spreken over de samenwerking met de nieuwe NAVO-landen. Landen als Hongarije, Polen en Tsjechië beschikken over behoorlijk wat mensen, maar minder middelen. Bij ons is het omgekeerd: minder mensen en meer middelen. Er wordt natuurlijk samengewerkt met de Roemenen en Bulgaren binnen Nederlandse eenheden in Bosnië. De vraag is of daaraan niet meer kan worden gedaan. Er wordt op brigadeniveau geoefend in Hongarije. Kan niet tot samenwerkingsverbanden worden gekomen als het gaat om de inzet in Bosnië? Ik denk dat dit voor beide partijen nuttig is. Hongarije heeft een budget van 800 mln. voor defensie. Dat land zit buitengewoon moeilijk. Wij kunnen elkaar aanvullen. Ik denk ook aan helikoptervliegers. Kunnen die niet worden gestationeerd bij de Nederlandse luchtmacht voor een beperkt aantal jaren?
Voorzitter! Ik kom over het personeel te spreken. Het personeelstekort en het imago vormen een belangrijk punt in de huidige situatie. Er wordt veel negatiefs gezegd over het defensiebedrijf. Er valt ook veel positiefs over te zeggen. Het is een bijzondere taak die je daar verricht, vaak fascinerend door de techniek. Het is uitdagend omdat vaak jonge mensen verantwoordelijkheden dragen die je nergens anders in de samenleving op die leeftijd kunt dragen. De internationale oriëntatie is ook belangrijk. Er zijn duidelijk problemen. Uit de stukken blijkt dat in sommige gevallen een vulling is van 75% of minder. De motivatie en het imago spelen daarbij een rol. Oorzaak is in de eerste plaats de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt is voor iedereen een probleem, dus ook voor Defensie. Er zijn meer dingen aan de orde. De veranderende taken van de krijgsmacht als gevolg van de val van de muur, de bezuinigingen en de reorganisaties die daarvan het gevolg zijn en de uitzendingen en de uitzendfrequentie.
Als het gaat over de maatregelen met betrekking tot de arbeidsmarkt en werving, dan moet je kunnen beschikken over een behoorlijk arbeidsvoorwaardenniveau. Bindingspremies kunnen daarbij een rol spelen. Als je BBT'ers binnenhaalt, moet je ervoor zorgen dat zij er met meer uitgaan dan bij binnenkomst. Dat betekent inzetten in de sfeer van opleidingen. Ook snelle sollicitatieprocedures zijn van belang. Iedereen komt in zijn eigen omgeving wel tegen dat mensen klagen over langlopende procedures. Onlangs nog had ik te maken met een jong iemand die een herkeuring moest ondergaan en vervolgens te horen kreeg dat hij zes weken op de uitslag moest wachten. Dat kun je je in deze tijd niet meer permitteren. Die jongen zei dan ook: dat doe ik niet. Tóén kon het ineens na een week. Voorzitter! Dat zou toch niet zo moeten want daardoor verlies je mensen onnodig.
Afspraken moeten worden nagekomen en dat heeft ook betrekking op de uitzendfrequentie. De staatssecretaris heeft ons een brief gestuurd waaruit blijkt dat in 2,6% van de uitzendingen mensen langer dan zes van de achttien maanden worden uitgezonden. Wat betekent dit nu? Als iemand zegt dat hij dit niet doet en verwijst naar gemaakte afspraken, wat gebeurt er dan?
De opleidingen kunnen een belangrijke meerwaarde opleveren en in dat verband is het interessant om de brief van ACOM te lezen waarin wordt gesproken over een onderuitputting van de post opleidingen. Dat heeft mij zeer verbaasd. Wij moeten hier meer op inzetten, willen wij mensen binnenhalen en er beter uit laten gaan dan zij zijn binnengekomen, namelijk meer gekwalificeerd voor bepaalde taken.
Wat gebeurt er eigenlijk met al het geld dat gemoeid is met al die mensen die er niet komen? Als een eenheid maar voor 75% is gevuld, hoef je 25% niet te betalen.
De heer Stellingwerf (RPF/GPV):
Vindt u niet dat de politiek, waar het om de uitzendfrequentie gaat, ook naar zichzelf moet kijken en dat u dus ook naar uzelf moet kijken? Als wij opnieuw een uitzending willen, heeft dat tot gevolg dat mensen aan de limiet komen.
De heer Zijlstra (PvdA):
Dat is een belangrijk punt. Als iemand verlangt dat de overheid zich aan de afspraak houdt – zes maanden en dan is het mooi geweest – wat gebeurt er dan? Wellicht kan dit ertoe leiden dat men, wanneer men niet aan bepaalde verzoeken kan voldoen, besluit om mensen niet uit te zenden. Dat kan ik mij als consequentie voorstellen maar ik verneem graag de reactie van de staatssecretaris.
De heer Stellingwerf (RPF/GPV):
Kan dit leiden tot de situatie waarin een land zegt: we willen wel uitzenden maar we kunnen het niet?
De heer Zijlstra (PvdA):
Als je niet de goede mensen kunt leveren, moet je die afweging altijd maken en dat kan ertoe leiden dat men zegt: in dit geval doen wij het niet.
De heer Van Bommel (SP):
Als je vaststelt dat er wat dit betreft problemen rijzen en je dus niet kunt uitzenden, moet je dan ook niet op enig moment bereid zijn om het ambitieniveau van de Nederlandse krijgsmacht ter discussie te stellen? Hoe staat u daar tegenover?
De heer Zijlstra (PvdA):
Het percentage waarover ik in dit verband spreek, is 2,6. Dat valt dus nogal mee. Ik vraag mij af of dit nu direct consequenties moet hebben voor het ambitieniveau van de krijgsmacht. In de beantwoording van vragen wordt ook aangegeven dat de bewindslieden van mening zijn dat het huidige ambitieniveau nog steeds kan worden gehandhaafd. Niettemin kunnen zich met name bij de landmacht problemen voordoen. Uiteindelijk zijn bij elke uitzending een hoop mensen van de landmacht betrokken. Ik heb wel eens gezegd: eigenlijk zou je wat de landmacht betreft niet meer dan 2000 mensen moeten uitzenden, wil men ervan verzekerd zijn dat ze ook tijdig kunnen worden afgelost.
De heer Van Bommel (SP):
U beperkt het terecht tot de landmacht; daar zijn de problemen nijpend. Echter, als u dergelijke voorwaarden aan de uitzendingen gaat stellen, legt u in feite een beperking op aan het ambitieniveau.
De heer Zijlstra (PvdA):
Kijk je naar de lijst van verzoeken, dan blijkt dat heel wat keren verzoeken niet zijn gehonoreerd. Ik vind dat terecht. Wij hebben een heel behoorlijke inzet, maar dat betekent niet dat je op alle verzoeken moet ingaan. Er zijn beperkingen.
Ik kan mij voorstellen dat heel veel beroepsmilitairen, die jarenlang in dienst waren voordat de Muur viel, moeite hebben met de veranderende taken van de krijgsmacht. Het betekent: een heel andere inzet en veel van huis zijn. Voor het privé-leven betekent het ook het een en ander. Toch blijf ik van mening dat de vredesoperaties een zegen zijn geweest voor de werkgelegenheid bij defensie. Als die er niet waren geweest, hadden wij aanzienlijk minder mensen nodig gehad. Ik waardeer ze nog steeds positief, met dien verstande dat ik best begrijp, dat het wel het nodige kan betekenen in de persoonlijke sfeer.
Alle reorganisaties en bezuinigingen vloeien voort uit de nieuwe situatie. Zij zijn onvermijdelijk nu de hoofdtaak van voor de val van de Muur, de algemene verdediging, geheel of gedeeltelijk is weggevallen. Ik durf te verdedigen, dat de aanpak die wij de afgelopen tien jaar hebben gekozen op zichzelf netjes is geweest. Alle fracties hebben altijd gesteld, dat gedwongen ontslagen zoveel mogelijk moesten worden voorkomen. Tegelijkertijd creëer je daarmee je eigen problemen. Het betekent dat er mensen overtollig worden en boven de markt blijven. Dat heeft invloed op de motivatie van mensen binnen de organisatie. Het is echter de consequentie van onze eigen opstelling. De Partij van de Arbeid draagt daar mede verantwoordelijkheid voor.
De heer Van der Knaap (CDA):
Die verantwoordelijkheid hebt u zeker voor de Defensienota en de doelmatigheidsoperatie. Het gaat erom dat op dit moment verschillende operaties door elkaar heen lopen, waardoor de ene reorganisatie op de andere wordt gestapeld. Dat is een groot probleem, waarmee het huidige personeel te maken heeft. Daarom vraagt men of men niet wat meer tijd kan krijgen en niet in een wat rustiger vaarwater kan komen, zodat die processen beter kunnen worden begeleid. Wat is daar uw antwoord op?
De heer Zijlstra (PvdA):
Laten wij eens de vergelijking trekken met een bedrijf dat zijn product niet meer kwijt kan. Door de val van de Muur is het product van defensie compleet anders geworden. Als een gewoon bedrijf in zo'n situatie komt, wordt er rigoureus ingegrepen. Dat hebben wij in een veel mindere mate gedaan, omdat wij steeds gericht allerlei sociale randvoorwaarden hebben gesteld. Het betekent wel dat je een probleem blijft houden. Ik vind nog steeds dat wij daar op een heel fatsoenlijke manier mee zijn omgegaan.
De heer Van der Knaap (CDA):
Een groot gedeelte van de problemen is veroorzaakt door de politiek, doordat het budget omlaag ging en de omvang van de taken niet geringer werd. De taken werden groter en het budget werd kleiner.
De heer Zijlstra (PvdA):
Nee, nee! U moet uitgaan van de situatie voor de val van de Muur. Natuurlijk is het defensiebudget naar beneden gegaan. Dat ligt toch voor de hand als de hoofdtaak wegvalt? Dat heeft gevolgen voor de organisatie. Het is gewoon niet anders.
De heer Van der Knaap (CDA):
Daarom hebben wij een prioriteitennota gekregen, waarin de nieuwe taken werden voorzien. Daarna zijn er een doelmatigheidsoperatie en een Defensienota gekomen, allemaal voor de nieuwe taken.
De heer Zijlstra (PvdA):
Dat is waar en dat is heel vervelend. De situatie waarin de defensie na de val van de Muur kwam te verkeren was onvermijdelijk.
Over de motivatie is veel gezegd. Mijn stelling is, dat de bonden daar mede verantwoordelijk voor zijn. Ik lees de verenigingsbladen van de bonden al heel lang. Die komen vaak heel negatief over. Ik luisterde als burger naar de voorzitter van de VBM-NOV in een radio-uitzending van een uur. Na een uur weet ik dan, dat ik niet bij defensie moet gaan werken. Het beeld dat geschetst wordt is dusdanig negatief, dat de mensen gewoon worden weggejaagd. De voorzitter van de AFMP gaf een interview in de Groene Amsterdammer: "Faalt de missie, dan valt het kabinet". Net alsof de AMFP hier de dienst uitmaakt. Dat zijn wij toevallig altijd nog! Ik wijs op de uitspraak: wij doen geen concessies; ik buig niet maar leg de beuk erin. Dat kan niet leiden tot positieve uitspraken in een arbeidsvoorwaardenoverleg. Voor deze negatieve zaken is men zelf verantwoordelijk en men moet niet steeds roepen dat het gebrek aan motivatie de schuld van de politiek is. Men is daar zelf mede verantwoordelijk voor. Nogmaals, deze uitdrukkingen bieden weinig perspectief voor het huidige arbeidsconflict waar de Kamer buiten moet blijven. Wij moeten uitsluitend de oproep doen: kom uit de loopgraven. Iedereen weet dat je, als je lang in een loopgraaf zit, loopgravenvoeten krijgt. Wie de films daarover gezien heeft, weet dat je alleen al van de aanblik daarvan beroerd wordt. Dus: kom uit de loopgaven. En dit geldt voor beide partijen.
Ik ben blij met de conclusie van de regering dat dit alles niet hoeft te leiden tot een vermindering van het ambitieniveau. Ik wil nog een opmerking maken over de discussie van afgelopen zomer over het rechts extremisme. Ik heb veel waardering voor de aanpak van de minister. Het is echter jammer dat de klokkenluiders uiteindelijk toch de dienst hebben verlaten. Het was mooi geweest als deze mensen waren gebleven.
De staatssecretaris wilde niet aan het verzoek voldoen om de desbetreffende interne stukken van Defensie aan de Kamer te verstrekken. De reden was dat wij het niet zo goed zouden begrijpen. Hier zijn twee oplossingen voor: of de staatssecretaris legt het niet goed uit, of de Kamer is dom. En dat laatste is uitgesloten! Dan moet het dus het eerste zijn.
De theatre missile defence van de marine is mij een doorn in het oog. Het is een eigen star wars-project van de marine waar niemand interesse voor heeft. Duitsland is een beetje geïnteresseerd, maar daar houdt het ook mee op. Er staat 300 mln. voor uitgetrokken: weggegooid geld! Helaas is er ook geen meerderheid in de Kamer die daar een stokje voor wil steken, maar anders zou ik onmiddellijk een amendement indienen om die 5 mln. voor dit jaar eraf te halen.
De heer Van den Doel (VVD):
De heer Zijlstra loopt heel hard van stapel met zijn opmerking dat het weggegooid geld is. De VVD-fractie heeft gezegd dat in beginsel dit soort zaken in breder verband, zoals de NAVO, moet worden ondernomen. Er is echter een studie gaande die 35 mln. kost en Duitsland draagt daar 20 mln. aan bij. Men doet dat natuurlijk niet zomaar. Mij lijkt het redelijk om die studie af te wachten voordat u de conclusie trekt dat het weggegooid geld is.
De heer Zijlstra (PvdA):
Het is mij geen 35 mln. waard. Dit soort zaken moet men in NAVO-verband oplossen en Nederland moet het niet alleen met de Duitsers proberen. Voor de rest heeft niemand er belangstelling voor.
De heer Van den Doel (VVD):
Is de PvdA-fractie bereid om haar eindconclusie op basis van die studie te trekken? Of heeft u nu al afgehaakt?
De heer Zijlstra (PvdA):
Als het ernaar uitzag dat de stemmen zouden staken, zou ik erop gokken dat er iemand niet was en een amendement indienen. Maar helaas, ik weet dat daar geen meerderheid voor is. Ik kan dus alleen maar zeggen dat ik er helemaal niets in zie.
De heer Van den Doel (VVD):
U kunt ook aan de regering vragen of zij andere NAVO-landen wil uitnodigingen om mee te doen.
De heer Zijlstra (PvdA):
Er is natuurlijk niemand die daar belangstelling voor heeft. Bij dit soort projecten vinden allerlei consultatieprocedures plaats binnen de NAVO, maar er is geen hond die er belangstelling voor heeft. Kortom: dit wordt niks.
Ik wil nog een vraag stellen over de samenwerking met de Belgen op het punt van de tweede ATS. Bij vraag 181 staat dat de Belgen afhaken, maar ik heb gehoord dat de Belgische minister Flahaut iets anders heeft gezegd. Misschien wilt u nagaan hoe dit precies zit. Het is belangrijk dat wij dit soort dingen samen doen, zeker in Beneluxverband.
Elk jaar spreken wij over Den Helder. Wat is de stand van zaken? Mij heeft het gerucht bereikt dat de marine in alle wijsheid heeft besloten om het onderhoud van de onderzeeërs weer bij RDM onder te brengen. Volgens mij heeft de Rijkswerf dat heel goed gedaan tegen een concurrerende prijs. Hoe zit dat nu? Gaan wij weer hetzelfde pad op als de vorige keer?
Ons heeft een stuk bereikt van NCO over ontmijnen. Daarbij zijn respectabele namen vermeld, dus het moet goed zijn, maar wat vindt Defensie daarvan? Misschien hoort dit ook bij Buitenlandse Zaken thuis.
De motie-Zijlstra/Van 't Riet gaat over de onderzoekscapaciteit. Omstreeks deze tijd zou daarover wat gemeld moeten worden, dus wat is de stand van zaken?
Ik heb gelezen dat de algemene militaire opleiding met één maand verlengd wordt. In de vorige periode is daarover uitbundig gesproken. Elke keer als mijn collega Mieke Sterk op werkbezoek was geweest, zei zij: die opleiding is te kort. Het doet mij dan ook bijzonder goed dat, hoewel zij geen Kamerlid meer is, zij toch gelijk heeft gekregen.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Voorzitter! Toen ik mijn fractie de onderwerpen voorlegde waarover ik bij de behandeling van de begroting van Defensie wilde spreken, begon ik met de wervingsproblemen, het personeelsbeleid en de arbeidsvoorwaarden. De eerste snedige reactie van een fractiegenote, die niet afwachtte wat ik verder te melden had, was: ik zie die mannen met hun pakken aan altijd in de trein zitten en zij klagen altijd. Eerlijk gezegd, viel ik toen even stil, want ik herkende dat wel een beetje. Ik zit ook in de trein. Het klopt dat zij altijd klagen. Ik denk dan: dat hoort bij de defensiecultuur. Dat zegt men mij ook. Tegelijkertijd vraag ik mij af waarom dat bij de defensiecultuur hoort. Een beetje enthousiasme en trots kan er toch ook wel af in de trein? Ik bedoel dit niet als verwijt aan de mannen en vrouwen van Defensie, maar wel als kritiek op de minister en de staatssecretaris. Overigens kun je wel tegen de mannen en de vrouwen van Defensie zeggen: lach eens wat meer.
De minister en de staatssecretaris zijn weliswaar niet voor elke individuele klacht verantwoordelijk, maar zij hebben zich wel verantwoordelijk gesteld voor de cultuur bij Defensie. Die cultuur zou veranderen van een ouderwetse, hiërarchische, gesloten organisatie naar een transparante, flexibele, moderne, professionele organisatie. Ik moet helaas constateren dat dit nog niet gelukt is. Je kunt wel zeggen "wij zijn onderweg en het lukt nooit in één slag", dat weet ik wel, maar volgens mij valt het de minister ook tegen. Hij had het anders gedacht toen hij begon. Plannen en voornemens genoeg, maar de praktijk is weerbarstig.
Dit is voor mij toch een kernprobleem, ook als het gaat om het werven en het binden van mensen. Als de defensieorganisatie elke keer in het nieuws komt door incidenten, ontevreden en weglopende mensen en klagende bonden, kun je salarissen verhogen en carrières plannen, maar dan wordt het nooit wat. Het moet aantrekkelijk en uitdagend zijn om bij Defensie te werken; je moet het gevoel hebben, iets nuttigs te doen ten behoeve van vrede en veiligheid in de wereld; je moet ook het gevoel hebben gewaardeerd te worden.
Mijn bijdrage over de werving en de binding van personeel zal dan ook eerder hierover gaan dan over alle andere goede maatregelen, die natuurlijk ook genomen moeten worden en waarover met de bonden onderhandeld wordt. Ik meen serieus dat er op het gebied van organisatie en cultuur van de krijgsmacht en van de vredesmissies nog ontzettend veel te veranderen is. Het blijft nu te veel hangen bij plannen, mooie woorden en halve keuzes. Ik ben het dus niet eens met degenen die zeggen dat het louter en alleen komt door de reorganisaties die wij over elkaar heen wentelen. Ik verneem echter uit de krijgsmacht dat de keuzes soms niet helder genoeg gemaakt worden en dat men een slag verder had willen gaan om duidelijk te krijgen waar men voor staat.
Laat ik een voorbeeld nemen uit de recente praktijk om mijn voorstellen voor verandering aan op te hangen. Vorige week waren wij op werkbezoek in Bosnië. Daar kwam een verhaal tot mij van zo'n tien militairen die onder een hek van een Nederlandse SFOR-basis kruipen en over een geitenpaadje door een mijnenveld naar buiten gaan om zich in een nachtclub te vermaken. Zoiets kan gebeuren. Maar zij worden betrapt en, zeker omdat er op die avond ook een riskante SFOR-operatie plaatsvindt, is de woede over hun actie groot. De commandant besluit tot repatriëring. Op aangeven van Den Haag wordt die straf ingetrokken en later omgezet in ƒ 200 boete, dezelfde straf voor als je je een paar maal verslaapt. Ongeveer dertig officieren en onderofficieren zijn woedend. Zij vinden dat zij proberen om de moraal hoog te houden en dat zij die zes maanden verblijf binnen de regels zo aangenaam mogelijk proberen te maken en zij voelen zich in de steek gelaten. Zij denken dat dit gebeurt omdat Den Haag niet nog een relletje kan gebruiken en dit akkefietje wil wegmoffelen. Dat is hun analyse. Ik weet ook niet waarom het gebeurd is, maar het is bij hen duidelijk een druppel van onvrede die de emmer doet overlopen. Zij denken dat er gewoon meer achter moet zitten. Zij zeggen dat zij medailles zullen weigeren. De BLS gaat spoorslags naar Bosnië om de zaak te bespreken en om begrip te tonen, maar een andere generaal is hem blijkbaar al voor geweest en heeft met represailles gedreigd, niet tegen de soldaten, maar juist tegen die officieren die kwaad zijn. Dus slechts zes officieren spreken met de BLS en de rest laat zich maar niet zien, omdat zij zijn geïntimideerd. Dat is in het kort het verhaal. Er zullen ongetwijfeld allerlei nuances in zitten die ik niet ken; ik praat ook maar na wat ik gehoord heb. Maar er zit een aantal dingen achter die belangrijker zijn dan dit verhaal op zich.
De druk van zes maanden uitzending, waarin men soms amper van de basis af mag, leidt ertoe dat soldaten tot gekke dingen komen. Ook officieren die vaak al meerdere malen uitgezonden zijn, vragen zich af waar zij mee bezig zijn, zeker als zij het gevoel hebben niet gedekt en gewaardeerd te worden voor hun kunst- en vliegwerk in de uitvoering. Er zit een discrepantie tussen de hiërarchie van een staande organisatie van legerkorps, divisies, brigades enzovoort en de flexibiliteit en verantwoordelijkheid laag in de organisatie, die kenmerkend horen te zijn voor een uitzending. Die mensen voelen volgens mij deze twee structurele problemen op de achtergrond. Ik vind dat hier dan ook iets aan gedaan moet worden. De grote staande organisatie met zijn mobilisabele gaten, nog een restant van de Koude Oorlog, moet op de helling. Ik vind het prima als de regering de legerkorpsstaf klaar wil stomen voor KFOR of andere internationale inzet. Ik ben er wel van overtuigd dat dit nuttig kan zijn. Ik heb de legerkorpsstructuur al eerder aan de orde gesteld; ik kan wel wat in die staf zien. Maar zeker nu de Duitsers de staf ontkoppelen van vaste eenheden – de heer Zijlstra sprak daar ook over – moeten wij ook de vraag durven stellen of wij dit niet zullen navolgen. Ga nu eens echt uit van uit te zenden eenheden – bataljons vooral met uitvoerende taken – en kleed die aan met ondersteunende modules. Weg met al die vaste divisietroepen en brigadetroepen! Logistiek, transport, onderhoud en genie moeten nog veel meer dan nu flexibel inzetbare servicediensten worden. Het is dan ook veel gemakkelijker om koks en monteurs voor twee maanden in te vliegen en hen na een paar maanden dienst thuis weer eens in te vliegen. Waarom nou per se voor iedereen dat vaste uitzendstramien van zes maanden? Voor meer dan driekwart van de uitgezonden militairen is het argument continuïteit in dezen absoluut onzin. Sowieso moet eens nagedacht worden of er nu echt per patrouillerende militair of CIMIC-persoon vier ondersteuners nodig zijn. Kan dat niet efficiënter? Kan er bijvoorbeeld in Bosnië bij een langdurige operatie niet veel meer met lokale mensen gewerkt worden? En waarom mogen niet veel meer mensen die er langer zijn, in contact komen met de lokale bevolking door middel van uitwisseling, sport, koken of techniek? Je moet eens weten hoe dat motiveert! Dat haalt ook de druk weg van het voortdurend op die basis zijn. Wees strikt met het drank- en drugsgebruik, maar ruimhartig in sociale contacten en zinvol bezig zijn. En met die eventuele verandering van de uitzendfrequentie wordt een uitzending zo tot iets spannends, iets draaglijks gemaakt.
Mijn voorstel aan de minister is om eens een extern organisatiebureau in te schakelen om de opbouw van uitgezonden missies door te lichten. Vervolgens kan ook de staande defensieorganisatie worden doorgelicht, zoals elk bedrijf dat regelmatig doet. Doen wij nog wel goed, wat wij doen? Daar moet je niet alleen maar zelf naar kijken, maar ook extern naar laten kijken. Dan moet maar eens blijken of alle 75.000 mensen in dienst van Defensie nog wel nodig zijn. Kan het niet minder, maar dan beter? Ik kan wel een heel verhaal over bezuinigen houden, maar daar gaat het mij niet om. Kunnen civiele bedrijven worden ingehuurd en halfreservisten worden ingezet? De heer Van der Knaap sprak over de mogelijkheid om met slimme contracten mensen afwisselend civiel en militair werk laat doen. Ik heb de lokale bevolking al genoemd. De heer Zijlstra sprak over de Bulgaren en de Roemenen, over Oost-Europese eenheden. Er zijn zoveel meer mogelijkheden om het operationele potentieel te flexibiliseren en specifieker in te zetten.
De heer Van den Doel (VVD):
Begrijp ik het goed dat de heer Harrewijn in feite pleit voor een verdere inkrimping van de krijgsmacht?
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Daar wil ik altijd voor pleiten, maar daar gaat het mij dit keer niet om. Het gaat mij nu om het efficiënt inzetten van mensen. Dat kan net zoveel kosten als het inzetten van je eigen mensen, maar je hoeft voor een aantal functies niet per se militair personeel te hebben. In Bosnië kun je lokaal personeel inhuren. Voor bepaalde servicediensten kun je civiel personeel inhuren. Dat gebeurt nu deels al, maar ik huldig de stelling dat er juist door onze structuren, omdat wij altijd voorbereid moeten zijn op die grote oorlog van een legerkorps, divisies en brigades, nog te veel vaste elementen in die structuren zitten, die ik wil flexibiliseren en die je soms kunt inhuren.
