28 684
Naar een veiliger samenleving

nr. 168
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2008

Hierbij bied ik u het rapport Evaluatie Cameratoezicht op Openbare Plaatsen (tweemeting) aan.1 Het rapport geeft ontwikkelingen weer rond het gemeentelijke cameratoezicht op openbare plaatsen. Het onderzoek dat aan het rapport ten grondslag ligt is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

De aanleiding voor het onderzoek is de toezegging aan de Tweede Kamer dat de wetswijziging van de Gemeentewet (art 151c), betreffende cameratoezicht op openbare plaatsen, wordt geëvalueerd en dat de kamer daarover jaarlijks zal worden geïnformeerd. Gedurende vijf jaar worden ontwikkelingen rond het cameratoezicht op openbare plaatsen gevolgd. In 2006 en 2007 zijn de rapporten over de nulmeting en éénmeting aan uw Kamer aangeboden. Het voorliggende rapport betreft de tweemeting voor de evaluatie. Van de 443 Nederlandse gemeenten hebben 404 gemeenten (91%) de enquête ingevuld.

De belangrijkste ontwikkelingen ten opzichte van de éénmeting zijn:

– Een toename van 14 gemeenten dat cameratoezicht inzet (van 80 naar 94 gemeenten).

– Alle gemeenten met meer dan 150 000 inwoners hebben nu cameratoezicht. Van de gemeenten tussen de 50 000 en 150 000 inwoners heeft 63% cameratoezicht en van de gemeenten met minder dan 50 000 inwoners heeft bijna 15% cameratoezicht. Daarmee woont ongeveer de helft van de Nederlandse burgers in een gemeente met cameratoezicht.

– Een daling van het aantal gemeenten zonder cameratoezicht dat aangeeft plannen te hebben om cameratoezicht in te zetten (van 53 naar 41 gemeenten). Deze daling kan volgens de onderzoekers waarschijnlijk worden verklaard doordat een aantal gemeenten dat bij de éénmeting aangaf plannen te hebben voor de inzet van cameratoezicht deze inderdaad heeft uitgevoerd. Deze gemeenten behoren dan dus nu tot de categorie gemeenten die cameratoezicht inzetten die met 14 gemeenten is gestegen.

Het evaluatieonderzoek omvat jaarlijks een thematische verdieping. Dit jaar is gekozen voor het onderwerp «publiek private samenwerking bij cameratoezicht» en is een inventarisatie uitgevoerd naar knelpunten bij de invoer en toepassing van verschillende samenwerkingsvormen bij cameratoezicht.

Wat betreft de inventarisatie van de knelpunten is de algemene indruk dat er bij de invoering en toepassing van cameratoezicht weinig belemmeringen worden ervaren. Gemeenten kunnen zich over het algemeen goed vinden in de gestelde eisen aan cameratoepassingen.

Desondanks kan er wel een aantal knelpunten worden benoemd. In totaal hebben 42 gemeenten (12%) aangegeven knelpunten te hebben ervaren. Op dit moment maken 25 van deze 42 gemeenten gebruik van cameratoezicht. De genoemde knelpunten liggen op het gebied van wetgeving, publieke versus private regimes, centralisering van het uitkijken, techniek en verwachtingen van burgers.

Eén van de meest genoemde belemmeringen is dat er geen eenduidigheid is over het begrip handhaving van de openbare orde en dat cameratoezicht slechts mogelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde. Als het camerasysteem er eenmaal hangt dient het echter ook benut te kunnen worden ten behoeve van leefbaarheid en toezicht. Een ander knelpunt ligt op het gebied van publiek/private samenwerking. Het is niet altijd duidelijk wat als uitgangspunt moet dienen bij het bepalen of cameratoezicht onder het publieke of het private regime valt.

