32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

Nr. 68 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 25 april 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft op 16 april 2012 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken over het mensenrechtenbeleid.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken

Maandag 16 april 2012

10.00 uur

Voorzitter: Kortenoeven

Aanwezig zijn 10 leden der Kamer, te weten:

Van Bommel, Ten Broeke, Çörüz, El Fassed, Hachchi, Kortenoeven, De Roon, Van der Staaij, Timmermans en Voordewind,

en de heer Rosenthal, minister van Buitenlandse Zaken.

De voorzitter: Goedemorgen. Ik open deze vergadering van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Op de agenda staat een aantal stukken over het mensenrechtenbeleid, met name de rapportage mensenrechtenbeleid, de antwoorden op vragen van de commissie over de stand van zaken van het mensenrechtenbeleid en een groot aantal brieven die zijn toegevoegd. Ik stel voor ook de volgende brieven aan de agenda toe te voegen, die vrijdag jongstleden zijn binnengekomen: de reizen op de agenda van de Mensenrechtenambassadeur en een brief over water in de context van het vredesproces in het Midden-Oosten. Ik neem aan dat hiertegen geen bezwaar is.

Het is een lang debat vandaag. Er staat zes uur voor ingepland, althans van tien tot vier. Er zit een lunchpauze in en misschien nog een kleine schorsing in de middag. Ik wil daarom de spreektijden strak handhaven en het aantal interrupties per fractie beperken tot twee. Ik hoop dat alle leden hieraan willen meewerken. Met name de kleine fracties zouden anders in het gedrang kunnen komen, omdat zij het laatst spreken en de minste spreektijd hebben.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik verzoek u om mij na een minuut of elf, twaalf een signaal te geven, mocht ik in de gelegenheid zijn om nog wat minuten over te laten voor kleinere fracties. Dat is een belofte die voorkomt uit de procedurevergadering.

De VVD wil na zoveel jaar consensus over het mensenrechtenbeleid het debat daarover openbreken. De gedachte is niet in de laatste plaats ontstaan tijdens de hoorzitting die wij in de Tweede Kamer hebben gehad en die pijnlijk duidelijk heeft bevestigd hoeveel mensenrechtenorganisaties eigenlijk in zichzelf gekeerd zijn tot het punt van zelfgenoegzaamheid. Het is een sector die zichzelf een ongekend aantal prijzen uitreikt en vooral alleen misprijzen kon opbrengen voor het bespreken van meer effectieve en ook meer alternatieve mensenrechtenbenaderingen. Heel opvallend was dat bij de zogenaamde «receptorbenadering», die niet meer pretendeert dan alleen een benadering te zijn, bekende namen, of het nu professor Van Genugten of Amnesty was, direct in een kramp schoten. De benadering werd ofwel van tafel geveegd ofwel gebagatelliseerd onder het mom: dit doen wij al 40 jaar. Ook de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) gaf ons afgelopen vrijdag nog een advies dat in die richting ging.

Wij willen vandaag gewoon praten over een benadering die, hoewel misschien licht afwijkend van wat wij de afgelopen 40 jaar hebben gedaan, is gericht op effectiviteit. Daar moet het om gaan. In een wereld waarin wij ons moeten realiseren dat onze relatieve belangen afnemen, kan het niet anders dan dat wij op andere manieren kijken hoe wij effect kunnen bereiken, als wij de mensenrechten een warm hart toedragen en uiteindelijk aan het einde van de dag niet alleen een goed gevoel willen hebben, maar toch vooral ook effectiviteit willen betrachten en effectief willen zijn. Dat geldt ook voor de landen in Europa waarmee wij verdragen hebben ondertekend, waar wij ons ook grotendeels aan houden en waarop wij in elk geval elkaar altijd de maat nemen. De rest van de wereld ondertekent vooral verdragen en laat het daar dan vaak bij.

Het hele beleid overziende, met name het aantal landen waaraan geld wordt besteed, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat er een hoge mate van versnippering en verkokering is. Daarin staat de VVD niet alleen. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid concludeerde dat al eerder, toen men in het mooie rapport «Aan het buitenland gehecht» het buitenlands beleid van het vorige kabinet typeerde als een donut – veel in de periferie en heel weinig in de kern – en het mensenrechtenbeleid als voorbeeld noemde. De WRR doelde op de honderd actiepunten van het vorige kabinet die voor iedereen op elk moment en overal zouden moeten gelden.

De oppositie in de Kamer roept vaak dat het kabinet-Rutte minder aandacht zou besteden aan het mensenrechtenbeleid dan het vorige kabinet. Als dat minder maar effectiever is, zou ik zeggen: wat een zegen. Zij heeft het ook over het geld, maar de cijfers laten iets anders zien. Op het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt volgens het regeerakkoord 20% bezuinigd en op het Mensenrechtenfonds slechts 10%. Dat betekent dat in relatieve zin de nadruk voor dit kabinet juist meer op het mensenrechtenbeleid ligt ten opzichte van het vorige kabinet. Het mensenrechtenbeleid moet echter wel selectiever en ook effectiever worden ingezet. Het huidige Mensenrechtenfonds beslaat op dit moment 34 mln. Dat wordt uitgegeven in 52 landen, vaak vooral om onze mening daar te geven, niet alleen in landen als Wit-Rusland en China, «the usual suspects», maar ook in de Verenigde Staten. Nederland financiert bijvoorbeeld projecten om de Amerikanen erop te wijzen dat de doodstraf slecht is. Zo worden van Nederlands belastinggeld Amerikaanse advocaten getraind die verdachten verdedigen die de doodstraf kunnen krijgen. Via het Mensenrechtenfonds wordt niet alleen bondgenoot Amerika op de vingers getikt, maar ook EU-partners als Litouwen, Hongarije, Slowakije en Ierland. Allemaal worden zij erop gewezen wat er verkeerd is met hun mensenrechtenbeleid. Het lucht misschien enorm op om bij een grote bondgenoot advocatentrainingen te financieren, maar wij moeten ons wel realiseren dat het een land is met een heel grote «civil human rights society» en het hoogste aantal advocaten per inwoner. Dan kun je je afvragen of dit de meest effectieve manier is.

Ik heb sterk de indruk dat ook het mensenrechtenbeleid toe is aan een rapport dat eerder over ontwikkelingssamenwerking is verschenen onder de titel «Minder pretenties, meer ambities». Nederland zou wat mij betreft minder pretentieus, minder met de opgeheven vinger en minder neerbuigend moeten zijn en meer ambitie moeten tonen om daadwerkelijk mensenrechten te verbeteren in landen waar wij actief zijn of waar wij gehoord worden, waar wij «leverage» hebben om maar eens een goed Nederlands woord te gebruiken. Logische landen om op in te zetten zijn de vijftien partnerlanden waarmee Nederland ook een ontwikkelingsrelatie heeft. Wat ons betreft, kunnen daaraan zeker nog tien landen worden toegevoegd zoals de vijf landen in de Arabische regio die Nederland na de Arabische revolutie heeft aangewezen als prioriteitslanden, te weten Marokko, Jordanië, Tunesië, Egypte en Libië. Ook landen als China en een aantal landen die lid zijn van de Raad van Europa, zoals Wit-Rusland, horen in dit rijtje thuis. Overigens hoort daarbij ook dat de internationale organisaties waarvan wij lid zijn, zoals de Raad van Europa, bij uitstek een geschikt vehikel en een geschikt middel zijn om mensenrechtenkritiek te uiten. Van de 52 landen die nu nog in het Mensenrechtenfonds zitten, blijven er na het rijtje dat ik zojuist heb genoemd nog zo’n 25 over. Ik houd niet vast aan een aantal, maar ik denk dat het in ieder geval met een fors aantal minder kan.

Zouden wij uitgaan van die 25 landen waarop het Nederlandse mensenrechtenbeleid actief is, dan dient ook te worden ingezet op de juiste middelen. De megafoondiplomatie van de afgelopen decennia – wij hebben er vele voorbeelden van gezien – heeft afgedaan. Hard schreeuwen van achter de dijken werpt immers geen vruchten af. Een zuiver legalistische benadering van de mensenrechten werkt in de praktijk niet. Mensenrechten zijn universeel; laat dat buiten kijf staan. Culturele smoesjes, zoals de heer Zwart dat in de hoorzitting zei, kunnen niet bestaan. Mensenrechten zijn universeel en moeten onverkort gerespecteerd worden. Maar alleen het herhalen van dit mantra of het vastleggen op papier werkt niet als een toverformule die in de praktijk alles ineens verbetert.

Mevrouw Hachchi (D66): Het verbaast mij niet meer dat de heer Ten Broeke zich als beschermer van dit kabinet opwerpt, wel als ik het stuk lees in de Volkskrant en ook als ik hier vandaag weer naar hem luister. Hij heeft het ook gehad over de zelfgenoegzaamheid van mensenrechtenorganisaties omdat zij kennelijk hun werk niet afdoende hebben gedaan. Waarop baseert de VVD-fractie die kritiek? Veegt de VVD-fractie tien jaar mensenrechtenbeleid van kabinetten waarin ook de VVD heeft gezeten nu allemaal van tafel?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik maak inderdaad een heel duidelijke cesuur met het verleden. Volgens mij is het de taak van een parlementariër om altijd kritisch te zijn. Daarom organiseren wij hoorzittingen. Wij waren na afloop behoorlijk kritisch. Ik wil nog wel wat voorbeelden geven uit die hoorzitting. Professor Van Genugten had niets nieuws gehoord en liet bijna laatdunkend weten over de pilots die de Nederlandse regering had afgekondigd dat het beleid toch vooral niet kon afhangen van drie promovendi. De heer Nazarski van Amnesty trok de effectiviteit van de receptorbenadering nadrukkelijk in twijfel. Het zou de fundamentele vrijheden uithollen, het zou het Hof tandeloos maken. De heer Ben Ward van Human Rights Watch sprak over de receptorbenadering als «the danger of cultural relativism». Hem neem ik het niet kwalijk, want hij had misschien niet kunnen verstaan dat de heer Zwart, die voor hem sprak, er nadrukkelijk afstand van had genomen. Kwalijker wordt het op het moment dat collega Timmermans toch nog weer probeert om de notie van cultureel relativisme, waar nadrukkelijk afstand van is genomen, in zijn opinieartikel in de Volkskrant van vanochtend te fietsen. De heer Rouwette van NJCM hing zijn hele verhaal op aan het feit dat er een paar minder ambtenaren waren op de afdeling die met mensenrechten te maken heeft. Er zouden wat geruchten zijn onder ambassadeurs. Ik vind dat niet hard, ik vind dat niet sterk, ik vind het getuigen van een zekere mate van zelfgenoegzaamheid op het moment dat je niet openstaat voor de innovaties die worden aangebracht en die zich ook al hebben bewezen. Daarop heb ik kritiek.

Mevrouw Hachchi (D66): Een Kamerlid hoort kritisch te zijn en de regering te controleren. Wij hebben niet voor niets een hoorzitting gehouden. De heer Ten Broeke verwijst er terecht naar. Ik vraag hem om de woorden van de diverse sprekers tijdens de hoorzitting serieus te nemen. De receptorbenadering is niets nieuws en is in het huidige mensenrechtenbeleid opgenomen. De AIV heeft ongevraagd advies uitgebracht, waarin hij aangeeft dat het geen nieuw beleid is. Ik snap werkelijk niet hoe de VVD-fractie kan doen alsof zij met een nieuwe benadering, een nieuwe manier van werken komt. Op een makkelijke manier wordt uitstekend werk op het gebied van mensenrechten, waarin ons land een voortrekkersrol heeft gespeeld, van tafel geveegd. Ik kan dat werkelijk niet volgen.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb al vaker gemerkt dat de geheven vinger niet zelden samengaat met heel lange tenen. Dat blijkt hier maar weer eens. Wie de hoorzitting goed heeft gevolgd en bijvoorbeeld ook heeft geluisterd naar de bijdrage van prof. Zwart, moet twee dingen constateren. Prof. Zwart heeft precies uitgelegd wat er vernieuwend aan was en wat er wel degelijk hetzelfde aan was gebleven. Hij zei dat er wel degelijk een cocktail mogelijk was tussen het bestaande beleid en zijn benadering, en noemde bijvoorbeeld China. Ik heb gezegd dat de benadering niets anders pretendeert dan wat zij zegt te zijn: een benadering. Ik veeg niet het hele beleid van tafel. Ik geef wel aan dat wij er met een andere blik naar moeten kijken, zeker als die benadering zich op een aantal vlakken heeft bewezen. Dat laatste is gebeurd en er zitten ook nieuwe elementen in, bijvoorbeeld dat de sociale instituties in het desbetreffende land die doorgaans niet willen luisteren naar onze kritiek, erbij worden betrokken. Kerk, café en straat, zo noemde de heer Zwart het. Hij zei dat hij de culturele smoesjes rond deze benadering niet accepteerde. En dát is het opvallende. Degenen die kennelijk niks te vrezen hebben omdat er niks nieuws zou zijn, trekken vervolgens grof geschut uit de kast omdat zij bang zijn dat er een addertje onder het gras zit. Dat addertje accepteert men niet, maar wij accepteren het evenmin. Wat mij betreft is dat cultureel relativisme.

De heer Timmermans (PvdA): Het is heel opvallend dat de heer Ten Broeke de behoefte heeft om zo vreselijk wild om zich heen te slaan. Kennelijk voelt hij zich verschrikkelijk aangevallen. Meestal is dat geen blijk van zelfvertrouwen. Hij zegt twee dingen ineen. Hij zegt dat het allemaal anders moet, want het is in de afgelopen 50 jaar helemaal verkeerd gegaan. Vervolgens zegt hij: als het nodig is doen wij eigenlijk hetzelfde. Ik vind dat erg moeilijk te volgen. Nieuw omdat het nieuw moet? Het heeft iets van een wasmiddelverpakking waar een nieuw etiketje op wordt geplakt omdat er iemand anders aan het roer zit. Als het dat is, vind ik het niet eens zo erg, maar laat de heer Ten Broeke eens ingaan op de kritiek van de AIV. De receptorbenadering bevat elementen van beleid van 40 jaar. Als je die vooropzet, loop je juist het risico dat je elementen van cultuurrelativisme introduceert. Dat gevaar moet de heer Ten Broeke toch ook zien?

De heer Ten Broeke (VVD): De heer Ten Broeke heeft daar van het begin af aan op gewezen. Dat doet overigens ook de heer Zwart. De vraag is wie er nu wild om zich heen slaat. Er is een andere benadering die zich al heeft bewezen, die effectiever kan zijn. Aangezien wij effectiviteit en niet de intenties of de morele verhevenheid voorop willen stellen, willen wij graag dat er naar die effectievere benadering wordt gekeken. Dus vinden wij het goed dat er nu twee pilots worden georganiseerd. Wat mij betreft kan dat nog wel wat worden uitgebreid. Wie slaat hier nu eigenlijk wild om zich heen? Wie slaat er wild om zich heen als de heer Timmermans in zijn artikel schrijft dat internationaal alom de verzuchting klinkt dat Nederland node wordt gemist? Dat zijn grote beweringen die de heer Timmermans niet hard kan maken. Prof. Zwart en de receptorbenadering zijn heel helder. Cultureel relativisme wordt te allen tijde afgewezen. Landen worden op de verdragen die zij hebben getekend aangesproken. Vervolgens wordt wel bekeken of de eigen instituties van de landen betrokken kunnen worden bij het aanspreken van de landen en bij het laten zien van effectief beleid. Daar zijn heldere voorbeelden van. Daar haken wij bij aan. Ik veeg niet 40 jaar beleid van tafel. Ik zeg alleen dat het beleid misschien her en der wat moet worden bijgestuurd. Het moet minder verkokerd zijn, er moet minder versnippering zijn. Ik heb er voorbeelden van gegeven. Ik heb zojuist aangegeven dat 25 van de 52 landen ...

De voorzitter: U moet een klein beetje opschieten. Wij willen het debat vandaag kunnen afmaken.

De heer Timmermans (PvdA): Daarnet zegt de heer Ten Broeke: afgelopen met dat opgeheven vingertje. Alsof het hele Nederlandse mensenrechtenbeleid in de afgelopen 40 jaar alleen maar uit dat opgeheven vingertje heeft bestaan. Bovendien citeert de heer Ten Broeke mij vals. Hij voegt namelijk een woordje aan mijn citaat toe. Ik heb gezegd dat de stem van Nederland node gemist wordt. Dat is een citaat van Mary Robinson, toch niet iemand die bekendstaat als een agitpropfiguur. De heer Ten Broeke voelt de behoefte om allerlei mensenrechtenorganisaties een draai om de oren te verkopen omdat ze het niet met hem eens zijn. Als wij zo gaan debatteren dat iemand die het niet met je eens is meteen niet deugt, dan kunnen wij nog wel eens een discussie met de heer Ten Broeke over mensenrechten voeren.

De heer Ten Broeke (VVD): De heer Timmermans draait het helemaal om. Ik heb niet de behoefte om mensenrechtenorganisaties een draai om de oren te geven, het waren de mensenrechtenorganisaties die gezeten aan deze tafel de behoefte voelden om allemaal unisono afstand te nemen van iets dat niet meer pretendeert te zijn dan een benadering. Dat deed men met een kracht – ik heb er voorbeelden van genoemd – dat je je werkelijk afvroeg wat er aan de hand was. Wordt hier een bom gelegd onder 40 jaar Nederlands mensenrechtenbeleid? Of wordt het gebagatelliseerd – zoals de heer Timmermans later deed – door te zeggen: och, dat doen wij al 40 jaar? Het gaat de VVD niet om de intenties die altijd tot beleid moeten leiden. Het gaat ons er niet om iedereen altijd en overal te volgen. De WRR kritiseerde het mensenrechtenbeleid van het vorige kabinet heel terecht. Het gaat ons om effectiviteit aan het einde van de dag. Het gaat er niet om dat wij aan het einde van de dag kunnen weggaan met een goed gevoel. Het gaat erom dat wij kunnen zeggen dat wij gaan voor de effectief beleid en dat wij ons realiseren dat Nederland niet overal met een opgeheven vinger tekeer kan gaan. Hoewel er ook in deze Kamer nog steeds voorbeelden van zijn, moeten wij ons daarop concentreren.

De voorzitter: Gaat u door met uw betoog.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik ben toe aan voorbeelden van een effectieve benadering. Ik noem het voorbeeld van het Wadi-project in Irak waarmee men vrouwenbesnijdenis wil terugdringen. Vrouwenbesnijdenis is op veel plaatsen verboden, maar het gebeurt wel. Het gaat erom dat maatschappelijke structuren zich zodanig aanpassen dat vrouwen zich niet meer onder druk gezet voelen om hun dochters te laten besnijden. Een recent project in Noord-Irak laat heel bemoedigende resultaten zien. Het onderwerp werd eerst bespreekbaar gemaakt door data te verzamelen en door het vertrouwen van de desbetreffende vrouwen te winnen. Vervolgens werd aan de hand van die data een publiek debat gevoerd en werden nieuwe parlementsleden gewezen op hun recht om op basis van de verdragen, van de eigen wetten, vrouwenbesnijdenis te verbieden. Dat lukte wonderwel. Het verbod was alleen effectief omdat de bestaande Iraakse structuren werden gebruikt om mensen erop te wijzen wat de negatieve gevolgen, zowel privé als in de gemeenschapssfeer, waren. Werd eerst nog twee derde van de meisjes besneden, nu is het nog maar één op de twintig meisjes. Het project kostte € 300 000, maar het was een integrale benadering die wat ons betreft meer kans van slagen heeft in de Arabische regio. Inmiddels is de discussie over vrouwenbesnijdenis overgeslagen van Noord-Irak naar Bagdad. Ik heb begrepen dat het project zelfs zal worden uitgerold in heel Irak. Meestal kijken wij bij dit soort voorbeelden naar Afrika, maar dit is een zeer succesvol voorbeeld in Irak.

Ik geef een ander voorbeeld. De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken was op bezoek in Tunesië bij een textielfabriek die wordt gerund door twee Twentse textielondernemers die 150 naaisters in dienst hebben, allemaal met een hoofddoek. Zij kregen allemaal een bijdrage aan gelijkheid, emancipatie en zelfrespect, simpelweg omdat zij als kostwinner naar huis gingen en leerden dat het ook kan met negen uur werken per dag, minder dan wat de lokale norm is, en omdat zij zwangerschapsverlof konden krijgen. Het klinkt misschien gek, maar een kostwinner wordt thuis niet geslagen. Dat is misschien wel de beste bijdrage die dit bedrijf, op initiatief van twee mensen, in het noorden van Tunesië heeft kunnen leveren. Dat is beter dan van misschien wel tien mensenrechten-ngo’s, met hun cursussen, simpelweg omdat die 150 Tunesische meisjes behoorlijk betaald kregen en er sociale premies over hun werk werden afgedragen. Dat is allemaal niet vanzelfsprekend, en dat op slechts 100 km van het Europese vasteland.

Vanuit het Westen moeten we nooit vervallen in cultuurrelativisme. Als er iemand is die daar rode vlekken van krijgt, ben ik het wel. Het is niet effectief om te roepen hoe een ander land iets moet bereiken, maar landen moeten zich aan internationale verdragen houden en deze niet alleen ondertekenen, maar ook omzetten in wetten. De vraag is hoe je dat voor elkaar kunt krijgen.

Neem de vervolging van homo’s in Uganda. Het roepen vanuit het Westen dat de regering moet stoppen met het vervolgen van homo’s en dat overal aan de orde stellen werkt averechts. De regering in Uganda gebruikt dit maar al te graag om aan te tonen dat westers imperialisme een leefstijl wil importeren, als een extra reden om ertegen te zijn. Het is een misselijkmakende en onzinnige, maar wel effectieve manier van politici om de homohaat aan te wakkeren. De veiligheid van Ugandese homo’s staat onder druk doordat dit thema meer in de spotlights komt. Het is dan ook de Ugandese homobeweging zelf die het Westen heeft gevraagd, de homorechten niet langer met megafoondiplomatie aan de orde te stellen. Liever ziet de Ugandese homobeweging dat homorechten op dezelfde toon worden behandeld als bijvoorbeeld vrouwenrechten of in het algemeen aan de orde worden gesteld bij de mensenrechten, maar dat er achter de schermen wel steun is bij haar emancipatiestrijd. Dat is een voorbeeld van een receptorbenadering die wel zou kunnen werken, maar daar hebben wij geen pilot.

De minister wil pilots introduceren wat betreft China en de VN, maar in de Arabische landen voltrekt zich een omwenteling met heel veel positieve en negatieve kanten. De VVD heeft het gevoel dat ook daar die receptorbenadering kan werken, vooral als het gaat om het verdedigen en verbeteren van vrouwenrechten. Dan kunnen de kansen op democratisering worden gebruikt, terwijl wij ook bedreigingen zien vanuit de sharia. Met de receptorbenadering kunnen lokale initiatieven worden ondersteund om te voorkomen dat vrouwen na de revoluties weer achter het aanrecht verdwijnen. De verbetering die wij daadwerkelijk kunnen bereiken, zal dan een tussendoel moeten zijn. Daarmee wordt de positie van vrouwen niet ideaal en is het werk niet af, maar die positie zal beter zijn dan wanneer we alleen een plaatje van het einddoel blijven schetsen en roepen dat men tekortschiet.

Een evident nadeel van de receptorbenadering is dat je het gesprek moet aangaan met de boeman, zodat je vuile handen maakt om verbeteringen te bereiken die nog niet aan het ideaal voldoen. Dat is niet het gevolg van die benadering, maar van de harde realiteit dat mensenrechten worden geschonden. Daarmee wordt geen centimeter afgedaan van het einddoel van onverkort, wereldwijd respect voor mensenrechten. Gezien die harde realiteit is dat einddoel helaas nog ver weg. In de tussentijd werkt de VVD liever aan concrete stappen om het respect voor mensenrechten te verbeteren in het dagelijks leven van mensen; liever dan elke dag met het vingertje te zwaaien, waarmee inderdaad vooral lucht wordt verplaatst. Dat lucht wellicht op, maar de vraag van effectiviteit wordt dan angstvallig vermeden. Die gemakzucht kunnen we ons niet langer veroorloven.

De heer El Fassed (GroenLinks): De heer Ten Broeke wil graag prijzen ontvangen. Volgens mij heeft de VVD onlangs een Big Brother Award gekregen voor hun enorme inzet tegen privacy, maar dat terzijde. Ik hoor een pleidooi voor een receptorbenadering, maar als je deze kracht wil bijzetten, moet er eigenlijk meer geld naar Ontwikkelingssamenwerking, naar organisaties die proberen een effectieve bijdrage te leveren aan landen waar het wat minder goed gaat.

De heer Ten Broeke (VVD): Een van de andere valkuilen waar mensenrechtenactivisten in vallen, is om eerst te pleiten voor meer geld. Ik pleit niet voor meer geld. Het project dat ik zojuist noemde, heeft niet zo veel gekost als je het vergelijkt met de andere projecten die ik heb bekeken, maar het is zeer effectief geweest; veel effectiever dan veel andere projecten. Het is overigens heel lastig om de effectiviteit daarvan vast te stellen, omdat er geen doelmeting van de effecten wordt geleverd. Ik wil zonder het budget aan te tasten met minder landen meer doen, dus de heer El Fassed wordt op zijn wenken bediend.

De heer El Fassed (GroenLinks): Nee, de VVD wil juist bijdragen halveren en kiest daarom voor minder landen. Ik ben er heel erg voor om in minder landen meer en effectiever te besteden door een focus te kiezen. Dit is een beetje een omgekeerde redenering van de heer Ten Broeke.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb zojuist gezegd dat ik het aantal landen wil verminderen en dan kom ik op ongeveer de helft. Ik houd niet vast aan die 25, het kunnen er wat mij betreft ook 27 of 23 zijn, maar nu zijn het er 52. Ik heb nog niet gesproken over het Mensenrechtenfonds als zodanig, dus er is een hele hoop meer te besteden als mijn benadering wordt gevolgd.

Ook in internationaal verband is er nog veel te verbeteren op het gebied van mensenrechten. De Mensenrechtenraad is volgens ons langzamerhand een parodie op zichzelf aan het worden, omdat Israël sinds 2008 44 keer is veroordeeld en Iran 2 keer. Birma werd slechts 10 keer veroordeeld en Syrië slechts 5 keer. Het is betreurenswaardig dat het aanzien van de Mensenrechtenraad hiermee wordt aangetast, maar dat is vooral een gevolg van het eigen handelen. Een illustratie daarvan is het goedkeuren van een rapport op 14 maart jongstleden, waarin de mensenrechtenprestaties van het Khadaffi-regime in Libië worden geprezen, door landen als Pakistan, Syrië en uiteraard ook Noord-Korea.

Nederland overweegt om lid te worden van de VN-Mensenrechtenraad, maar volgens de VVD-fractie moet dit ernstig worden heroverwogen. Aan een raad met een dergelijke reputatie moet je volgens ons geen legitimiteit verschaffen, tenzij je heel goede argumenten hebt dat de legitimiteit daarvan opknapt. Ik hoor graag de argumenten van de minister hiervoor, maar wat ons betreft moet dit besluit worden heroverwogen.

De heer Van Bommel (SP): Volgens mij kun je zo’n raad alleen maar versterken door er zelf onderdeel van uit te maken. Als dat de inzet is van de heroverweging van de VVD, wil ik dat wel steunen, maar om nu meteen te zeggen dat het verleden of de samenstelling van deze raad ons niet bevalt, en dat wij daarom wegblijven, lijkt mij niet bij te dragen aan versterking van het Nederlands mensenrechtenbeleid. Is de inzet dat Nederland lid moet worden en de raad moet versterken? Of zegt de heer Van Bommel: gezien de achtergrond niet doen?

De heer Ten Broeke (VVD): Het is van tweeën een: ofwel je wilt lid worden en dan heb je de indruk dat je die raad daarmee kunt versterken. Ik heb daar grote twijfel over en vind dat dit moet worden heroverwogen. De minister moet maar eens aangeven wat zijn argumentatie is om te denken dat hij dat in zijn eentje wel gaat redden en dat hij niet een soort burgemeester in oorlogstijd wordt. Ik heb hierover grote twijfel, gezien hoe de Mensenrechtenraad zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, waarbij de helft van de tijd opgaat aan één conflict. Als je ziet welke landen daaraan deelnemen en hoe zij zich manifesteren, vraag ik mij in gemoede af of Nederland dat in zijn eentje kan kenteren. Als de minister denkt dat hij daaraan wel iets kan bijdragen, willen wij dat vanzelfsprekend bekijken, maar onze eerste reflex is om het nog een keer te heroverwegen.

De heer Van Bommel (SP): Dat vind ik een beetje een dubbele boodschap, want het verleden is het verleden. De minister heeft kennelijk een intentie met het Nederlands lidmaatschap. Wat kan de VVD-fractie over de streep trekken om deze intentie van de minister te steunen? Als ik uw bijdrage goed begrijp, wordt deze intentie van de minister nu niet gesteund.

De heer Ten Broeke (VVD): Nee, ik heb grote twijfel over deze intentie van de minister. Ik wijs op het trackrecord van de Mensenrechtenraad, ook in het afgelopen jaar. Die kandidatuur staat al veel langer, zoals u weet, maar daarom zouden wij deze willen heroverwegen. Het kan zijn dat de minister andere, aanvullende argumenten heeft waarom hij denkt dat Nederland daar ineens wel een geweldige bijdrage gaat leveren, daar ga ik straks naar luisteren. Ik sluit niet uit dat hij mij zelfs overtuigt. Wij geven hem het voordeel van de twijfel, maar op dit moment zeg ik: heroverwegen.

De voorzitter: Ik vraag u om even door te pakken. U hebt nog één minuut. We moeten voor de lunch klaar zijn met de eerste termijn.

De heer Van Bommel (SP): Ik rond af, want ik wil nog wat tijd overlaten. Tot slot de internetvrijheid, waarover wij in het verleden al vaker hebben gesproken. Hoe staat het met de activiteiten van de minister op dit gebied? Wij hebben een internetconferentie gehad. We hebben de initiatieven gezien vanuit het Europees Parlement om te komen tot een Global Online Freedom Act. Hoe staat het daarmee?

Ik wil ten slotte graag weten wat er recent door de Nederlandse regering is gedaan met betrekking tot Saudische blogger Kashkari. Waarom ontbreekt Saudi-Arabië in het reisschema van de mensenrechtenambassadeur?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb nog een vraag. De heer Ten Broeke is erg enthousiast over de receptorbenadering en zegt eigenlijk dat we de megafoondiplomatie maar eens moeten afschaffen. Ik kan me herinneren dat toen de Nederlands-Iraanse mevrouw Bahrami ter dood werd veroordeeld, ook de heer Ten Broeke hier in de Kamer moord en brand schreeuwde omdat we dat toch absoluut niet mochten accepteren. Is er niet een beetje sprake van selectieve verontwaardiging? Ik noem bijvoorbeeld de wapenleveranties aan Egypte en Indonesië. Een meerderheid van de Kamer vindt de VVD daar niet aan haar kant. In het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen van afgelopen woensdag bleek dat een groot deel van de Kamer grote zorgen heeft over kinderarbeid. De opstelling van de VVD was daarin toch zeer terughoudend. De VVD wilde vooral ruim baan voor het bedrijfsleven, maar een toegestoken hand richting de tegenstanders van kinderhand ontbrak. Is er dan geen sprake van selectieve verontwaardiging?

De heer Ten Broeke (VVD): Het verwijt dat we ons bezighouden met selectieve verontwaardiging treft ons allemaal wel eens. Ik kan me voorstellen dat de heer Voordewind dat verwijt ook wel eens krijgt als hij uitsluitend en alleen vragen stelt over christenen in nood. Daar doe ik overigens met enige regelmaat aan mee, al was het maar om dit verwijt te vermijden, maar vooral omdat ik natuurlijk ook van mening ben dat christenen het over de hele wereld buitengewoon moeilijk hebben.

Hij heeft mij nooit gehoord over mevrouw Bahrami, want daar heb ik nooit het woord over gevoerd. Wellicht doelde heer Voordewind op andere woordvoerders van de VVD. Wij hebben daar geen moord en brand over geschreeuwd, hoewel er wel sprake is van moord. We hebben daar vanzelfsprekend onze afkeuring over uitgesproken. We hebben de minister nooit in de weg gezeten in de periode dat daarop nog invloed door Buitenlandse Zaken kon worden uitgeoefend. Daar gaat het hier om: dat je altijd je invloed probeert uit te oefenen om verschrikkelijk executies zoals deze te voorkomen.

Ik vind de afweging tussen de rol van de koopman versus die van de dominee – het aloude debat – een zeer achterhaalde tegenstelling. Ik heb al aangegeven dat Nederland zich moet realiseren dat onze relatieve invloed in de wereld is afgenomen. Dat geldt zowel voor onze rol als koopman als voor die als dominee. Je moet dan op zoek naar effectievere wijzen om je kritiek te uiten. De receptorbenadering is er één van, maar zij is niet meer dan een benadering. Dat kan ook op heel veel andere manieren. Toen het vorige kabinet een gasdeal sloot met de Russen, waren er ook mensenrechtenorganisaties die in de Hermitage uitgenodigd wilden worden om daar de Russische president toe te spreken. Dat is allemaal niet gebeurd. Toch sloten we die gasdeal. Zijn daarmee de mensenrechten nooit aan de orde gesteld? Ja, wel degelijk! En nu doet deze regering het in alle openheid weer met Magnitski.

Het gaat om die effectiviteit. Je kunt vaak niet across-the-board de hele tijd die opgeheven vinger blijven tonen. Nederland deed dat in het verleden. Dat is gelukkig voorbij.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is toch iets te gemakkelijk. Ik meen dat het Nederlands Dagblad vandaag ook een artikel heeft over de effectiviteit van mensenrechten en godsdienstvrijheid. Daarin wordt duidelijk dat je ten aanzien van verschillende landen verschillende benaderingen moet toepassen. Ten aanzien van Aziatische landen moet je erg oppassen met die megafoondiplomatie, terwijl het in andere landen heel goed kan werken om duidelijk te spreken over mensenrechtenschendingen en op te komen voor mensenrechtenverdedigers. Ik noem bijvoorbeeld China. Als wij hier mensenrechtenadvocaten langs krijgen, dan zeggen zij juist: noem onze namen publiekelijk, zodat we meer bescherming krijgen. Ik hoop dat de VVD die nuance toch vasthoudt en niet helemaal achter de schermen verdwijnt. Dat zou erg jammer zijn.

Ik vind de woorden van de heer Ten Broeke over de godsdienstvrijheid teleurstellend. Hij weet dat wij als ChristenUnie veel vragen stellen over vrouwenrechten, over mensenrechtenschenders in zijn algemeenheid, et cetera. Daarin trekken wij altijd met genoegen met de VVD op.

De heer Ten Broeke (VVD): De heer Voordewind weet ook hij desondanks heel vaak het verwijt krijgt dat hij net in mijn richting probeerde te uiten, namelijk dat hij op dat gebied wat selectief in de beoordeling is. Dat zeg ik niet, maar dat verwijt treft hem vaak. Ook dat vind ik onzinnig, want ik steun hem ook vaak in die vragen.

De heer Voordewind maakte nog een opmerking over de geloofsvrijheid. Ik noem bijvoorbeeld Egypte waar de heer Voordewind zelf heel actief is geweest. De kopten in Egypte willen hun eigen kerken stichten. We weten allemaal dat Egypte wetgeving in de ijskast heeft – die eruit moet – om de stichting van die kerken mogelijk te maken zonder dat de kopten de hele tijd een vergunning geweigerd wordt. Die vergunning wordt natuurlijk niet geweigerd omdat plaatselijke verordeningen zich daartegen verzetten, maar omdat daarvoor op dat moment politiek een noodzaak bestaat. De grote vraag is: doe je dan wat de PVV wil doen? Die heeft al vier of vijf keer de ambassadeur willen terugroepen, waarna je dus geen enkele beïnvloedingsmogelijkheid meer hebt. Of doe je wat deze regering doet: «more for more; less for less», met die beïnvloedingsmogelijkheden die je nog wel hebt, proberen de Egyptische regering daarop aan te spreken? Laat dat laatste nu het meest effectief zijn! Laat dat laatste er nu voor zorgen dat men die wet nu weer wel in het parlement in bespreking neemt. Dat is nu precies wat we hier bedoelen: je effectiviteit zo maximaal mogelijk inzetten.

Mevrouw Hachchi (D66): De heer Ten Broeke slaat hard op de trommel als het gaat om effectiviteit van het mensenrechtenbeleid. Hij zegt zelfs dat hij liever minder vaak voor mensenrechten op wil komen, als het daarmee effectiever is. Een manier om aan effectief mensenrechtenbeleid te doen, is het aanspreken van bevriende landen. Ik heb daarover een motie ingediend. Het is deze VVD-minister die voor het eerst in de geschiedenis in de mensenrechtennotitie die zin heeft geschrapt. Dankzij de motie vanuit de Kamer is daarop gerepareerd. Dat gebeurde echter zonder steun van de VVD-fractie. Waarom?

De heer Ten Broeke (VVD): Het lijkt me evident. Ik heb er net al op gewezen dat ik het opmerkelijk vind dat wij kennelijk heel graag posters tegen de doodstraf willen plakken in de Verenigde Staten en dat we advocaten daar willen betalen om zich te verzetten tegen vonnissen die worden uitgevoerd. Wij zijn het er helemaal over eens dat die doodstraf niet zou moeten bestaan. Maar om ook nog eens met subsidies te gaan werken in het land met het hoogste aantal advocaten per inwoner en een geweldig goede, ook gefinancierde, civil rights society, vind ik overdreven. Zo vind ik het ook overdreven dat de hele Kamer zich bij motie uitspreekt om vrouwenrijbewijzen in Saudi-Arabië mogelijk te maken. Ik zet me liever in voor Hamza Kashkari.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb toch echt geen antwoord op mijn vraag gehoord. Een van de meest effectieve manieren om op te komen voor mensenrechten is het aanspreken van bevriende landen. Die zinsnede is uit de mensenrechtennotitie gehaald. We hebben dat vanuit de Kamer per motie gecorrigeerd. De VVD-fractie heeft die motie niet gesteund, terwijl er tegelijkertijd in het opiniestuk in de Volkskrant genoeg voorbeelden worden genoemd voor het aanspreken van bevriende landen. Hoe zit het nu met de VVD-fractie? Had zij de motie destijds wel willen steunen? Wil zij daarvan terugkomen? Ik kan het niet meer volgen.

De heer Ten Broeke (VVD): In de motie-inflatie waar deze Kamer aan onderhevig is, moet je soms heel scherp kijken naar wat nog met moties wordt beoogd. De motie waarin bijvoorbeeld vrouwen worden gestimuleerd om Saudi-Arabië hun rijbewijs te halen, hebben wij om die reden niet gesteund. Wij hebben die motie niet gesteund omdat ik niet vind dat het heel goed is dat vrouwen daar hun rijbewijs halen. Datzelfde geldt voor de motie waar mevrouw Hachchi nu over spreekt. Wij spreken bevriende landen aan omdat die bevriende landen heel vaak in het kader van verdragen kunnen en ook moeten worden aangesproken. Dat gebeurt trouwens omgekeerd ook. Dat is de manier om dat te doen. Daar heb ik geen moties voor nodig.

De voorzitter: Voordat ik het woord aan de heer Timmermans geef, wil ik de leden vragen om zich een beetje te beperken in de teksten van hun interrupties en de antwoorden daarop. Anders redden we het echt niet voor de lunch. We willen dit debat toch vandaag afmaken.

De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Mensenrechten zijn niet uit de lucht komen vallen. Zij zijn onderdeel van het besef dat gegroeid is in de twintigste eeuw dat er een drievoudige benadering nodig is om ervoor te zorgen dat we in een rechtsstaat leven, dat we in een democratie leven en dat mensenrechten gerespecteerd moeten worden. Die drie elementen zijn centraal komen te staan in de benadering van mensenrechten die inderdaad geboren is in de Westerse wereld. Sterker nog: die geboren is in Europa als reflectie op de gruwelijke benadering die Europeanen zelf ten aanzien van hun eigen burgers hebben gehad in de eerste helft van de twintigste eeuw. Voor de helft van Europa was dat ook nog het geval in een groot deel van de tweede helft van de twintigste eeuw.

Daarom zijn mensenrechten geen hobby. Mensenrechten zijn meteen geanalyseerd. Daar is ook de Raad van Europa uit ontstaan op basis van het feit dat je geen democratie kunt hebben zonder volledig respect voor de rechten van individuen en dat je ook geen rechtsstaat kunt hebben zonder democratie en zonder respect van die individuen. Ik wil daar zoveel nadruk op leggen omdat wij aan het begin van deze kabinetsperiode toch een beetje de indruk kregen alsof mensenrechten weer apart werden geplaatst, alsof het iets anders zou zijn dan onderdeel van deze meer fundamentele benadering.

Ik wil mijn bijdrage van vandaag gebruiken om te proberen om de minister ervan te overtuigen dat het belangrijk is om hieraan vast te houden en dat het minder belangrijk is om zo nadrukkelijk een cesuur te willen markeren met het mensenrechtenbeleid dat Nederland zo lang heeft gevoerd en dat «by and large», met alle kritiek die je erop kunt hebben en met alle verbeteringen die mogelijk zijn, internationaal ook altijd als zeer succesvol is omschreven. We moeten het onszelf niet gunnen om daarvan een karikatuur te maken, alsof vorige ministers alleen maar bezig waren om ieder land met een opgeheven vingertje toe te toeteren dat het dit beter moest doen. Al die elementen die nu opeens onder de naam «receptorbenadering» naar voren worden gebracht, zijn onderdeel geweest van het mensenrechtenbeleid van de afgelopen 40 jaar. Ik denk daarbij aan bijvoorbeeld het betrekken van lokale organisaties en het ervoor zorgen dat je in een lokale context werkt. Ik zou iedereen willen aanraden om het briefadvies van de AIV op dat punt nog eens goed te lezen, dat verwijst naar een advies van de AIV uit 1998 waarin al precies en helder staat dat je nooit effectief kunt zijn als je de context waarin je opereert, niet ook onderdeel maakt van het beleid dat je wilt voeren. Je kunt alleen maar effectief zijn als het past in de lokale context.

Tegelijkertijd kun je echter ook niet alleen zeggen dat we landen enkel aanspreken op de door hen ondertekende verdragen en de ratificatiewetten. Dat zou bijvoorbeeld betekenen dat je inderdaad op geen enkele manier in Uganda en andere Afrikaanse landen over homorechten zou kunnen praten, want die rechten staan nog niet in de wetten en verdragen. Je zult dus ook de kans moeten nemen om die landen aan te geven dat wij dit belangrijk vinden en dat wij de gelijkberechtiging van mensen, ook die met een andere seksuele gerichtheid, een fundamenteel punt vinden dat we willen bespreken en waarop we ook verbetering verwachten. Dat moeten we blijven doen.

Natuurlijk verandert de wereld heel snel en is de positie van Europa en Nederland daarin relatief minder sterk dan in het verleden. Om dan te stellen dat je dan maar niet meer zoveel aan mensenrechten moet doen, lijkt me echter juist de verkeerde conclusie. Ik denk dat het juist nog belangrijker wordt dat je probeert om de rest van de wereld ervan te overtuigen dat wat bij ons goed werkt, namelijk de combinatie van rechtsstaat, democratie en mensenrechten, ook voor andere landen een goede zaak zou zijn. Neem het recente voorbeeld van Suriname, waarover de Kamer het unisono met de regering eens was. Daar is democratie, zeker. De amnestiewet in de Surinaamse Nationale Assemblée is aangenomen met een meerderheid van mensen die democratisch zijn gekozen. Tegelijkertijd is de aanneming ervan een grove schending zowel van fundamentele mensenrechten in het kader van het door Suriname ondertekende BUPO-verdrag van de VN, als van de rechtsstaat, omdat de wetgevende macht dwars door de rechterlijke macht heen loopt. Dan moet je daar toch iets over zeggen? Dat heeft de Nederlandse regering terecht ook gedaan. Moeten we ons dan laten aanpraten dat dit het opgeheven neokoloniale vingertje is? Nee! We komen voor die rechten op omdat we vinden dat Surinamers precies dezelfde rechten hebben om onder precies dezelfde omstandigheden te kunnen leven en precies dezelfde bescherming van de wet te hebben als wij, Nederlanders. Daarom komen we voor die rechten op.

De heer Ten Broeke (VVD): Hier komt volgens mij de crux van het verschil van inzicht aan de oppervlakte. De heer Timmermans zegt eigenlijk: juist omdat we minder belangrijk zijn, omdat ons relatieve belang in de wereld afneemt, moeten we meer op de trom slaan over hoe goed we het hier doen met het recht en de rechtsstaat. Hij noemt daarbij het voorbeeld van Suriname, wat een bijzonder voorbeeld is omdat we met dat land een bijzondere relatie hebben. Juist ten aanzien van Suriname traden we vorige week echter anders op dan in het verleden, toen we wel vooropliepen met die kritiek. De heer Timmermans had overigens nogal forse kritiek op die handelwijze. Nederland betrachtte enige terughoudendheid betreffende het moment waarop die kritiek werd geuit en wachtte eerst even tot een aantal grote landen dat ook al had gedaan, om daarmee precies het verwijt dat de heer Timmermans nu terecht als een doembeeld noemt, te vermijden.

De heer Timmermans (PvdA): Volgens mij is dit meer een stelling dan een vraag, maar ik zal toch proberen om op die stelling te antwoorden. De heer Ten Broeke zegt voortdurend dat we nu iets radicaal anders moeten gaan doen dan we in het verleden altijd gedaan hebben. Dat zegt hij nu en hij noemt daarbij Suriname als voorbeeld. Nederland heeft veel kennis over dat land. Nederland wordt ook internationaal geraadpleegd over de situatie in Suriname. Je kunt Suriname alleen onder druk zetten als de internationale gemeenschap dat heel breed doet, als je dus ook de Amerikanen, de Fransen en anderen kunt blijven helpen om dat hard te doen, als je ook de Brazilianen en andere Latijns-Amerikanen ervan kunt overtuigen om dat te doen. Die rol moet Nederland op zich nemen, maar tegelijkertijd kan Nederland niet zwijgen in de rechtstreekse contacten met Suriname. Je zult dus voor beide benaderingen moeten kiezen. Daar heb ik voor gepleit. Dat hebben wij in het verleden vaker gedaan. Wij hebben dit ook wel eens niet gedaan; dan kozen wij ervoor om achter de schermen te werken. De voorgangers van deze minister hebben heel vaak stille diplomatie gehanteerd wanneer zij dat nuttig en opportuun achtten.

Dit is dus allemaal niets nieuws, maar ik wil hiermee aangeven dat het in een tijd waarin de positie van het Westen – Noord-Amerika en Europa – in de wereld gerelativeerd wordt omdat andere economische machten opkomen en daardoor ook meer politieke macht krijgen, juist van extra belang is om te proberen om de waarden die onze samenlevingen uitdragen en die wij fundamenteel achten voor de wijze waarop wij samenleven, in de hele wereld uit te dragen en ook elders ingang te doen vinden. Het begrip «universalisme» is immers fundamenteel. Ook landen waar dit minder makkelijk gaat, moet je proberen ervan te overtuigen dat ieder mens bepaalde rechten heeft die de staat nooit van haar of hem mag verwijderen. Dat is de hele basisgedachte. Europa en de VS zullen daar harder voor moeten knokken dan in het verleden en zullen het relativeren van dit principe niet moeten accepteren. Dat is mijn stellige overtuiging.

De heer Ten Broeke (VVD): Nu doet de heer Timmermans het weer. Hij heeft het over het relativeren van die stelling, maar wie relativeert die stelling dan? Doen wij dit dan niet, bijvoorbeeld in een van de moeilijkste landen van de wereld, Afghanistan? Daar zijn wij zelfs bereid geweest en zijn wij nog steeds bereid om de allerhoogste offers te brengen om juist die principes te bevorderen.

De heer Timmermans (PvdA): De heer Ten Broeke is degene die vindt dat het allemaal anders moet. De heer Ten Broeke is degene die zegt dat het afgelopen moet zijn met het opgeheven vingertje. De heer Ten Broeke is degene die zegt dat wij de zogenaamde receptorbenadering, waarvan wij dan tien verschillende uitleggen krijgen, moeten gaan toepassen omdat wij dit niet meer moeten doen. Ik benadruk nogmaals dat onze verantwoordelijkheid om voor mensenrechten op te komen, niet afneemt maar juist toeneemt omdat onze relatieve positie in de wereld van minder belang wordt. Dat is het verschil in inzicht tussen de heer Ten Broeke en mij.

De heer Ten Broeke (VVD): Dat is de politiek van de intenties: onze verantwoordelijkheid om dit te doen, neemt toe.

De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, u nam het woord, maar ik heb met de woordvoerders afgesproken om de twee interrupties in twee instanties plaats te laten vinden. Ik weet dat de heer Timmermans u uitdaagde, maar desalniettemin vervolgt hij nu zijn betoog.

De heer Timmermans (PvdA): Een tweede belangrijke les die wij sinds de Tweede Wereldoorlog hebben geleerd, is dat je anderen alleen op mensenrechten kunt aanspreken als je bereid bent om ook zelf aangesproken te worden. Daar heb ik de VVD vandaag niet over gehoord, maar ook dit is fundamenteel voor haar nieuwe denken over mensenrechten: zij wil dat Nederland zelf niet meer wordt aangesproken en zij wil de positie van de Raad van Europa en het Hof van Justitie op het terrein van de mensenrechten relativeren. Daar heeft de fractievoorzitter van de heer Ten Broeke, samen met de heer Dijkhoff, een artikel over geschreven. Dat artikel is in lijn met het beleid van de conservatieve Britse regering: «wij willen dat het Hof zich minder met ons bemoeit». In gesprekken die ik in Turkije, in Rusland en in een aantal andere landen met mensenrechtenactivisten heb gevoerd – dat voorrecht heb ik de afgelopen maanden mogen hebben – was hun boodschap aan Nederland hartstikke helder: doe dit in hemelsnaam niet, want als jullie het Hof gaan relativeren en de rechten willen inperken, zullen de autoriteiten bij ons dit als een excuus zien om ons geen rechten te geven en om ons nog meer rechten af te nemen. Dat is precies de reactie die je zult krijgen. Als je niet bereid bent om al die rechten volledig op jou van toepassing te doen zijn en om je ondergeschikt te maken aan internationale oordelen daarover, zullen landen waar het veel minder goed is dan bij ons, dit als excuus aangrijpen om ook zichzelf te onttrekken aan die internationale controle. Ik hoop daarom dat de VVD wil terugkomen op haar schreden en dat deze minister dit niet wil overnemen.

Ik heb op dit punt ook een vraag aan de minister. Zijn collega van Veiligheid en Justitie heeft in de Eerste Kamer wel degelijk duidelijk gezegd dat het kabinet de positie van het Hof in Straatsburg niet gaat relativeren en niet gaat doen wat eerder is aangekondigd. Ik hoop dat de minister dit vandaag kan bevestigen; dat zou erg belangrijk zijn. In de nieuwe, veranderende wereld, waarover anderen ook al veel hebben gezegd, behoeven op dit moment twee dingen extra aandacht. In de eerste plaats zijn dat de rechten van vrouwen. De ontwikkelingen in de gehele Arabische regio, in Afrika en in een aantal Aziatische landen in ogenschouw nemend, is de beste manier om mensenrechten te bevorderen, direct en in de context van die landen, door meer aandacht te besteden aan vrouwenrechten. Ik vraag de minister om de afdeling op zijn ministerie die zich daarmee bezighoudt niet samen te voegen met een andere afdeling of daarop te beknotten in personeel, mocht hij dat al van plan zijn. Ik hoor graag wat zijn plannen zijn op dit vlak. Ik wil ook dat de programma’s die Nederland al sinds jaar en dag in de Arabische wereld heeft lopen, niet beperkt maar juist uitgebreid worden. Als het andere ook zo veel waard is en de positie van vrouwen daar om allerlei reden verstevigd wordt: practice what you preach en zet er de middelen voor in of maak er middelen voor vrij. Dat is een van de belangrijkste bijdragen die Nederland kan leveren aan de ontwikkeling in de regio.

In de tweede plaats is dat de positie van religieuze groepen. Ik zeg dat andere fracties in de Kamer na. De confrontaties op basis van religie nemen immers alleen maar toe in de wereld. Ik wil graag nog eens van de minister helder horen hoe dat op een slimme manier kan worden tegengegaan. Als voortdurend een of twee groepen eruit worden gehaald, loop je immers het risico dat die juist worden gezien als de lange arm van de buitenwereld. De heer Ten Broeke zei al wat over homo’s in Uganda. Dat risico lopen wij ook met christenen in allerlei landen. Door die steeds te benoemen, worden die juist nog eens apart gezet. Wij moeten dan ook een strategie ontwikkelen met het oog op de overal in de wereld opdoemende religieuze confrontaties. De massaslachter Kony bijvoorbeeld beriep zich op Christus bij al zijn slachtpartijen. Geen enkele religie is vrij van idioten die zich daarop beroepen en die deze religie tegen anderen gebruiken. Wij moeten dus een slimme strategie ontwikkelen, waarbij niet bepaalde groepen eruit worden gehaald maar er toch meer aandacht wordt geschonken aan deze onderwerpen.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik ben het eens met de heer Timmermans als hij zegt dat wij een slimme strategie nodig hebben, ook bij het opkomen voor godsdienstvrijheid. Wat is echter zijn eigen opvatting? Ziet hij ook het risico dat mensen zeggen in de steek gelaten te worden en dat er weinig aandacht voor hen is in de westerse wereld? Dat krijgen wij immers te horen in landen waar christenen het moeilijk hebben. Herkent hij dat risico?

De heer Timmermans (PvdA): Die klacht hoor ik regelmatig. Ik krijg echter ook waarschuwende opmerkingen, bijvoorbeeld van christelijke groeperingen zoals de kopten in Egypte, die zeggen graag in een bredere context te willen worden gezien. Anders geven wij hun tegenstanders een extra argument in handen om hen als de vijfde colonne van de buitenwereld weg te zetten. Het is juist de balans die de heer Van der Staaij noemt die ik zoek. Hoe kunnen wij de groepen in de verdrukking, op Papoea, op de Molukken of in de Arabische of de Aziatische wereld, laten zien dat wij hen niet in de steek laten en verbondenheid met hen voelen zonder hen tegelijkertijd in een meer kwetsbare positie te brengen? Wij moeten voorkomen dat wij hun tegenstanders de wapens in handen geven om te kunnen zeggen: kijk eens, zij doen hier het werk van de buitenwereld.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik erken dat punt. Toch vraag ik de heer Timmermans opnieuw hoe hij daarmee zelf omgaat. Wat bepleit hij nu? Op welke manier komen wij het meest effectief op voor bijvoorbeeld de kopten in Egypte?

De heer Timmermans (PvdA): De meest effectieve manier is om het in te kaderen in een bredere discussie over individuele rechten, waaronder het recht om voor je godsdienstovertuiging uit te komen. Wij moeten die individuele rechten bespreekbaar maken bij de autoriteiten in de bedoelde landen. Die individuele rechten hebben natuurlijk effecten op een gehele groep, maar moeten niet als zodanig of alleen als groepsrechten worden gepresenteerd. Ook mensen zonder geloof of die een ander geloof aanhangen, moeten zich er immers bij aan kunnen sluiten. Op dat punt hebben wij, bijvoorbeeld in dialoog met de Egyptische autoriteiten, nog een heel lange weg te gaan.

Nederland heeft in de afgelopen 40, 50 jaar veel gedaan. Natuurlijk zijn er zaken die beter moeten. De wereld is veranderd en daar moeten wij ons aan aanpassen. Nederland heeft echter een naam opgebouwd op het vlak van mensenrechten. Nederland heeft een stem waarnaar geluisterd is in de Europese Unie en internationaal, in de VN, op het vlak van de mensenrechten. Die positie moeten wij koesteren. Wij moeten die aanpassen waar nodig. Wij moeten echter niet doen alsof het allemaal verkeerd is geweest in de afgelopen 40 jaar. Ik denk wel dat wij versterking nodig hebben. Het moet sterker dan in het verleden, wat alleen maar kan als wij de Europese Unie de mogelijkheid geven om een sterker mensenrechtenbeleid te voeren. Ik heb al gezegd dat Nederland zich bij de Raad van Europa niet moet onttrekken aan de rechtsmacht van het Hof of die moet beperken. Ik vind dat wij in de Europese Unie nadrukkelijker de positie moeten kiezen dat de Unie een steviger mensenrechtenbeleid moet hebben dan het nu heeft en daaraan moet bijdragen op basis van de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan.

Daarbij hoort ook, zo zeg ik heel nadrukkelijk, het aanspreken van bevriende landen. Een land maakt zich kwetsbaar als het zich niet houdt aan alle afspraken. Dan verliest een land zijn geloofwaardigheid. Een land maakt zich ook kwetsbaar door selectief te zijn in de op andere landen geuite kritiek. Dan word je niet geloofwaardig. Een van de grootste verworvenheden op het gebied van mensenrechten op het Europese continent is dat er, behalve in Wit-Rusland, nergens meer de doodstraf wordt uitgevoerd. Ik vind het een fundamenteel mensenrecht dat er geen doodstraf meer is. Het hoort bij het uitdragen van de waarden waarvoor je staat dat Nederland ook bij bevriende landen, zoals de Verenigde Staten, tegen de doodstraf pleit. Dat moet Nederland doen bij de Verenigde Staten. Het moet ook bevriende landen aanspreken. Ook bij mensenrechtenschendingen in een bevriend land zoals Israël, zal Nederland duidelijk moeten zijn en het land hierop moeten aanspreken. Het voortdurend verhinderen dat het probleem door anderen benoemd wordt en het voortdurend proberen een blokkade op te werpen, ondermijnt de geloofwaardigheid van Nederland en helpt, in mijn overtuiging, ook Israël niet. Het ondermijnt juist de geloofwaardigheid van Nederland als het andere landen wil aanspreken. Nederland moet dat dus niet doen. Nederland moet proberen hier in EU-verband een heldere en consistente lijn te varen.

Dan nog een opmerking over mensenrechten bij het zakendoen. Mijn fractie was het niet eens met de regering toen zij zich als amicus curiae voegde in de civiele zaak die Shell in de Verenigde Staten is aangedaan door nabestaanden van slachtoffers in Nigeria. Het gaat om mensen die vermoord zijn in Nigeria. De nabestaanden achten Shell daarvoor verantwoordelijk. Ik wil graag van de minister weten of hij onverkort vasthoudt aan de Ruggie-richtlijnen, die ook door Nederland zijn omarmd. Als dat zo is, willen wij dat ook het internationale bedrijfsleven zich houdt aan de regels van mensenrechten. Als dat zo is, willen wij ook dat deze bedrijven bij een rechtszaak verantwoording afleggen voor de rechter. Het standpunt van extraterritorialiteit gaat niet op na acceptatie van de Ruggie-richtlijnen. Wil het kabinet deze richtlijnen op dit punt relativeren? Is de minister bereid om een inhoudelijk oordeel te geven over de zaak die Shell is aangedaan? Wil hij, als dat oordeel negatief uitpakt, het Openbaar Ministerie in Nederland vragen om de zaak te bekijken? Het is overigens een civiele zaak, dus strafrecht lijkt mij hier niet meteen aan de orde.

Het zou mij een lief ding waard zijn als wij vandaag het volgende kunnen vaststellen. De wereld verandert en er zijn nieuwe instrumenten nodig. De waarden waarop wij ons baseren, de uitgangspunten van het Nederlands mensenrechtenbeleid, blijven echter onveranderd. De receptorbenadering, die nu een soort catchfrase, een containerbegrip wordt voor nieuw mensenrechtenbeleid, sluit voor een deel aan bij wat in het verleden is gebeurd. Die benadering kan echter niet centraal staan als nieuw uitgangspunt voor mensenrechtenbeleid. Ik hoop dat wij vandaag kunnen vaststellen dat wat de AIV in het advies heeft geschreven, behartigenswaardige woorden zijn waar het kabinet zich in kan vinden. Ik hoop dat de minister dat kan beamen. Dan kunnen Kamer en kabinet samen verder en hoeven wij ons geen zorgen te maken dat een vorm van cultuurrelativisme in het begrip sluipt en dat Nederland uit puur economische overwegingen niet meer bereid is om de moeilijke discussie over mensenrechten aan te gaan met bevriende en niet-bevriende landen. Ja, het is lastig. Alle landen vinden het lastig om te doen. Het moet echter gebeuren. Het gaat immers over fundamentele waarden, die door 16,5 miljoen Nederlanders worden gedeeld.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ook ik begin mijn bijdrage met enkele opmerkingen over de zogenaamde receptorbenadering. Ik heb kennis genomen van de bijdragen van de vorige sprekers in de Volkskrant van vanochtend. Ik moet zeggen dat in beide bijdragen elementen zitten die tot nadenken stemmen.

De PVV-fractie is met de minister van mening dat stille diplomatie soms noodzakelijk is en dat een opgeheven vingertje niet altijd nodig is of zelfs onwenselijk als het erom gaat, andere landen op mensenrechten aan te spreken. Het gaspedaal hoeft daarbij niet altijd op elk moment tot op de plank te worden ingedrukt. De vraag of wij aan megafoondiplomatie of aan stille diplomatie gaan doen, is natuurlijk ook een valse keuze. Beide elementen kunnen en moeten soms in ons mensenrechtenbeleid naar voren komen, soms zelfs samen, waarbij het ene element het andere ondersteunt. Wij staan in ieder geval zeer kritisch tegenover de receptorbenadering, als die leidt tot een relativering van universaliteit van mensenrechten in de praktische toepassing. Uit het stuk van de heer Ten Broeke in de Volkskrant van vanochtend heb ik natuurlijk wel begrepen dat wat hem betreft universaliteit niet in het geding is. Dat geloof ik meteen, maar de vraag is natuurlijk wel wat er in de praktijk straks van overblijft. Dat is het punt waarvoor de heer Timmermans aandacht wil vragen.

Wij hebben zeker twijfels als het gaat om de toepassing van de receptorbenadering op islamitische landen. Islam en mensenrechten gaan volgens ons niet samen. Dat is ook de reden waarom islamitische landen vrijwel altijd het algemene voorbehoud toevoegen aan mensenrechtenverdragen dat bij strijdigheid met de sharia de sharia voorrang heeft. De vraag aan de minister is dan ook hoe hij de receptorbenadering toepast in islamitische samenlevingen, waar sociale en religieuze instituties juist een obstakel vormen voor mensenrechten. Wat doet de minister als landen zich aan internationale verdragen hebben gecommitteerd, maar de sharia expliciet voorrang geven boven de verdragsverplichtingen? Ook daarop krijg ik graag een reactie van de minister. Een project voor vrouwen in Jordanië is leuk, maar welke ruimte is er voor toepassing van de receptorbenadering in islamitische landen in het algemeen en in landen als Iran, Pakistan en Saudi-Arabië in het bijzonder? Hoe kunnen wij met de receptorbenadering uit de voeten als het gaat om islamitische landen die steeds fundamentalistischer aan het worden zijn? Ik noem bijvoorbeeld Egypte.

Er zijn berichten dat de Nederlandse mensenrechtenafdeling van het departement in het kader van de bezuinigingen zal worden ondergebracht bij de Directie Verenigde Naties en Financiële Instellingen. Mijn vraag aan de minister is: klopt dat? Als het zo is, heeft mijn fractie de vrees dat dit een exclusieve focus op het VN-mensenrechtenbeleid zal impliceren. De minister zelf ontkent de problemen met subjectiviteit en eenzijdigheid van de VN-Mensenrechtenraad niet. Daar ben ik blij om. Maar als het de bedoeling is om de Nederlandse mensenrechtenafdeling bij de Directie Verenigde Naties en Financiële Instellingen onder te brengen, zijn er toch zorgen over de vraag in hoeverre het Nederlandse mensenrechtenbeleid zich dan nog zal kunnen onttrekken aan de obsessies van de VN-Mensenrechtenraad. Het is in dat verband een slecht teken dat Nederland nu al binnen EU-kader in de VN moet lobbyen om het opkomen voor mensenrechten niet te laten verbuigen tot het opkomen voor islamitische rechten, waar de OIC-landen zich hard voor maken. Deelt de minister deze zorg? Ook zijn wij zeer bezorgd dat de thematische expertise van Nederland op het gebied van onder andere godsdienstvrijheid verdwijnt, als de mensenrechtenafdeling wordt ondergebracht bij de Directie Verenigde Naties en Financiële Instellingen. Misschien maak ik mij zorgen om niets, maar ik hoor het graag van de minister.

Het streven naar een gemeenschappelijk mensenrechtenbeleid van de EU is wat de PVV betreft een ongewenste ontwikkeling, die ook niet voorspoedig verloopt. De Europese Commissie zegt een beperkte capaciteit te hebben, waardoor bijvoorbeeld het rapport over de relatie tussen de ergste vormen van kinderarbeid en handel is vertraagd. Dergelijke capaciteitsproblemen doen ons de wenkbrauwen fronsen, en ik vraag de minister dan ook: is de Europese diplomatieke dienst er wel klaar voor dat taken op het gebied van mensenrechten in algemene zin en kinderrechten in specifieke zin aan haar worden uitbesteed? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Aangezien de onderlinge taakverdeling nog niet eens informeel vastligt en er onenigheid bestaat tussen de EU-landen over de prioriteiten en dus over de invulling van het gemeenschappelijk mensenrechtenbeleid, kan er onzes inziens nog helemaal geen sprake zijn van het uitbesteden van taken op het gebied van mensenrechten. Nederland moet zijn vrijheid volledig behouden in zijn prioriteiten en in de uitvoering van het mensenrechtenbeleid. Het kabinet geeft aan dat de Europese Commissie in haar Mededeling inzake de strategie implementatie handvest grondrechten de eigen inbreng en verantwoordelijkheid die de lidstaten moeten blijven behouden, onderbelicht. Blijft het bij deze constatering van het kabinet, of verbindt de minister er ook consequenties aan, totdat er opheldering is op dit punt?

Ondanks alle inspanningen van onze minister, die wij overigens zeer waarderen, blijft de EU-inzet voor vrijheid van geloof en overtuiging ondermaats. De minister geeft dat zelf ook toe. Terwijl er wereldwijd, met name dankzij de Arabische revoluties, een enorme toename is in geloofsvervolging, is daar in de Commissiemededeling over dit onderwerp onvoldoende aandacht voor. Onbegrijpelijk is ook dat de EU, ondanks aandringen van Nederland, in resoluties geen prominente aandacht besteedt aan het recht om van geloof te veranderen of atheïst te zijn. En dat in een tijd waarin islamisten, die hiervoor de doodstraf bepleiten en uitvoeren, meer en meer terrein winnen. Heeft de minister een verklaring voor deze houding van de Europese Unie? Erkent de minister dat het daarom van belang is dat alle EU-landen onverkort hun eigen prioriteiten kunnen vaststellen en dat dit zo moet blijven?

Als het gaat om de Nederlandse inzet verwijst de minister regelmatig naar het EU-Actieplan voor godsdienstvrijheid en levensovertuiging. De PVV ziet het als een bizar bewijs voor de inactiviteit van de EU dat dit actieplan in generlei vorm openbaar is. Wij hebben het althans nergens kunnen vinden. Ook op dat punt vraag ik de minister om opheldering. Zowel de Kamer als ngo’s kunnen de effectiviteit van dit actieplan niet meten, zolang basale onduidelijkheid bestaat omtrent vragen als welke landen in het actieplan zijn opgenomen en welke algemene beleidsrichtlijnen dit actieplan omvat. De minister schrijft dat het actieplan in 2012 verder wordt uitgewerkt. Dat zal wel, maar betekent dit dan dat het actieplan nu nog niet is vastgesteld? Of is het er al wel, maar gaat er nog een aparte uitwerking plaatsvinden? Als het EU-Actieplan voor godsdienstvrijheid en levensovertuiging nog niet van kracht is, zijn verwijzingen in de brieven van de minister naar dit actieplan onzes inziens prematuur. Graag krijg ik een reactie van de minister.

Dan kom ik nu op de VN-Mensenrechtenraad. De PVV-fractie vindt dat de VN-Mensenrechtenraad alle geloofwaardigheid en legitimiteit heeft verloren. Wij zijn helemaal klaar met dit disfunctionerende VN-orgaan, dat gekaapt is door islamitische en overige notoire mensenrechtenschenders. De minister noemt in zijn mensenrechtenrapportage van 2011 de Nederlandse steun aan de resolutie over de LHBT’s. Is de minister zich bewust van de aversie van de islamitische landen van de VN-Mensenrechtenraad tegen deze resolutie en tegen dit onderwerp? Die aversie gaat zo ver dat de islamitische staten, waaronder de leden van de VN-Mensenrechtenraad, in maart van dit jaar pontificaal wegliepen toen de VN nader gevolg gaf aan de resolutie door verder door te debatteren over de discriminatie van LHBT’s. Het is toch werkelijk van de gekke dat landen die zitting kunnen nemen in de VN-Mensenrechtenraad hun disrespect voor de rechten van LHBT’s tonen door demonstratief weg te lopen tijdens een tv-debat hierover? Ook de «universal periodic reviews» per land blijken telkens een «cover-up» te zijn voor mensenrechten schendende staten. Libië, Cuba, China enzovoort slagen zo bezien telkens met vlag en wimpel voor het periodieke landexamen van de VN-Mensenrechtenraad. Het is een compleet verstoord orgaan, waarin Israël voortdurend als bliksemafleider wordt gebruikt door de echte mensenrechtenschenders.

De VN-Mensenrechtenraad heeft niet willen leren van de fouten van het VN-Mensrechtencomité. Dit was vanaf het begin al duidelijk. Ban Ki-moon en Human Rights Watch spraken hun teleurstelling uit over het feit dat Israël eenzijdige aandacht krijgt in de raad en tot vast agendaonderdeel werd veroordeeld. De kandidaatstelling van Nederland voor de VN-Mensenrechtenraad, zoals de minister die nastreeft, betekent in mijn ogen gedoogsteun aan dit niet meer serieus te nemen en door blokvorming van islamitische landen tot ondergang gedoemde mensenrechtenorgaan. Een hernieuwd lidmaatschap van Nederland lijkt mijn fractie dan ook niet op zijn plaats. Ook op dit punt krijg ik graag een reactie van de minister.

Ik heb begrepen dat Nederland in zijn mensenrechtenbeleid streeft naar nauwere samenwerking met de Arabische Liga. Ook heeft Nederland, samen met een aantal EU-partners, een formele waarnemersstatus aangevraagd bij de Arabische Liga. Graag krijg ik een toelichting van de minister over de stand van zaken op dit punt.

Bovendien wordt er gezocht naar meer samenwerking met het mensenrechtenorgaan van de Arabische Liga. Dit gebeurt volgens de minister allemaal naar aanleiding van nieuw beleid van de Arabische Liga dat zich onder meer uit in de actieve rol die zij in 2011 speelde bij de veroordeling van mensenrechtenschendingen in Libië en Syrië. Dit zogenaamde nieuwe beleid van de Arabische Liga komt niet voort uit een verlicht idee van de Arabische landen over mensenrechten. Hier spelen machtspolitieke overwegingen een rol. De soennitische golfstaten, Saudi-Arabië en Qatar voorop, is er veel aan gelegen om de machtsbalans in de Arabische wereld naar hun hand te zetten. Zij verlenen daarom in de Arabische wereld op allerlei manier steun aan landen of oppositiegroepen als daarmee maar de invloed van het Sjiitische Raad de pas kan worden afgesneden of ondergraven, hetgeen ik op zich trouwens niet verkeerd vind.

Het nieuwe mensenrechtenbeleid van de Arabische Liga kan echter niet los worden gezien van het feit dat Qatar de voorzitter van de Arabische Liga is. Toen in Bahrein, waar een meerderheid van sjiieten wordt geregeerd door soennieten, demonstranten de straat opgingen en de overheid hen de kop indrukte, hield de regering van Qatar haar mond stijf dicht. Saudi-Arabië was er zelfs als de kippen bij om een leger te sturen om het sjiitische protest in het buurland Bahrein de kop in te drukken.

Het duidelijkste bewijs van het feit dat de Arabische Liga zich totaal niet bekommert om de mensenrechten, bleek toen de liga generaal Mohammed al-Dabi, voormalig hoofd van de militaire inlichtingendienst van het repressieve regime van Bashir in Sudan, tot hoofd van haar waarnemersmissie in Syrië benoemde. Deze generaal die werkzaam was voor een door het Internationaal Strafhof gezochte leider, had bij voorbaat volkomen incapabel moeten worden geacht voor deze taak. Die missie is dan ook volstrekt geflopt.

Uit het rapport van Amnesty International over de doodstraf in 2011 blijkt dat 9 van 22 leden van de Arabische Liga doodstraffen uitvoeren. In Koeweit is men zelfs op dit moment bezig met het invoeren van de doodstraf voor blasfemie. Het nieuwe respect voor mensenrechten dat er volgens de minister bij de Arabische Liga is, druipt er dus niet bepaald vanaf.

Islam en mensenrechten zijn onverenigbaar. Islam staat voor onderwerping: volledige onderwerping aan Allah, onderwerping aan de sharia, onderwerping van vrouwen aan mannen en onderwerping van niet-moslims aan moslims. Dit manifesteert zich zowel in de geestelijke als in de fysieke jihad. Dat de islam zich absoluut niet verhoudt met universele mensenrechten, blijkt uit het reeds eerder genoemde feit dat islamitische landen geen enkel internationaal mensenrechtenverdrag tekenen zonder daarbij het voorbehoud te maken dat de sharia prevaleert, zodra er sprake is van strijdigheid met de sharia. Islamitische landen verenigd in de Organisatie van Islamitische Samenwerking streven ook binnen de VN hun machtspolitieke agenda na op het vlak van de mensenrechten. Dankzij hun blokvorming is de VN-Mensenrechtenraad gepreoccupeerd met Israël. Het Westen moet vanwege de blokvorming van islamitische landen zelfs alle zeilen bijzetten om blasfemie – dus blasfemie gericht tegen de islam – uit het internationale strafrecht te houden.

Toenadering tot de Arabische Liga, ook voor het mensenrechtenbeleid, is dus uit den boze. Nederland heeft niets te zoeken bij deze liga van repressieve regimes. Mijn voorstel aan de minister is dan ook om de soennitische landen niet te belonen door een formele waarnemerstatus bij de Arabische Liga na te streven. De minister moet voorkomen dat hij het machtspolitieke streven van soennitische staten zoals Saudi-Arabië steun verleent. Hoe gaat de minister voorkomen dat dit het gevolg zal zijn van zijn politiek?

De voorzitter: Ik waarschuw u dat u nog anderhalve minuut hebt.

De heer De Roon (PVV): Ik laat het op dit moment hierbij, want ik bewaar nog graag wat tijd voor de tweede termijn.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Vandaag spreken wij met de minister opnieuw over het mensenrechtenbeleid, een onderwerp met een lange traditie in Nederland. Nederland onderscheidt zich internationaal bovendien traditioneel op dit onderwerp. Het adagium dat mensenrechten altijd, overal en voor iedereen gelden, blijft voor de CDA-fractie het uitgangspunt van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Effectiviteit staat daarbij wel voorop. Wij zien dat de verschuivende panelen in de wereld de politiek van de megafoon steeds minder effectief maken. De minister heeft daarbij de receptorbenadering omarmd als een methode om mensenrechten effectief te bevorderen in landen waar wij anders weinig vat op hebben. De CDA-fractie ziet goede punten in deze benadering. Er is echter wel nog behoefte aan verdere uitwerking van de concrete doelstellingen die hiermee kunnen worden bereikt.

Het verbeteren van mensenrechten is een proces van de lange adem. Binnen de geïntegreerde benadering heeft de CDA-fractie de minister opgeroepen om mensenrechten een van de drie poten te laten zijn waarop ons buitenlandse beleid rust. Zij vormen een cruciaal onderdeel van het buitenlandse beleid. Mensenrechten zijn waarden die wij met het buitenlandse beleid verdedigen. Daarbij is het mensenrechtenbeleid een kwestie van maatvoering: soms stille diplomatie, soms openlijk laten zien waar je voor staat. De zichtbare mensenrechtenagenda wordt in het buitenland ook erkend als typisch Nederlands beleid. Ik noem een voorbeeld. Ik roep de Nederlandse positie ten opzichte van Servië in herinnering. Juist door vast te houden aan de eis van medewerking aan het Joegoslavië-tribunaal voordat er van verdere onderhandelingen met de EU sprake kon zijn, droeg Nederland bij aan de arrestatie van Mladic en Karadzic. De positie van Nederland was in dezen zichtbaar, vasthoudend en effectief.

Tijdens dit overleg bespreek ik een aantal specifieke mensenrechtenonderwerpen met de minister. Ik begin met de VN-Mensenrechtenraad. Een aantal collega’s heeft daar ook aan gerefereerd. De hervorming van de VN-Mensenrechtenraad is een onderwerp waarbij Nederland internationaal het voortouw zou moeten nemen. Wij zien namelijk dat dit gremium de laatste jaren steeds verder afglijdt naar een podium van willekeur. Wat dat betreft, lijken wij terug bij de situatie van 2006, toen de Mensenrechtencommissie werd opgeheven en de raad werd opgericht, terwijl de Mensenrechtenraad een belangrijk instrument kan en moet zijn om mensenrechtenschendingen wereldwijd aan de kaak te stellen. Ik heb dan ook een aantal vragen aan de minister over dit onderwerp. Hoe beoordeelt de minister het functioneren van de raad en welke ontwikkeling ziet hij hierin? Is hij het met de CDA-fractie eens dat hervormingen noodzakelijk zijn en dat Nederland daarin het voortouw zou moeten nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat hij dit dan bevorderen?

Momenteel zijn er speciale rapporteurs van de Mensenrechtenraad voor slechts twee gebieden, namelijk Birma en de Palestijnse gebieden.

De heer De Roon (PVV): Graag verneem ik van de heer Çörüz welke hervormingen van de VN-Mensenrechtenraad dan volgens het CDA wenselijk en vooral ook mogelijk zijn?

De heer Çörüz (CDA): Ik wilde net een aantal suggesties doen. Als ik dat blokje mag afmaken van collega De Roon en hij daarna nog niet tevreden is, wil ik hem graag nog van een antwoord voorzien.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb een vraag over een punt dat de heer Çörüz net heeft afgesloten, namelijk het adagium dat mensenrechten altijd, overal en voor iedereen gelden. Op zichzelf doet niemand daar afbreuk aan. Dit heeft er echter wel toe geleid dat men in het WRR-rapport Aan het buitenland gehecht van mening is dat de 100 punten in de actielijst – daarvoor werd met name gekeken naar het vorige kabinet – te veel van het goede waren. De heer Çörüz noemt de effectiviteit ook als parameter. Die actielijst heeft daar echter afbreuk aan gedaan. Is de heer Çörüz het met mij eens dat wij veel selectiever moeten zijn om veel effectiever te kunnen worden?

De heer Çörüz (CDA): Volgens mij zeg ik weinig anders dan collega Ten Broeke zelf. Hij noemde mensenrechten universeel. Ik bedoel hetzelfde met mijn woorden dat mensenrechten voor iedereen, altijd en overal gelden. Gezien de capaciteit, de mankracht en de financiën vind ik natuurlijk ook dat je duidelijke keuzes moet maken. Juist daardoor maak je jezelf effectief. Je kunt dan discussiëren over de zaken waarin je moet investeren. Het uitgangspunt van de CDA-fractie is echter dat de mensenrechten altijd, overal en voor iedereen gelden.

De heer Ten Broeke (VVD): Dan zijn wij het daarover eens. Op het vlak van de effectiviteit valt er echter veel te verbeteren. Alleen lippendienst bewijzen aan effectiviteit is daarvoor niet voldoende. Is de heer Çörüz het met mij eens dat wij dan dus ook moeten snijden in het Mensenrechtenfonds waarvan 52 of 53 landen, volledig verkokerd en ook nog eens versnipperd over verschillende departementen, hun gelden voor projecten ontvangen?

De heer Çörüz (CDA): Dat laatste weet ik niet. Ik wil breed naar alles kijken om het effectiever te maken. Of je dan moet snijden, weet ik niet. Dat wil ik per project bekijken. Als je namelijk iets wegsnijdt, doe je het niet meer. Wat zijn dan de consequenties? Wij moeten in dat geval wel met elkaar bespreken of wij dan minder op dit of op dat gaan inzetten. Ik ben het echter eens met het feit dat er effectiever gewerkt moet worden.

Voorzitter. Er zijn speciale rapporteurs voor slechts twee gebieden, namelijk Birma en de Palestijnse gebieden. Andere landen in de Arabische regio, bijvoorbeeld Irak of een land als Noord-Korea, mogen niet verheugd zijn met dergelijke aandacht van de Mensenrechtenraad. Is de minister het met de CDA-fractie eens dat deze keuze alleen al op vooringenomenheid duidt en dat ook andere landen en regio’s onder de loep moeten worden genomen? Zo ja, op welke manier zet de minister zich voor uitbreiding in? Is de minister het met de CDA-fractie eens dat landen die elementaire mensenrechtenverdragen niet erkennen, geen deel van de Mensenrechtenraad mogen uitmaken? Die suggestie geef ik mee aan de minister, want uiteindelijk gaat het om geloofwaardigheid. Landen die bijvoorbeeld zelf heel belangrijke mensenrechtenverdragen niet hebben getekend, nemen andere landen wel de maat.

Ik kom op godsdienstvrijheid. Recht op vrijheid van godsdienst is voor het CDA een belangrijk onderdeel van de mensenrechtenagenda. Gelukkig geldt dat ook voor deze minister. De situatie in de Arabische regio, waar moefti’s openlijk tot vernietiging van kerken oproepen, maakt de noodzaak om hier blijvend aandacht voor te vragen duidelijk. Niet alleen daar staan religieuze minderheden onder druk. In China steken boeddhistische monniken zichzelf in brand, omdat hun leven onmogelijk wordt gemaakt. In Indonesië worden Papoea’s onderdrukt. De CDA-fractie maakt zich grote zorgen over het gebrek aan religieuze tolerantie op een groot aantal plekken in de wereld. Zij verwacht van de minister dat hij pal blijft staan voor de vrijheid van godsdienst, ongeacht het land waarin de religie wordt onderdrukt. Welke concrete initiatieven neemt Nederland in China naar aanleiding van de pilot? Welke instrumenten maken deel uit van de EU-toolkit?

Ik ga verder met terrorisme. De minister beschouwt mensenrechten graag als integraal onderdeel van het buitenlands beleid. Tegelijkertijd inzetten op mensenrechten, welvaart en veiligheid zorgt ervoor dat die aspecten elkaar versterken. Zonder waarborgen voor mensenrechten is er geen economische groei en geen veiligheid. De CDA-fractie herkent zich in grote lijnen in deze analyse, maar juist doordat de minister deze analyse maakt verbaast het mij dat in de mensenrechtenrapportage zo weinig aandacht voor terrorisme is. Daarbij hoort ook de smokkel van nucleaire materialen, een steeds groter punt van zorg. Onder andere binnen de OVSE is veel aandacht voor radicalisering, omdat radicalisering tot terrorisme kan leiden. Dit soort processen hebben directe gevolgen voor de veiligheid, vrijheid en welvaart in de desbetreffende landen. De CDA-fractie mist dit onderdeel op de agenda van de minister. In de mensenrechtenrapportage staat dit onderdeel niet één keer vermeld. Hoe kan dat; wil de minister hierop reageren?

Ik wil graag de situatie in een aantal landen de revue laten passeren. Ik begin met China. Wij hebben berichten gehoord over de arrestatie van Ni Yulan, de winnaar van de mensenrechtentulp in 2011. Dat is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Dit geval zou voor de Nederlandse regering aanleiding moeten zijn om China aan te spreken. Heeft de minister dat gedaan en, zo ja, hoe? China is een land in opkomst, een land waarmee wij economisch steeds meer verbonden raken. China is ook een land dat wij op het wereldtoneel steeds vaker tegenkomen. Het land handelt echter niet op basis van dezelfde waarden als wij. Dat zien wij ook in Syrië, in Sudan, maar bijvoorbeeld ook in Zuid-Amerika. De toenemende afhankelijkheid van elkaar heeft gevolgen voor de manier en de toon waarop wij elkaar benaderen. Het benoemen van problemen op het gebied van mensenrechten moet wel een onderwerp blijven op de agenda voor gesprekken die China met Nederland en Europa voert. Op dit gebied zijn er in China nog voldoende onderwerpen die niet onbesproken kunnen blijven. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het aantal doodstraffen dat in China wordt uitgevoerd. Meer dan de helft van het aantal uitvoeringen van de doodstraf komt op Chinees conto. Ik verwijs ook naar de onderdrukking van Oeigoeren en Tibetanen. Het betreft onderwerpen die open besproken kunnen worden binnen de vriendschappelijke relatie die wij met China onderhouden.

Volgens de CDA-fractie zijn er ook voor Rusland voldoende mensenrechtenonderwerpen die bespreekbaar moeten worden gemaakt. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie in de noordelijke Kaukasus. Een mensenrechtenbenadering raakt hierbij aan het geïntegreerde beleid dat de minister voorstaat. Inzet op mensenrechten is hierbij ook zeker van belang voor de bevordering van de stabiliteit in de regio. Kan de minister hierop ingaan? In de mensenrechtenrapportage wordt deze regio wel genoemd, maar de specifieke inzet wordt niet duidelijk. Kan de minister ingaan op de manier waarop een actief mensenrechtenbeleid in deze regio bijdraagt aan bredere stabiliteit? Daarnaast noem ik de zaak van Sergei Magnitski. Ik dank de minister voor de antwoorden op de vragen die hierover door de CDA-fractie zijn gesteld. Vorig jaar heeft de Kamer met unanieme steun een motie aangenomen waarin de minister ertoe werd opgeroepen om in deze zaak te zetten, maar hij handelt zeer voorzichtig. Andere landen hebben echter stevige stappen gezet. Ik roep de minister dan ook ertoe op, de motie-Çörüz c.s. (32 735, nr. 14) actief uit te voeren. Misschien biedt de receptorbenadering hiervoor aanknopingspunten. Ik roep de minister ertoe op, daadwerkelijk actie te ondernemen. Wij hebben bijvoorbeeld een stevig geluid over de situatie in Suriname laten horen, maar in dit geval blijft het na een jaar nog erg rustig.

Tijdens dit overleg wil ik speciale aandacht voor de situatie in India vragen. Tijdens debatten als deze heb ik vaak, net als andere collega’s, mijn zorgen over de werking van het kastenstelsel geuit. Het kastenstelsel is eigenlijk niet meer van deze tijd en onacceptabel. Graag hoor ik van de minister welke gesprekken hij hierover met de Indiase autoriteiten voert. De laatste tijd krijgen wij steeds meer berichten dat de positie van het maatschappelijk middenveld steeds verder onder druk komt te staan. Buitenlandse organisaties worden scherp in de gaten gehouden en Indiase organisaties moeten veel meer verantwoording aan de Indiase overheid afleggen. De CDA-fractie is van mening dat deze organisaties een belangrijke rol spelen als tegenwicht in de Indiase samenleving. De CDA-fractie heeft hier onlangs vragen over gesteld. Stelt de minister dit soort zaken in het kader van het mensenrechtenbeleid aan de kaak, zo ja, op welke manier gebeurt dit en welke rol speelt de Nederlandse ambassade hierbij?

De laatste tijd is er veel discussie over de werking van het EVRM. Het is terecht dat de CDA-fractie steeds voor een nuchtere en ontspannen benadering heeft gepleit, maar daarmee trekken wij de legitimiteit van het EVRM niet in twijfel. Wij willen wel de problemen die er wel degelijk met het EVRM zijn, bespreekbaar maken. Wij moeten dingen niet vanuit een morele ivoren toren op hun beloop laten, maar problemen bespreekbaar maken. Ik probeer het concreet te maken aan de hand van de werking van artikel 3 van het EVRM dat erop neerkomt dat je iemand niet mag martelen of ongewenst behandelen. De werking van dit artikel zorgt er echter voor dat terroristen niet kunnen worden uitgezet. Terwijl het EVRM juist bedoeld is om veiligheid en vrijheid te brengen, kan dit uitgangspunt door dit artikel onder druk komen te staan doordat juist dit soort lieden in Nederland of diverse andere landen mogen blijven. Wat wil de minister met name in het Comité van Ministers hieraan doen? Ik vind dat met name landen waar dergelijke lieden vandaan komen de verantwoordelijkheid hebben om hun eigen mensen terug te halen en die ordentelijk te berechten. Volgens mij kunnen daar wel degelijk afspraken over worden gemaakt. Het kan niet zo zijn dat wij een verdrag hebben dat vrijheid en veiligheid moet brengen, maar dat juist dit verdrag ervoor zorgt dat wij met lieden blijven zitten die vrijheid en veiligheid ter discussie stellen en misschien nog wel erger.

Dit jaar bestaat het Statuut van Rome, een belangrijk verdrag, tien jaar. Wat de CDA-fractie betreft, mogen wij niet zomaar hieraan voorbijgaan. Dit verdrag is juist zo belangrijk omdat hiermee straffeloosheid kan worden tegengegaan. Dat raakt ook aan het punt dat ik over het EVRM maakte. Het raakt ook in brede zin aan het mensenrechtendossier. Wat gaat de minister in dezen doen? Het zou hem sieren als hij het voortouw zou willen nemen, want naast verdragspartij zijn wij ook nog eens gastland van het Internationaal Strafhof, dat Den Haag als standplaats heeft. Wij hebben dus een dubbele verantwoordelijkheid.

De positie van vrouwen speelt hier overal doorheen, maar ik heb de indruk dat het een beetje stil is geworden na resolutie 1325 over de positie van vrouwen in conflictsituaties. Toen was hier nadrukkelijk aandacht voor. Hoe staat het daar nu mee? Het was wel goed om tijdens de hoorzitting extra aandacht te hebben voor de positie van vrouwen, want je kunt bij ontwikkelingen niet om vrouwen heen. Wat is de inzet van de minister op dit onderwerp?

Er zijn grote zorgen over de situatie in Irak. Deze dreigt de laatste tijd onder te sneeuwen door de ontwikkelingen in Syrië, Iran en andere Arabische landen. Dat is begrijpelijk, maar naar mijn mening onterecht. De mensenrechten staan in Irak continu onder druk. Maatschappelijke organisaties zetten zich daar in om bijvoorbeeld vrouwenbesnijdenis te verbieden. Inzetten op een verbod lijkt in dergelijke landen de enige manier om dit verschijnsel tegen te gaan. Is de minister het ermee eens dat in zulke gevallen de receptorbenadering niet toepasbaar is? Hoe worden de ngo’s die zich op dit terrein inzetten, ondersteund in het mensenrechtenbeleid?

Tot slot. Tijdens mijn bezoek aan Oekraïne in het kader van de OVSE bleek een bezoek aan mevrouw Timosjenko niet mogelijk. Dat is een zeer zorgelijke situatie, zeker ook in het licht van het komende OVSE-voorzitterschap van Oekraïne. Evenals het komende EK voetbal biedt dit voorzitterschap de mogelijkheid om aandacht te vragen voor de situatie in Oekraïne. In mijn ogen zouden daar op zijn minst drie dingen moeten gebeuren: verbetering van het openbaar bestuur, versterking van de onafhankelijke rechtspraak en hervorming van de gevangenissen in het land. Deelt de minister deze analyse? Welke stappen zet hij in dit kader?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een vraag over godsdienstvrijheid en de positie van christenen. Wij hebben gelezen en gezien dat de positie van christenen met name in Saudi-Arabië verslechtert. Op blasfemie komt nu de doodstraf te staan. Vindt de CDA-fractie ook dat wij een daadwerkelijk signaal moeten geven aan Saudi-Arabië? Zolang daar de doodstraf bestaat op afvalligheid, overspel en homofilie past het de Nederlandse regering niet om handelsmissies naar Saudi-Arabië te faciliteren. Is de CDA-fractie het met de ChristenUnie eens dat wij er in de breedte voor zouden moeten pleiten om de strafbaarstelling op afvalligheid ongedaan te maken in de landen die deze nog kennen?

De heer Çörüz (CDA): Als wij geen handel meer gaan bedrijven met landen waar de doodstraf nog is, blijft er weinig over, vrees ik. Volgens mij ziet u het echter breder. Elk voorstel dat indruist tegen onze principiële benadering van mensenrechten, wil ik serieus bekijken. Dat moet soms openlijk, maar soms is het resultaat beter als wij in stille diplomatie opereren. Je zult per keer moeten bekijken wat werkt. Sommige landen zijn er gevoelig voor als je ze flink aanspreekt. Bij sommige landen werkt dat echter averechts en raak je nog verder van huis. Maar wij staan voor bepaalde beginselen. Daarom wil ik elke actie wel bekijken en op tafel leggen. Nogmaals, ik wijs ook op maatvoering. Wij moeten per land bekijken wat werkt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben ook voor maatvoering. Je moet de handel niet volledig stilleggen, want dan bereik je helemaal niks meer. Het ging mij om het faciliteren door de overheid van handelsmissies naar Saudi-Arabië. Wij hebben diverse initiatieven ten aanzien van Iran bijvoorbeeld ook stilgelegd. Wanneer moet je een morele streep trekken in zulke contacten met de Saudische overheid, als het gaat over de doodstraf op homofilie, bekering en dergelijke?

De heer Çörüz (CDA): Als ik daar het antwoord op wist ... Ik weet dat echter niet. Wij moeten elk land blijven aanspreken op de onderwerpen die voor ons erg belangrijk zijn. Wat de precieze aanpak is, moet je per keer bespreken. In elk geval moeten wij dit om te beginnen op tafel leggen. Wij moeten niet wegduiken of de problemen wegpoetsen of minder groot voorstellen omdat wij denken dat dit misschien consequenties zou hebben. Wij moeten dus de zaken op tafel leggen, bespreekbaar maken en onze uitgangspunten duidelijk formuleren.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. In grote delen van de wereld staan de mensenrechten ernstig onder druk. Voorheen konden veel mensenrechtenactivisten rekenen op enige steun uit Nederland. Met de nieuwe benadering in het buitenlands beleid lijkt daar verandering in te komen. Economische diplomatie en selectiviteit kunnen resulteren in willekeur in de aandacht voor mensenrechten. Tel daar de verminderde capaciteit op het ministerie en de ambassades bij op en er ontstaat een probleem. Kan Nederland nog wel geloofwaardig optreden op het gebied van de mensenrechten? Wat de SP betreft moet die vraag vandaag centraal staan.

Ik begin met enkele vragen over de nieuwe focus in het buitenlands beleid, de zogenaamde receptorbenadering. Een van de aannames van deze benadering is dat het vermanend aanspreken, met het zogenaamde opgeheven vingertje, niet zou werken. Incidenteel zal dit echter nog steeds gebeuren. Om willekeur te voorkomen, is het van belang dat de minister nu reeds aangeeft wanneer dit wel gewenst is en wanneer niet. Is de minister daartoe bereid?

De receptorbenadering betekent ook dat het mensenrechtenbeleid moet aansluiten bij de sociale en culturele omgeving. Dat klinkt in eerste instantie logisch, maar deze omgeving kan juist ook een rem zijn op de bevordering van mensenrechten. Traditionele sociale en culturele praktijken waren tenslotte ook in Nederland lange tijd een obstakel voor gelijke rechten, geen stimulans. Denk daarbij aan de positie van de vrouw of van homoseksuelen. In Nederland gaat het daar nu goed mee, maar in veel landen is die positie nog belabberd. Hoe kijkt de minister aan tegen deze tegenstrijdigheid? Hoe wordt voorkomen dat lokale instituties juist een remmende werking hebben op de mensenrechten, die door de minister terecht universeel worden genoemd?

De receptorbenadering zou leiden tot meer effectiviteit. In antwoord op de vraag naar concrete voorbeelden van die hogere effectiviteit noemt de minister slechts de internetconferentie. Dat is wel heel erg schaars. Is dat werkelijk het enige voorbeeld? Dit roept de vraag op waarom de receptorbenadering überhaupt is verheven tot regeringsbeleid. Mij is dat nog altijd niet duidelijk.

Nederland staat aan de vooravond van het bezoek van president Gül van Turkije. Natuurlijk moet het jubileum van 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije worden gevierd, maar met vrienden moet je ook problemen kunnen bespreken, zoals de zorgelijke mensenrechtensituatie in Turkije. Turkije sluit nog steeds vreedzame mensenrechtenactivisten, journalisten en gekozen Koerdische volksvertegenwoordigers op. Je zou verwachten dat dit thema de komende dagen aandacht krijgt, maar niets lijkt minder waar. Wie op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken het staatsbezoek opzoekt en zoekt op de term mensenrechten, krijgt de mededeling dat er niets is gevonden dat overeenkwam met zijn zoekcriteria. Ik roep de minister op om de president aan te spreken op de mensenrechten in Turkije, op artikel 301, op de vrijheid van meningsuiting, op de problematische antiterrorismewetgeving en op het gevangenzetten van kinderen, journalisten en gekozen politici. Is de minister daartoe bereid?

De Nederlandse regering heeft ervoor gekozen om met Israël een exclusieve relatie aan te gaan, onvergelijkbaar met die met enig ander land. Volgens de SP leidt dit tot een bijzondere verantwoordelijkheid, ook voor mensenrechten. De aanhoudende mensenrechtenschendingen door Israël dienen voor dit kabinet een punt van zorg te zijn. De illegale muur, de vele administratieve detenties, zonder aanklacht opgepakte Palestijnse volksvertegenwoordigers, buitenrechtelijke executies en de voortdurende uitbreiding van nederzettingen moeten door Nederland worden veroordeeld, of op zijn minst worden besproken. Deze minister weigert dat.

Op vragen over een bijzonder verontrustend en goed gedocumenteerd rapport over marteling en mishandeling van Palestijnen in Israëlische gevangenissen, weigert de minister inhoudelijk te antwoorden. Waarom? Keer op keer geeft de minister op vragen aan dat hij niet in staat is om te beoordelen of de informatie correct is. Ook weigert de minister zelf te oordelen; hij verwijst telkens door naar het oordeel van de Israëlische autoriteiten zelf. Het probleem is nu juist dat onafhankelijke ngo’s nodig zijn om dit soort gevoelige mensenrechtenkwesties aan de kaak te stellen. Ziet de minister de meerwaarde van de rol van ngo’s in dezen ook? Dat de betrouwbaarheid van ngo’s, zoals het Public Committee against Torture in Israel en Physicians for Human Rights, wordt betwist, vind ik een grove belediging van het goede werk dat zij doen.

Bijzonder verontrustend in dit specifieke geval is verder de weigering van Israël om mee te werken aan het verzoek van de minister om informatie. Op de vraag hoeveel ondervragers sinds 2007 veroordeeld zijn voor marteling of mishandeling van Palestijnse gevangenen, kwam simpelweg geen antwoord. Ook de vraag of medisch personeel voor medeplichtigheid aan marteling is gestraft, weigert Israël te beantwoorden. Hoe beoordeelt de minister deze weigering om mee te werken? Is de minister het met mij eens dat dit onacceptabel is? Is de minister tevens bereid om zijn Israëlische collega’s hierop aan te spreken, vooral gezien de bijzondere relatie die later dit jaar gestalte krijgt in de vorm van een samenwerkingsraad?

De minister weigert vaak te oordelen over kritische informatie over Israël, omdat hij vertrouwt op het zelfreinigende vermogen van de Israëlische instituties. In laatste instantie betreft dit het Israëlische Hooggerechtshof. Dit vertrouwen is mijns inziens niet volledig op zijn plaats. Recente uitspraken van het hooggerechtshof maken dat duidelijk. Een voorbeeld hiervan is het besluit om de Citizenship and Entry into Israel Law te verlengen. Deze wet bepaalt dat onder andere Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever en uit Gaza alsook inwoners uit Syrië, Libanon, Iran en Irak en elk ander land waar een dreiging tegen de Israëlische staat van uitgaat, niet tot Israël mogen worden toegelaten in het kader van gezinshereniging. Eind december werd een petitie verworpen waarin de wettelijkheid van de Israëlische mijnbouwactiviteiten in de bezette Westelijke Jordaanoever werd betwist. Het hooggerechtshof argumenteerde dat de wetten van bezetting veranderen als het over een langdurige bezetting gaat. Anders gezegd, zo kan de macht van de bezetter dus toenemen bij een langdurige bezetting. Hoe beoordeelt de minister beide uitspraken van het hooggerechtshof? Acht de minister deze in lijn met het internationale recht? Wat zeggen beide uitspraken van het hooggerechtshof volgens de minister over het zelfreinigende vermogen van de Israëlische instituties?

Een van de grofste overtredingen van de mensenrechten is het zonder enige vorm van proces doden van mensen. Dat noemen we buitenrechtelijke executies. Terecht stelt Nederland zich dienaangaande hard op. In een brief van juni vorig jaar schrijft de minister dat over het verbod op buitenrechtelijke executies geen twijfel kan bestaan. De minister wijst er verder op dat er een belangrijk en uitgebreid juridisch kader bestaat, dat opzettelijke levensberoving dan wel buitenrechtelijke executies verbiedt. Op 9 maart jongstleden werd de leider van de Palestijnse Volksverzetcomités zonder enige vorm van proces door een Israëlische drone gedood. In een brief weigert de minister deze buitenrechtelijke executie echter te veroordelen of zelfs maar als zodanig te erkennen, omdat hij «niet over genoeg informatie zou beschikken». Nederland komt hiermee op een hellend vlak. Als dit geen buitenrechtelijke executie was, wat was het dan wel? Ten slotte ben ik van mening dat de Kamer protest zou moeten aantekenen tegen de administratieve detentie van Palestijnse collega-parlementariërs. In tweede termijn zal ik hierover een motie indienen.

In de Mensenrechtenrapportage 2011 is de minister terecht kritisch over Iran. Het land wordt in de rapportage twaalf keer genoemd. Terecht wijst de minister in de rapportage op de toename van repressieve maatregelen, de benaderde positie van religieuze minderheden en de forse stijging van het aantal executies. De gerichte sancties tegen vertegenwoordigers van het Iraanse regime, die zich hieraan schuldig hebben gemaakt, vindt de SP een begrijpelijk antwoord op de problemen in Iran. De mensenrechtenschendingen vinden evengoed in Saudi-Arabië plaats. Ook daar worden meer en meer repressieve maatregelen genomen door het regime, is de positie van de religieuze en andere minderheden belabberd en neemt het aantal executies schrikbarend toe. Vorig jaar verdrievoudigde het aantal executies zelfs ten opzichte van 2010. Wie de Mensenrechtenrapportage 2011 er echter op naslaat, vindt dit allemaal niet terug. Het land wordt slechts één keer, in de bijlage, genoemd. Hoe verklaart de minister dit? Vindt de minister de schendingen van mensenrechten in Saudi-Arabië minder belangrijk dan die in Iran? Die indruk bestaat nu. Of speelt selectiviteit en de goede economische relatie met Saudi-Arabië hem parten? Momenteel is er in dit land een nieuwe antiterrorismewet in de maak, die het mogelijk maakt om vreedzame betogers nog gemakkelijker op te pakken. Hoe beoordeelt de minister deze nieuwe wet? Is de minister bereid om zijn Saudische collega’s hierop aan te spreken?

Later dit jaar komt er nog een president naar Nederland, die van Indonesië. Indonesië maakt zich schuldig aan de schending van mensenrechten in de Molukken, West-Papoea, Atjeh en Oost-Timor. Nog steeds wordt het hijsen van de Molukse vlag of de Morgenster bestraft met langdurige gevangenisstraf. Het Indonesische leger is regelmatig betrokken bij mensenrechtenschendingen. We horen berichten over militaire acties, waardoor vele tienduizenden Papoea’s op de vlucht zijn geslagen, met vele tientallen ontvolkte en verwoeste dorpen en tientallen doden tot gevolg. Marteling en verkrachting zouden hierbij aan de orde van de dag zijn. Deze berichten wijzen sterk in de richting van etnische zuivering. Hoe beoordeelt de minister dit optreden van het Indonesische leger? Gaat de minister de Indonesische mensenrechtenschendingen bij het staatsbezoek aan de orde stellen? Hoe staat het bovendien met de mogelijke verkoop van tanks aan Indonesië? Hangt die leverantie nog steeds boven de markt, ondanks dat een Kamermeerderheid zich daartegen heeft uitgesproken?

Tot slot kom ik te spreken over China. Dat is ook al zo’n land waar economische diplomatie het lijkt te winnen van aandacht voor de mensenrechten. Niet alleen de mensenrechten staan onder druk, ook het uitreiken van mensenrechtenprijzen. De rol van de minister hierbij is uiterst discutabel. Onlangs werd duidelijk dat de minister de jury van de Mensenrechtentulp trachtte te beïnvloeden. De minister vroeg de onafhankelijke jury van de prijs of er nog andere kandidaten voor de prijs waren dan de dappere Chinese dissidente Ni Yulan. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het economische belang van de handel met China en het feit dat China het maar niets vindt dat er in ons land aandacht is voor de mensenrechten in China, meer specifiek Tibet en de Oeigoerische provincie. Dat de minister bereid is om onder druk te buigen, is onacceptabel. Ik roep de minister op om ten aanzien van de mensenrechtensituatie in China duidelijke uitspraken te doen en ervoor te zorgen dat mensenrechtenprijzen daadwerkelijk kunnen worden uitgereikt. Op mijn vraag dit te doen, antwoordde de minister slechts dat het geldbedrag dat bij de prijs hoorde, wel zou worden overgemaakt aan de Chinese blogger. Wat is dit voor antwoord? Is dit de receptorbenadering in actie?