De heer Van den Doel (VVD):
Maar wij hebben toch nog steeds twee hoofdtaken? Ook voor die andere taak, al is het misschien niet direct elke dag nuttig te gebruiken, moet je toch voorbereid zijn?
De heer Harrewijn (GroenLinks):
U heeft twee hoofdtaken, ik niet.
De heer Van den Doel (VVD):
Jawel, er staan nog steeds twee hoofdtaken in de Defensienota. Daar heeft u volgens mij niet tegengestemd.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Neen, maar ik hoef niet continu tegen een hele Defensienota te stemmen om een duidelijke mening te hebben. Ik onderschrijf wat er in de Defensienota staat over die ene hoofdtaak, de verdediging. Er staat in dat je voor een grootschalige conflict meer dan tien jaar waarschuwingstijd hebt. Moet je daarvoor al die mensen in die structuren houden? Een verdedigingstaak zal zich meer uiten in dezelfde vorm zoals nu de crisisbeheersing. Het zal eerder in de randen van het bondgenootschap zijn, waarbij je je meer expeditionair moet inzetten en helemaal niet zoals nu in de staande organisatie, waarbij je een heel legerkorps, divisies of brigades inzet. Misschien moet je eens voor een korte tijd een brigade bij elkaar brengen, maar moet je daarvoor al die structuren in stand houden met de gaten die je voor dergelijke taken niet kunt vullen? Je mobiliseert mensen pas in het uiterste geval. Moet je dat dan in stand houden? Ik vind het nog steeds kolder. De tekst van de Defensienota is er helder over hoe die taken in elkaar zitten en hoe de verdedigingstaak er vandaag de dag uit zal zien.
De heer Van den Doel (VVD):
Voorzitter!...
De voorzitter:
De laatste keer.
De heer Van den Doel (VVD):
Ik denk dat de heer Harrewijn zich vergist, wanneer hij veronderstelt dat je voor dergelijke belangrijke kerntaken van de overheid hapsnap mensen bij elkaar kunt rapen, omdat wij iets te doen hebben. Neen, dat vergt een goede voorbereiding en een goede opleiding. Ook de Nederlandse samenleving verwacht dat de krijgsmacht die taken à la minute kan uitvoeren.
De voorzitter:
Mijnheer Van den Doel, wat u vindt moet u in uw eigen termijn zeggen.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Wat u zegt, doen wij de hele tijd. Wij halen hapsnap eenheden bij elkaar. Wij zenden nooit een standaardbataljon uit of zoiets. Het wordt altijd aangekleed. Het wordt altijd nader gevuld met mensen uit andere eenheden, die vervolgens als een lame duck in Nederland zitten en die niet kunnen oefenen omdat ze niet gevuld zijn. Wij doen niet anders en dat weet u.
De heer Van den Doel (VVD):
U maakt een karikatuur van de krijgsmacht.
De voorzitter:
Ik had al gezegd dat het de laatste keer was.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Laten wij een keer erkennen wat wij doen. Laten wij daarvan uitgaan bij onze organisatie in plaats van dat papieren schema waar wij ons al jaren niet aan houden. Graag zou ik een notitie van de minister zien over een mogelijke andere opbouw van ons leger, nu de Duitsers ook rommelen aan de staande legerkorpsstructuur. Wat betekent dat voor ons? Is dat niet het moment waarop wij andere landen volgen in een verdere flexibilisering van de organisatie?
Ook vraag ik de minister wat dit zou kunnen betekenen voor de knelpunten in de personeelsvoorziening. Wij moeten niet alleen de werving verbeteren, maar ook naar deze kant kijken: minder eigen mensen, meer civiele mensen, meer halfreservisten, meer lokale mensen, kortere en gevarieerdere periodes van uitzending en meer gebruikmaken van eenheden van bijvoorbeeld Oost- en Midden-Europese landen.
Ik wil overgaan naar een ander punt dat ook te maken heeft met uitzendingen, maar dan zoals in Kosovo, waarbij je wapens inschakelt. Het gaat in dit geval om clusterwapens. Op grond van ervaringen en ook op grond van oproepen van internationale organisaties zoals het Rode Kruis wil ik de clusterwapens ter discussie stellen, net als de area weapons. Beide zijn volstrekt ongeschikt in vredesmissies en in vredesafdwingende operaties. Van de ladingen van clusterwapens blijft 10% ongeëxplodeerd achter, waarmee het gevaar gelijk wordt aan dat van landmijnen. Volgens het Rode Kruis lopen kinderen in Kosovo vijf keer meer kans om gedood te worden door een achtergebleven projectiel uit een clusterbom dan door een landmijn. Area weapons zijn moeilijk te gebruiken in een omgeving waar burgerbevolking aanwezig is. Beide wapentypes moeten daarom in ieder geval weg uit de doctrines van vredesoperaties en, als het kan, helemaal afgeschaft worden. Denkt de minister dat hij die weg op kan gaan? Wat denkt de minister van voorstellen van het Rode Kruis om zelfvernietigingsmechanismen in clusterwapens in te bouwen om de schade te beperken als ze een keer gebruikt worden? Welke stappen wil de minister in dit kader zetten?
Zolang kernwapens nog niet de wereld uit zijn, kom ik jaarlijks op het onderwerp terug. Bij de begroting van Buitenlandse Zaken maakt mijn fractie altijd het punt van de onderhandelingen hierover, het NAC-initiatief enzovoort. Bij deze behandeling van de begroting van Defensie ga ik in op de vraag of er kernwapens zijn op Volkel en, zo ja, waarom de Kamer dat niet mag weten. Ik stel een aantal vragen die mij misschien wat dichter in de buurt brengen. Minister, zijn er Amerikanen op Volkel? Hoeveel Amerikanen zijn dat dan? Hoeveel vierkante meter gebruiken zij en hoeveel gebouwen? Op basis van welk verdrag zijn zij daar? Is dat verdrag eenzijdig op te zeggen? Dit soort zaken wil ik graag precies weten. Wij leven in een democratische en open staat en het kan dus niet zo zijn dat zelfs het parlement niet mag weten wat er op een stukje Nederlandse grond gebeurt. Minister, wat gebeurt er op Volkel? Vertel mij dat nou eens, met details graag.
Ik kom terug op een ander punt van vorig jaar, namelijk de zogenaamde kindsoldaat. Wij praten dan over de 17-jarigen in dienst, vorig jaar een aantal van 643. Wat doet de staatssecretaris? In reactie op de aankondiging van de D66-fractie om met een initiatiefwetsvoorstel op dit punt te komen, heb ik gesteld dat ik erop vertrouw dat de staatssecretaris in de aan hem gegeven twee jaar regelt dat men pas echt op 18-jarige leeftijd in dienst treedt. Ik neem aan dat de staatssecretaris de desbetreffende motie gewoon uitvoert. Zo niet, laat hem daar dan eerlijk over zijn. De schriftelijke antwoorden op de vragen bleven wat vaag. Ik wil van de staatssecretaris klip en klaar horen of hij die motie uitvoert. Als hij dat niet doet, heeft mevrouw Van 't Riet misschien wel gelijk.
De heer Van Bommel (SP):
In de beantwoording van de schriftelijke vragen wordt door de regering duidelijk aangegeven dat zij eerst wil kijken naar de kwantitatieve en de kwalitatieve gevolgen van uitvoering van uw motie, die ook gesteund is door de SP. Betekent dat antwoord voor u dat de kwalitatieve gevolgen, bijvoorbeeld hoe vaak men kan uitzenden, of de kwantitatieve gevolgen worden meegenomen bij de beoordelingen? Of blijft u bij het principiële standpunt: geen 17-jarigen in werkelijke dienst?
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Ja, ik blijf bij dat principiële standpunt. Ik heb wel de ruimte gegeven, ook in het debat, om te kijken naar scholingstrajecten, bijvoorbeeld MBO geüniformeerde vakken. Tekenen doe je pas op je achttiende.
De heer Van Bommel (SP):
De uitkomsten van het onderzoek naar die gevolgen dat de regering op dit moment uitvoert, laat voor u onverlet dat de motie uitgevoerd moet worden.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Ja. Ik begrijp dat de regering de gevolgen wil weten, maar dan moet zij ook maatregelen nemen als zij de gevolgen kent. Dat betekent echter niet dat zij dan de motie niet uitvoert. Wij zullen dan met elkaar andere maatregelen moeten vinden.
Voorzitter! Over het zogenaamde vredesfonds hebben wij vorig jaar ook gesproken. Op dit punt is een door mij ingediende motie aangenomen en samengevoegd met de motie-Koenders over het vredesfonds bij de HGIS-gelden. Ik vond het juist typisch voor Defensie om rond conflictpreventie, CIMIC en dat soort initiatieven vanuit de samenleving te ondersteunen. Ik vraag de bewindslieden op welke manier een en ander uit elkaar wordt gehouden. Dat is mij niet duidelijk geworden, ook niet uit de antwoorden op de vragen bij de begroting van Buitenlandse Zaken. Ik noemde CIMIC, waarin ik nog steeds zeer geïnteresseerd in ben. Bij de Defensienota staat het ruim aangekondigd en in Bosnië heb ik zelfstandig bekeken wat het inhoudt. Ik heb daar goede verwachtingen van en ik heb er goede hoop op dat dat een heel belangrijke bijdrage aan de nieuwe vredestaak van Defensie kan zijn. Er zou een brief over komen, met een uitwerking. Ik had verwacht dat die er voor de begrotingsbehandeling zou zijn. Er is echter net een reces geweest, dus misschien heb ik wat gemist. Ik wil graag weten hoe het met CIMIC staat. Hoever zijn wij en wanneer horen wij er wat meer over?
Ten slotte wil ik tussentijds een woordje zeggen over de bewindslie den zelf. Halverwege de rit mag dat toch wel eens. Ik meen dat minister De Grave zijn taak iets te lichtvaardig heeft opgevat. De afgekondigde cultuurverandering op Defensie heeft hij met verve gepropageerd toen hij begon. Daar was ik enthousiast over. Ik denk echter dat het niet zo snel gaat als hij dacht. De eigen posities van de krijgsmachtdelen heeft hij onvoldoende kunnen aantasten, laat staan breken. Staatssecretaris Van Hoof heeft twee lastige kwesties geërfd: personeel en materieel. Een reorganisatie, arbeidsvoorwaarden en personeelsbeleid zijn lastige kwesties. Het is hem nog niet gelukt om een akkoord te sluiten. Ik wens hem daar veel sterkte bij, maar ik ben benieuwd hoe het zal gaan. Ook op het punt van het materieel zou het anders worden, maar helaas moet hij na het ene na andere mislukte Europese project naar de Kamer komen. Is hij werkelijk in staat om een andere richting in te slaan? Ik betwijfel dat soms. Als het gaat om NH-90 is hij toch weer in die fuik gezwommen.
De voorzitter:
Heeft u uw tijd gezien, mijnheer Harrewijn?
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Ja, ik heb nog een punt en dan stop ik ermee.
De voorzitter:
Ik ga er niet over. Uw fractie gaat er over.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Ik ben bijna klaar. Mijn laatste opmerking is de volgende. Theatre missile defence: leve Zijlstra!
De heer Van den Doel (VVD):
Mevrouw de voorzitter! In de beleidsagenda voor het volgend jaar worden vier speerpunten genoemd. Ik wil in mijn inbreng namens de VVD-fractie in ieder geval aan drie van die speerpunten aandacht besteden. De eerste is het veranderingsproces waar de defensieorganisatie sinds het begin van de jaren negentig in zit. Dat is een heel ingrijpend proces: een andere veiligheidssituatie, met een ander takenpakket, opschorting van de opkomstplicht. Verder wordt Defensie door de uitvoering van de vredesoperaties meer en meer onderdeel van het publieke debat. De eerste vraag die ik wil stellen is dan ook hoe het met dat veranderingsproces staat. Hoe heeft Defensie zich als organisatie tot nu toe aangepast?
Er gaan veel zaken goed en daar is van de zijde van de VVD-fractie ook veel waardering voor. De inzet van het personeel bij vredesoperaties is onveranderd hoog. Dat geldt overigens ook voor al die mannen en vrouwen die vanuit Nederland dat werk mogelijk maken. Dat betreft niet alleen het defensiepersoneel zelf, maar ook het thuisfront van de militairen, de gezinnen die voor de eerste of tweede of misschien wel de derde keer achtereenvolgens een halfjaar zonder partner zitten en kinderen die hun vader weer naar een nieuwe vredesoperatie zien vertrekken. Ik kom daar straks nog wat uitgebreider op terug. Eerst wil ik echter bij een paar andere zaken stilstaan waar de krijgsmacht mijns inziens nog wat verbetering in zou kunnen aanbrengen.
