Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (30644).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik zal graag ingaan op de bijdragen vanuit de Kamer over dit wetsvoorstel. Ik wil uw Kamer allereerst bedanken voor de steun die is uitgesproken aan het uitgangspunt om jeugdigen met zeer ernstige gedragsproblemen te behandelen in de jeugdzorg en niet samen te plaatsen in een justitiële jeugdinrichting met jeugdigen die aangehouden of veroordeeld zijn voor een strafbaar feit. Mijn collega Hirsch Ballin en ikzelf zijn daar zeer verheugd over.

Door gesloten jeugdzorg te creëren, wordt aan de reeds bestaande jeugdzorg een vorm toegevoegd, waardoor een compleet aanbod van alle vormen van zorg ontstaat, van ambulante hulpverlening tot gesloten residentiële zorg, met als doel dat alle jeugdigen met hun problemen binnen de jeugdzorg geholpen kunnen worden.

Uw Kamer heeft aangegeven veel waarde te hechten aan waarborgen die het wetsvoorstel biedt aan individuele jeugdigen. Ik wil dat van harte onderschrijven en ik wil ook graag grondig ingaan op de vragen die door verschillende fracties zijn gesteld over de toepassing van beperkende maatregelen in het algemeen, en specifiek de dwangbehandeling. Daarna zal ik ingaan op de verdere vragen die door de woordvoerders van verschillende fracties zijn gesteld.

Ik begin dus met de beperkende maatregelen en de toepassing van dwang en met name van dwangbehandelingen. Eigenlijk alle fracties hebben vragen gesteld over de toepassing van dwang. Die vragen spitsen zich toe op wie er tot de toepassing van dwang mag beslissen en dan in het bijzonder op de toepassing van een medische behandeling onder dwang. Ik vind het van belang om nog eens op een rij te zetten hoe het zit met de mogelijkheden van dwang tijdens een gesloten verblijf, en de waarborgen dat niet zomaar tot dwang kan worden overgegaan door een willekeurige hulpverlener.

Allereerst is er de bepaling dat van dwang alleen sprake kan zijn als de mogelijkheid daartoe is opgenomen in het individuele hulpverleningsplan. Dat plan is voor iedere jeugdige toegespitst op zijn zorgbehoefte en omvat alle hulp die de jeugdige, gezien zijn problematiek, nodig heeft. In het hulpverleningsplan zal moeten worden aangegeven welke maatregelen toegepast kunnen worden. Met de opneming van beperkende maatregelen in het hulpverleningsplan van een jeugdige moet een gedragswetenschapper instemmen. Dat biedt al de nodige waarborgen tegen onterechte en onjuiste dwang.

Een andere vraag is die naar de daadwerkelijke toepassing van de in het hulpverleningsplan, dus met toestemming van een gedragswetenschapper, opgenomen maatregelen in de situaties die zijn beschreven in het hulpverleningsplan, dus de toepassing van die maatregelen. De instellingen die gesloten jeugdzorg aanbieden, moeten een regeling vaststellen waarin wordt opgenomen wie een beslissing tot toepassing van een maatregel mag nemen en welke procedure daarvoor geldt.

Uitgangspunt daarbij is uiteraard dat het moet gaan om personeelsleden of functionarissen die bekwaam zijn om deze beslissing te kunnen nemen. Dat volgt rechtstreeks uit de eis dat verantwoorde zorg moet worden geboden. Die norm houdt niet alleen in dat bekwame personen moeten worden aangewezen, maar ook dat er goede procedures worden gehanteerd. Gedacht kan worden aan het verplicht raadplegen van een specifieke deskundige.

De inspectie zal bij de toetsing van de gesloten jeugdzorg bekijken of een instelling een dergelijke regeling heeft vastgesteld en of de inhoud van die regeling zodanig is dat uitvoering wordt gegeven aan het begrip verantwoorde zorg. Omdat ik het van groot belang vind dat de toepassing van maatregelen voldoet aan de wettelijke eisen en aan de daarnaast geldende eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en effectiviteit, heb ik mede ter uitvoering van de motie-Çörüz uit de Tweede Kamer, die tijdens de behandeling daar van dit wetsvoorstel is aangenomen, de inspectie verzocht, het waarborgen van de rechtspositie van de jeugdigen in de gesloten jeugdzorg nadrukkelijk te onderzoeken. Alle gesloten jeugdzorgaanbieders zullen binnen een jaar na hun start bezocht worden door de inspectie en op dit punt worden getoetst.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Ik neem aan dat dit achteraf gebeurt, naar aanleiding van een jaarlijkse inspectie of iets anders? Op welk moment gaat de inspectie kijken naar de reglementen?

Minister Rouvoet:

Zoals bekend, beginnen we op 1 januari met de gesloten jeugdzorg op grond van dit wetsvoorstel; het is althans mijn vurige hoop dat we daarin slagen en dat dan de eerste tranche van start kan gaan. Binnen het eerste jaar zal de inspectie alle instellingen voor gesloten jeugdzorg, dus zowel de overkomende justitiële jeugdinrichtingen als de nieuwe capaciteiten en zorgvormen, langsgaan om te bekijken of de regeling voldoet aan de gestelde eisen. Dit gebeurt dus niet per se naar aanleiding van incidenten. Ik wil op dit punt de nodige waarborgen en het is van belang dat de inspectie erop toeziet, zeker in dit eerste jaar, dat verantwoorde zorg ook in dit opzicht een verantwoorde invulling krijgt.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Is er iets vastgelegd over het toetsingskader? De artikelen 24 en 25 in de Wet op de jeugdzorg vind ik wat vaag. Is daarover nagedacht, is er iets over vastgelegd?

Minister Rouvoet:

Op het begrip "verantwoorde zorg" kom ik straks terug. Bij de aanpassing van de Wet op de jeugdzorg krijgen dergelijke begrippen een nadere invulling. Het is dus allemaal in ontwikkeling. De inspectie zal het eerste jaar moeten benutten om te bezien of alle betrokkenen hierbij op het goede spoor zitten. Dit is een vaste term in het kader van het systeem van de Wet op de jeugdzorg en ook in de gesloten instellingen zal het begrip een adequate invulling moeten krijgen.

Ik vervolg mijn uiteenzetting over de dwangbehandeling. De regeling van deze dwangbehandeling, een geneeskundige behandeling, is ontleend aan de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Daarin staat dat de geneeskundige behandeling mag worden verricht als de arts dat nodig vindt ter afwending van gevaar voor de gezondheid, de veiligheid van de jeugdige of van anderen. Deze wet bepaalt ook dat de behandeling moet worden verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige. Die eisen zijn uitgewerkt in een AMvB. Het onderhavige wetsvoorstel stelt die eisen niet expliciet, omdat de Wet BIG al regelt wie bevoegd is tot het uitvoeren van handelingen op het gebied van de geneeskunde. Die wet stelt bovendien aan iedere beroepsbeoefenaar de eis dat hij verantwoorde zorg biedt; een verantwoorde uitvoering van medische handelingen is daarmee in de relatie tot de beroepsbeoefenaren onzes inziens voldoende gewaarborgd. Ook de aanbieder van gesloten jeugdzorg moet verantwoorde zorg bieden. Wat dit inhoudt, is niet uitgeschreven in een wet of lagere regeling.

Laat ik een voorbeeld geven. Bij een psychiatrische behandeling is het niet ondenkbaar dat een huisarts Ritalin voorschrijft. Bij een meer ingrijpende behandeling, bijvoorbeeld de toediening van antipsychotica, lijkt geen sprake van verantwoorde zorg als dit niet door een psychiater gebeurt. Zonder dat het expliciet is voorgeschreven, geldt die eis dus wel degelijk, door het in de Wet op de jeugdzorg gangbare systeem, met de onderliggende wetgeving van de Wet BIG en de WGBO-vereisten, als gevolg van de norm dat verantwoorde zorg moet worden geboden. Het regime van de Beginselenwet komt langs die weg, het begrip "verantwoorde zorg" en het toezicht daarop, impliciet via de inspectie in de gesloten jeugdzorg tot uiting.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Begrijp ik u goed dat de Wet BIG toestemming geeft tot dwangbehandeling?

Minister Rouvoet:

Daar moet ik nog even over nadenken, daar kom ik graag later op terug.

De waarborgen met betrekking tot de aangeboden zorg in de gesloten jeugdzorg zijn onzes inziens dus voldoende gewaarborgd via dit systeem. Navraag bij de Inspectie jeugdzorg laat zien dat de norm verantwoorde zorg in de gesloten jeugdzorg als volgt is uitgewerkt. Zodra een vermoeden bestaat van psychiatrische problemen, moet een psychiater worden ingeschakeld voor diagnostiek en eventuele medicatie. Voor het toedienen daarvan zijn standaardprocedures ontwikkeld, die net als in de justitiële jeugdinrichtingen moeten worden gevolgd. Bij dwangbehandeling en dwangmedicatie moet er echt een psychiater aan te pas komen. Daarom zijn er nogal wat initiatieven in de gesloten jeugdzorg in nauwe samenwerking met kinder- en jeugdpsychiatrische voorzieningen. De Inspectie jeugdzorg is daarnaast in gesprek met de sector over de verdere invulling van de open norm van verantwoorde zorg. De inspectie neemt het initiatief voor een bijeenkomst met alle betrokken partijen om werkafspraken te maken voor de invulling van de norm verantwoorde zorg en het ontwikkelen van een toetsingskader voor de gesloten jeugdzorg. Het is de inzet om vóór 1 september het toetsingskader gereed te hebben. Voor de psychiatrische kant doet de Inspectie jeugdzorg dit samen met de Inspectie gezondheidszorg.