Door de onderzoekers wordt aanbevolen om duidelijkheid te creëren over de voor- en nadelen van de verschillende toepassingsmogelijkheden van cameratoezicht, al dan niet gecentraliseerd of in publiek/private samenwerkingsvormen en over welke randvoorwaarden er bij de verschillende toepassingsmogelijkheden gelden.

Ik neem deze aanbeveling over en zal opdracht geven de voor- en nadelen van de verschillende toepassingsmogelijkheden van cameratoezicht uit te laten werken. Hierbij zal tevens aandacht worden geschonken aan een modelbegroting voor gemeenten die hoort bij de verschillende vormen van toezicht, zodat gemeenten beter inzicht krijgen in de kosten en opbrengsten van het gebruik van camera’s. Dit laatste zal worden ontwikkeld omdat veel gemeenten cameratoezicht beschouwen als een duur instrument. Het is van belang bij de afweging om al dan niet gebruik te maken van cameratoezicht, te weten welke vorm welk kostenplaatje oplevert en waar synergie kan worden gevonden bij andere vorm van gemeentelijk beheer.

De onderzoekers bevelen tevens aan om onduidelijkheid over wet- en regelgeving weg te nemen door het geven van goede voorlichting. Ik heb daarom het Centrum voor Criminaliteitsbeheersing en Veiligheid (CCV) opdracht gegeven de handreiking cameratoezicht te actualiseren. De verwachting is dat deze handreiking dit najaar zal worden uitgebracht.

In het rapport zijn ook lokale evaluaties van gemeenten opgenomen. Op methodologische gronden kunnen echter geen harde conclusies worden getrokken uit dit deel van het onderzoek. Temeer daar cameratoezicht vaak een onderdeel is van een mix aan maatregelen, waardoor effecten niet per definitie zijn toe te schrijven aan cameratoezicht. De lokale evaluaties laten een beeld zien dat overeenkomt met de meta-evaluatie uit de nulmeting. Zo bestaat er geen eenduidig beeld van de veranderingen in de objectieve veiligheid; deze neemt in bepaalde gemeenten af en in andere juist toe. Ook de effecten van cameratoezicht op onveiligheidsgevoelens zijn niet eenduidig. In vrijwel alle gemeenten worden de opgenomen beelden voor opsporingsdoeleinden gebruikt. Ten slotte blijkt dat er onder burgers een groot draagvlak bestaat voor toepassing van cameratoezicht.

De onderzoekers wijzen erop dat voor de meta-analyse belangrijk is dat er een gestandaardiseerde evaluatie plaats vind. Alleen dan kunnen er gefundeerde uitspraken worden gedaan. Ik ondersteun deze aanbeveling door een gestandaardiseerd evaluatiemodel te laten ontwikkelen en het gebruik daarvan te bevorderen.

De volgende rapportage van de evaluatie zal u medio 2009 worden aangeboden.

In deze brief over cameratoezicht wil ik u tot slot informeren over mijn voornemen om artikel 151c, achtste lid, van de Gemeentewet te wijzigen. Hierin is kort gezegd bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met het oog op de goede uitvoering van het cameratoezicht.

Mijn ambtsvoorganger had aangekondigd dat ter invulling van artikel 151c, achtste lid, Gemeentewet, een certificeringsregeling in het leven zou worden geroepen (Tweede Kamer 2004–2005, 29 440, nr. 6). In dit kader zijn door vertegenwoordigers van belanghebbende partijen, zoals politie, gemeenten, installateurs, verzekeraars en particuliere beveiligers, inmiddels zogenoemde beoordelingsrichtlijnen vastgesteld waarin certificeringseisen zijn verwoord. Veel gemeenten handelen reeds overeenkomstig deze beoordelingsrichtlijnen.

Gelet hierop ben ik van mening dat het stellen van nadere regels in een algemene maatregel van bestuur, hetgeen bij de totstandkoming van de wet nog wenselijk leek, inmiddels niet meer nodig is. Het afzien van de algemene maatregel van bestuur draagt bovendien bij aan het verminderen van de regeldruk.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven