Partiële wijziging van een aantal wetten op het gebied van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2011)

Voorstel van Wet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze  zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enkele wetten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie te wijzigen in verband met de aanvulling van omissies en het herstel van fouten van technische aard;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling Advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onder verlettering van onderdeel b tot en met e tot onderdeel a tot en met d het eerste onderdeel.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Op de verstrekkingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en d, is artikel 15, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

B

In artikel 23, eerste lid, wordt ‘artikel 16, eerste lid, onderdeel c’ vervangen door: artikel 16, eerste lid, onderdeel b.

C

In artikel 46 vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid, het tweede lid.

ARTIKEL II

In artikel 38 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES vervalt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid, het vierde lid.

ARTIKEL III

De Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.

B

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

Onze Minister kan aan de houder van de vergunning een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste EUR 11 250 ter zake van overtreding van regels, gesteld bij of krachtens artikel 4, vijfde of zesde lid, 6, 7, eerste, tweede of vijfde lid, 8, tweede lid, 9, 10, eerste, derde of vierde lid, 11, tweede lid, of 12, eerste of tweede lid.

ARTIKEL IV

Aan artikel 22, tweede lid, van de Luchtvaartwet BES wordt een volzin toegevoegd, luidende: Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V

Artikel 51a, tweede lid, van de Uitleveringswet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het achtste gedachtestreepje komt te luiden:

  • de misdrijven van de artikelen 140, 157, 161quater, 166, 168, 173a, 189, 285, 287, 288, 289, 302, 303, 350, 352, 354, 385 a, vierde lid, 385b, tweede lid, 385c en 413, van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 79 en 80 van de Kernenergiewet, de artikelen 2, eerste en derde lid, 3 en 4 van de Uitvoeringswet verdrag biologische wapens in samenhang met artikel 1 van de Wet op de economische delicten, en de artikelen 2 en 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens in samenhang met artikel 1 van de Wet op de economische delicten dan wel de misdrijven van de artikelen 146, 163, 167c, 172, 174, 179a, 195, 298, 300, 301, 302, 315, 316, 366, 370, 372, 399a, vierde lid, 399b, tweede lid, 399c en 428 van het Wetboek van Strafrecht BES, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van het op 10 maart 1988 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart (Trb. 1989, 17), zoals gewijzigd bij het Protocol van 2005 bij dat Verdrag (Trb. 2006, 223), en het op 10 maart 1988 tot stand gekomen Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat (Trb. 1989, 18), zoals gewijzigd bij het Protocol van 2005 bij dat Protocol (Trb. 2006, 224);

2. Bij het negende gedachtestreepje wordt ‘416 en 417’ vervangen door ‘416 tot en met 417bis en 420bis tot en met 420quater’ en wordt ‘431 en 432’ vervangen door: 431 tot en met 432bis.

3. Bij het elfde gedachtestreepje wordt na ‘378 tot en met 380’ ingevoegd ‘van het Wetboek van Strafrecht BES’ en wordt ‘inzak’ vervangen door: inzake.

4. Bij het dertiende gedachtestreepje wordt na ‘121 tot en met 123, ’ ingevoegd: ‘140a,’ en wordt ‘129’ vervangen door: 129, 130, 146a.

5. Bij het veertiende gedachtestreepje wordt na ‘140, ’ ingevoegd: ‘140a, ’ en wordt na ‘146’ ingevoegd: 146a,.

ARTIKEL VI

De Auteurswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 28, zesde lid, wordt ‘de uit de leden 1–6’ vervangen door: de uit het eerste tot en met vijfde lid.

B

In artikel 29, tweede lid, wordt ‘artikel 28, zesde lid’ vervangen door: artikel 28, vijfde lid.

ARTIKEL VII

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 111, tweede lid wordt ‘artikel 45, tweede lid,’ vervangen door: artikel 45, derde lid,.

B

De zeventiende titel van het derde Boek luidende ‘Van rechtspleging in zaken betreffende een arbeidsovereenkomst op grond waarvan de werknemer arbeid verricht op het continentaal plat’ vervalt.

C

Na de zeventiende titel van het derde Boek wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 18

Van rechtspleging in zaken betreffende een arbeidsovereenkomst op grond waarvan de werknemer arbeid verricht op het continentaal plat

Artikel 1019dd
  • 1. De kantonrechter van de rechtbank te Alkmaar is mede bevoegd kennis te nemen van zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, op grond waarvan de werknemer arbeid verricht op het continentaal plat.

  • 2. De grossen als bedoeld in artikel 430, eerste lid, betreffende zaken als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kunnen mede op het continentaal plat worden ten uitvoer gelegd.

  • 3. Geschillen die in verband met de executie betreffende zaken als bedoeld in het eerste lid van dit artikel rijzen, kunnen mede worden gebracht voor de rechtbank te Alkmaar.

  • 4. Het verlof vereist voor het leggen van conservatoir beslag op zaken die zich op het continentaal plat bevinden kan mede worden verzocht aan de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar.

  • 5. Onder continentaal plat als bedoeld in deze titel wordt verstaan: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland.

ARTIKEL VIII

In artikel 265, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt ‘procureur’ vervangen door: advocaat.

ARTIKEL IX

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 232a, zoals ingevoegd bij de Regeling van 29 september 2010, nr. 5668860/10/6 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES ter uitvoering van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het voorstel van Wet tot goedkeuring van ministeriële regelingen tot aanpassing van wetten van Nederlands-Antilliaanse oorsprong voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt vernummerd tot artikel 232aa.

B

Artikel 238, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De samenstelling en werkwijze van de voogdijraad worden bij algemene maatregel van bestuur bepaald.

ARTIKEL X

Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan het eerste lid van artikel 110 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien aandelen van de vennootschap of met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten daarvan zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, bedraagt deze termijn acht weken.

B

In artikel 124, tweede lid, vervalt de derde volzin.

C

In artikel 183, eerste lid, vervalt ‘andere’.

D

In artikel 234, tweede lid, vervalt de derde volzin.

ARTIKEL XI

In artikel 234, eerste lid, eerste volzin, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt na de woorden ‘heeft gesteld’ ingevoegd: , de voorwaarden overeenkomstig de in artikel 230c voorziene wijze heeft verstrekt.

ARTIKEL XII

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 334 vervalt.

B

In de artikelen 648, vierde lid, en 649, vierde lid, wordt ‘15, 20, tweede lid, en 33’ telkens vervangen door: en 15.

C

In artikel 668a, derde lid, vervalt: ‘en laatste zinsnede’.

ARTIKEL XIII

In artikel II, derde lid, van de Wet van 7 november 2002 tot uitvoering van de richtlijn 1990/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wordt ‘15, 20, tweede lid, en 33’ vervangen door: en 15.

ARTIKEL XIV

In de artikelen 125g, derde lid, en 125h, vierde lid, van de Ambtenarenwet wordt ‘15, 20, tweede lid, en 33’ telkens vervangen door: en 15.

ARTIKEL XV

In artikel III, derde lid, van de Wet van 3 juli 1996, houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet in verband met het verbod tot het maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur wordt ‘15, 20, tweede lid, en 33’ vervangen door: en 15.

ARTIKEL XVI

In artikel 221, tiende lid, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt ‘artikel 942 lid 4 van Boek 7’ vervangen door: artikel 942 lid 3 van Boek 7.

ARTIKEL XVII

In de artikelen 213b en 256, derde lid, van de Faillissementswet wordt ‘procureur’ telkens vervangen door: advocaat.

ARTIKEL XVIII

De Uitvoeringswet internationale kinderbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, tweede lid, vervalt ‘of procureur’.

B

In de artikelen 13, tweede volzin, 15, derde lid, tweede volzin, 18, derde lid, tweede volzin en 22, eerste volzin, wordt ‘procureur’ telkens vervangen door: advocaat.

ARTIKEL XIX

In artikel 23 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES wordt na ‘met’ ingevoegd: artikel 11, eerste lid, of.

ARTIKEL XX

De Wet controle op rechtspersonen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, tweede lid, onder e, komt te luiden:

  • e. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorganen, toezichthouders en diensten of personen, belast met de opsporing van strafbare feiten;

B

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister kan uit eigen beweging of desgevraagd, ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2, eerste lid, in individuele gevallen risicomeldingen doen aan bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorganen, diensten, toezichthouders en andere personen, belast met de opsporing van strafbare feiten, onderscheidenlijk het toezicht op de naleving van wetgeving.

ARTIKEL XXI

Indien het bij koninklijke boodschap van [PM: datum] ingediende voorstel van wet tot invoering van de Politiewet 200. en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X) (PM: Kamernummer), tot wet is of wordt verheven, en artikel 29 van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel III van deze wet, wordt artikel III van deze wet als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel A wordt de aanduiding ‘5.’ vervangen door: 4.

B

In onderdeel B wordt ‘7, eerste, tweede of vijfde lid’ vervangen door: 7, eerste, tweede of vierde lid.

ARTIKEL XXII

Indien de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van onder meer Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet documentatie vennootschappen in verband met het vervallen van de verklaring van geen bezwaar en het verbeteren en uitbreiden van de controle op rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen later in werking treedt dan deze wet, vervallen de onderdelen B, C en D van artikel X van deze wet en wordt die wet als volgt gewijzigd:

1. Na artikel I, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

In artikel 124, tweede lid, vervalt de derde volzin.

2. Na artikel I, onderdeel J, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ja

In artikel 234, tweede lid, vervalt de derde volzin.

3. Artikel VIII komt te luiden:

ARTIKEL VIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de regeling voor besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht) (31 058) tot wet is of wordt verheven, en eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:

I

Artikel 183 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid vervalt het eerste lid.

2. In het eerste lid (nieuw), aanhef, vervalt ‘andere’ en vervalt onderdeel a onder verlettering van de onderdelen b en c tot a en b.

4. Artikel IX komt te luiden:

ARTIKEL IX

Indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de regeling voor besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht) (31 058) tot wet is of wordt verheven, en later in werking treedt dan deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:

I

Artikel 183 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid vervalt het eerste lid.

2. In het eerste lid (nieuw), aanhef, vervalt ‘andere’ en vervalt onderdeel a onder verlettering van de onderdelen b en c tot a en b.

ARTIKEL XXIII

Artikel 191 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de in artikel XI voorgestelde wijziging van artikel 234 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL XXIV

In artikel 151c, achtste lid, aanhef, van de Gemeentewet wordt ‘Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden (.....) regels gesteld’ vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen (.....) regels worden gesteld.

ARTIKEL XXV

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Doelstelling

Dit wetsvoorstel strekt tot het aanbrengen van enkele technische en redactionele verbeteringen in diverse wetten op het beleidsterrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De totstandkoming van wetgeving is een proces waarbij voortdurend oog moet worden gehouden voor de consequenties die de voorgestelde wijzigingen kunnen hebben voor reeds bestaande wet- en regelgeving. Het komt voor dat, ondanks de zorgvuldige departementale en parlementaire voorbereiding en de waarborgen in de totstandkomingsprocedure, naderhand toch nog een technische of redactionele omissie in een wet blijkt te zitten. In een dergelijk geval is een herstel gewenst en geboden. Soms kan een wetsvoorstel dat reeds in voorbereiding is in de gewenste correctie voorzien. In andere gevallen is een apart wetsvoorstel nodig, waarbij – om een onnodige belasting van de bij de wetgevingsprocedure betrokken instanties met louter technische wetsvoorstellen te voorkomen – in de regel meerdere wijzigingen in één voorstel worden ondergebracht. Het onderhavige wetsvoorstel heeft het karakter van een dergelijke wijzigingswet.

De verhouding tot andere wetsvoorstellen

Het wetsvoorstel vormt een afsplitsing van het conceptwetsvoorstel tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten (Verzamelwet Justitie IV) zoals dit op 17 januari 2011 ter consultatie aan de gebruikelijke adviesinstanties is aangeboden (zie hieronder) en voor openbare consultatie op www.internetconsultatie.nl is gepubliceerd. Mede naar aanleiding van de adviezen die over dit conceptwetsvoorstel zijn uitgebracht, is ervoor gekozen de diverse wetswijzigingen van velerlei aard onder te brengen in drie afzonderlijke wetsvoorstellen. Naast dit wetsvoorstel beoogt een tweede wetsvoorstel enkele beperkte wijzigingen aan te brengen in het materiële strafrecht. Een derde wetsvoorstel bevat enkele met elkaar verband houdende wijzigingen van het strafprocesrecht.

Adviezen

Het conceptwetsvoorstel tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten is ter advies toegezonden aan het openbaar ministerie (OM), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Raad voor de rechtspraak (RvdR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Het conceptwetsvoorstel gaf de NVvR geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De overige instanties die om advies zijn gevraagd hebben geen opmerkingen gemaakt bij de artikelen die uiteindelijk in dit wetsvoorstel zijn opgenomen.

Financiële toelichting

De voorgestelde aanpassingen hebben geen invloed op de uitvoeringskosten. Hetzelfde geldt voor de administratieve lasten. Het voorstel heeft eveneens geen of uiterst beperkte gevolgen voor de werklast van de bij de strafrechtspleging betrokken organen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I
Onderdelen A en B (Artikelen 16 en 23 Wet politiegegevens)

De Wet politiegegevens geeft regels voor de verwerking van politiegegevens in het kader van de uitoefening van de politietaak, bedoeld in de artikelen 2 en 6 van de Politiewet 1993. Artikel 46 van de wet regelt dat een deel van de wet van overeenkomstige toepassing is op de gegevensverwerking door de bijzondere opsporingsdiensten. In de Wet politiegegevens (hierna ook: WPG) is bovendien geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur ook andere onderdelen van het bij of krachtens de wet bepaalde van overeenkomstige toepassing verklaard kunnen worden op de gegevensverwerking door de bijzondere opsporingsdiensten (artikel 46 WPG). Met het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten zijn vrijwel alle artikelen van de Wet politiegegevens van overeenkomstige toepassing verklaard op de gegevensverwerking door de bijzondere opsporingsdiensten. De wet gaat uit van een systeem van ‘free flow of information’ binnen de politie en de Koninklijke marechaussee. Nu ook de gegevensverwerking door de bijzondere opsporingsdiensten onder de reikwijdte van de Wet politiegegevens valt, kunnen de door de ambtenaren van een bijzondere opsporingsdienst verwerkte gegevens vrijelijk worden uitgewisseld met de politie, de Koninklijke marechaussee of een andere bijzondere opsporingsdienst.

Het huidige artikel 16, eerste lid, van de Wet politiegegevens regelt de verstrekking van politiegegevens aan opsporingsambtenaren en gezagsdragers. De regeling van de verstrekking van politiegegevens aan de buitengewone opsporingsambtenaren die werkzaam zijn bij een bijzondere opsporingsdienst (onderdeel A), is thans overbodig geworden. Het betreffende onderdeel van artikel 16, eerste lid, van de wet kan dan ook vervallen. Dit met vernummering van de andere onderdelen van dit lid en met aanpassing van de verwijzingen in het tweede lid van dit artikel en in artikel 23 van de Wet politiegegevens. Daartoe strekken de wijzigingen die zijn opgenomen in de onderdelen A en B.

Onderdeel C (Artikel 46 Wet politiegegevens)

Dit lid is overgenomen van artikel 13c, vijfde lid, van de oude Wet politieregisters (inmiddels vervallen). Achtergrond van de regeling was dat de ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten die werkzaam zijn bij een criminele inlichtingeneenheid van een bijzondere opsporingsdienst toegang verkrijgen tot de toenmalige CID-gegevens van de politie. De ambtenaren vallen beheersmatig echter onder een vakminister, terwijl het beheer van de CID-registers in handen was van de Minister van Binnenlandse Zaken en het gezag werd uitgeoefend door de officier van justitie. Met de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie kon worden voorkomen dat bij de autorisatie van personen door de vakminister het belang van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde niet voldoende gewaarborgd zou zijn.

Met de Wet politiegegevens is een verplichting voor de verantwoordelijke geïntroduceerd om een systeem van autorisaties te onderhouden (artikel 6, eerste lid, WPG). Dit is uitgewerkt in het Besluit politiegegevens (artikelen 2:1, 2:2, 2:3 en 2:5, tweede lid, BPG). Ook de ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten vallen hieronder. Op grond van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten worden zij aangemerkt als ambtenaar van politie in de zin van de Wet politiegegevens (artikel 1, onderdeel k, WPG j.o. artikel 2, eerste lid, van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten). Met het instemmingsrecht van de officier van justitie (artikel 2:6 BPG) is het belang van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde voldoende gewaarborgd. De wettelijke regeling op dit punt kan daarom worden geschrapt.

Artikel II
(Artikel 38 Wet bescherming persoonsgegevens BES)

Aangezien in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen verplichte procesvertegenwoordiging is, is de bepaling in artikel 38, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES waarin wordt geregeld dat de indiening van het verzoekschrift niet door een procureur behoeft te geschieden niet aan de orde. Om die reden wordt voorgesteld deze bepaling te laten vervallen.

Artikel III
Onderdeel A (Artikel 7 Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus)

In de Wet van 22 november 2006 tot wijziging van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus in verband met de wederzijdse erkenning van beroepseisen gesteld aan het verrichten of aanbieden van beveiligings- of recherchewerkzaamheden door het in stand houden van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau (Stb. 2006, 288) is de toestemming voor tewerkstelling van medewerkers van beveiligingsorganisaties en recherchebureaus zonder vestiging in Nederland afzonderlijk geregeld in artikel 7, derde lid. Abusievelijk is deze wijziging niet verwerkt in artikel 7, vijfde lid, dat de eisen vermeldt die aan het verkrijgen van toestemming worden gesteld.

Onderdeel B (Artikel 15 Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus)

Artikel 15 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus is gewijzigd ter gelegenheid van de Aanpassingswet vierde tranche Awb (Stb. 2009, 265). Bij de aanpassing van de redactie van het oude eerste lid van artikel 15 naar het enige lid van het huidige artikel 15 zijn abusievelijk de woorden ‘van regels, gesteld bij of krachtens’ weggevallen. Als gevolg daarvan zijn gedragingen in strijd met regels die krachtens de in artikel 15 genoemde artikelen zijn gesteld niet meer beboetbaar. Dat is niet de bedoeling geweest van de wijziging, die er alleen op was gericht de formulering van de bepaling in overeenstemming te brengen met een modeltekst (model 2, zie Kamerstukken II 2006/07, 31 124, nr. 3, p. 27). Deze wijziging beoogt deze verschrijving te herstellen.

Artikel IV
(Artikel 22 Luchtvaarwet BES)

Met de aanvulling van artikel 22, tweede lid, van de Luchtvaartwet BES wordt beoogd te verduidelijken dat op het toezicht op de naleving van deze wet titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is. Daarmee wordt aangesloten bij de systematiek die is gebruikt in andere wetten die gelden in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba waarbij het toezicht op de naleving plaats dient te vinden overeenkomstig de Awb.

Artikel V
(Artikel 51a Uitleveringswet)

Nederland behoort tot de landen die slechts kunnen voldoen aan uitleveringsverzoeken, gebaseerd op een verdrag (vgl. artikel 2 van de Uitleveringswet).

Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen geeft zulke staten de mogelijkheid het verdrag als grondslag ten behoeve van de uitlevering te laten gelden. Binnen de systematiek van de Uitleveringswet geschiedt dat uitdrukkelijk door vermelding in artikel 51a, tweede lid, van de delicten waarvoor kan worden uitgeleverd. De voorgestelde aanvulling van het negende gedachtestreepje van het tweede lid betreft titel XXXA van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht (witwassen). Na de invoering van deze titel is artikel 51a, tweede lid, negende gedachtestreepje van de Uitleveringswet bij omissie niet aangevuld met vermelding van de daarin opgenomen strafbaarstellingen die voor het Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen wel relevant zijn en waarvoor onder dat verdrag uitlevering mogelijk moet zijn. Onderhavige aanvulling van artikel 51a, tweede lid, van de Uitlevering beoogt deze incorrectheid recht te zetten.

In de Wet tot uitvoering van het op 14 oktober 2005 te Londen tot stand gekomen Protocol van 2005 bij het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart (Trb. 2006, 223) en het op 14 oktober 2005 te Londen tot stand gekomen Protocol van 2005 bij het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat (Trb. 2006, 224) is de Uitleveringswet met het oog op de implementatie van die Protocollen aangepast. In het onderhavige artikel wordt in diezelfde wet de verwijzing naar de equivalente bepalingen in het Wetboek van Strafrecht BES opgenomen.

Artikel VI
(Artikelen 28, 29 Auteurswet)

De bevoegdheden waaraan artikel 28, zesde lid, van de Auteurswet refereert, zijn opgenomen in de leden 1 tot en met 5. Het huidige artikel 29, tweede lid, van de Auteurswet verwijst ten onrechte naar artikel 28, zesde lid. Dit moet het vijfde lid zijn.

Artikel VII
Onderdeel A (Artikel 111 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Bij de wet van 30 oktober 2008 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de bevoegdheid van deurwaarders om informatie op te vragen en elektronisch te betekenen in geval van derdenbeslag (Stb. 435) is aan artikel 45 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een nieuw tweede lid toegevoegd en is het tweede lid vernummerd tot derde lid. De verwijzing in het tweede lid van artikel 111 Rv naar artikel 45, tweede lid, dient nog te worden aangepast aan deze vernummering.

Onderdelen B en C (Titel 17 en 18 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Het derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat abusievelijk twee zeventiende titels. Eén van deze titels zal per 2012 in werking treden. Voorgesteld wordt de zeventiende titel betreffende ‘Van rechtspleging in zaken betreffende een arbeidsovereenkomst op grond waarvan de werknemer arbeid verricht op het continentaal plat’ te vernummeren tot de achttiende titel. De enige bepaling in die titel wordt ook vernummerd van artikel 1019w tot artikel 1019dd. Inhoudelijk gezien worden er geen wijzigingen doorgevoerd.

Artikel VIII
(Artikel 265 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek)

In artikel 265 van Boek 1 BW wordt een aanpassing doorgevoerd die verband houdt met het vervallen van het instituut procureur bij de op 1 september 2008 in werking getreden Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer (Stb. 2008, 100). Met de afschaffing van het procuraat is de regel vervallen dat een advocaat in een ander arrondissement dan waarin hij is gevestigd bij een rechtbank, voorzover het niet kantonzaken betreft, of een gerechtshof alleen kan procederen door gebruik te maken van de diensten van een in dat andere arrondissement ingeschreven procureur.

Artikel IX
Onderdeel A (Artikel 232a Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES)

Deze technische hernummering strekt ertoe het betrokken artikel beter te doen aansluiten bij de systematiek van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES en de daarbij gebruikelijke nummering.

Onderdeel B (Artikel 238 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES)

De voorgestelde wijziging betekent materieel dat de delegatiemogelijkheid in het huidige artikel 1:238 lid 3 BW BES wordt beperkt tot de samenstelling en werkwijze van de voogdijraad. Bij algemene maatregel van bestuur kan niet meer worden voorzien in de taken en bevoegdheden van de voogdijraad. Beide worden immers, ingevolge het tweede lid, bij wet geregeld. Met deze wijziging wordt de onduidelijkheid hieromtrent in het huidige artikel 1:238 BW BES opgeheven.

Artikel X
Onderdeel A (Artikel 110 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek)

Op grond van artikel 2:110 BW kunnen aandeelhouders om een rechterlijke machtiging tot bijeenroeping van een algemene vergadering vragen. Een van de voorwaarden voor verlening van de machtiging is dat de aandeelhouders het bestuur en de raad van commissarissen hebben verzocht een vergadering bijeen te roepen, maar deze niet de nodige maatregelen hebben getroffen om een vergadering te kunnen houden binnen zes weken na het verzoek van de aandeelhouders.

Ter implementatie van de richtlijn aandeelhoudersrechten is bepaald dat de oproepingstermijn voor de algemene vergadering van beursvennootschappen minimaal 42 dagen bedraagt (Wet van 30 juni 2010 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van richtlijn nr. 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PbEU L 184), Stb. 2010, 257). Deze termijn volgt uit een op het wetsvoorstel ingediend amendement. De oorspronkelijk voorgestelde oproepingstermijn bedroeg 30 dagen (Kamerstukken II 2009/10, 31 746, nrs. 2 en 16).

Omdat de oproepingstermijn voor beursvennootschappen is verlengd tot 42 dagen, dient de termijn van zes weken in artikel 2:110 BW te worden aangepast. Deze termijnen vallen nu immers samen. Het bestuur of de raad van commissarissen zou direct na het verzoek van de aandeelhouders een vergadering bijeen moeten roepen om aan de voor de oproeping van de vergadering gestelde termijn te voldoen. Er wordt daarom voorgesteld de termijn voor het bestuur en de raad van commissarissen van een beursvennootschap om maatregelen te treffen om een algemene vergadering bijeen te roepen te verlengen tot acht weken. Op die manier liggen er twee weken voor het moment dat zij uiterlijk tot oproeping van de vergadering over zouden moeten gaan.

Onderdelen B, C en D (Artikelen 124, 183 en 234 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek)

In de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van onder meer Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet documentatie vennootschappen in verband met het vervallen van de verklaring van geen bezwaar en het verbeteren en uitbreiden van de controle op rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen (Stb. 2010, 280) wordt het preventieve toezicht op vennootschappen vervangen door een systeem van doorlopende controle op rechtspersonen. Daarmee vervallen de regels in het Burgerlijk Wetboek die betrekking hebben op de afgifte van de verklaring van geen bezwaar door de Minister van Veiligheid en Justitie. Bij omissie is nagelaten het voorschrift dat de algemene vergadering het bestuur van de vennootschap kan machtigen veranderingen aan te brengen in een voorstel tot statutenwijziging, die nodig mochten blijken voor de verklaring van geen bezwaar op de statutenwijziging, te schrappen. Dit wordt met de wijzigingen, opgenomen in de onderdelen B en D, hersteld.

In het eerste en tweede lid van artikel 183 is aangegeven welke verklaringen aan de akte van omzetting moeten worden gehecht indien een rechtspersoon zich omzet in een besloten vennootschap. In de Wet van 7 juli 2010 tot wijziging van onder meer Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet documentatie vennootschappen in verband met het vervallen van de verklaring van geen bezwaar en het verbeteren en uitbreiden van de controle op rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen (Stb. 2010, 280) wordt geregeld dat de verplichting tot het aanhechten van een verklaring van geen bezwaar vervalt. Op grond van het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (31 058) vervalt ook de verplichting om een accountantsverklaring aan te hechten. Het eerste lid van artikel 183 over de omzetting van de naamloze vennootschap in een besloten vennootschap, komt daarmee te vervallen. De verwijzing in het tweede lid naar ‘een andere’ rechtspersoon had moeten worden aangepast naar aanleiding van het vervallen van het eerste lid. Dat verzuim wordt door onderdeel C rechtgezet. In artikel XXII is een regeling opgenomen voor de verschillende inwerkingtredingdata van de betrokken (voorgestelde) regelingen.

Artikel XI
(Artikel 234 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek)

Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor een Dienstenwet in de Eerste Kamer is gebleken dat de verhouding tussen enerzijds de artikelen 6:233 en 6:234 BW en anderzijds de nieuwe artikelen 6:230b en 6:230c BW tot onduidelijkheid kan leiden (Kamerstukken I 2008/09, 31 579, nr. C, p. 18/19). Deze potentiële onduidelijkheid werd aanvankelijk weggenomen met een wijziging opgenomen in artikel Ia van de Aanpassingswet dienstenrichtlijn (Stb. 2009, nr. 616). Door de wijziging voorzien in artikel II, B, vierde onderdeel, van de nadien in werking getreden Wet tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek teneinde naast het in deze bepalingen gestelde vereiste van schriftelijkheid ook ruimte te bieden aan de ontwikkelingen op het gebied van het elektronisch verkeer (Stb. 2010, 222) zou deze mogelijke onduidelijkheid zich opnieuw kunnen voordoen, nu daarin een verwijzing naar artikel 6:230c BW ontbreekt. Om dit te vermijden wordt voorgesteld artikel 6:234, eerste lid, BW aldus te wijzigen dat de handelaar ook aan zijn informatieverplichting, als bedoeld in artikel 6:234 BW, kan voldoen op de in artikel 6:230c BW voorziene wijze.

Artikel XII
Onderdeel A (Artikel 334 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek)

Bij de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, 208) is de pachtersomslag als bedoeld in het oude artikel 116, onderdeel b, van de Waterschapswet vervallen. Daarmee kan artikel 334 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ook vervallen.

Onderdelen B (Artikelen 648 en 649 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek)

Recente evaluaties door de Commissie gelijke behandeling (Cgb) van de Wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur (Stb. 1996, 391) en de Wet verbod op onderscheid bepaalde en onbepaalde tijd (Stb. 2002, 560) wijzen uit dat deze wetten in de praktijk goed werken.

In verband met deze positieve bevindingen wordt voorgesteld de op artikel 20 lid 2 van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) gebaseerde wettelijke verplichting van de Cgb tot vijfjaarlijkse rapportage over de werking van deze wetten te schrappen. De verwijzing naar artikel 33 Awgb kan eveneens vervallen. Mochten zich in de toekomst minder positieve ontwikkelingen voordoen ten aanzien van bovengenoemde wetten, dan kan alsnog besloten worden tot een evaluatieonderzoek.

Onderdeel C (Artikel 668 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek)

Het gaat hier om het rechtzetten van een onjuistheid in artikel 7:668a BW, ingevoerd bij de Wet flexibiliteit en zekerheid (Stb. 1998, 300).

Artikelen XIII – XV

Zie de toelichting bij artikel XII onderdeel B.

Artikel XVI
(Artikel 221 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek)

Deze wijziging is nodig in verband met een wijziging van artikel 7:942 BW.

Artikel XVII – XVIII

Zie de toelichting bij artikel VIII.

Artikel XIX
(Artikel 23 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES)

Op grond van artikel 11 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES moet de bestuurder van een motorrijtuig een bewijs van verzekering bij zich hebben. Het niet voldoen hieraan is niet expliciet strafbaar gesteld. De onderhavige wijziging voorziet in een hechtenis van maximaal dertig dagen of een boete van ten hoogste USD 84,–. Deze strafsancties gelden al bij schending van andere verplichtingen met betrekking tot het verzekeringsbewijs (art. 12 lid 1).

Artikel XX
Onderdeel A (Artikel 3 Wet controle op rechtspersonen)

Gebleken is dat de bestaande redactie van artikel 3, tweede lid, onder e, van de Wet controle op rechtspersonen misverstanden oproept. De bedoeling van dit artikelonderdeel is de aanwijzing van drie categorieën zogeheten bronverwerkingen te regelen, van waaruit de Dienst Justis onder verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie, gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen. Het betreft: a. bestuursorganen, b. diensten, belast met de opsporing van strafbare feiten, en c. diensten, belast met het toezicht op financiële instellingen. In de uitvoeringspraktijk blijkt dat deze bepaling zo wordt geïnterpreteerd dat uitsluitend a. bestuursorganen dan wel diensten, belast met de opsporing van strafbare feiten, en b. diensten belast met het toezicht op financiële instellingen kunnen worden aangewezen. Die lezing is niet juist.

In de nieuw voorgestelde redactie worden drie categorieën duidelijk onderscheiden. In de eerste plaats bestuursorganen. Dat verschilt niet van de oude redactie. In de tweede plaats toezichthouders. De beperking tot de financiële sector is vervallen. Dit betreft echter geen uitbreiding, aangezien in het verleden aanwijzing van de bestuursorganen die voor de desbetreffende toezichthouder verantwoordelijkheid draagt plaatsvond. Het is uit oogpunt van duidelijkheid van de regelgeving en een juiste toepassing van de begrippen van de Algemene wet bestuursrecht beter dat bij algemene maatregel van bestuur de desbetreffende toezichthouders rechtstreeks kunnen worden aangewezen. In de derde plaats diensten of personen, belast met de opsporing van strafbare feiten. Onder diensten kunnen het openbaar ministerie en de bijzondere opsporingsdiensten worden begrepen, als personen zouden bijvoorbeeld bepaalde buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen worden aangewezen.

Onderdeel B (Artikel 5 Wet controle op rechtspersonen)

Gebleken is dat de beperking van de delegatiegrondslag van artikel 5, eerste lid, van de Wet controle op rechtspersonen tot bestuursorganen tot onbedoelde en onnodige complicaties leidt. Bedoeld was risicomeldingen in de zin van de Wet controle op rechtspersonen rechtstreeks te kunnen uitbrengen aan organisaties als het openbaar ministerie, de Belastingdienst en de bijzondere opsporingsdiensten. Doordat het genoemde artikel 5, eerste lid, slechts toestaat dat risicomeldingen aan bestuursorganen kunnen worden uitgebracht, leidt dit ertoe dat, bijvoorbeeld in het geval van de bijzondere opsporingsdiensten, die risicomelding formeel moet worden uitgebracht aan de desbetreffende minister, om geen andere reden dan dat deze als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. Dit is weinig fraai. Het is uit oogpunt van duidelijkheid van de regelgeving en een juiste toepassing van de begrippen van de Algemene wet bestuursrecht beter dat bij algemene maatregel van bestuur de desbetreffende bestuursorganen, diensten, toezichthouders en andere personen, belast met de opsporing van strafbare feiten voor wie de risicomeldingen feitelijk worden opgesteld, rechtstreeks kunnen worden aangewezen. Dit onderdeel voorziet daarin.

Artikel XXI

Dit artikel betreft een samenloopbepaling met het voorstel van wet tot invoering van de Politiewet 200. en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X). Op grond van het voorgestelde artikel 29, onderdeel C, van dat wetsvoorstel vervalt in artikel 7 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus onder meer het vierde lid, onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot vierde tot en met zevende lid. Voorts wordt in artikel 29, onderdeel G, van dat wetsvoorstel de verwijzing in artikel 15 naar het huidige vijfde lid van artikel 7 aangepast. In het geval artikel 29 van dat wetsvoorstel eerder in werking treedt dan artikel III van het voorliggende wetsvoorstel, wordt dit wetsvoorstel hierop aangepast.

Artikel XXII
(Artikelen 124, 234 en 183 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek)

In artikel X, onderdelen B en D wordt een fout hersteld die ontstaat als de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van onder meer Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet documentatie vennootschappen in verband met het vervallen van de verklaring van geen bezwaar en het verbeteren en uitbreiden van de controle op rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen (Stb. 2010, 280) in werking is getreden voor de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wet.

Indien het onderhavige wetsvoorstel eerder tot wet wordt verheven en in werking treedt dan de wet van 7 juli 2010, kan deze fout in de wet van 7 juli 2010 zelf worden hersteld (zie onderdelen 1 en 2).

Artikel 2:183 BW wordt zowel gewijzigd door de hierboven aangehaalde wet van 7 juli 2010 als door het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht. De tekstuele aanpassing van artikel 183 die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, behoeft pas te worden gedaan, indien beide regelingen in werking zijn getreden. In onderdeel 3 van dit artikel wordt geregeld dat de samenloopbepaling waarin reeds was voorzien in de wet van 7 juli 2010 wordt aangepast, als die wet later in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel.

Artikel XXIII

Dit artikel verduidelijkt dat de voorgestelde wijziging van artikel 6:234 BW op korte termijn na de publicatie van deze wet in het Staasblad in werking kan treden. Artikel 191 Overgangswet NBW regelt een uitgestelde werking van een jaar voor algemene voorwaarden. In dit geval is het van belang om geen gebruik te maken van de uitgestelde werking zoals opgenomen in artikel 191 Overgangswet NBW om in de tijd zoveel mogelijk te kunnen aansluiten bij de datum van inwerkingtreding van de wetgeving ter implementatie van de Dienstenrichtlijn.

Artikel XXIV
(Artikel 151c Gemeentewet)

De gemeenteraad kan op grond van artikel 151c van de Gemeentewet aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen over te gaan tot het plaatsen van camera’s op openbare plaatsen, indien het belang van de handhaving van de openbare orde daartoe noodzaakt. Op grond van het achtste lid van artikel 151c moeten bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met het oog op de goede uitvoering van het cameratoezicht regels worden gesteld omtrent onder de ruimten waarin de waarneming of verwerking van door het toezicht vastgelegde beelden plaatsvindt. Omdat cameratoezicht inmiddels een veel gebruikt instrument is en veel gemeenten het met de nodige waarborgen voor privacybescherming hebben ingevoerd, is het stellen van nadere regels in een algemene maatregel van bestuur niet noodzakelijk gebleken. Bij brief van 8 september 2008 (Kamerstukken II 2007/2008, 28 684, nr. 168) is dit reeds aan de Tweede Kamer gemeld, maar abusievelijk is de grondslag in de Gemeentewet nog niet aangepast aan dit inzicht; dit wordt nu hersteld. De grondslag als zodanig blijft behouden, voor het geval in de toekomst vanuit een oogpunt van uniformiteit alsnog nadere eisen nodig zijn.

Artikel XXV
Inwerkingtreding

Sinds 1 januari 2010 geldt voor alle Nederlandse wetten het uitgangspunt van vaste verandermomenten. De doelstelling van dit beginsel is dat rechtssubjecten in een vroeg stadium inzicht wordt gegeven in wet- en regelgeving die op hen van toepassing zal worden en hen een redelijke termijn wordt gegeven om zich daarop voor te bereiden. Voor wetten in formele zin houdt dit concreet in dat zij in beginsel op 1 januari of 1 juli in werking treden met een minimale invoeringstermijn van twee maanden. Op het onderhavige wetsvoorstel is evenwel een uitzonderingsgrond van toepassing. Deze verzamelwet bevat voorstellen ter reparatie van bestaande wet- en regelgeving. Het is wenselijk dergelijke omissies zo spoedig mogelijk te herstellen.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Advies Raad van State

No. W03.11.0246/II

’s-Gravenhage, 21 juli 2011

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 4 juli 2011, no. 11.001616, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende partiële wijziging van een aantal wetten op het gebied van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2011), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel bevat enkele technische en redactionele verbeteringen in diverse wetten op het beleidsterrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking over de wenselijkheid van een nog aan dit wetsvoorstel toe te voegen technische wijziging van artikel 88, tweede lid, Vreemdelingenwet. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanvulling van het voorstel wenselijk is.

1. Bestuurlijke lus en Vreemdelingenwet

Artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State regelt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestuursorgaan kan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen (de bestuurlijke lus). Artikel 88, tweede lid, Vreemdelingenwet verklaart artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State niet van toepassing in procedures betreffende vreemdelingenzaken, terwijl die toepassing, mede gelet op de wetsgeschiedenis van de Wet bestuurlijke lus Awb,1 wel is beoogd.

De Afdeling adviseert deze omissie te herstellen en in het verzamelwetsvoorstel een bepaling op te nemen die erin voorziet dat in artikel 88, tweede lid, van de Vreemdelingenwet, artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State niet wordt uitgezonderd.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.11.0246/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • Aan artikel I, een onderdeel toevoegen waarin artikel 36c van de Wet politiegegevens wordt gewijzigd in die zin dat de verwijzing naar artikel 16, eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door een verwijzing naar artikel 16, eerste lid, onderdeel b.

  • In artikel X, in onderdeel C, ‘eerste lid’ vervangen door: tweede lid.

  • In artikel VIII, artikel IX en artikel XXI, in de aanhef na het opschrift van het voorstel van wet het Kamerstuknummer opnemen conform aanwijzing 171b van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

  • Artikel XXII schrappen, aangezien de Wet van 7 juli 2010 tot wijziging van onder meer Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet documentatie vennootschappen (Stb. 2011, 194) op 1 juli 2011 in werking is getreden.

Nader Rapport

24 augustus 2011

No. 5706428/11/6

Directie Wetgeving, sector straf- en sanctierecht

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot partiële wijziging van een aantal wetten op het gebied van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2011)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 juli 2011, kenmerk 11.001616, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 juli 2011, nr. No.W03.11.0246/11, bied ik U hierbij aan.

1. Bestuurlijke lus en Vreemdelingenwet

Op dit moment kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op grond van het huidige artikel 88 van de Vreemdelingenwet 2000 weliswaar het bestuursorgaan niet opdragen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, maar hij is wel bevoegd om het bestuursorgaan daartoe in de gelegenheid te stellen. Ingevolge het eerste lid van artikel 88 zijn de relevante bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht over de bestuurlijke lus immers van overeenkomstige toepassing. Teneinde de bestaande onduidelijkheid op dit punt weg te nemen hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik, het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State volgend, het reeds bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangige voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht bij nota van wijziging aangevuld.

2. Redactionele kanttekeningen

Met de redactionele kanttekeningen van de Raad is rekening gehouden.

3. Nadere wijzigingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de navolgende wijziging in het wetsvoorstel en de toelichting aan te brengen.

In 2011 zijn twee nieuwe titels aan het Burgerlijk Wetboek toegevoegd (vgl. Stb 2011, 50 en Stb 2011, 246). Het betreft de titels over bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, bijstand en uitwisseling (titel 1a) en consumentenkredietovereenkomsten (titel 2a) in Boek 7. Met de aan dit wetsvoorstel toegevoegde technische wijzigingen worden drie verwijzingen aangebracht of vervangen die bij de bedoelde wetten niet zijn meegenomen. Voorts wordt in artikel 58 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek een misslag hersteld. Een nadere toelichting is opgenomen bij artikel XI onderdeel A en artikel XII onderdelen A en B van dit wetsvoorstel.

Ik moge U hierbij verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.


X Noot
1

Kamerstukken II 2007/08, 31 352, nr. 3, blz. 1 en 17.

Naar boven