In het wetsvoorstel tot harmonisatie van de rechtsposities van jeugdigen met ernstige gedragsproblemen in de jeugdzorg, de jeugd-ggz en de jeugd-lvg, dat momenteel wordt voorbereid, is dwangbehandeling nadrukkelijk aan de orde. Op dit moment wordt druk overlegd met deskundigen uit de verschillende sectoren. Er wordt geïnventariseerd wat op dit punt nodig en mogelijk is in de diverse sectoren en wat de randvoorwaarden moeten zijn.

Ik ga graag nog even expliciet in op de voorbeelden van dwang die mevrouw Quik noemde. Haar voorbeeld van een langdurige afzondering als reactie op een weigering om af te wassen, houd ik voor ondenkbaar. Allereerst kan een maatregel alleen worden toegepast op grond van het criterium dat voor de toepassing van die maatregel in het wetsvoorstel is opgenomen. Zo kan afzondering alleen maar als dat nodig is om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt aan de noodzakelijke zorg, of voor de veiligheid van de jeugdige of anderen. De jeugdige en de ouders die het gezag over hem hebben, kunnen de toepassing van de maatregel laten toetsen door het indienen van een klacht. Zij kunnen daarbij de hulp inroepen van de vertrouwenspersoon, die ook in de gesloten jeugdzorg beschikbaar moet zijn. Beroep is mogelijk bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. En volledigheidshalve merk ik nog op dat in de Wet op de jeugdzorg de klachtencommissies de rol vervullen die de commissies van toezicht in het kader van de Beginselenwet hebben.

Mevrouw Duthler heeft nog gevraagd wat mij voor ogen staat bij intersectorale samenwerking in de gesloten jeugdzorg en welke instrumenten mij daarbij ter beschikking staan. Gelet op de problematiek van jeugdigen die in de gesloten jeugdzorg behandeld zullen worden, zal er zelden alleen jeugdhulpverlening geboden behoeven te worden. Deze problematiek kenmerkt zich door de meervoudigheid ervan; niet zelden zullen jeugdigen in de gesloten jeugdzorg naast opgroei- en opvoedingsproblemen psychische problemen of een lichte verstandelijke handicap hebben. Daarom is het van belang dat de gesloten jeugdzorg intersectorale zorg aanbiedt. Deze kan gestalte krijgen in samenwerkingsafspraken tussen aanbieders van gesloten jeugdzorg en ggz-aanbieders of LVG-zorgaanbieders. De initiatieven die men vooruitlopend op deze wet heeft genomen, worden al gekenmerkt door een dergelijke intersectorale aanpak. Deze kan overigens verschillende vormen hebben. Zo hebben diverse nieuwe zorginitiatieven intensieve samenwerkingsverbanden met een ggz-instelling of een LVG-instelling die ambulante hulp in de gesloten jeugdzorg aanbieden. In Amsterdam hebben jeugdzorgaanbieder Spirit en ggz-aanbieder De Bascule hun samenwerking vormgegeven door middel van zowel jeugdzorgbedden als ggz-bedden in het initiatief voor gesloten jeugdzorg De Koppeling. Ook in het streefbeeld dat de aanbieders van jeugdzorg ontwikkelen, is intersectorale samenwerking een belangrijk aandachtspunt.

De instrumenten die mij hierbij ter beschikking staan, vloeien voort uit mijn rechtstreekse verantwoordelijkheid en mijn rechtstreekse financieringsrelatie met de aanbieders van gesloten jeugdzorg. Uiteraard geldt dit voor de overgangsperiode tot 2013 die in het wetsvoorstel voorzien is. Bij de ontwikkeling van de gesloten jeugdzorg zal intersectorale samenwerking voor mij een belangrijk punt zijn. Ik zal dit dan ook bij nieuwe initiatieven nadrukkelijk onder de aandacht van de betrokkenen brengen.

Mevrouw Duthler heeft ook gevraagd of er geen integrale Wet jeugdzorg zou moeten worden gemaakt, in plaats van afzonderlijke wetten zoals de BJJ en de Wet BOPZ. Een van de redenen om de Wet op de jeugdzorg te wijzigen om gesloten jeugdzorg mogelijk te maken is de wens om jeugdigen die vanwege hun problemen geslotenheid nodig hebben, juist onder een ander regime te brengen dan dat van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Daarom heeft het niet mijn voorkeur om deze wetten in één wet onder te brengen. Hierbij komt dat de Wet BOPZ, die mevrouw Duthler in dit verband ook noemde, natuurlijk niet alleen voor jeugdigen, maar ook voor volwassenen geldt. Met een knip zouden wij dan ook niet verder komen in de richting van één wettelijk regime, omdat wij dan een nieuwe knip nodig zouden maken. Overigens zou ik los van de rechtspositie graag met de Kamer van gedachten wisselen over verdere harmonisatie van wetgeving in dit verband. Ik zou mij kunnen voorstellen dat in het debat in januari het voorkomen en misschien ook het terugdringen van versnippering een belangrijk onderwerp zal zijn.

Mevrouw Linthorst en de heer Kuiper hebben vragen gesteld over de leeftijdsgrens van 16 jaar voor het zelfstandig kunnen nemen van beslissingen. Een van de uitgangspunten bij de Wet op de jeugdzorg is dat de jeugdige meer centraal staat. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de regeling aangaande de leeftijdsgrenzen voor instemming met het hulpverleningsplan. Door jeugdigen die ouder zijn dan 16 jaar, te laten instemmen met het hulpverleningsplan geef je hun een stem bij het bepalen van de hulp die aan hen verleend wordt. Uiteraard kunnen er omstandigheden zijn waarin de zorgaanbieder beslist dat een jeugdige niet in staat kan worden geacht tot een redelijke afweging van zijn belangen en kan er afgeweken worden van het uitgangspunt van instemming van de jeugdige. Deze uitzonderingen wegen voor mij niet zo zwaar dat ik de algemene regel zou willen aanpassen. Het versterken van de inbreng van de jeugdigen die zelfstandig beslissingen kunnen nemen, acht ik van groot belang in het kader van de Wet op de jeugdzorg in het algemeen. Het kunnen doorbreken van de regel van instemming biedt mijns inziens voldoende mogelijkheden om jeugdigen te behoeden voor het nemen van beslissingen die niet in hun belang zijn. Als het hulpverleningsplan in overeenstemming met de jeugdige wordt opgesteld, is er ook meer kans op draagvlak bij hem voor de hulpverlening aan hem zelf. Ik zie dit niet als de weg van het conflict, maar juist als de weg van betrokkenheid. Hier hecht ik veel waarde aan bij de hulpverlening.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Misschien kan de minister mij nog even uitleggen hoe de beslissingsbevoegdheid van een 16-jarige zich verhoudt tot het ontbreken daarvan bij jongeren die niet onder de jeugdzorg vallen, voor wie de ouders gewoon verantwoordelijk zijn tot die jongeren 18 jaar oud zijn. Waarom zijn kwetsbare jongeren die niet kunnen overzien wat de gevolgen van hun gedragingen zijn – dat is vaak de reden waarom zij bij de jeugdzorg belanden – zelf verantwoordelijk in plaats van hun ouders? In mijn beleving wringt dit.

Minister Rouvoet:

Dat kan ik me wel voorstellen, maar ik denk dat het wel goed is om te beseffen dat het bij jongeren die niet onder de jeugdzorg vallen, altijd gaat om meer algemene vragen rondom handelingsbekwaamheid. Zodra het gaat om specifiek aan gezondheid en behandeling gekoppelde vraagstukken, kennen wij eigenlijk maar één vergelijkbare wet, namelijk de WGBO. Ook daarin wordt als grens 16 jaar aangehouden. Dit is ons ankerpunt geweest voor de stelling dat het ook in de gesloten jeugdzorg zou kunnen, maar ik denk dat het in belangrijke mate tegemoetkomt aan het punt van mevrouw Linthorst dat wij ons goed realiseren dat in de gesloten jeugdzorg de zorgaanbieder van mening kan zijn dat de jeugdige niet in staat is tot een redelijke afweging van zijn belangen, waarbij meteen het instemmingsvereiste kan worden doorbroken en vervangen kan worden door instemming van de ouders.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Volgens mij is er toch een verschil tussen een geneeskundige behandeling en instemming met een behandeling die gerelateerd is aan gedragsproblemen. Bij gedragsproblemen gaat het om regulering van het gedrag, wat juist een onderdeel van het probleem is.

Minister Rouvoet:

Ik denk dat wij het daarover niet oneens zijn, maar mijn stelling is dat het op het moment waarop het hulpverleningsplan wordt opgesteld, juist aan de betrokken gedragswetenschapper is om te bepalen of de jeugdige in staat is om zijn belangen redelijk af te wegen. Deze jongeren kunnen enorm verschillende problemen hebben en de gedragswetenschapper weegt dan bij zijn oordeel af of de gedragsproblemen overheersen of dat er vooral andere aspecten van invloed zijn. Als hij tot het oordeel komt dat de jongere niet in staat geacht kan worden tot die afweging, zal het beginsel worden doorbroken. En bij beperkende maatregelen is instemming van de jeugdige uiteraard niet vereist, want dan gaat het juist om maatregelen die ook tegen zijn zin moeten kunnen worden genomen.

De heer Engels heeft gevraagd of het optrekken van de leeftijdsgrens voor de gesloten jeugdzorg tot 21 jaar niet in strijd is met het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Mevrouw Linthorst heeft gevraagd of terugplaatsing in de gesloten jeugdzorg na het 18de jaar wel mogelijk is.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voordat u een vraag beantwoordt die ik niet gesteld heb, zeg ik nog maar even dat ik gesproken heb over een situatie waarin de ondertoezichtstelling van een kind niet verlengd kan worden omdat volgens de kinderrechters de wettelijke basis daarvoor ontbreekt. Als zo'n kind in de fout gaat en wordt opgepakt, komt het in de gevangenis en kan het ook niet meer terug naar het zorgcircuit. Mijn vraag was of dit probleem met dit wetsvoorstel wordt opgelost.

Minister Rouvoet:

Ik schat in dat mijn antwoord op een andere vraag ziet. Het zal dus niet helemaal toereikend zijn. Ik zal het nog even goed doordenken. Ik kom graag in tweede termijn specifiek daarop terug, want ik wil ook een heel precies antwoord op die vraag kunnen geven.

Ik kom op de eerste vraag van de heer Engels. Wij menen inderdaad dat internationale verdragen de ruimte laten voor een doorlopen van gedwongen zorg op grond van de opvoeding, ook boven de reguliere meerderjarigheidsleeftijd. Dat is in de stukken ook uitgebreid gemotiveerd. Het gaat nadrukkelijk om een voortzetting van de gesloten zorg die niet abrupt behoeft te worden afgebroken op de 18de verjaardag. De legitimatie is dat voor een aantal jeugdigen in de gesloten jeugdzorg de opvoeding dan nog allerminst is afgerond en dat met gerichte programma's nog veel winst te behalen valt, terwijl het afbreken van de zorg maakt dat de tot dat moment geleverde zorg weinig effect zal hebben. De Wet BOPZ biedt slechts in een beperkt aantal gevallen de mogelijkheid tot gedwongen opneming in een psychiatrisch ziekenhuis in aansluiting op de gedwongen jeugdzorg na het bereiken van het 18de jaar. Het gaat immers in lang niet alle gevallen om een persoon met een psychische stoornis die betrokkene gevaar doet veroorzaken, wat het criterium is voor een machtiging op grond van de Wet BOPZ.

Verder heeft de heer Engels gevraagd hoe deze regeling past in de gezagsbepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De toepasselijkheid van de regeling van de gesloten jeugdzorg op 18-plussers verandert niets aan de gezagsbepalingen van het BW. Zo is na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar geen sprake meer van ouderlijk gezag of van ondertoezichtstelling of voogdij. De voorwaarden die in artikel 29b, tweede lid, zijn opgenomen en die verwijzen naar het ouderlijk gezag, de ots en de voogdij kunnen dan niet meer gelden. Dit is niet expliciet in het wetsvoorstel opgenomen. Dat is ook niet nodig, want het is een consequentie van het ongewijzigd laten van de gezagsbepalingen van het BW.

Ik kom even terug op het punt van de terugplaatsing in de gesloten jeugdzorg, omdat ik meen dat daarover ook een vraag gesteld is. Misschien heb ik ten onrechte de naam van mevrouw Linthorst eraan verbonden. Indien bij een jeugdige een machtiging gesloten jeugdzorg gold voor het 18de jaar, is voortgezette gesloten jeugdzorg na het 18de jaar mogelijk. Dat maakt dit wetsvoorstel mogelijk. De mogelijkheid van schorsing van de machtiging maakt het ook na het 18de jaar mogelijk dat een jeugdige die bijvoorbeeld in een trajectmatige aanpak door middel van de schorsing van de machtiging in een open setting verblijft, tijdelijk in de gesloten jeugdzorg terugkeert indien dit noodzakelijk is voor de hulpverlening.

Mevrouw De Vries van de fractie van het CDA heeft gevraagd of er voldoende middelen overkomen van justitie voor de gesloten jeugdzorg. Mevrouw Linthorst heeft nog gevraagd of wij de capaciteit voor de gesloten jeugdzorg nauwlettend in de gaten willen houden. Zij noemde het de vinger aan de pols houden.

Over de financiering van de gesloten jeugdzorg het volgende. Met de minister van Justitie zijn afspraken gemaakt over de overheveling van middelen, behorend bij de overheveling van de JJI's. Het overgehevelde budget per instelling is gebaseerd op een prijs per plaats, de normprijs, en een aantal additionele vergoedingen, bijvoorbeeld voor geestelijke verzorging, bedrijfshulpverlening en een kwaliteitsmedewerker. Dat zijn additionele vergoedingen naast de normprijs waar mevrouw De Vries over sprak. Voor 2008 zullen die overgehevelde middelen op hetzelfde niveau blijven als in 2007, waarmee een genoegzame financiering is gewaarborgd.

In het voorjaar van 2008 heb ik met de staatssecretaris van Justitie die verantwoordelijk is voor de justitiële jeugdinrichtingen nog nader overleg over de financiële aspecten van de overheveling, mede in het kader van de rapporten van de gezamenlijke inspecties inzake de veiligheid van de JJI's. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd, haar hierover in het voorjaar van 2008 te informeren. Die toezegging doe ik nog steeds graag gestand.

Om de transitie naar de gesloten jeugdzorg te ondersteunen, hebben de minister van Justitie en ik aan de vijf per 1 januari overgehevelde justitiële jeugdinrichtingen een incidentele bijdrage beschikbaar gesteld van € 700.000 per instelling. Dat is in totaal een bedrag van 3,5 mln. De kwaliteit van de geboden zorg is voor mij van groot belang. Ik maak mij er ook hard voor om de gesloten jeugdzorg tot een succes te maken. Een passend financieel kader is daarbij uiteraard van belang. Vandaar ook de noodzaak van het zorgvuldige overleg over de transitieplannen en de daaraan verbonden financiële aspecten.

Mevrouw Linthorst heeft gevraagd of ik nauwlettend op de ontwikkeling van de capaciteit van gesloten jeugdzorg wil letten en de Kamer iedere drie maanden wil informeren. Juist om de ontwikkeling van de gesloten jeugdzorg de eerste paar jaar zowel op kwantiteit als kwaliteit op landelijk niveau goed te kunnen sturen, heb ik ervoor gekozen om de gesloten jeugdzorg tot 1 januari 2013, de overgangstermijn, onder mijn rechtstreekse verantwoordelijkheid te houden. Zoals de Kamer bekend is, is er tot 1 januari 2010 een overgangsperiode waarin de gesloten jeugdzorg geleidelijk wordt opgebouwd. In deze overgangsperiode komen er in drie tranches justitiële jeugdinrichtingen over van het ministerie van Justitie naar het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Deze transitie van justitiële jeugdinrichtingen wordt door de minister van Justitie en mij zorgvuldig voorbereid. Daarnaast ontwikkel ik, zoals u bekend is uit de stukken, een nieuw zorgaanbod in de periode tot 1 januari 2010.

De ontwikkeling van de capaciteit voor gesloten jeugdzorg zal de komende jaren aldus onder mijn verantwoordelijkheid vallen en in de voortgangsrapportage jeugdzorg zal ik deze Kamer alsmede de Tweede Kamer uiteraard daarover graag informeren.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Wat betekent dit voor de gevraagde driemaandelijkse rapportage? Dat is mij uit uw antwoord niet helemaal duidelijk geworden.

Minister Rouvoet:

Ik heb mij even afgevraagd of dat een toegevoegde waarde heeft boven het traject dat wij nu voorzien. Wij weten welke instellingen in tranches overkomen van Justitie naar Jeugd en Gezin per 1 januari aanstaande – dat zijn er vijf – en per 1 januari 2009. Wij zijn met Justitie en Jeugd en Gezin nog in gesprek over de derde tranche die voorzien was. Wij doen dat door middel van capaciteit en plaatsing. Inmiddels bezien wij of wij niet in plaats van capaciteit financiën moeten laten overkomen om te voorkomen dat aan de ene kant voorzieningen van justitiële jeugdinrichtingen worden aangepast om geschikt zijn voor jeugdzorg en aan de andere kant Justitie vervolgens nieuwbouw moet plegen. Daarover zijn wij in gesprek. Qua capaciteit en aantallen plaatsen is het een vrij overzichtelijk traject. De cijfers zijn al bekend over het aantal plaatsen dat dit in 2010 moet opleveren, namelijk 1383. Per 1 maart aanstaande of per 1 juni aanstaande heb ik geen nieuwe informatie ten opzichte van de afgesproken tranches en de overkomst van JJI's en de ontwikkeling van nieuwe jeugdzorg. Het is vrij overzichtelijk eenmalig te geven zonder dat tussentijds nieuwe informatie beschikbaar komt over aanvullende capaciteit.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Dan heb ik mijn vraag waarschijnlijk niet helder genoeg geformuleerd. Ik was niet zozeer geïnteresseerd in een driemaandelijkse rapportage hoeveel plaatsen overgaan als wel in een driemaandelijkse rapportage hoe het staat met de wachtlijsten. Mevrouw Quik heeft een verhaal geschetst – maar er zijn meer schrijnende voorbeelden – van kinderen die in een gevangenis zitten in afwachting van een behandelplek. Dat zijn er veel. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij geprobeerd zicht te krijgen. Er wordt wel een aantal plaatsen overgeheveld, maar is dat afdoende om ook het bestaande gebrek aan capaciteit te ondervangen? Ik wil geen overzicht hoeveel plaatsen overgaan, maar voor mijn part een halfjaarlijkse rapportage hoeveel kinderen nog in gevangenissen zitten in afwachting van een behandelplek.

Minister Rouvoet:

Mevrouw Linthorst gebruikt in dit verband de term "wachtlijsten". Wij weten dat er de komende jaren, tot 2010, wachtlijsten zullen zijn in de zin dat degenen die nog niet over kunnen omdat de capaciteit nog niet beschikbaar is, tegen onze en uw wens in nog in justitiële jeugdinrichtingen zullen zijn. Wij kennen de ontwikkeling van het aantal plaatsen via overkomst van JJI's en ontwikkeling van nieuwe capaciteit. Wij kunnen het dus uitrekenen, omdat wij de prognoses hebben, doorlopend tot 2010 van 1373 die er nu in de justitiële jeugdinrichtingen zitten. U kent ook het cijfer van 1600, dat uiteindelijk door opeenvolging op dezelfde plaatsen in de gesloten jeugdzorg terecht moet kunnen komen. De behoefte wordt geraamd op 1373 en de capaciteit op 1383 in 2010. Tot 2010 zullen dus nog jeugdigen op een plek in de gesloten jeugdzorg wachten die nog niet beschikbaar is gekomen. Ik wil u met alle soorten van genoegen op momenten die daarvoor in aanmerking komen, melden hoeveel er nog wachten op een plek in de jeugdzorg. Nu al is echter redelijk in een schema onder te brengen hoe dit zich zal ontwikkelen. Het is iets waar wij node mee moeten leven omdat wij de nieuwbouw nu eenmaal niet kunnen versnellen. Wij zitten aan het randje van wat mogelijk is qua tempo van het realiseren van voldoende capaciteit gesloten jeugdzorg.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb niet zoveel behoefte om op dit tijdstip het debat extra moeilijk te maken, maar ik wil er wel op wijzen dat er verschil is tussen gesloten opvang en gesloten behandeling. Ik heb voorbeelden gegeven en bezwaren genoemd. Die worden met name gedeeld door de kinderrechters. Die bezwaren betreffen vooral de kinderen die in de opvang zitten. Als er voor hen een plek zou zijn in een justitiële jeugdinrichting die behandeling biedt, zou ik plaatsing daar minder ernstig vinden. Over dat onderscheid hoor ik de minister niet.

Minister Rouvoet:

U stelt dit punt terecht aan de orde. Ik meen dat de collega van Justitie straks zal spreken over de situatie binnen de JJI's en dat hij ook zal spreken over de behandeling van kinderen. Ons gezamenlijke proces is erop gericht om degenen die eigenlijk niet thuishoren in de justitiële jeugdinrichting, omdat zij niet veroordeeld zijn, een volwaardige behandeling te geven in een jeugdzorgsetting. Het is echter juist dat er binnen de justitiële jeugdinrichting sprake is van een vorm van behandeling en dat er als het ware verbeterslagen gemaakt moeten worden. De staatssecretaris en de minister hebben daarover ook deze Kamer regelmatig geïnformeerd. Op zichzelf is het onderscheid terecht. Ook binnen de JJI's wordt naar aanleiding van de inspectierapporten en de rapporten van de Algemene Rekenkamer gewerkt aan verbetering. Nogmaals, hierover zal de minister van Justitie nog iets kunnen zeggen.

Voorzitter. De heer Engels vroeg of het niet onrechtmatig is om een jeugdige zonder geldige titel nog twee weken in een gesloten inrichting te houden als de ouders hun aanvankelijke instemming intrekken. Bedacht moet worden dat het hierbij gaat om jeugdigen die al met een machtiging voor gesloten jeugdzorg in een jeugdzorgaccommodatie verblijven. De rechter heeft dus al vastgesteld dat voor hen gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. Er is alleen geen ondertoezichtstelling verkregen. Die is nodig om het ouderlijk gezag op het punt van het verblijf in de gesloten accommodatie te doorbreken. De bepaling dat de jeugdige nog veertien dagen in de accommodatie mag verblijven als de ouders hun instemming met het verblijf van hun kind daar intrekken, is nodig om te voorkomen dat ouders de jeugdige uit de accommodatie weghalen, overigens nadat zij aanvankelijk toestemming voor de plaatsing daar hadden gegeven. De periode van veertien dagen biedt de mogelijkheid om ots te verkrijgen. De eerder gegeven rechterlijke machtiging geeft de titel voor het verblijf van de jeugdige in de accommodatie. De ots doorbreekt de vrijheid van de ouders om te bepalen waar de jeugdige zal verblijven. Ik meen hiermee de vraag van de heer Engels te hebben beantwoord.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Begrijp ik u goed dat een voorlopige ots die, zoals thans gebruikelijk, à la minute en telefonisch kan worden afgegeven, in dit geval niet mogelijk zal zijn? De ots vervalt als ouders en minderjarige niet binnen veertien dagen worden gehoord.

Minister Rouvoet:

Het gaat hier inderdaad om het gezag van de ouders te doorbreken. Die veertien dagen moeten voldoende zijn om de ots die daarvoor nodig is, te verkrijgen.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Het huidige stelsel brengt met zich mee dat je à la minute en op telefonisch verzoek een voorlopige ondertoezichtstelling kunt krijgen en dat belanghebbenden dan binnen veertien dagen moet worden gehoord. Ik lees de wet zo dat die mogelijkheid er hier niet is, in tegenstelling tot wat geldt bij het stelsel van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op het gebied van de voorlopige ondertoezichtstelling. Ik vraag mij af wat de ratio is om hier niet, zoals dat bij andere voorlopige ots'en wel het geval is, gewoon te bepalen dat de ots à la minute en telefonisch kan worden afgegeven. Die ots zou dan vervallen als niet binnen veertien dagen het verplichte verhoor is geweest.

Minister Rouvoet:

Ik begrijp die vraag. Als in het algemeen om een voorlopige ots wordt gevraagd, moet het kind zo snel mogelijk uit het gezin worden gehaald, omdat het daar niet veilig is. Hier hebben wij te maken met de situatie waarin de jeugdige al is opgenomen in een gesloten jeugdzorginstelling. Dus die acute nood om meteen in te grijpen en om een voorlopige ots te laten uitspreken, is er niet. Bij acute nood gaat men na het uitspreken van de ots toetsen of die in alle opzichten gerechtvaardigd was. Die handelwijze is hier niet nodig, want de jeugdige zit al in een gesloten instelling. De koninklijke weg is dan die van de ondertoezichtstelling. De twee weken moeten vervolgens voldoende zijn. Bovendien heeft een rechter al een uitspraak gedaan, want eerder is een rechterlijke machtiging afgegeven. Daardoor is de jongere in de gesloten jeugdzorg terechtgekomen.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Toch meen ik dat zich hierbij een probleem voordoet. Er ontbreekt namelijk de toestemming van de ouders en er is geen maatregel die die overbodig maakt. Ik begrijp de ratio dus niet goed. Als ouders zeggen niet meer de plaatsing in de gesloten inrichting te willen, mag volgens de wet de periode nog met veertien dagen worden verlengd. Ik zou het eleganter vinden als de wet zou bepalen dat de rechter dan beslist. Ons gehele stelsel berust op het principe dat als er vrijheidsbeneming is tegen de wil van de ouders of kind in, de rechter een beslissing neemt.

Minister Rouvoet:

Ik heb aangegeven dat de rechter bij de plaatsing al betrokken is geweest. Er is namelijk een rechterlijke machtiging afgegeven. De ouders hebben met de plaatsing ingestemd en daardoor is de jeugdige terechtgekomen in een gesloten instelling voor jeugdzorg. Op een gegeven moment en om redenen die wij niet goed kunnen doorgronden, trekken de ouders hun toestemming in, maar er is wel een rechter aan de plaatsing te pas gekomen. Die rechter heeft uitgesproken dat voor deze jongere gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. Het is dan wel zaak dat zo snel mogelijk de laatste stap, de stap die noodzakelijk is geworden door de beslissing van de ouders om hun instemming in te trekken, geëffectueerd wordt. Dat betekent het doorbreken van het ouderlijk gezag en dat doen wij langs de koninklijke weg van de ondertoezichtstelling die daarvoor is bedoeld.

De heer Engels heeft gevraagd hoe een evaluatie van de geboden zorg kan worden afgedwongen nu niet meer is voorgeschreven dat de evaluatie vier keer per jaar moet worden uitgevoerd. Ik herinner mij de discussie daarover in de Tweede Kamer nog goed. De vaste norm van evaluatie van vier keer per jaar is bij amendement omgezet in een open norm. Afhankelijk van het geval kan dat ertoe leiden dat vaker dan vier keer per jaar wordt geëvalueerd, maar in andere gevallen kan ook minder vaak worden geëvalueerd. De omstandigheden zullen bepalen hoe vaak geëvalueerd wordt. De invulling valt onder de eis van verantwoorde zorg en die kan daaraan worden getoetst.

Zijn de Bureaus Jeugdzorg voldoende voorbereid op hun nieuwe taken? vroeg de heer Engels. De taken voor de gesloten jeugdzorg kennen ten aanzien van de huidige situatie een verschuiving binnen Bureau Jeugdzorg. Die verschuiving is het gevolg van het loslaten van de automatische koppeling van de ots aan de machtiging voor gesloten jeugdzorg. Met dit wetsvoorstel is ook in het vrijwillige kader gesloten jeugdzorg mogelijk, waardoor niet alleen het kinderbeschermingsdeel van het Bureau Jeugdzorg te maken heeft met gesloten jeugdzorg. Absoluut gezien komen hierdoor natuurlijk niet meer kinderen bij Bureau Jeugdzorg in beeld. Daar komt bij dat alle Bureaus Jeugdzorg een coördinator gesloten jeugdzorg hebben. Het gaat dus om een goede interne organisatie van de Bureaus Jeugdzorg. Ik ben ervan overtuigd dat zij voldoende voorbereid zijn op deze taken.

De heer Kuiper vroeg of ook ik het wenselijk vindt dat iedere instelling voor gesloten jeugdzorg geestelijke verzorging aanbiedt aan jeugdigen die die zorg willen. Ik kan het uitgangspunt dat geestelijke verzorging in een gesloten jeugdzorg geboden zou moeten worden indien de jeugdige die wenst, van harte onderschrijven. De Algemene wet op de jeugdzorg kent op dit punt geen verplichting. Het is aan de zorgaanbieder om hierin een keus te maken.

In de gesloten jeugdzorg speelt natuurlijk wel het aspect mee dat de jeugdige niet ergens heen kan gaan voor de gewenste geestelijke verzorging vanwege de gesloten setting. Mede daarom acht ik het van belang dat aanbieders van gesloten jeugdzorg geestelijke verzorging aanbieden. Hierbij wil ik volledigheidshalve opmerken dat de justitiële jeugdinrichtingen die overkomen onder de beginselenwet wel een verplichting tot het bieden van geestelijke verzorging hadden. Naar aanleiding van een vraag van mevrouw De Vries wijs ik erop dat de financiering hiervan onder mijn verantwoordelijkheid doorloopt. Ik ga er dan ook vanuit dat men geestelijke verzorging zal blijven aanbieden in de overkomende JJI's. Tevens heb ik bij een aantal nieuwe zorgaanbieders voor gesloten jeugdzorg navraag gedaan over het aanbieden van geestelijke verzorging. Het blijkt dat ook daar geestelijke verzorging in de gesloten settingen wordt aangeboden. Ik zal de zorgaanbieders van gesloten jeugdzorg onder de aandacht brengen dat zij dit punt conform de wens van de heer Kuiper binnen hun instelling vorm geven.

Voorzitter. Mevrouw Duthler heeft nog gevraagd wat het plan van aanpak bureaucratie en regeldruk inhoudt en wat mijn ambities op dat punt zijn. Het actieplan bureaucratie is op 19 november naar de Tweede Kamer gestuurd. In dat plan schets ik mijn ambities en een aantal eerste actiepunten, te weten: het maken van begrijpelijke formulieren, het schrappen van de eigen bijdrage voor kinderen, het eenvoudiger en sneller indiceren met bijvoorbeeld het schrappen van duur en omvang van de zorg, verbetering van de positionering van de gedragswetenschapper en verbetering van de beleidsinformatie. Met het actieplan heb ik aangegeven dat ik in 2008 een nulmeting laat verrichten naar de ervaren regeldruk. Op basis daarvan wordt het actieplan verder ingevuld. Ook heb ik met het actieplan aangegeven dat ik een meldpunt regeldruk voor professionals zal inrichten. Daarnaast wil ik graag nog melden dat ik op 3 december samenwerkingsafspraken heb gemaakt met vier provincies en met één grootstedelijke regio, gericht op het terugbrengen van de ervaren regeldruk. De verwachting is dat de overige tien provincies en grootstedelijke regio's zich hierbij op korte termijn zullen aansluiten. Zoals ik bij de behandeling van het vorige punt heb gezegd, meld ik nog dat mocht deze Kamer het plan van aanpak nog niet hebben ontvangen, ik vanzelfsprekend bereid ben om haar dat alsnog toe te sturen.

Van mevrouw Linthorst heb ik een ander aangrijppunt gekregen. Ik neem de vrijheid om het antwoord gewoon voor te lezen. Als wij er niet voldoende uitkomen, ben ik graag bereid om in de tweede termijn hierop terug te komen. Dit stelt haar in de gelegenheid om zich voor te bereiden op een vervolg in de tweede termijn, als zij dat wenst. Zij heeft dan in ieder geval een begin van een antwoord. De vraag was of een jeugdige na een strafrechtelijk traject na zijn 18de jaar kan worden teruggeplaatst in de gesloten jeugdzorg, in relatie toe de ots. Ik geef haar het volgende antwoord.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Het gaat niet om kinderen na hun 18de jaar. Het gaat om kinderen, ongeacht of zij 18 zijn of niet, die een tijdelijke ots hebben. De rechter geeft die bijvoorbeeld voor drie maanden, juist om druk op de ketel te houden, zodat een kind niet eindeloos in de gevangenis blijft zitten, maar ook echt een behandelplek krijgt. Dat is de situatie. De ots loopt af en het kind zit inmiddels in een gesloten setting. Dan blijkt dat de ots niet wordt verlengd omdat daarvoor geen wettelijke basis is. Mijn vraag is of die situatie met dit wetsvoorstel wordt opgelost.

Minister Rouvoet:

Het lijkt mij verstandig om hierop een secuur antwoord te geven en dat ik daar even zorgvuldig naar kijk. Ik zal alsnog in de tweede termijn antwoorden, in plaats van nu te improviseren naar aanleiding van deze toelichting.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik dank voor de steun aan de benadering van het wetsvoorstel en het proces dat daarachter zit. Evenals mijn collega ben ik verheugd dat de noodzaak van een wettelijke regeling wordt onderschreven die het mogelijk maakt om jeugdigen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen, die niet terecht kunnen in de reguliere jeugdzorg, te kunnen behandelen in een andere gesloten setting dan in justitiële jeugdinrichtingen. Daarmee kan worden gerealiseerd dat jeugdigen die dat vanwege hun gedragsproblematiek nodig hebben, in de jeugdzorg gedwongen kunnen worden opgenomen en behandeld.

Er zijn vragen gesteld over de rechtspositie van de jeugdigen, in het bijzonder de rechtspositie van de jeugdigen bij toepassing van dwang na opneming in een gesloten jeugdzorgaccommodatie. Mijn collega heeft al iets gezegd over het rechtsbeschermingsstelsel van het wetsvoorstel en de randvoorwaarden daarvan. Die behoeven volgens mij geen nadere toelichting. Het wetsvoorstel brengt niet alleen begrenzing aan in de dwangmogelijkheden via het hulpverleningsplan, het bevat ook waarborgen over de toepassing van dwang. Ook zal het het door mijn collega genoemde toetsingskader van de inspectie een belangrijk toezichtsinstrument bieden. Het is goed daarbij uitdrukkelijk uit te spreken dat de kwaliteitswetgeving op het terrein van de zorg onverkort geldt, dat de systematiek van de regelingen die vanochtend de revue zijn gepasseerd, de Beginselenwet jeugdjustitiële inrichtingen, de wet BOPZ en dit wetsvoorstel niet identiek is – vanochtend zijn verschilpunten genoemd – verandert daar niets aan.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Minister Rouvoet heeft mij nog een antwoord beloofd op de vraag of de Wet BIG dwangbehandeling mogelijk maakt. Deze minister mag het antwoord ook geven. Ik hoor het graag.

Minister Hirsch Ballin:

De Wet BIG legitimeert zelf geen dwangbehandeling, maar waarborgt een kwalitatief verantwoorde zorg door een beroepsbeoefenaar in de zorg. Het maakt niet uit of de behandeling tegen de zin van de patiënt plaatsvindt of met zijn instemming. Dat blijft buiten wat de Wet BIG aan waarborgen bevat. Het wetsvoorstel legitimeert wel dwang. Daarvoor staat een regeling in artikel 29b van het wetsvoorstel. Het hulpverleningsplan kan ten aanzien van de opgenomen jeugdige hulpverleningsprogramma's bevatten, aan de toepassing waarvan hij moet meewerken. In het vierde lid van artikel 29b staat dat de geneeskundige behandelingsmethoden die in het hulpverleningsplan zijn opgenomen tegen de wil van de jeugdige of van degene die het gezag over hem uitoefent, kunnen worden toegepast voor zover dat nodig is wegens het doel van verblijf of voor zover dit nodig is voor de veiligheid van de jeugdige. Er is vervolgens een meldingsregeling. De Wet Big – Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg – geldt daarnaast, maar dat komt omdat die wet geen legitimatie van dwangbehandeling inhoudt.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Hoor ik de minister zeggen dat de Wet BIG een arts de mogelijkheid biedt om iemand medicijnen toe te dienen tegen zijn wil?

Minister Hirsch Ballin:

Nee.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Dan heb ik het gelukkig verkeerd begrepen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb letterlijk gezegd dat het voor de toepasselijkheid van de Wet BIG niet relevant is of het gaat om een handeling van de individuele beroepsbeoefenaar die op basis van een andere wet een gedwongen behandeling mogelijk maakt of niet. Dat was wat mevrouw Quik kennelijk even verkeerd begreep.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Dit is een nuance die ik niet helemaal kan plaatsen, maar dat ligt misschien aan het tijdstip van de dag.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal de vraag zo nodig in tweede termijn vroeg in de ochtend nog een keer beantwoorden.

Uit de fractie van D66 is de vraag gekomen of het mogelijk is bindende afspraken te maken voor een aangepast regime voor civielrechtelijke jeugdigen die in een justitiële inrichting verblijven. Op jeugdigen die tijdens de overgangsfase met een machtiging gesloten jeugdzorg verblijven in een justitiële jeugdinrichting is de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing. Jeugdigen zullen in beginsel in aparte groepen worden ondergebracht. Dit vloeit ook voort uit de BJJ. Dat kent een apart verlofregime voor deze groep in artikel 9. Ook kan op grond van de Bjj het fouilleer- en visitatiebeleid voor deze groep worden aangepast. Dat staat in artikel 34 van deze wet.

Inmiddels heb ik vlak voor de zomer, 28 juni 2007, een richtlijn vastgesteld voor het visiteren en fouilleren. Kort samengevat houdt die richtlijn in dat bij onderzoek aan het lichaam onderscheid wordt gemaakt naar de mate van beveiliging. Dat betekent dat er minder controles plaatsvinden naarmate het regime minder beveiligd is. Daarbij is er op indicatie van de gedragwetenschapper uitdrukkelijk ruimte voor uitzonderingen. Die worden gemaakt op basis van de kwetsbaarheid en de mogelijke trauma's bij de jeugdigen. Deze ruimte voor uitzonderingen geldt zowel voor strafrechtelijk geplaatsten als voor de jeugdigen die zich met een machtiging gesloten jeugdzorg in een JJI bevinden. Ter beveiliging en bescherming van de jeugdigen – een jongere kan onder druk van een andere jongere over de scheef gaan – is het niet verstandig om afspraken te maken om standaard een aangepast regime te hanteren voor jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg die verblijven in een JJI. De directeur moet daarbij ruimte hebben, kunnen beslissen om op basis van een individuele afweging al dan niet te fouilleren of te visiteren. Daarbij moet rekening worden gehouden met de veiligheidsproblematiek, de gedragsproblematiek van de jeugdige en het veiligheidsrisico dat daarmee genomen wordt.

Het beoordelingskader is dus voorgeschreven in de richtlijn. De nadere afweging moet met deze uitgangspunten plaatsvinden en daarvoor moet de directeur de verantwoordelijkheid dragen.

Mevrouw Quik heeft gevraagd of de jeugdigen die in een JJI verblijven in een behandelinrichting kunnen worden geplaatst in plaats van in een opvanginrichting. Ik begrijp uiteraard – laat ik dat vooropstellen – de zorg die aan de vraag van mevrouw Quik ten grondslag ligt. De jeugdige moet snel een behandeling kunnen krijgen. Ik heb al eerder gezegd dat het onderscheid tussen opvang- en behandelinrichtingen in de loop van de komende jaren zal verdwijnen. Mijn collega heeft hierover ook al iets gezegd. Dit betekent dat in alle gevallen snel een behandelaanbod wordt gedaan dat aansluit bij de specifieke problematiek van deze jeugdigen. Dat traject valt samen met de verbetering van de kwaliteit van de justitiële jeugdinrichtingen, zoals die in de brieven van de staatssecretaris van Justitie en mij van 10 september en 4 oktober jongstleden is ingezet en beschreven. Dat betekent natuurlijk dat wij niet per 1 januari 2008 alles klaar hebben. Mocht daarover een andere opvatting bestaan, dan moet ik constateren dat op dit moment de tijdspanne om dat te realiseren wat aan de korte kant is geworden. Er zijn nog twee weken tot 1 januari 2008 te gaan. Voor ons was dat van meet af aan duidelijk, toen wij kennis hebben genomen van de situatie van de justitiële jeugdinrichtingen.

Wat in de inspectierapporten staat beschreven hebben wij volledig serieus genomen, zoals u weet. Toen was het ook voor ons duidelijk dat daarvoor een verandertraject van ruime duur zou moeten worden gebezigd. Per 1 januari gaan wij de gedeeltelijke overgang, de eerste fase, realiseren. Een aantal dingen moet nog gebeuren na 1 januari 2008. De komende periode zal het nog gebeuren dat een civielrechtelijk geplaatste jeugdige in een opvang-JJI moet wachten op ofwel een plaats in de gesloten jeugdzorg of een behandelplaats in een justitiële jeugdinrichting. Wij hebben intussen wel afgesproken dat de meest kwetsbare groepen direct in de gesloten jeugdzorg kunnen worden geplaatst.

Mevrouw Duthler (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie dankt beide ministers voor de uitgebreide antwoorden. De kwestie van de rechtspositieregeling van jeugdigen en de bevoegdheden tot het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen blijft een belangrijk punt, ook voor de VVD. Voor het overige steunt de VVD dit wetsvoorstel. Zij neemt ook graag de suggestie over van de minister voor Jeugd en Gezin om in het jeugddebat in januari door te praten over de bureaucratie in de jeugdzorg en de toekomst van de Wet op de jeugdzorg om te komen tot integrale wetgeving.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Voorzitter. Ik ben blij dat met dit wetsvoorstel straks het probleem wordt opgelost van jongeren die nu in een gevangenis zitten, maar eigenlijk thuishoren in een zorginstelling.

Onze kanttekening ging met name over de financiering. Wij zijn blij dat niet alleen de normprijs, maar ook een aantal aanvullende bedragen overgaan. Wij zijn ook blij dat de transitiekosten richting de instellingen gaan. U zegt dat datgene wat overgaat eigenlijk een op een hetzelfde is als in 2007 wordt uitbetaald. Daar zit nu net de crux.

In 2008 vindt er een belangrijke kwaliteitsslag plaats richting jeugdinstellingen die onder het strafregime vallen, die ervoor moeten zorgen dat de kwaliteit daar aanzienlijk verbetert. Ook de minister heeft aangegeven dat hij de maatregelen steunt die daar worden genomen. Hij wil tot het voorjaar samen met de staatssecretaris van Justitie kijken of zij daar gezamenlijk op terug kunnen komen.

Mijn enige vraag aan de minister voor Jeugd en Gezin is of hij wil toezeggen dat dit op een dusdanige manier wordt gedaan dat niet gebeurt waarvoor ik bang zou zijn, namelijk dat aan jongeren met straf in een JJI een betere kwaliteit van zorg en behandeling kan worden gegeven dan aan jongeren die zorg nodig hebben binnen een instelling voor gesloten jeugdzorg. Dat zouden wij niet moeten willen. Het heeft wel consequenties voor de financiering. Als de minister dat toezegt, ben ik een heel gelukkig mens.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Ook ik wil de bewindslieden danken voor hun uitgebreide reactie, ook op de opmerkingen van mijn fractie. Ik vind dat het debat nuttig is geweest en ook een goede functie heeft in verband met de interpretatie en vooral de toepassing van de wet. Nadat ik heb gezegd over het merendeel van de antwoorden tevreden te zijn, moet ik zeggen dat ik over twee antwoorden wat minder tevreden was. Ik zal toelichten welke dat zijn en waarom.

Het eerste punt betreft de vraag waarom in dit wetsvoorstel veel minder detaillistisch is geregeld hoe het zit met de beperkende maatregelen. Daarbij is de koppeling gelegd met de functie van het hulpverleningsplan en vooral is er een verwijzing gedaan naar de Wet BIG. Tot op dit moment blijft die mij nog een beetje puzzelen. Over het algemeen is in wetgeving vrij zorgvuldig geregeld hoe het zit met de omkadering van dwangmaatregelen, maar in deze wet niet. Ik blijf dan ook vinden dat dit een behoorlijk afwijkende regeling is ten opzichte van andere wetgeving. Dat vind ik toch spijtig.

Het andere punt gaat over het doorlopen van de minderjarigheid. Daarvoor is de rechtvaardiging gegeven dat het nodig is dat er wordt doorgegaan met opvoeding en met verantwoorde zorg. Ik blijf dan zitten met het probleem dat het internationale kinderrechtenverdrag een duidelijke lijn legt: vanaf 18 jaar ben je geen kind meer. Mij bekruipt hier lichtelijk een gevoel dat de mate van staatsbemoeienis voor die categorie van jeugdigen niet erg terughoudend is; dan heb ik het heel voorzichtig geformuleerd.

Op deze twee punten ben ik niet overtuigd.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Onze fracties zijn tevreden over de beantwoording en danken beide bewindspersonen voor de zorgvuldigheid daarbij, met name wat de benadering van dwangmaatregelen betreft. Er is nu geantwoord dat dit in het toetsingskader wordt meegenomen en dat de systematiek, bijvoorbeeld van de Beginselenwet, daarin wordt meegenomen. Dat vinden wij overtuigend voor dit moment.

Ik heb inderdaad ook gevraagd naar de 16-jarigen, maar ik heb het als een wat algemener punt gebracht dan mevrouw Linthorst. Het lijkt mij goed om er bij andere debatten op terug te komen.

Ik dank de minister voor Jeugd en Gezin voor zijn toezeggingen op het punt van de geestelijke verzorging van jeugdigen en de beschikbaarheid daarvan.

Ik had nog een vraag over de opleiding van hulpverleners, maar ook dat is een algemeen punt dat ik graag in volgende debatten nog eens aan de orde wil stellen.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Voorzitter. Ik dank de ministers en ben blij met de mededeling van de minister van Justitie dat er een voldoende behandelaanbod in aantocht is en dat zowel op de kwantiteit als op de kwaliteit heel hard zal worden ingezet. Mijn fractie is wat dit betreft dan ook blij met dit wetsvoorstel.

Ik heb op mijn vraag over de harmonisatie naar aanleiding van de motie-Çörüz nog geen antwoord gekregen. Dat zal ook een beetje mijn eigen schuld zijn, want hij is van de getypte tekst verdwenen. Ik heb de vraag mondeling gesteld aan minister Hirsch Ballin. Er is een commissie bezig. Bestaat die commissie al, op welke termijn kunnen wij een antwoord van deze commissie verwachten en is er al enig zicht op welk regime leidend zal zijn? Die vraag zou ik graag nog beantwoord zien.

Ik zou ook graag een antwoord krijgen op de steeds terugkerende vraag over de meest kwetsbare groep, die het eerst naar de gesloten jeugdzorg zal gaan. Waar denkt u dan aan: aan de jongste kinderen?

De vraag over de dwangbehandeling is wat mij betreft voldoende beantwoord. De Wet BIG zorgt ervoor dat iedereen zijn beroep op een fatsoenlijke manier moet uitoefenen, maar geeft absoluut geen mogelijkheden om dwangbehandeling toe te passen. Die mogelijkheden, zo zegt minister Rouvoet, zitten nu juist in deze wet. Wij zijn daar erg bezorgd over, omdat er geen enkele waarborg wordt gegeven wie dat moet doen en hoe dat moet gebeuren. Als je de waarborgen ziet die de Wet BOPZ geeft, dan vinden wij dat in geen enkele verhouding tot elkaar staan. U heeft die zorg niet weg kunnen nemen en daarom wil ik een motie indienen.

De voorzitter:

Door de leden Quik-Schuijt, Koffeman, Linthorst, Thissen, Meurs, Slagter-Roukema, Duthler en Engels wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wetsvoorstel gesloten jeugdzorg voorziet in een mogelijkheid om jeugdigen voor wie dat nodig is met een machtiging van de kinderrechter, al dan niet met een ondertoezichtstelling, in geslotenheid behandeling te bieden;

constaterende dat thans sprake is van drie verschillende regimes voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen, te weten het regime van de Wet BOPZ, het regime van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen en het thans voorgestelde regime;

verzoekt de minister, een tijdelijke maatregel te treffen in afwachting van de harmonisatie van de rechtspositieregelingen van jeugdigen met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen en in die overgangsperiode aan te sluiten bij de bepalingen van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt I (30644)

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Ik heb een vraag gesteld over de ots die afloopt. Ik vraag de minister die schriftelijk te beantwoorden, want volgens mij kunnen wij daar op dit moment niet bevredigend uitkomen. Ik heb dan liever een goed schriftelijk antwoord. Dat hoeft niet per se vandaag te worden gegeven.

Het antwoord over de zorgvuldigheid waarmee de behandeling wordt gestart vond ik adequaat, vooral het signaal dat de Inspectie binnen een jaar zal kijken naar de regelingen die de zorgaanbieders zullen treffen, dus niet pas als er klachten zijn, maar op voorhand. Het antwoord op mijn vraag over de leeftijdsgrens vond ik niet overtuigend, maar daarover moeten wij op dit moment maar niet verder spreken. Dit onderwerp zal ongetwijfeld op verschillende plekken terugkomen.

Dan blijft de vraag staan of het aanbod voldoende is. In verband met de Wet op de jeugdzorg hebben wij altijd gezegd dat er nu een recht op jeugdzorg is. Maar als dat recht niet kan worden verzilverd, heeft men niets in handen. Er zijn mij te veel schrijnende verhalen bekend van jongeren die niet op een goede plek terechtkomen en naast wie dan iedereen met de handen in het haar staat en naar hen kijkt. Iedereen doet zijn best, maar niemand is in staat om tot een oplossing te komen. Tijdens het debat over de jeugdzorg in januari aanstaande zullen wij daarover absoluut spreken. Het zou toch niet waar mogen zijn dat allerlei instanties hun best doen en dat de jongere alsnog niet de zorg krijgt die hij nodig heeft.

Ik blijf dus wel heel belangstellend naar de rapportage die de minister heeft toegezegd over het aantal jeugdigen dat nog op wachtlijsten staat. Wij zullen de minister daarover zo nodig stevig ondervragen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik zal op de laatste gemaakte opmerkingen ingaan. Daarna zal de minister van Justitie daaraan nog een aantal opmerkingen toevoegen. Mevrouw Duthler heeft benadrukt dat de bevoegdheid tot het nemen van bepaalde maatregelen die in het wetsvoorstel worden geregeld, voor haar fractie een belangrijk punt van aandacht blijft. Dat geldt ook voor het kabinet, zoals zij zal hebben begrepen. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij over de bureaucratie in de verschillende wettelijke regelingen graag in januari aanstaande het debat met de regering zal hernemen. Van onze kant zullen wij dat graag doen. Het zijn belangrijke onderwerpen, die wij dan graag in algemene zin met elkaar zullen bespreken.

Mevrouw De Vries heeft gezegd dat zij blij is met de oplossing van het probleem van strafrecht en civiel recht in één instelling. Zij heeft ook gezegd dat zij blij was met de antwoorden op haar zorg over de financiën en heeft nog expliciet gevraagd om de toezegging dat jongeren in justitiële jeugdinrichtingen straks geen betere behandeling krijgen dan de jeugd in de gesloten jeugdzorginstellingen die krachtens dit wetsvoorstel tot stand kunnen komen. Ik heb al aangegeven dat de staatssecretaris van Justitie en ik werken aan de transitieplannen, inclusief de financiële aspecten. Ik heb aangegeven hoe dit is opgebouwd en het is ons beider verlangen en intentie om deze situatie te voorkomen. In een justitiële jeugdinrichting is een andere vorm van behandeling nodig dan bij de gesloten jeugdzorg. Dat is de diepere grond van het voorliggende wetsvoorstel. Het is inderdaad niet de bedoeling dat om financiële redenen straks de gesloten jeugdzorg onvoldoende kwaliteit zal bieden. Daarop zullen wij scherp toezien en daarbij hoort ook de rol van de Inspectie. Ik kan haar dit dus volmondig toezeggen.

De heer Engels heeft over twee punten de antwoorden niet helemaal helder genoemd. Hij heeft gevraagd naar de toepasselijkheid. Ik heb gezegd dat in dit wetsvoorstel de bepalingen van de Beginselenwet niet expliciet worden overgenomen, maar dat dit zal gebeuren via de Wet BIG en de toepasselijkheid daarvan. De minister van Justitie heeft dit nog aangevuld naar aanleiding van een concrete vraag.