Een van die zaken is de gesloten cultuur. De krijgsmacht is nog te veel naar binnen gericht. Blijkbaar heerst er bij sommige onderdelen nog de opvatting dat alles wat zich binnen de kazernepoort afspeelt, daar ook binnen moet blijven. Het leidinggevend kader, van hoog tot laag, heeft hierin de eerste verantwoordelijkheid. Wordt die verantwoordelijkheid niet juist uitgevoerd, dan kunnen opvattingen ontstaan die verwerpelijk zijn. De leiding van de krijgsmacht dient zich naar de mening van de VVD-fractie in te spannen voor een open en transparante organisatie, waarin geen plaats is voor laakbaar gedrag. Ik weet dat de bewindslieden die mening ook zijn toegedaan en ik dank de minister voor zijn brief van verleden week, waarin wordt aangegeven welke maatregelen worden genomen. Ik heb daar nog wel een paar vragen over. Wordt er ook gedacht aan specifieke maatregelen in de opleidingssector? Daar begint namelijk het hele traject. Als daar een houding verkeerd is, wordt onjuist gedrag aangeleerd en tot maatstaf verheven. Ook de afspraak met het openbaar ministerie, die toch een steun in de rug zou moeten zijn voor commandanten, lijkt mij niet afdoende. Als ik de brief goed lees, kan defensie pas iets verzoeken als het ergens weet van heeft. Met andere woorden, er moet een actief meldingssysteem komen vanuit het openbaar ministerie naar commandanten. Wat is hierop de reactie van de minister?
In het verlengde hiervan ligt de kritische opmerking in het jaarverslag van de inspecteur-generaal over de kwaliteit van leidinggevenden. Hij verwijt hen gebrek aan voorbeeldgedrag. Wat is er uiteindelijk terechtgekomen van de mooie gedragscode? Selecteert de krijgsmacht het kader wel op de juiste wijze? Er is behoefte aan leidinggevenden die goed kunnen omgaan met de diversiteit in de samenleving en de veranderende rol van de krijgsmacht. Wat mij betreft, geldt de opmerking over de selectie vanaf de rang van sergeant tot en met de topfunctionarissen, de generaals. Overigens is de selectiewijze van de laatste categorie aan verandering toe. Het systeem biedt geen garantie voor de beste kwaliteit of voor de juiste man op de juiste plaats. Wat organisaties in verandering nodig hebben, zijn inspirerende, doortastende en creatieve leiders met oog voor de politieke en maatschappelijke omgeving waarin zij functioneren. Zijn de bewindslieden bereid, het huidige systeem van management development en zelfselectie van topfunctionarissen waarbij de minister slechts een marginale rol heeft, onder de loep te nemen? Bij de selectie moeten ook andere elementen, zoals assessment, worden betrokken.
Voorzitter! Als er maar één maat der dingen is – het dienstbelang – dreigen mensen tussen wal en schip terecht te komen. Het valt mij en ook anderen de laatste tijd op dat er veel kritische verhalen van de werkvloer in allerlei kranten en periodieken verschijnen. Is het wel aantrekkelijk genoeg om bij defensie te werken? De krijgsmacht is natuurlijk geen gewoon bedrijf en ook de vermaatschappelijking kent haar grenzen. Graag een reactie van de bewindslieden op deze punten.
Voorzitter! De soldaat op batterijen bestaat nog niet. De werving en het behoud van personeel verdienen absolute prioriteit. De bewindslieden zijn kennelijk ook die mening toegedaan, gezien de brieven die zij de Kamer hierover hebben gestuurd. Bij beleidsvoornemens horen ook financiële middelen en die zijn in behoorlijke mate daarvoor beschikbaar gesteld. De knelpunten kunnen echter niet alleen met geld opgelost worden. Evenals de sectoren zorg en onderwijs kampt ook de krijgsmacht met een imagoprobleem. Een betere waardering van het militaire beroep is dan ook nodig. Militairen stellen zich in dienst van een overheidsorganisatie die zonodig met gebruik van geweld haar taken uitvoert. Het militaire beroep is geen gewoon beroep. Het is risicovol, het stelt hoge eisen aan het personeel en het trekt doorgaans een zware wissel op het thuisfront. Niet zelden ontbreken de maatschappelijke en politieke waardering na thuiskomst van een militaire missie. Dat laatste moeten wij ons in dit huis ook aantrekken. Bij een betere waardering denk ik niet aan een kortingskaart voor Albert Heijn of voor half geld reizen met de tram, maar aan een attitude van politiek en samenleving die recht doet aan de zware eisen die het beroep stelt en de risico's die het personeel in de krijgsmacht loopt om Nederlandse belangen elders te verdedigen.
De verwerping van de militaire vakbonden van de nieuwe CAO voor defensiepersoneel en de vaak onnodig kritische opstelling tegenover ontwikkelingen binnen defensie vergroten het imagoprobleem nog eens extra. Delen de bewindslieden deze zorg en, zo ja, wat willen zij hieraan doen? Wat betekent het niet aanvaarden van de CAO bijvoorbeeld voor de beleidsvoornemens verwoord in de Defensienota?
In eerdere overleggen heb ik voorgesteld om voor jongeren die worden ingeschreven in het dienstplichtregister elk jaar een speciale jongerendag te worden gehouden. Daarnaast dient te worden bezien of het organiseren van een landelijk zomerkamp voor eindexamenleerlingen wellicht ook een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de bekendheid van defensie.
Ook moeten er meer vrouwen en allochtonen geworven worden. Dat betekent dat de houding in de krijgsmacht ten opzichte van vrouwen en minderheden dient te verbeteren. Nederland scoort heel laag op het punt van het aantal vrouwen in beroepsleger in vergelijking met andere landen. Het jaarverslag van de inspecteur-generaal maakt al verschillende jaren achtereen melding van vrouwonvriendelijk gedrag. Het is mij niet geheel duidelijk welk verbeteringstraject op dit punt wordt ingezet. Ook een ziekteverzuimpercentage van 12 bij vrouwen in de Koninklijke landmacht zou toch niet tot een constatering beperkt moeten blijven. Is onderzoek gedaan naar de oorzaken? Overigens is dat jaarverslag ook bijzonder nuttig voor Kamerleden. Kan de inspecteur-generaal wellicht volgend jaar in zijn jaarverslag ook een soort actiepuntenlijst opnemen, zodat wij ook vanuit de Kamer precies weten welke acties op de aanbevelingen volgen? Kan de minister dat toezeggen?
Voorzitter! Over werving gesproken, door de recente brief van de staatssecretaris zijn een aantal zaken inzichtelijker geworden. Wat opvalt, is in ieder geval dat er nog steeds een discrepantie bestaat tussen het aanstellingsresultaat en de toegestane begrotingssterkte. Er zijn veel onderzoeken gestart om de werving en de vulling van de krijgsmacht te verbeteren. In de brief die vanmiddag op de valreep voor dit debat bij de Kamer arriveerde, wordt precies aangegeven wat er allemaal in gang wordt gezet. Ik heb ook met instemming geconstateerd dat de module "vrede en veiligheid" al eind dit jaar van start kan gaan. Ik heb waardering voor deze snelle resultaten, maar er moet aan de andere kant nog heel veel onderzoek worden verricht. Er is natuurlijk niets tegen onderzoek, maar wij moeten wel beseffen dat het vijf voor twaalf is. Het werk moet met steeds minder mensen gebeuren, en dat leidt tot een hoge werkdruk en een hoog ziekteverzuim en is ook veel velen aanleiding om de krijgsmacht te verlaten. Het tij moet dus worden gekeerd.
In de Verenigde Staten is men er na 25 jaar achtergekomen dat men verkeerd opgeleid personeel in de banenwinkels heeft staan. Het moet geen sergeant-majoor met een verkooppraatje zijn, maar een BBT'er die zijn eigen leeftijdsgenoten enthousiast maakt voor zijn beroep. In de Financial Times van 23 september jl. stond een interessant artikel over de Amerikaanse wervingsproblematiek en de creatieve maatregelen die men daar neemt om het de BBT'er zoveel mogelijk naar de zin te maken. De kern van dat verhaal is: maak waar wat je belooft!
Voorzitter! Ik heb met betrekking tot het behoud van het personeel ook nog een vraag over de 60-40-verhouding tussen de BBT'ers en de BOT'ers. Bij werkbezoeken is mij gebleken dat dit vooral bij de Koninklijke marechaussee nogal wat fricties geeft. Door onzekerheid hierover vertrekken velen naar de politie. Het openbaar ministerie spreekt via zijn lijfblad Opportuun en via De Gelderlander van 18 oktober jl. zijn zorgen uit over de afnemende kwaliteit als gevolg van de korte dienstverbanden bij de marechaussee. Is de staatssecretaris bereid om op dit punt, en dan ook specifiek kijkend naar de Koninklijke marechaussee, tot een heroverweging te komen als het gaat om de rigide toepassing van de 60-40-verhouding?
Ik noem in dit verband voorts de maatregelen die genomen worden om het opleidingsverloop terug te dringen. De doelstelling is dat dit in 2004 niet meer mag zijn dan 10%. Ik vraag mij af of wij de tijd hebben tot 2004. Moeten wij die doelstelling niet wat ambitieuzer maken? Waarom is het niet mogelijk om dat percentage eerder te halen? Mag ik op dit punt ook een toelichting van de staatssecretaris?
Voorzitter! Om het zittende personeel te behouden, dient Defensie wat meer open te staan voor de balans tussen enerzijds het organisatiebelang en anderzijds de persoonlijke belangen. Als men het jarenoefenprogramma van sergeant AW – de afkorting van "altijd weg" – bekijkt, dan is het niet zo dat het militaire werk zich buiten de vredesmissie tussen acht en vijf op de kazerne afspeelt. Ik heb mij eens verdiept in het oefen- en trainingsprogramma van 2000-2001 en heb gezien dat eenheden in feite bijna continu op pad zijn, los van hun uitzending. Ik wil daar aandacht voor vragen, omdat met name die werkdruk en het toch voortdurend van huis zijn, voor velen aanleiding is om de organisatie te verlaten.
De heer Van der Knaap (CDA):
De woorden van de heer Van den Doel zijn juist. Kan hij zich dan voorstellen dat belangenbehartigers als bonden daar kritische geluiden over laten horen? Ik zeg dit met name omdat de heer Van den Doel van mening is dat de bonden ook een verantwoordelijkheid hebben voor de beeldvorming. Maar dit is de werkelijkheid van alledag. Dat is de reden waarom de bonden met dat soort sombere verhalen naar buiten komen.
De heer Van den Doel (VVD):
Daar is niets op tegen. Nogmaals, de bonden zijn er om de belangen van het personeel te behartigen. Waar ik meer op duid, en ik heb eigenlijk niets toe te voegen aan het verhaal van de heer Zijlstra op dat punt, is dat men ook vaak onnodig kritisch is jegens de eigen organisatie. Daardoor roept men naar buiten een te negatief beeld op. Dat is mijn punt. Men werkt daar in feite zelf aan een verslechterend imago. Dat vind ik jammer en onnodig.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Wat wilt u eigenlijk doen tegen de te grote werk- of uitzenddruk?
De heer Van den Doel (VVD):
Als u nog even wacht, krijgt u antwoord.
De Kamer kan de resultaten van het onderzoek onder marinepersoneel niet krijgen. Kennelijk is men bang dat wij verkeerde conclusies trekken en twijfelt men aan het beoordelingsvermogen van Kamerleden. Ik stel het op prijs om alsnog de onderzoeksresultaten te krijgen.
In een recent artikel in de Helderse Courant vragen zo'n 200 marinemensen van de wapentechnische dienst aandacht voor hun situatie. Ik benadruk dat ook het zittende personeel waardering en een op maat toegesneden beloning verdient. Is het gezien de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt niet logisch om eens na te denken over een ontkoppeling van salaris en rang? Daarbij zou dan moeten worden gezocht naar een meer flexibel en functiegericht beloningssysteem. In antwoord op vraag 223 wordt gesteld dat het formatiebestand met ingang van 2001 met één rang wordt verlaagd. Vanwaar deze maatregel en hanteert men binnen Defensie geen functiewaarderingssysteem meer?
Verder wil ik aandacht vragen voor het slecht functionerende sollicitatiesysteem binnen de krijgsmacht. Na drie jaar moet men de functie verlaten en moet men maar zien of tijdig een nieuwe functie kan worden verkregen. Vraag en aanbod worden onvoldoende op elkaar afgestemd. Terwijl er grote tekorten zijn en er sprake is van een hoge werkdruk zitten er honderden beroepsmilitairen achter de geraniums te wachten op een nieuwe functie. Aan deze situatie moet zo snel mogelijk een einde worden gemaakt.
Voorzitter! De uitzenddruk is niet alleen een Nederlands probleem. In Le Monde las ik een artikel met de aanhef dat de Franse krijgsmacht moe is. Kennelijk is het ook daar een probleem om voldoende mensen voor vredesmissies te krijgen. In de Defensienota worden enkele oplossingen aangedragen om de uitzendfrequentie te verminderen, maar die werken alleen goed als er voldoende personeel is en dat is voorlopig nog een vergezicht. Toch vind ik dat de krijgsmacht zich aan de uitzendnorm moet houden, ook al wordt er slechts met een klein percentage van afgeweken. Verder zou bezien moet worden of een bredere inzet van eenheden voor vredesoperaties mogelijk is. Er zijn andere eenheden binnen de krijgsmacht dan infanterie, luchtmobiele brigade, mariniers en genietroepen. Ik vind dat bezien moet worden of andere eenheden kunnen worden aangeboden voor vredesoperaties.
Er zijn op dit moment zo'n 18.000 burgerfuncties binnen de krijgsmacht. Om het militaire personeel meer gelegenheid te geven om niet-parate functies te vervullen en daarmee enigszins tegemoet te komen aan de uitzendproblematiek, moet worden bezien of een aantal van de burgerfuncties kan worden omgezet in militaire functies. Ik besef dat dit voorstel op dit moment enige verbazing kan wekken omdat het de behoefte aan militair personeel nog groter maakt, maar het zou wel eens remmend kunnen werken op de niet-reguliere uitstroom en op termijn de noodzakelijke balans in de organisatie kunnen terugbrengen. Is de staatssecretaris bereid dit voorstel te bezien en hierover de Kamer begin volgend jaar een notitie aan te bieden?
De heer Van der Knaap (CDA):
Ter verduidelijking: u wilt burgerpersoneel dus de kans geven om militaire functies te gaan vervullen?
De heer Van den Doel (VVD):
Nee, ik wil een aantal burgerfuncties die nu nog door burgers worden vervuld, laten vervullen door militairen. Daarmee krijg je een groter militair bestand, waardoor de – zoals dat in de marine wordt genoemd – "vaar-walverhouding" wat gunstiger wordt, doordat men meer gelegenheid krijgt om op een niet-uitzendbare functie te werken. De uitzenddruk op macroniveau wordt in de organisatie dan geringer.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Sluit u uit dat het omgekeerde ook mogelijk is, namelijk dat er wat meer burgers worden ingezet bij taken die nu door militairen in uitzendgebied worden vervuld? Dat zou ook de uitzenddruk kunnen terugdringen.
De heer Van den Doel (VVD):
Dat sluit ik uit. Als wij vinden dat wij militairen moeten uitzenden, dan moeten wij militairen uitzenden. Als het op een andere manier kon worden gedaan, dan zouden we geen militairen sturen.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
U bent ook in Bosnië geweest. Er worden al veel burgers gebruikt, bijvoorbeeld voor zaken als het bouwen van het kamp, wat vroeger genisten deden. Daarin een slag verder gaan, met lokale mensen of mensen uit Nederland, is toch niet zo vreemd? Het gaat immers toch vooral om de voor de functie zichtbaar aanwezige mensen, die bijvoorbeeld patrouilles lopen.
De heer Van den Doel (VVD):
Mijn voorstel is niet bedoeld om burgers militaire functies te laten vervullen, maar om de uitzenddruk te verlagen en het potentieel aan militaire functies groter te maken, waardoor men meer de kans heeft om in een functie terecht te komen waarin men niet in aanmerking komt voor uitzending. Daarbij krijgt men dus meer de kans om vredesfuncties te vervullen en niet parate functies.
Nu de investeringen. Bij de behandeling van de Defensienota uitte ik reeds mijn zorgen over de dalende investeringen. Uit het antwoord op vraag 5 wordt duidelijk dat het investeringspercentage ver onder de 20 ligt, wat de krijgsmacht op termijn in grote problemen brengt. Nu is er al een stuwmeer aan investeringsprojecten. Daarover maakt de VVD-fractie zich zorgen. Tegelijk blijven de exploitatiekosten oplopen. De daarvoor gekozen oplossing, de vermindering van het aantal oefeningen en vaardagen, spreekt ons niet direct aan. Wij staan voor een goed geoefende en voor haar taak berekende krijgsmacht; beknibbelen op oefening of vaardagen is voor ons niet aan de orde. Met andere woorden: wij krijgen graag de garantie van de bewindslieden dat de inzetbaarheid en de geoefendheid op hetzelfde peil blijven. Daarmee is het probleem van de oplopende exploitatiekosten, waarmee alle krijgsmachtsonderdelen te kampen hebben, natuurlijk niet opgelost. Die worden voor een groot deel overigens exogeen bepaald, bijvoorbeeld door de hoge dollarkoers. Ik mag aannemen dat de minister deze uitzonderlijke problematiek zal voorleggen aan zijn collega van Financiën.
Tot slot de Europese veiligheid en defensie. De versterking van de Europese militaire capaciteiten is het speerpunt in de begroting. De VVD heeft steeds het standpunt gehuldigd dat de output moet worden vergroot: het tenietdoen van tekortkomingen, in plaats van het oprichten van nieuwe comités en instellingen. De beleidsagenda voldoet daarmee aan onze verwachtingen. Wij hebben hier waardering voor, maar met 200 mln. eenmalig zijn de tekortkomingen in Europa niet opgelost. Nederland hoeft niet alle lasten op zijn schouders te nemen, maar het opheffen van tekortkomingen is een zaak van lange adem en veel geld. Met andere woorden: er dient een structurele voorziening te worden getroffen. Kan de minister al zeggen hoe dit voor 2001 is geregeld?
De VVD wil de projecten die een bijdrage leveren aan de versterking van de Europese veiligheid een hogere prioriteit geven. Allereerst dient er een structurele vulling te komen van het fonds dat nu is voorzien in de begroting. In de tweede plaats dient er geld te worden vrijgemaakt voor de realisatie van de commandofaciliteiten voor het amfibisch transportschip. In de derde plaats verdient de uitbreiding van het aantal marechaussees voor internationale politietaken een hogere prioriteit. Wat ons betreft krijgen deze drie punten al in de begroting van 2002 hun beslag. Dat betekent of extra geld of een herschikking van prioriteiten. Ik verneem graag de reactie van de bewindslieden. Zo nodig zal ik in tweede termijn een uitspraak aan de Kamer voorleggen.
De heer Zijlstra (PvdA):
Waaraan denkt u als het gaat over de dekking?
De heer Van den Doel (VVD):
Er zijn twee mogelijkheden: extra geld of een herschikking van prioriteiten binnen de meerjarenramingen. Ik kan mij best voorstellen dat er een aantal projecten zijn die een lagere prioriteit kunnen krijgen. Hiermee kan geld vrij gemaakt worden
De heer Zijlstra (PvdA):
Zoals?
De heer Van den Doel (VVD):
Een project dat daarvoor in aanmerking komt is het Shorad-project.
De heer Zijlstra (PvdA):
Een nieuw geluid.
De heer Van den Doel (VVD):
Ja, maar daarvoor hebben wij deze begrotingsbehandeling.
De heer Zijlstra (PvdA):
Maar wel een mooi geluid.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Mag ik de coalitie verder helpen om tot elkaar te komen? Wat vindt u van het theatre missile defence?
De heer Van den Doel (VVD):
Als u had geluisterd naar de interruptie in het betoog van de heer Zijlstra, moet u het antwoord kennen.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Daarna heb ik het woord nog gevoerd. Misschien is dat overtuigend geweest.
De heer Van den Doel (VVD):
Nee, met veel respect voor uw inbreng, maar dan moet u het de volgende keer toch iets anders inkleden.
Voorzitter! Er is veel gesproken over mobilisabele eenheden. Sinds de Defensienota kennen wij die niet meer. Wij spreken over reserve-eenheden. Ik heb bij de behandeling van de Defensienota gevraagd om een notitie over de beschikbaarheid en de inzetbaarheid van reserve-eenheden. Ik heb begrepen dat die in de maak is. Het belang is alleen maar toegenomen. De vergroting van de beschikbaarheid is om verschillende redenen van belang. Er kunnen situaties ontstaan waarin de parate capaciteit onvoldoende is. Ik heb het artikel in NRC Handelsblad van 10 oktober van de heren De Geus en Brinkman wat anders gelezen. Die zeggen in feite: de tijd van de Koude Oorlog ligt tien jaar achter ons en wij moeten ook rekening houden met wat andere scenario's. Ik ben het daarmee van harte eens. Om juist voorbereid te zijn op die andere scenario's moeten wij ervoor zorgen dat de beschikbaarheid van die reserve-eenheden wordt vergroot. Overigens lees ik in Flex – dat is het huisblad van de KL – dat de landmacht reservisten gebruikt om tijdelijk gaten te vullen. Ik zou het op prijs stellen – in diezelfde Flex staat dat het bestand van de KL als het gaat om reservisten alleen maar uit namen, rangen en registraties bestaat – als dat bestand wat toegankelijker werd gemaakt. Het kan als managementinstrument dienen. Daarbij is het ook van belang om te weten in hoeverre reservisten bereid zijn om ingezet te worden bij vredesoperaties. De heer Van der Knaap had het daarover. Bij ons staat vrijwilligheid voorop. Vindt bij vertrek van een BBT'er een soort van exitinterview plaats, waaruit blijkt wat zijn bereidheid is om als reservist ingezet te worden?
Ik rond af. De defensieorganisatie is volop in beweging. De personeelsproblematiek legt een extra druk op de taakuitvoering. De VVD-fractie wenst alle defensiepersoneel en de beide bewindslieden veel sterkte en succes bij de uitvoering en de oplossing ervan.
De heer Van Bommel (SP):
Mevrouw de voorzitter! Deze begrotingsbehandeling zou ik graag willen beginnen met het uitspreken van verbazing. Toen Paars 2 in 1998 aantrad, werd er uitvoerig gediscussieerd over de hoogte van de defensiebegroting. De PvdA en D66 wilden fors bezuinigen; de VVD had daar weinig trek in. Dit leidde tot een compromis in het regeerakkoord. Daar was ook alle reden toe. De wereld was ingrijpend veranderd; de Muur was gevallen; de dreiging van een groot Oost-Westconflict was nagenoeg verdwenen. Er was dus alle reden om het vredesdividend te incasseren.
Niettemin is nu de defensiebegroting, in guldens uitgedrukt, bijna net zo hoog als tien jaar geleden. Bovendien, nog vóór de afgesproken bezuinigingen zijn gerealiseerd, besluit de regering om aan deze begroting 200 mln. toe te voegen in het kader van het Europese defensiebeleid. Nog afgezien van de vraag of een Euroleger gewenst is – wij menen van niet – stel ik vast dat de kiezer niet krijgt wat hem is beloofd. Hoe wil de minister deze extra uitgaven aan de kiezer uitleggen?
De heer Zijlstra (PvdA):
Zullen wij even vaststellen dat de defensiebegroting in de afgelopen tien jaar met ongeveer 40% is afgenomen als wij kijken naar de kostenontwikkeling? Er is dus voor 40% bezuinigd; dat is niet niks.
De heer Van Bommel (SP):
In reële guldens heeft u daar gelijk in; in absolute guldens is de begroting gelijk gebleven.
Voorzitter! Bij deze begrotingsbehandeling wordt wederom veel aandacht gegeven aan het personeelsbeleid, en dat is terecht. Het blijkt steeds moeilijker te zijn om mensen te vinden die in de publieke sector willen werken, of het nu om het onderwijs, de gezondheidszorg, het openbaar vervoer of de veiligheid gaat. De krijgsmacht vormt hier geen uitzondering. Ook hier lijkt het dweilen met de kraan open omdat het buitengewoon moeilijk blijkt te zijn om personeel te werven, succesvol op te leiden en vervolgens ook nog eens vast te houden. Ook hier klagen de vakbonden dat de arbeidsvoorwaardenontwikkeling niet dezelfde is als in de marktsector en dat verbeteringen in de voorwaarden niet opwegen tegen de verslechteringen. Het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd is zo'n verslechtering die niet of nauwelijks te compenseren valt. De regering zou er goed aan doen, deze maatregel alsnog in te trekken. Anders zal het nóg moeilijker worden om personeel te vinden.
De staatssecretaris erkent in zijn wervingsbrief van 16 oktober bovendien dat het personeelstekort heeft geleid tot oplopende werkdruk, toenemende plaatsingsonrust en toegenomen uitzenddruk. Dat is nogal een constatering. Wat gaat hij concreet doen om te voorkomen dat er verdere roofbouw op het zittende personeel wordt gepleegd?
De werving van militairen verloopt problematisch. Bij alle krijgsmachtdelen worden knelpunten gesignaleerd. De staatssecretaris slaagt er maar niet in, de Kamer een eenduidig beeld te verschaffen van het wervingsprobleem. Er wordt gewerkt met een begrippenapparaat dat een onhelder beeld geeft van het vraagstuk. Vooral het vaststellen van de aanstellingsbehoefte en het tussentijds bijstellen daarvan op grond verwachte wervingsproblemen, roepen vragen op. Zo krijgt de Kamer nooit een goed beeld van de ernst van het wervingsvraagstuk en alle daarmee samenhangende aspecten, zoals het ambitieniveau van de krijgsmacht. Daarvoor moet de Kamer inzicht krijgen in het gehele proces van werving, opleiding en het op functie komen. Waarom krijgt de Kamer niet alle stukken die betrekking hebben op de werving? Als NRC Handelsblad met gebruikmaking van de Wet openbaarheid bestuur een eerste uitvoeringsrapportage wél kan krijgen, waarom wordt de tweede dan, ondanks herhaaldelijk aandringen, aan de Kamer onthouden? De staatssecretaris laadt zo de verdenking op zich dat hij iets te verbergen heeft. Ik roep hem alsnog op, alle gevraagde stukken aan de Kamer te sturen, zodat wij een volwaardig debat kunnen voeren over de wervingsproblemen. Voor de SP staat overigens vast dat het ambitieniveau – deelnemen aan vier crisisbeheersingsoperaties met eenheden van bataljonsgrootte – dan alsnog ter discussie zal moeten worden gesteld. Daar is op zichzelf ook geen bezwaar tegen; dat aantal was altijd al willekeurig.
De krijgsmacht richt bij de werving de aandacht vooral op jongeren. Bij de behandeling van de begroting voor 2000 en van de Defensienota is uitvoerig stilgestaan bij de leeftijdsgrens. Een motie werd aangenomen die ertoe zou moeten leiden dat werkelijke indiensttreding pas op 18-jarige leeftijd plaatsvindt. Defensie heeft sinds februari de tijd gehad om de uitvoering van die motie voor te bereiden, maar sinds de behandeling van de Defensienota wordt deze met ruime meerderheid aangenomen motie slechts op de gevolgen onderzocht. Concreet heeft de staatssecretaris weinig te melden over deze motie. Waarom aarzelt de regering met het uitvoeren van deze motie? Is de eis nu plotseling dat kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen van de uitvoering van de motie moeten worden gecompenseerd? Dat mag nooit het uitgangspunt zijn. Anders voorzie ik dat bij gebrek aan belangstelling van jongeren het functioneel leeftijdsontslag voor senioren nog verder naar achteren wordt geschoven. Dat is natuurlijk onaanvaardbaar.
Bovendien heeft de Kamer geen voorwaarden gesteld aan uitvoering van de motie. De Kamer heeft een principieel standpunt ingenomen. De SP is dan ook van mening dat de motie zo snel mogelijk uitgevoerd moet worden.
Evenals in voorgaande jaren ging het nu ook weer mis met de aanstelling van jongeren. Weliswaar zijn ditmaal geen 17-jarige militairen uitgezonden naar het buitenland, maar wel zijn er in strijd met de regels twee 16-jarigen bij de Koninklijke landmacht aangesteld. Net als bij de eerdere gelegenheid bezweert de regering dat vergissingen in de toekomst via de personeelsadministratie zullen worden voorkomen, maar geldt hier niet de eenvoudige regel dat voorkomen beter is dan blussen? Defensie lijkt ofwel niet bij machte om die taak goed uit te voeren of, erger, defensie is onwillig om die taak goed uit te voeren. Welke van de twee is het? En wat maakt de regering zo zeker dat het uitgesloten zou zijn dat een van de ruim 600 17-jarige militairen in de toekomst wordt uitgezonden? Welke concrete maatregelen zijn daartoe genomen? Overigens blijf ik van mening dat de beste garantie dat er geen 17-jarigen worden uitgezonden, bestaat uit het niet aanstellen van 17-jarigen. Die kant moeten we dus snel op. Dan kunnen we ook ophouden met lokken van 16-jarigen voor militaire programma's in het MBO.
Defensie is de laatste jaren met regelmaat negatief in het nieuws gekomen door wangedrag van individuele militairen, in de vorm van bijvoorbeeld rechts extremisme, drugsgebruik en overmatig drankgebruik. Voor alle duidelijkheid, daarbij werden, zoals al is gememoreerd door de heer Van den Doel, niet alleen de lagere rangen genoemd. Ook zijn er klachten over de hogere rangen. De inspecteur-generaal van de krijgsmacht constateert in zijn jaarverslag een gebrek aan voorbeeldgedrag bij leidinggevenden. Daar moet natuurlijk ook wat aan gebeuren. In het algemeen kun je zeggen dat het zowel voor de krijgsmacht als voor alle betrokkenen van groot belang is, dat wangedrag zo voortvarend en zo openbaar mogelijk wordt aangepakt. Anders bezorgt het wangedrag van slechts enkele militairen de hele krijgsmacht een slecht imago. Als er problemen zijn dan moeten die niet onder het tapijt worden weggemoffeld, maar aan de orde worden gesteld en wel zo spoedig mogelijk, zodat de zaak kan worden onderzocht.
Het ministerie van Defensie moet daarbij in voorkomende gevallen behulpzaam zijn maar lijkt op dat punt steken te laten vallen. Hoe reageert de minister op de klacht van officier van justitie Weerkamp in Arnhem, die meent dat door de traagheid bij het ministerie van Defensie, de militaire kamer van de rechtbank in Arnhem de afgelopen jaren een aantal strafrechtelijke onderzoeken niet goed heeft kunnen uitvoeren? Wat gaat hij doen om daar verandering in te brengen?
De naam van defensie is ook in het geding als het gaat om oefeningen in gebieden waar inheemse volken leven of waar unieke natuur voorkomt. Eerder waren het de vluchten boven de Innu-indianen die terecht veel protest uitlokten. Vorig jaar leidden de oefeningen op het eiland Vieques, gelegen in het Caribische gebied, tot Kamervragen, van de heer Harrewijn. Is er wat de Nederlandse regering betreft nu definitief een einde gekomen aan de oefeningen van de Koninklijke marine? Onderzoeken naar de milieuschade vallen weliswaar onder de Amerikaanse verantwoordelijkheid, maar als Nederlandse eenheden daar ook aan oefenprogramma's deelnemen dan lijkt er toch sprake van gedeelde verantwoordelijkheid. Waarom is er bij Defensie geen belangstelling voor Amerikaanse onderzoeken naar milieuschade en gezondheidsgevolgen van militaire oefeningen? En hoe kan het dat Defensie niet op de hoogte is van onderzoeken van de Amerikaanse marine waaruit blijkt dat er in het drinkwater resten van explosieven en andere giften aanwezig zijn, of van het onderzoek uit mei 1999 van het Portoricaanse department of health, waarin wordt geconstateerd dat op Vieques circa 25% meer kankergevallen voorkomen dan op de rest van Porto Rico? Ik roep de minister op vandaag uit te spreken dat Nederlandse oefeningen op Vieques definitief tot het verleden zullen behoren.
Dan, dichter bij huis, de kernwapens op de vliegbasis Volkel. Vrijwel iedereen is het ermee eens dat de Nederlandse kerntaak afgestoten zou kunnen worden, aangezien de wereld ingrijpend is veranderd. Dan is het toch een rare gedachte dat die wapens daar nog steeds aanwezig zijn en dat dit niet eens bevestigd mag worden. De publieke verontwaardiging daarover kwam 1 oktober jl. tot uiting toen een groep van circa 50 personen trachtte een burgerinspectie uit te voeren op Volkel. Samen met Kamerleden van GroenLinks en D66 heb ik daar deelgenomen aan een onderdeel van de manifestatie. De roep om openheid wil ik hier laten weerklinken. Een discussie over de onzin van kernwapens is pas mogelijk als er openheid komt over dat thema. Heeft de minister op enige wijze geprobeerd het NAVO-beleid omtrent de zwijgzaamheid over kernwapens te doorbreken? De Kamer heeft daar verschillende malen op aangedrongen.
Ten slotte het marinevliegkamp Valkenburg. De SP-fractie heeft steeds sluiting van Valkenburg bepleit en dat lijkt er nu ook van te komen. Minister Pronk heeft aangekondigd dat hij bebouwing van het terrein waar nu nog vliegkamp Valkenburg ligt, zal opnemen in de vijfde nota ruimtelijke ordening die eind dit jaar uitkomt. Wat kan de minister zeggen over de termijn waarbinnen sluiting van Valkenburg aan de orde kan zijn? Gezien de beperkte activiteiten liggen sluiting en verplaatsing van noodzakelijke activiteiten in de rede. De vluchten van buitenlandse bezoekers, ministers en leden van het Koninklijk Huis kunnen uitstekend op Schiphol worden afgewikkeld. Over die laatste categorie reizigers wil ik een vraag stellen. Is het juist dat het regeringsvliegtuig met regelmaat een tussenstop maakt op Valkenburg om daar, op een steenworp afstand van de thuishaven Schiphol-Oost, reizigers op te pikken? Op zo'n korte afstand kan een vliegtuig nauwelijks hoogte maken en dat gaat gepaard met overlast die voorkomen had kunnen worden. Vooral de goede bereikbaarheid van Schiphol maakt dat deze vluchten vallen onder de categorie: volstrekt overbodige binnenlandse vluchten. Is de minister bereid om er op korte termijn voor te zorgen dat het regeringsvliegtuig geen overbodige tussenstops meer maakt op Valkenburg?
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Voorzitter! Na de vaststelling van de Defensienota geeft de begroting 2001 de eerste jaarsnede van het beleid voor de komende tien jaar weer. D66 was kritisch over de actualiteitswaarde van de Defensienota en maakte zich vooral zorgen over de invulling met betrekking tot Europese ontwikkelingen, het Europese velligheids- en defensiebeleid, oftewel het EVDB. Voor het defensiebeleid in 2001 staat de versterking van de Europese militaire capaciteiten als eerste van de vier speerpunten geformuleerd. Wij zijn zeer positief over deze ontwikkeling.
Nadere vormgeving van de Europese defensiecapaciteit lijkt dit jaar een vlucht te hebben genomen. Op de top van Helsinki in december vorig jaar committeerden de EU-ministers zich aan de zogeheten "headline goal". In 2003 moeten de EU-landen in staat zijn, een parate troepenmacht van 50.000 à 60.000 militairen op de been te brengen voor EU-geleide operaties. Van verscheidene kanten is inmiddels geroepen dat deze streefdatum niet haalbaar is, nog afgezien van de vraag wat van die manschappen straks wordt verwacht. Het doel dat D66 voor ogen staat, is het uiteindelijk gezamenlijk kunnen uitvoeren van een vredesafdwingende operatie.
Het Internationaal instituut voor strategische studies meldt in zijn zojuist verschenen Militaire balans dat er een kloof is tussen de theorie en de dagelijkse praktijk. De Europese defensie-uitgaven vertonen namelijk een dalende trend. Sinds 1995 spendeerden de Verenigde Staten 6,5% meer aan defensie – en uit de discussies tussen de presidentskandidaten Bush en Gore valt te beluisteren dat dit percentage nog meer zal stijgen – terwijl het budget van de NAVO-bondgenoten in Europa met 2,2% daalde. De conclusie van het instituut is dat de troepenmacht die in Helsinki werd aangekondigd er naar alle waarschijnlijkheid niet komt vanwege traagheid bij de herstructurering van de afzonderlijke krijgsmachten en het gebrek aan bereidheid voor het vrijmaken van extra middelen. Hoe reageert de minister op deze tamelijk ontnuchterende conclusies?
De regering trekt 200 mln. voor Europese defensie. Dit extra bedrag is echter incidenteel. Bovendien is nog allerminst duidelijk waarin die middelen zullen worden geïnvesteerd. Zo spoedig mogelijk wordt de Kamer hierover geïnformeerd, schrijft de minister. Onbevredigend dat dit voor dit debat nog niet bekend is! Het stuit mij echt tegen de borst dat er nog geen bestemming is gevonden voor die 200 mln. Als de minister nu niet kan aangeven waar dat extra geld naartoe gaat, kan hij dan in ieder geval aangeven wat de lijn is van de regering? Wat kunnen wij verwachten? Die 200 mln. is, zoals gezegd, incidenteel. Hoe denkt de minister in de toekomst aan de Europese verplichting te voldoen en hoe staat het met de bereidheid van andere EU-landen om hun beurs te trekken voor de Europese defensie-inspanning?
De opbouw van de EVDI (de Europese veiligheids- en defensie-identiteit) vindt D66 wenselijk en onontkoombaar. Die ontwikkeling moet in samenspraak met de NAVO worden vormgegeven, zodat het probleem van overbodige overlap van taken wordt vermeden. Wat binnen de NAVO kan gebeuren, moet daar ook plaatsvinden.
Als wij nu kijken naar de manier waarop dat proces van militaire samenwerking verloopt, valt in ieder geval één ding op: de lidstaten zijn nog niet toe aan het maken van belangrijke keuzes. Een van die keuzes betreft de verdieping van de EVDB. Die verdieping maakt op den duur taakspecialisatie onvermijdelijk: het uiteindelijke eindpunt in de verdieping. Door efficiëntere samenwerking in Europees verband kunnen middelen worden vrijgemaakt die vervolgens beter kunnen worden geïnvesteerd. Deze kwestie dwingt staten tot het maken van keuzes over de mate van soevereiniteitsafdracht van nationale militaire middelen. Wil men de tweede pijler van de EU, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, substantiële inhoud geven dan wordt het tijd dat de inspanningen binnen de EVDB zich meer bewegen in de richting van taakspecialisatie. Alleen zo kan worden voorkomen dat na de kosten-batenanalyse ook de gaten op termijn dubbel zullen worden gevuld.
Een bouwsteen voor de realisatie van de headline goal is het defense capabilities initiative (DCI). Dit initiatief bestaat uit een set van maatregelen voortvloeiend uit een analyse van de militaire tekortkomingen en gebreken van de EU-Iidstaten. Mijn fractie heeft na het verschijnen van de begroting gevraagd over welke tekortkomingen dat precies gaat en waarover wij praten. De minister gaf helaas een typisch kluitje-in-'t-riet-antwoord door enkele categorieën op te sommen. Kan de minister concreet aangeven welke gebreken de afzonderlijke EU-Ianden kennen op defensiegebied? Wie heeft het overzicht van het gehele proces? Daar maken wij ons zorgen over. Wie gaat bepalen welk land welke middelen zou kunnen leveren of bepalen de landen dit zelf en wordt het een beetje een allegaartje?
Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de wijze van implementatie van militaire activiteiten binnen de EU. De bedoeling is dat de WEU opgaat in de EU en dit maakt de instelling van een nieuw orgaan noodzakelijk. Het interim-Politiek en veiligheidscomité bepaalt onder leiding van Solana de besluitvormingsstructuur. Hoe democratisch verloopt dit proces, is het wel democratisch en wat is de rol van het Europees Parlement in dezen? Gaat Solana niet te veel zijn eigen gang?
Tot slot nog dit over de militaire samenwerking. Duitsland en Nederland zijn in beginsel bereid het hoofdkwartier in de toekomst in Kosovo in te zetten om er leiding te geven aan KFOR. Hoe verhoudt dit zich tot de terugtrekking van Nederland uit Kosovo? Gaan wij weer terug, maar dan op een andere manier? Wat het Nederlands-Duitse legerkorps betreft, sluit ik mij kortheidshalve aan bij de woorden van de heren Zijlstra en Harrewijn naar aanleiding van het artikel van De Geus en Brinkman.
Nog iets over het personeelsbeleid. Het tweede speerpunt voor het beleid voor 2001 is de versterking van het personeelsbeleid. Om te kunnen voldoen aan de doelstelling van een parate, flexibele en snel inzetbare krijgsmacht is een aantal maatregelen voorgesteld. Naast de gevolgen van de afschaffing van de dienstplicht en de omvorming naar een professioneel leger kampen de krijgsmachtonderdelen met een krappe arbeidsmarkt. Men heeft moeite om het personeel te behouden. Op 28 juni werd het onderhandelingsresultaat door de centrales van overheidspersoneel afgewezen. Op 27 oktober werd er wederom geen overeenstemming bereikt. Mijn fractie betreurt deze gang van zaken zeer, met name omdat dit leidt tot uitstel van de zo noodzakelijke uitvoering van maatregelen die de krijgsmacht moeten aanpassen aan de doelstellingen van de Defensienota. De middelen voor het nieuwe personeelsbeleid kunnen nu niet worden besteed. Hoe nu verder?
Onlangs was ik in Jakarta in Indonesië en daar sprak president Wahid over het conflict in het Midden-Oosten. Hij gebruikte de term die nogal indruk op mij maakte: swallow your pride. Dus zet je trots opzij en ga terug naar de onderhandelingstafel. Ik vind dat hierop ook van toepassing. Mijn verzoek aan beide partijen is dan ook om dit te doen en zo spoedig mogelijk met een resultaat te komen. Van deze situatie wordt niemand beter. De beeldvorming van defensie wordt er ook niet beter op en dat komt de zo noodzakelijke werving van nieuw personeel niet ten goede.
Vandaag ontvingen wij nog een brief van de staatssecretaris over de verbetering van de personeelsvoorziening van de krijgsmacht in navolging van zijn brief van 30 mei. Kunnen wij de onderzoeken, waaraan gerefereerd wordt, van Rijnconsult en RVD krijgen? Op grond van deze onderzoeken komt er een plan van aanpak voor de professionalisering van de personeelsvoorziening. Wanneer? Een scala van maatregelen wordt voorgesteld die weer tot overeenstemming moet leiden met de centrales van overheidspersoneel. Dan is de cirkel weer rond. Die moet er dus snel komen.
Verjonging van het personeelsbestand is noodzakelijk om voldoende personeel beschikbaar te hebben voor uitzendingen. De antwoorden op de vragen maken ons er niet geruster op dat de 60-40-verhouding snel kan veranderen in 40-60 (BOT-BBT). Het antwoord op vraag 12 geeft aan dat er nog een lange weg is te gaan. Bij de luchtmacht is de verhouding 33-67 in plaats van 60-40; uitsluitend reguliere BOT'ers vervangen, kan niet; dit betekent overtolligheid. Kritiek van de bonden is onder andere dat de verhoging van het leeftijdsontslag dit proces zal frustreren, dat doorstroming stagneert en dat er een topzware organisatie ontstaat: een mannetje met een waterhoofd.
D66 pleit in ieder geval voor een behoorlijke en fatsoenlijke overgangsregeling. Daarbij ondersteunt mijn fractie de verhoging van het functioneel leeftijdsontslag ondersteunt. Dit lijkt paradoxaal in het licht van de voorgestane verjonging, maar dat is het niet. Als de negatieve effecten kunnen worden ondervangen, hoeft het niet verkeerd uit te pakken. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij op dit punt ideeën kan aandragen. Wij denken ook aan maatwerk. Kan iemand die jonger is dan 58 jaar bijvoorbeeld niet uit dienst treden en in zijn laatste arbeidsjaar voor de klas staan? Zij-instroom zou je dat kunnen noemen.
De werving van personeel is een groot probleem voor diverse sectoren? Eind november vorig jaar is een platform door VNO-NCW en Defensie opgericht. Ook brancheorganisaties en regionale opleidingscentra zijn daarbij betrokken. Als wij het in dit kader hebben over employability, zijn er dan contracten in voorbereiding met bedrijven waar militairen na hun tijd bij de krijgsmacht kunnen doorstromen? In Amerika schijnt deze manier van werken zeer succesvol te zijn.
Het opleidingsniveau wordt in 2004 teruggebracht naar 10%. De staatssecretaris heeft zich dit tot doel gesteld. Hoe haalbaar is dit eigenlijk, gelet op de resultaten van de eerste helft van dit jaar? Bij de marine gaat het de goede kant op. Er is een behoorlijke teruggang van 16% naar 9%. Maar bij de landmacht is de ontwikkeling dramatisch. Een verhoging van 27% naar 36%. Waar ligt dit aan? Alle hulde aan Mieke Sterk voor de maatregelen met betrekking tot een maand verlenging van de algemeen militaire opleiding, maar of dit nu echt de oplossing zal bieden, waag ik te betwijfelen. Aan de cijfers van het ziekteverzuim valt op dat het ziekteverzuim bij vrouwen zoveel hoger is dan bij mannen; bij het militair personeel van de landmacht zelfs 5%. Ook is het ziekteverzuim bij het burgerpersoneel veel hoger dan bij het militair personeel. Heeft de staatssecretaris hier een verklaring voor? Waarom kan de Kamer niet geïnformeerd worden over werkdruk en belevingsonderzoeken, arbeidssatisfactie en intern personeelsonderzoek? Vanwaar die angst voor onjuiste beeldvorming? Alsof wij de cijfers niet goed kunnen interpreteren. Mijn fractie wordt overigens uiteraard alleen maar nieuwsgieriger naar die achtergrond.
Over de werving van personeel en de daadwerkelijke indiensttreding bestaat discussie. De staatssecretaris verwijst naar de brief van 16 oktober. Die geeft wat dat betreft de ambitie van de krijgsmacht weer. De wervingsresultaten van 2000, zowel absoluut en procentueel, zijn lager dan in voorgaande jaren, terwijl de behoefte veel groter is. Wij vinden dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling. Dat vindt de staatssecretaris ook. Vooral het voortzettingsvermogen bij vredebewarende operaties is problematisch. Het ambitieniveau staat wel onder druk. Wij hechten aan de belofte dat de staatssecretaris de frequentie van informatievoorziening zal verbeteren. Wij zouden graag de gevraagde informatie willen krijgen; de heer Van Bommel heeft er net ook aan gerefereerd. Geen koudwatervrees voor ons, alstublieft!
Volgens de staatssecretaris is het omlaag brengen van het rangniveau met 15% een financieel-technische exercitie. Ik lees dat in een antwoord op de vragen. Wat wordt daarmee bedoeld? In een ander antwoord schrijft hij dat er plannen zijn om vanaf 2001 gemiddeld per jaar 3% van het personeelsbestand met één rang te verlagen. Hoezo een financieel-technische exercitie?
Een ander belangrijk punt is dat Nederland dit jaar het optioneel protocol met 17 jaar als rekruteringsgrens bij het Verdrag voor de rechten van het kind ondertekent. Wanneer is het onderzoek naar de haalbaarheid van een eventuele uitvoering van de motie-Harrewijn afgerond? Dit is de motie die aansluit op de motie-Zijlstra/Van 't Riet die al eerder is ingediend met dezelfde intentie. Mijn boodschap is om daar vaart achter te zetten. D66 onderzoekt op dit moment de wettelijke grondslag voor rekrutering en heeft, afhankelijk van de ontwikkelingen op dit punt, het voornemen tot het indienen van een initiatiefwetsvoorstel, indien dat nodig is.
Er wordt beknibbeld op de oefeningen van de Koninklijke marine om budgettaire problemen op te vangen, zoals BTW-navorderingen, de hoge koers van de dollar, het pond en de Antilliaanse gulden en de hoge brandstofprijzen.
De heer Van den Doel (VVD):
Voorzitter! Ik heb een vraag over het wetsvoorstel waar mevrouw Van 't Riet zojuist over sprak. Ik begrijp dat niet. Nederland doet niets anders dan zich aansluiten bij een internationaal verdrag. Daarin wordt een bepaalde leeftijd afgesproken. Als wij ons aansluiten bij het verdrag, waarin blijkbaar een leeftijd is afgesproken die haar niet bevalt, zie ik niet in waarom Nederland dan in feite een hogere maatstaf zou moeten aanleggen. Dat verdrag is niet primair ontworpen omdat de situatie in Nederland zo slecht is, maar het gaat om al die landen in Afrika waar kinderen van 12 en 13 jaar in conflicten worden ingezet. Ik begrijp echt niet wat zij nu wil met een wet die Nederland verplicht om in afwijking van een internationaal verdrag een hogere maatstaf aan te leggen.
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Het lijkt wel of u de discussie die wij vele malen over dit onderwerp hebben gevoerd niet hebt gevolgd. Daarin zijn alle argumenten gewisseld waarom wij dat willen. Een meerderheid van de Kamer heeft daarom die moties ondersteund. Het gaat om de rekruteringsgrens van 18 jaar in plaats van 17 jaar. Voor het tussenliggende jaar, bijvoorbeeld bij schoolverlaten, zijn oplossingen mogelijk. Ook dat is uitgewisseld. Ik wil nu niet opnieuw een hele discussie starten over het onderwerp kindsoldaten, zoals bij de Defensienota en bij de begroting.
De heer Van den Doel (VVD):
U brengt het zelf naar voren. U heeft blijkbaar een wet nodig om de regering te dwingen af te wijken van het internationale verdrag en een eigen leeftijdsgrens te hanteren.
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Misschien is het niet nodig als uit onderzoek blijkt dat de staatssecretaris die kant uitgaat, maar ik vermoed dat het anders zal uitpakken. Ik ben dan ook zelf bezig met voorbereidingen daartoe. Wij willen het regelen als voorbeeldfunctie tegenover al die landen die er op een verkeerde manier mee omgaan. Wij vinden 18 jaar een goede grens voor rekrutering en niet 17 jaar, zoals op dit moment in het optioneel verdrag staat.
De heer Van den Doel (VVD):
Dus van de 185 lidstaten van de Verenigde Naties gaan er 184 akkoord met de leeftijd van 17 jaar. Nederland komt als enige met een eigen wetje, alleen bestemd voor Nederland, wat natuurlijk geen enkel effect heeft op de landen die het betreft. Wij zijn dus een beetje aan het navelstaren voor onszelf.
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Zoals u weet, hanteren vele andere landen ook de grens van 18 jaar, maar zonder wettelijke grondslag. Wij willen dat wel regelen.
De heer Van den Doel (VVD):
U bereikt daar toch niets mee in internationaal verband? Er verandert toch helemaal niets?
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Wij vinden dat wij er wel wat mee bereiken. Dat heeft alles te maken met een bepaalde morele kijk op defensie, het moment waarop iemand wel of niet in dienst treedt en daadwerkelijk het contract tekent, et cetera. Dat heeft, zo hoop ik, wel degelijk ook effect op andere landen die er verkeerd mee omgaan.
De heer Van den Doel (VVD):
Ik wacht af waarmee D66 straks komt.
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Dat is goed.
Er wordt beknibbeld op de oefeningen bij de Koninklijke marine om budgettaire problemen op te vangen; ik heb ze genoemd. Dit betekent een afname van het aantal vaardagen, vlieguren en manoefendagen. Dit uit zich in een verminderde deelneming aan diverse oefeningen. De fractie van D66 vindt dit geen goede invulling van de budgettaire problemen. Geoefendheid is toch de core business van de marine. Kan het niet op een andere manier worden opgelost? Betekent dit dat er 150 mln. wordt bezuinigd op de geoefendheid komend jaar? Die berekening kan ik op dit moment maken. Bovendien heb ik gelezen dat de ACOM op dezelfde manier reageert: bepaalt het budget de geoefendheid van het personeel en welk effect heeft dat op de veiligheid?
Ook de luchtmacht heeft te kampen met de hoge brandstofprijzen.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Voorzitter! Ik ben langzamerhand een beetje benieuwd. Ik hoor keer op keer verschillende woordvoerders over de marine en de geoefendheid. Mevrouw Van 't Riet noemt ook nog de luchtmacht. Alle krijgsmachtdelen hebben te maken met een aantal factoren, zoals de brandstofprijzen en de dollarkoers. De marine heeft extra pech met die 58 mln. BTW, maar dat is eenmalig; dat hoop ik tenminste. Moeten wij het beleid en de budgetten daarop bijstellen, terwijl de dollarkoers en de olieprijzen ook afhankelijk zijn van de conjunctuur? Is het niet verstandig dat het met enige flexibiliteit binnen de krijgsmachtdelen wordt opgelost? Ik bedoel...
De voorzitter:
Wat u bedoelt, hoor ik graag in uw termijn.
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Ik ben met die vraag bezig, maar ik zal die ook gelijk doorspelen naar het kabinet. Ik vind het ook geen goede lijn. Misschien hoort er een post onvoorzien te zijn voor dergelijke zaken, die je toch een beetje ziet aankomen, bijvoorbeeld voor het komende jaar.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Dus u pleit in dit verband niet voor een verhoging van het budget, zoals de fractie van de VVD deed?
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Voor Defensie?
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Voor de marine.
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Neen, dat doe ik niet. Dat hoort u mij niet doen.
De heer Harrewijn (GroenLinks):
Dat is duidelijk.
Mevrouw Van 't Riet (D66):
Ik vind wel dat het op een andere manier moet, maar vooralsnog binnen de eigen sector.
Ook de luchtmacht heeft problemen en denkt daarvoor een oplossing te vinden in het stoppen van het onderhoud op een aantal banen op militaire luchthavens. Hoe gaat het verder met de exploitatie van deze luchthavens? Ligt hier geen kans om te kijken naar de efficiëntie van militaire luchthavens en naar het civiel medegebruik? Ik denk dan aan het laten meebetalen aan de kosten van de verkeersleiding, die altijd tot de militaire kostenposten worden gerekend. Van civiele kant wordt hieraan niet bijgedragen, terwijl het behoorlijke bedragen per jaar betreft.
De heer Stellingwerf (RPF/GPV):
Voorzitter! "Hoe sterk moet het leger zijn? Het is uit de aard der zaak zo, hoe sterker hoe beter, maar de geldmiddelen van het land noodzaken dat wij ons daarin beperken. Zoals het leger thans is, is het toereikend om het land te verdedigen. Het komt ook minder op de getalssterkte aan, als wel op het gehalte van het leger, op de bekwaamheid van de aanvoerders en op de geest."
Dit citaat is afkomstig van de liberale afgevaardigde Knoop tijdens de behandeling van de begroting van Defensie in 1869. Het geeft aan dat parlementsleden ook toen al hebben geworsteld met het spanningsveld tussen enerzijds het budgettaire kader en anderzijds de wenselijke defensieprioriteiten. Er is dus niet veel veranderd.
Tijdens de behandeling van de Defensienota gaf de huidige minister van Defensie dat spanningsveld nog eens aan: "Ik vind dat de lijn die wij volgen nog niet zo slecht is, zonder dat ik voortdurend roep dat er geld bij moet. (...) De afgelopen tien jaar hebben wij wel geleerd dat niemand er wijzer van wordt als bewindslieden over elkaar heen buitelen door iedere dag in de krant nog hogere eisen te stellen".
Ondanks die terughoudende opstelling van deze minister is nu sprake van een omslag. De minister van Defensie gaat na jarenlang bezuinigen meer uitgeven. Voor onze fracties is deze beleidswijziging een positief antwoord op ons pleidooi dat wij zowel tijdens de vorige begroting als bij de behandeling van de Defensienota hebben gevoerd, namelijk dat de grenzen aan de krimp wel zijn bereikt. De verhoging van het budget is mooi, maar het beeld dat er 200 mln. nieuw geld beschikbaar is, moet enigszins worden genuanceerd. De helft van het bedrag is namelijk reeds bij de behandeling van de Defensienota beschikbaar gesteld. Daarnaast is er 50 mln. op de grond van de motie-Dijkstal en 20 mln. uit de Voorjaarsnota 2000. Blijft over 30 mln. aan echt nieuw geld in de defensiebegroting 2001. Met het extra budget zal de zoektocht naar meer personeel en een versterking van de Europese defensie-identiteit de komende jaren invulling moeten worden gegeven.
Ik begin met het personeelsbeleid. Met het nijpende personeelstekort hebben wij direct vijand nummer één van ons defensieapparaat bij de kop. Zeker in die situatie moet er alles aan worden gedaan om een vertrouwenwekkend personeelsbeleid te voeren. De eerste opgave daarbij is om aanwezig personeel in ieder geval vast te houden. In de open brief van de VBM-NOV op dit punt lezen wij: "(...) er wordt volstrekt onvoldoende geïnvesteerd in het beste wervingsinstrument dat denkbaar is, een tevreden defensiemedewerker die trots is op zijn beroep en bedrijf (...) Er is geen sprake van een bijdrage aan het behoud van het personeel." Dat liegt er niet om.
De cijfers en het feit dat de CAO-onderhandelingen afgelopen week zijn vastgelopen, laten zien dat de problemen nog levensgroot zijn. Ik kan het mij niet voorstellen dat dit komt omdat veel militairen geen goed zicht hebben op wat het CAO-voorstel precies inhoudt, zoals de staatssecretaris het volgens een ANP-bericht zou hebben gezegd. Iedereen onderschrijft natuurlijk de opmerking in de begroting dat wij voor defensie moeten kunnen beschikken over voldoende en goed gemotiveerd defensiepersoneel. De keiharde inzet moet zijn het keren van de uitstroom van personeel. Alleen dan kunnen de vullingspercentages van de verschillende krijgsmachtonderdelen weer op een aanvaardbaar peil worden gebracht. De bewindslieden stellen dat wij hier vooral te maken hebben met arbeidsmarkt- en conjunctuurproblemen. Maar hebben wij toch ook niet gewoon te maken met de tijdgeest? Het leger is uit en je let in de eerste plaats op je individuele belang.
Ook een onderzoek dat onlangs onder het marinepersoneel werd gehouden, onderstreept de noodzaak tot maximale inzet op dit terrein. Als slechts 14% van het marinepersoneel vindt dat de marine zorgvuldig met haar personeel omgaat en 60% de combinatie baan-gezin lastig vindt en onvoldoende carrièremogelijkheden bij de marine ziet, dan is dat dramatisch te noemen. De kritiek van belangenorganisaties als de VBM-NOV mag dan ook niet lichtvaardig aan de kant worden geschoven. Wat allereerst nodig is, is dat er binnen het defensieapparaat rust ontstaat, waardoor men daadwerkelijk aan de uitbouw van taken toekomt. Reorganisatie op reorganisatie vormt daarvoor niet het geschikte klimaat. Zie ik het juist dat bij een nog verdere daling van de bezettingsgraden bij de verschillende onderdelen bepaalde taken gewoon niet meer zullen kunnen worden verricht en dat op bepaalde momenten gewoon nee verkocht moet gaan worden, bijvoorbeeld op het punt van het aantal uitzendingen? Moeten wij, gezien de huidige personele problemen, niet serieus overwegen de huidige dienstperiode van BBT'ers te gaan verlengen?
Bij de behandeling van de Defensienota hebben wij aangegeven de verhoging van het leeftijdsontslag in principe acceptabel te vinden. Maar hoe wij het ook wenden of keren, het blijft een noodmaatregel. Het probleem van de lage instroom en de te hoge uitstroom wordt er voorlopig alleen maar een paar jaar mee naar voren geschoven. Met betrekking tot de werving moet onder andere gekeken worden naar de procedure. Deze duurt te lang, met als gevolg dat men kiest voor een baan waar men eerder uitsluitsel krijgt. De ontwerpdefensiebegroting geeft aan dat er zo'n 200 mln. wordt geïnvesteerd om verbeteringen aan te brengen in het personeelsbeleid. Deze middelen zijn echter niet goed terug te vinden in de begroting zelf. Hoe kan dit? En waar ligt de prioriteit bij de inzet van de extra middelen voor het personeelsbeleid? Verder is het de vraag hoe groot de structurele voorziening uit de Defensienota is. De Defensienota zelf noemt een bedrag van 150 mln., maar de ontwerpbegroting spreekt over 100 mln. Hoe is dit verschil te verklaren?
In het kader van de versterking van een Europese defensie-identiteit voor het jaar 2000 wordt door de regering een bedrag van 200 mln. ter beschikking gesteld. Het lijkt erop dat de besluiten van de top van Helsinki inzake de versterking van de identiteit vooralsnog een beperkte reikwijdte hebben. Ook wij keren ons niet tegen een dergelijke versterking. Het gaat immers niet om een autonome interventiemacht of een staand Europees leger, maar om nationale bijdragen om modules die de nationale regeringen kunnen inzetten dan wel terugtrekken. In de motie-Van Middelkoop wordt ervoor gepleit geen steun te geven aan een zelfstandige militaire capaciteit. Uiteraard zijn wij het daar nog steeds mee eens.
De minister van Defensie stelde bij de begrotingsbehandeling van vorig jaar dat, als er sprake zou zijn van een Nederlandse bijdrage in een Europees leger, er een tekort zou ontstaan aan grote transportvliegtuigen. De minister heeft er voor het jaar 2000 200 mln. bij gekregen voor de Nederlandse bijdrage aan een Europese defensiemacht. De vraag is of deze 200 mln. structureel is. Verder begrijp ik dat deze 200 mln. in een EVDB-fonds wordt gestort. Dit roept bij ons een aantal vragen op. Welke projecten worden gefinancierd uit dit fonds? Wordt de Nederlandse bijdrage aan de uitbreiding van de Duitse strategisch-luchttransportcapaciteit ook uit dit EVDB-fonds gefinancierd? Kan een overzicht worden gegeven hoeveel andere landen financieel bijdragen?
Over het onderwerp taakspecialisatie is in het verleden veel gesproken. Zo kwam in 1972 de commissie-Van Rijckevorsel al met het rapport "De toekomst van de Nederlandse defensie", waarin zij vergaande voorstellen heeft gedaan over een geïntegreerde NAVO-luchtmacht. En vorig jaar werd nog door de PvdA het vrij vergaande voorstel gedaan om de hele de onderzeedienst op te heffen. Onze fracties zijn niet tegen het uitgangspunt een zekere vorm van taakspecialisatie te accepteren. De vraag is alleen in welke vorm deze specialisatie wordt gegoten. Wij delen het standpunt van de minister dat als de modulebenadering werkt, meer landen dan tot nu toe bereid zijn de concrete mogelijkheden tot taakspecialisatie te onderzoeken.
De heer Zijlstra (PvdA):
Voor de geschiedschrijving wil ik even opmerken dat wij niet hebben gepleit voor de opheffing van de onderzeedienst, maar van de MLD.
De heer Stellingwerf (RPF/GPV):
Daar heeft u gelijk in. Dat is een fout onzerzijds. Het was echter wel een vergaand voorstel en daar ging het mij om.
Voorzitter! Wij waarderen het dat de minister in het kader van de ontwikkeling van de Europese defensie-identiteit twee initiatieven heeft ontplooid. Wat is nu zijn visie over taakspecialisatie, waarbij elke lidstaat een extra capaciteit heeft in het kader van de Petersbergtaken?
In de Defensiekrant van 5 oktober lazen we een verslag van de oefening "artful issue 2000", waarbij de luchtmobiele brigade en de tactische helikoptergroep nauw met elkaar samenwerkten. Vanuit diverse kanten is de wens geuit te komen tot een helikoptereenheid die in staat is om speciale operaties tijdens internationale crisisbeheersing uit te voeren en te ondersteunen. Deze eenheid zou over speciale heli's en daartoe getrainde bemanningen kunnen beschikken. Ik noem in dit verband het artikel van luitenant-kolonel Van Wiggen in een van de laatst uitgekomen nummers van de Militaire Spectator. Volgens de Defensienota worden in 2003 de verouderde Alouette-3-heli's en de Bölkow BO-105 vervangen door zo'n 15 nieuwe helikopters. Het opnemen van de behoefte van een speciale helikoptereenheid zou zonder veel wijzigingen in de behoeftestelling van het LUH-project opgenomen kunnen worden. Dit soort heli's zouden bijvoorbeeld in de toekomst goed kunnen worden ingezet bij vredesoperaties in plaats van gevechtsheli's als de Apaches. Welke mogelijkheden ziet de minister op dit punt?
De minister van VROM heeft recent gemeld dat in het concept van de vijfde nota is opgenomen dat het vliegveld Valkenburg zal worden gesloten. Wij hebben vorig jaar reeds duidelijk gemaakt dat wij ons kunnen voorstellen dat de taken van Valkenburg elders worden uitgevoerd. Wij missen na de behandeling van de Defensienota de inbreng van de bewindslieden in deze discussie.
Er is een motie over biologische wapens ingediend. Beide bewindslieden zijn inmiddels een bepaalde procedure overeengekomen. Ik wijs erop dat men zich in de VS grote zorgen maakt over deze problematiek. Hoe denkt met name de staatssecretaris op dit punt in de toekomst te opereren?
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Het debat zal morgen worden voortgezet.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20002001-1151-1172.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.