Het tweede punt van de heer Engels betrof de doorloop van minderjarigheid. Hij heeft verwezen naar het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Vanaf achttien jaar is men volgens dat verdrag geen kind meer. Dat klopt. Ik heb het voorrecht gehad om de afgelopen week aanwezig te zijn bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waar ook uitvoerig is gesproken over het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind en de manier waarop met definities wordt omgegaan binnen de verschillende verdragen van de Verenigde Naties. Het aardige was dat nog eens werd benadrukt dat, anders dan in de Nederlandse situatie, in VN-verband en binnen de toepasselijke verdragen wordt gewerkt met het begrip "kind" tot 18 jaar. Van 15 tot 24 jaar is sprake van jeugdigen. Wij maken dat onderscheid niet zo scherp. Tot mijn grote vreugde werd er ook een keer aan toegevoegd dat in bepaalde lidstaten en in bepaalde omstandigheden binnen de Verenigde Naties zelfs bij personen tot 45 jaar wordt gesproken van een jeugdige. Dat kwam mij zeer goed uit, dus dat was het goede nieuws van deze Algemene Vergadering, waar ik het woord mocht voeren.

De heer Engels heeft gelijk over het begrip "kind", maar het begrip "jeugdige" loopt in VN-verband door de bank genomen tot 24 jaar. Wij spreken hier natuurlijk over gesloten jeugdzorg voor jeugdigen. Ik meen daarmee aan zijn opmerking over de definities tegemoet te zijn gekomen. Geen kind meer, maar wel een jeugdige, daar ziet de Nederlandse wetgeving op toe.

Mevrouw Quik heeft gesproken over de harmonisatie en het traject inzake de motie-Çörüz, een zeer aangelegen punt voor haar, en heeft een vraag gesteld over de commissie. Ik kan haar in ieder geval melden dat niet met een commissie wordt gewerkt, maar dat wij met voorbereidingen bezig zijn, met raadpleging van alle deskundigen en betrokkenen. Dat zal ingevolge de motie motie-Çörüz leiden tot een wetsvoorstel over de harmonisatie, waarover wij met de Tweede Kamer en vervolgens met de Eerste Kamer zullen spreken. Zij zal dan alle kans krijgen om mee te spreken over het concrete punt van de harmonisatie en de inhoudelijke kant ervan. Op haar motie zal de minister van Justitie nader ingaan, conform onze onderling afgesproken taakverdeling.

De vraag van mevrouw Linthorst over de ots zal ik graag schriftelijk beantwoorden. Ik had even het gevoel dat ook mij het late tijdstip en het gebrek aan helderheid parten gaat spelen, maar ik zal haar graag schriftelijk informeren. Ik begreep dat het voor haar een belangrijk punt is, maar niet direct van invloed op de behandeling van dit wetsvoorstel. Zij wil wel graag weten hoe het feitelijk zit. Ik zal haar precies op die vraag een zorgvuldig antwoord geven.

Op de leeftijdsgrenzen kom ik graag terug. Ook op de vraag of het aanbod wel voldoende is, kom ik graag in januari terug. In algemene zin lijkt het mij sowieso goed dat wij het onderwerp jeugdzorg breed hernemen. Wij wilden en willen heel precies in beeld hebben hoeveel gesloten jeugdzorg nodig is, hoeveel jeugdigen gebruik gaan maken van de gesloten jeugdzorg en welke capaciteit de komende drie jaar gerealiseerd moet worden om daaraan te voldoen. Op basis van de prognoses hebben wij tot nu toe de overtuiging dat wij met de 1383 plaatsen tegemoet kunnen komen aan de behoefte aan gesloten jeugdzorg in 2010. Als de nieuwe financieringssystematiek van de provinciale jeugdzorg eenmaal gaat lopen, wat vanaf 2009 de bedoeling is, en de gesloten jeugdzorg na de overgangsperiode overgaat naar de provincies, zal in het vervolg de capaciteitsbehoefte voor de gesloten jeugdzorg gewoon meelopen in de jaarlijkse raming en de financiële afspraken die wij met provincies daarover maken.

Met het uitgangspunt dat de jongeren de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben, ben ik het uiteraard van harte eens. Dat is exact de reden dat wij met dit traject zijn gestart. In de setting van de JJI's blijkt dit immers niet of onvoldoende mogelijk.

Mevrouw Quik heeft nog een vraag gesteld over de meest kwetsbare groepen, die met prioriteit uit de justitiële jeugdinrichtingen naar de gesloten jeugdzorg zouden worden geplaatst. Wij hebben dat steeds aangegeven in het besef dat wij niet meteen voldoende capaciteit hebben om alle jongeren uit de justitiële jeugdinrichting te halen. Daarom richten wij ons eerst op de meest kwetsbaren. Inmiddels is daar in het kader van het overleg rond een plaatsingsprotocol door de betrokkenen over gesproken. Daar hoort ook de staatssecretaris van Justitie bij. Bovendien is de MOgroep daarbij betrokken geweest. In een plaatsingsprotocol is nauwkeurig bekeken welke groepen prioriteit moeten hebben. Daarbij moet worden gedacht een jeugdigen die slachtoffer zijn van gedwongen prostitutie, inclusief de slachtoffers van loverboys, aan jeugdigen die slachtoffer zijn van een seksueel misdrijf, jeugdigen die slachtoffer zijn van geestelijke of lichamelijke mishandeling, jeugdigen die bescherming nodig hebben tegen zichzelf ter voorkoming van verdere escalatie en aan jeugdigen die dreigen in een van deze situaties te geraken. In algemene zin noem ik nog de heel jonge geplaatsten. Voor de 12-minners hebben wij de beschikbare capaciteit in het Rotterdamse van tien plaatsen verdubbeld. Rond de jaarwisseling zullen deze plaatsen gerealiseerd zijn. De verwachting is, ook van de desbetreffende instanties, dat daarmee in de landelijke behoefte is voorzien.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Het enige punt dat voor mij resteert, is de motie.

In de motie wordt een punt aan de orde gesteld, waaraan de regering ook zelf in de komende tijd aandacht wil schenken en wel de rechtspositie en rechtsbescherming van jeugdigen en anderen in een gesloten setting. Wij werken hieraan met de minister van VWS en de staatssecretaris van Justitie. Ik verzeker de Kamer dat wij het vullen van de leemtes en het harmoniseren van de rechtspositieregelingen, in de motie toegespitst op jeugdigen met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, voortvarend ter hand zullen nemen.

Samen met minister Klink werk ik naar aanleiding van de evaluatie van de wet Bopz aan de gevolgen die deze wet heeft voor rechtspositionele vragen. Daarbij zullen wij zeker ook aandacht besteden aan de verhouding tussen kwaliteitswetgeving en de regeling van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Dat laatste betreft uiteraard de vrijwillige setting. Ik wijs hierop, omdat het belangrijk is te weten dat wij dit onderwerp vanuit een aantal oogpunten ter hand hebben genomen.

In de motie wordt geconstateerd dat er sprake is van verschillende regimes voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. De indieners verwijzen naar de wet Bopz. Ik maakte mede naar aanleiding daarvan melding van de herziening en vervanging van de wet Bopz, die ik samen met mijn collega Klink ter hand heb genomen. Verder verwijzen zij naar de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en wat er in het wetsvoorstel is neergelegd.

Men noemt het voorliggende wetsvoorstel terecht, want er wordt wel een aantal aspecten van de rechtspositie in geregeld, ook al is er geen paragraaf opgenomen over de rechtspositie. Ik noem het verlof, de verschillende onderdelen van het hulpverleningsplan, waarbij sprake kan zijn van dwang, en de procedure voor het tot stand brengen van zo'n hulpverleningsplan. Het gaat de indieners dus kennelijk niet om het ontbreken van een rechtspositionele regeling, maar om de vermeende onvolledigheid ervan.

Het is de bedoeling van minister Rouvoet en mij om resterende lacunes door middel van een richtlijn van de inspectie van een regeling te voorzien. Dat is ons inziens goed mogelijk. In de motie wordt terecht gesuggereerd om daarbij aansluiting te zoeken bij de bepalingen van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Wij kunnen ook overwegen om een aantal elementen als een standaardverzekering of waarborg onder te brengen in de procedure van het behandelingsplan. Dat betekent dat wij hebben gekozen voor de weg van een inspectierichtlijn. Daarbij willen wij aansluiten op de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en vooruitlopen op de wetgeving die wij samen met onze collega's Klink en Albayrak tot stand zullen brengen.

Ik hoop dat ik de indieners uit deze toezeggingen over wat wij doen en nog gaan doen, concluderen dat voldoende is tegemoetgekomen aan het dictum van de motie. Het lijkt mij belangrijk dat ik dit aan het eind van de behandeling van het wetsvoorstel uitspreek.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Voorzitter. Ik bedank de ministers hartelijk voor hun toezegging en trek de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Quik-Schuijt c.s. (30644, I) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Ik wil de vergadering niet sluiten dan nadat ik iedereen heb bedankt voor niet alleen het getoonde uithoudingsvermogen, maar ook voor de zorgvuldigheid waarmee vandaag veertien uur lang wetsvoorstellen zijn behandeld. Overigens deden wij dat niet ten behoeve van de regering, maar van ons land.

Ik wens iedereen wel thuis en een heel goed en welverdiend reces.

Sluiting 00.06 uur

Naar boven