Wegens gebrek aan tijd zal ik een deel van mijn resterende tekst in de tweede termijn uitspreken.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Hachchi van D66. Zij heeft ook tien minuten en daar houd ik haar strikt aan.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Voor D66 zijn mensenrechten een cruciale toetssteen voor ieder kabinet. Handelt het kabinet in de geest van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en speelt het kabinet een voortrekkersrol? Vorig jaar heeft de D66-fractie haar zorgen geuit over het mensenrechtenbeleid van het kabinet-Rutte/Verhagen. Onze zorgen betreffen de bagatelliserende woorden van minister Rosenthal in zijn eerste grote interview en de geloofwaardigheid van het kabinet, gezien de kabinetsambitie om zeven Europese richtlijnen aan te passen. In het halve jaar voor het mensenrechtendebat van vorig jaar werd Nederland teruggefloten door het Europees Hof. Het kabinet zette namelijk vreemdelingen uit naar Irak en Somalië. In dezelfde periode ontraadde het kabinet een motie in de Eerste Kamer en de Tweede Kamer, waarin werd gesteld dat Nederland zich moest blijven inzetten voor de mensenrechten en voor het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Mijn eigen motie om bevriende landen aan te spreken, haalde het maar werd wel ontraden.

De zorgelijke bevinding van Human Rights Watch dat de EU meer moet doen voor mensenrechten, vond dit kabinet te zwaar en te negatief. Er werd slechts kennis van genomen. Het is dus geen wonder dat prominenten, zoals Mary Robinson en Jimmy Carter, zich publiekelijk op de Nederlandse televisie afvroegen of dit kabinet nog een voortrekkersrol wilde spelen. Hebben we het afgelopen jaar voldoende verbetering gezien? D66 vindt van niet.

Ik ga vandaag in op zes thema’s: de reputatie in het algemeen beleid, de receptorbenadering, het aanspreken van bevriende landen, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, mensenrechtenverdedigers en kinderrechten.

Ten aanzien van het mensenrechtenbeleid in de breedte moeten we constateren dat de ambitie om een voortrekkersrol te vervullen, voorbij is. Dit stelt het Breed Mensenrechten Overleg met Amnesty, Hivos, het Nederlands Helsinki Comité en het Juristen Comité voor de Mensenrechten: «Dit jaar menen wij te mogen stellen dat er in korte tijd zo veel fundamentele voorwaarden voor een centraal en effectief mensenrechtenbeleid zijn aangetast, dat wij realistisch gezien niet meer kunnen spreken van mensenrechten als speerpunt in het buitenlands beleid.» Vertegenwoordigers van Amnesty en Human Rights Watch zeiden in de hoorzitting dat Nederland zijn reputatie kwijtraakt. Dit is blijkbaar een gevoelig punt voor de VVD’er Ten Broeke, die direct in de pen kroop om deze minister uit de brand te helpen. Kan het kabinet reageren op deze kritiek van prominente organisaties en experts? Voor de uitvoering van het beleid in de breedte is capaciteit van groot belang. De afdeling Mensenrechten en de mensenrechtencapaciteit op ambassades zijn de laatste jaren hard getroffen. De WRR adviseerde in het rapport Aan het buitenland gehecht dat de regering bij bezuinigingen onderscheid moet maken tussen thema’s waarin Nederland goed is en waarvoor het internationaal geroemd wordt, en thema’s waarbij dat minder het geval is. Deelt de minister deze mening? Vindt hij ook dat mensenrechten zo veel mogelijk moeten worden ontzien bij kortingen? Klopt het dat de mensenrechtenafdeling wordt opgeheven? Waarom? Vindt het kabinet ook dat mensenrechten geen thema is dat een ambtenaar er zomaar even bij doet? Deelt de minister de mening dat er geen regie meer is vanuit het mensenrechtenperspectief? En blijven er genoeg fte’s over voor de prioriteiten, zoals gender, vrouwenrechten? De heren aan deze tafel hebben al terecht een warm pleidooi gehouden voor vrouwenrechten. D66 maakt zich zorgen over de capaciteitsproblemen bij het ministerie en de ambassades. Ik vraag de minister om een reactie hierop.

Mijn tweede punt is de receptorbenadering. Het is geen onbelangrijk punt; de AIV heeft zelfs een ongevraagd advies gegeven. Voor mijn fractie is nog altijd onduidelijk wat de minister precies bedoelt met de receptorbenadering en wat hij er precies mee doet. Hij zegt: de mensenrechten zijn universeel, maar de implementatie kan lokaal via receptoren en het is het meest effectief om landen aan te spreken op verdragen waaraan zij zichzelf gebonden hebben. Wat doet het kabinet als er geen receptor is met landen die bepaalde verdragen niet hebben ondertekend? Kijk naar de doodstraf in Iran en naar seksuele minderheden in Uganda. Wat doet het kabinet als nationale of lokale tradities universele mensenrechten juist in de weg staan? De minister heeft het over twee receptorpilots, maar speeches van hem suggereren dat er meer speelt. Klopt dat? Wanneer krijgen wij een uitwerking van het tweede deel van de motie-Van der Staaij c.s. over de mix van de confrontatie- en dialoogbenadering? Ik heb er overigens nu al een vraag over. Als het om Iran gaat, kiest het kabinet heel duidelijk de confrontatiebenadering, maar als het om China gaat is het vooral stille diplomatie. Natuurlijk zijn het twee totaal verschillende landen, maar welke criteria worden er gehanteerd om de aanpak te bepalen?

Dan kom ik bij de motie-Hachchi/Peters over het blijven aanspreken van bevriende landen. Tot mijn verbazing had de minister deze motie ontraden, maar is ze toch aangenomen. Helaas hebben wij nooit een duidelijke reactie ontvangen over de uitwerking van de motie. De minister zou dit meenemen in de mensenrechtenrapportage, maar dat is zeer summier gedaan. Kan hierover voortaan een aparte paragraaf worden opgenomen in de rapportage? Hoe gaat het kabinet in de praktijk met de motie om? De minister verwijst naar de mogelijkheden via de Raad van Europa en de VN, maar hoe zit het bilateraal als het gaat om de doodstraf in de VS, Guantánamo Bay, aansluiting van de VS bij het Internationaal Strafhof, EU-lidstaten die meewerken aan het tijdelijk opsluiten van mensen zonder vorm van proces en Israël, het enige buitenland dat wordt genoemd in het regeerakkoord?

Over de kritiek van het kabinet en met name de VVD-fractie op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is in dit huis al uitgebreid gedebatteerd. Voor D66 staat in ieder geval vast dat onafhankelijke oordeelsvorming noodzakelijk is. Het kabinet suggereert soms wat anders en het wil ook een aantal hervormingen. Ik zal de kwalijkste eruit halen, die van D66 direct de prullenbak in mag: het beboeten van klagers die meermaals zonder succes een klacht hebben ingediend. Het is te gek voor woorden dat het kabinet dat durft op te schrijven. Is het kabinet tot inkeer gekomen?

De mensenrechtenverdedigers zijn een prioriteit van dit kabinet, maar het Actieplan Mensenrechtenverdedigers heeft eigenlijk geen nieuwe actiepunten. Waarom niet? D66 is verheugd dat Den Haag de eerste shelter city wordt van Europa. De lokale fracties van GroenLinks en D66 hebben een meerderheid voor hun voorstel. In «Den Haag Shelter City» kunnen internationale mensenrechtenverdedigers door middel van een noodvisum op adem komen. Deze tijdelijke opvang is een laatste redmiddel, wanneer opvang in de regio niet mogelijk is en de veiligheid van de mensenrechtenverdediger gevaar loopt. Wij hopen dat meerdere Europese steden dit overnemen. Kan het kabinet daarin een rol spelen?

Mijn laatste thema is kinderrechten. Wij zien dat kinderrechten in de mensenrechtenstrategie nauwelijks voorkomen, los van kinderarbeid. Het kabinet laat veel over aan de Europese Unie, maar er wordt niet verteld wie wat gaat doen. Tijdens de hoorzitting vroeg ik aan de vertegenwoordiger van Unicef of er een verschuiving merkbaar was onder dit kabinet. Het antwoord: «Die verschuiving is inderdaad heel duidelijk. De vorige regering had een aparte kinderrechtenparagraaf in de mensenrechtenstrategie, maar die is helemaal verdwenen.» D66 vindt dat die aandacht moet terugkomen. Twintig landen hebben nu een protocol ondertekend dat kinderen het recht geeft om individueel of namens een groep kinderen een klacht bij het VN-Kinderrechtencomité in te dienen. Nederland heeft dit niet ondertekend. D66 roept het kabinet op dat zo snel mogelijk te doen en het zo snel mogelijk te ratificeren. Graag krijg ik een duidelijke toezegging van het kabinet.

Kinderrechten worden wereldwijd geschonden. Ik wil ingaan op een concreet voorbeeld, een test voor zowel het aanspreken van bevriende landen als de receptorbenadering. In Israël worden jaarlijks honderden Palestijnse kinderen vastgehouden. Zij worden zonder advocaat of familielid verhoord en er zijn aanwijzingen van slechte behandeling van deze kinderen. Hoe gaat het kabinet de regering-Netanyahu hierop aanspreken? Wat kan hier bijvoorbeeld de receptorbenadering zijn? Graag krijg ik een duidelijke reactie van de minister.

Ik rond af. In een notendop: er is nog veel werk aan de winkel voor het kabinet. Nederland verliest een decennialang opgebouwde reputatie en weinig wijst erop dat het kabinet er weer een echt speerpunt van zal maken: mensenrechten voor iedereen, altijd en overal, de leuze van Verhagen. Natuurlijk betekende dit niet dat wij iedereen op de wereld steunden, maar het was duidelijk dat wij in principe bereid waren de mensenrechten overal te bewaken. Het kabinet-Rutte/Verhagen loopt sterk het gevaar zelfs dit principe kwijt te raken.

De heer Çörüz (CDA): Mevrouw Hachchi wijdde heel kort een zin aan het EVRM. Er is een palet aan maatregelen aangekondigd. Dat beboeten leek haar belachelijk. Daarover kun je discussiëren. Er zijn op dit moment 150 000 wachtende dossiers. Het aantal asielzaken is in korte tijd met 4000% toegenomen. Ik maak het heel concreet: terroristen die niet teruggestuurd kunnen worden. Hoe wil zij dat probleem tackelen? Het is oké als je tegen iets bent, maar wij kunnen onze ogen natuurlijk niet sluiten voor dat probleem. Hoe lossen wij dat op?

Mevrouw Hachchi (D66): Ik erken wat de heer Çörüz zegt over de grote werkvoorraad bij het Europees Hof, maar wij moeten twee zaken niet door elkaar halen. Je kunt maatregelen nemen om de werkvoorraad weg te werken, maar dat is iets anders dan proberen het Europees Hof te beperken in zijn taak om de nationale overheden meer ruimte te geven. Dat gebeurt nu wel. Tijdens de hoorzitting hebben verschillende gasten dat ook naar voren gebracht. Er ligt een plan om die werkvoorraad weg te werken. De D66-fractie is daar natuurlijk voor, maar zij is er niet voor om van het Europees Hof een tandloos hofje te maken en naar ik hoop de CDA-fractie ook niet.

De heer Çörüz (CDA): Het is natuurlijk niet alleen een technisch en logistiek probleem van werkvoorraden. Ik gaf het voorbeeld van een terrorist die niet uitgezet kan worden. Precies op het punt waarop het verdrag vrijheid en veiligheid moet brengen, komt dat in gevaar als wij niets kunnen met dat soort lieden. Hoe wil mevrouw Hachchi dat probleem aanpakken of tackelen?

Mevrouw Hachchi (D66): Ik ben geen jurist. Ik zou in die specifieke zaak moeten duiken. Het Europees Hof heeft een duidelijke taak te vervullen. Ik vind dat daaraan niet getornd mag worden in de zin van de marges van ruimte en interpretatie of de nationale overheden daarin meer ruimte moeten krijgen. In het specifieke geval zou ik het antwoord zo een-twee-drie niet weten, maar dat zegt dus niets over de belangrijke taak en rol die het Europees Hof te vervullen heeft. Ik vind dat wij daaraan niet mogen tornen.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik vroeg mij af of het gedachtegoed van de liberale denker Thomas Paine de minister iets zegt. Paine is de grondlegger van de hedendaagse mensenrechten en de rechtsstaat. Je zou zelfs kunnen zeggen dat zijn legacy voortduurt op internet met al die bloggers die streven naar vrijheid via het vrije woord. Ook dit zijn de woorden van de liberaal Paine: «Hij die zijn eigen vrijheid zeker zou willen stellen, moet zelfs zijn vijand tegen onderdrukking beschermen.» Deze woorden klinken ook door in de noodklok die de Nationale ombudsman onlangs luidde. Wij hebben het wel over de status van mensenrechten, maar in dit land, zo waarschuwt de Nationale ombudsman, neemt de rechtsbescherming af. Ook hier is een rechtsstaat geen dictatuur van de meerderheid. Ook hier hoort mede geregeerd te worden door het recht, dat de burger beschermt tegen de macht. Hoe kan deze minister in het buitenland overtuigen, als de regering die hij vertegenwoordigt wrok koestert tegen onafhankelijke stemmen, puur omdat rechters refereren aan mensenrechten?

Laat ik eerst nog zeggen dat ik net als collega Hachchi verheugd ben dat op initiatief van de gemeenteraadsfracties van GroenLinks en D66 Den Haag onlangs de eerste opvangstad voor mensenrechtenverdedigers is geworden, dit naar aanleiding van mijn shelter city-motie van een jaar geleden. Op welke wijze kan de minister dit initiatief verder ondersteunen?

Als je naar het mensenrechtenbeleid kijkt, zit de grootste ineffectiviteit wellicht niet in de keuze van thema’s of de besteding van middelen, maar in het gebrek aan geloofwaardigheid. Terwijl de ene week deze minister in dit huis zijn zorgen uit over mensenrechten in Indonesië en de situatie in West-Papua, roept de andere week de minister van Defensie doodleuk dat hij als koopman van defensiematerieel geen moraal heeft. Terwijl de ene week deze minister op een conferentie in Den Haag een coalitie voor internetvrijheid smeedt, sluit hij met dezelfde landen in die coalitie verdragen die juist de internetvrijheid bedreigen. Bovendien zijn het ook nog eens landen die op grote schaal internetcensuurtechnologie exporteren naar dictaturen en regimes die «mensenrechten» niet eens kunnen spellen. De belangrijkste vraag is wat de minister gaat doen om deze ineffectiviteit aan te pakken. Heeft hij al tegen Indonesië gezegd dat Nederland definitief geen tanks zal verkopen vanwege de staat van dienst van het Indonesische leger, als het om respect voor mensenrechten en straffeloosheid gaat? Heeft de minister er al voor gezorgd dat censuurtechnologie niet via Nederland of de EU geëxporteerd kan worden naar dictaturen?

Overigens ben ik ervan overtuigd dat de minister van Defensie, toen hij zei dat hij als koopman geen moraal heeft, sprak namens het voltallige kabinet. Als het aan dit kabinet ligt, wint de koopman namelijk altijd. De minister zorgt daar ook voor. Zo kiest hij partij in de rechtszaak tegen Shell, die draait op de moord op twaalf Nigeriaanse demonstranten. Hij kiest niet voor de slachtoffers, die hun recht proberen te halen, zoals de Amerikaanse overheid dat doet. Nee, hij kiest op eigen initiatief partij voor Shell. Dat is exemplarisch voor de manier waarop dit kabinet aankijkt tegen maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Dit druist ook nog eens in tegen de Ruggie-beginselen en de aangenomen motie van mijn collega Peters over due diligence. Van bedrijven die profiteren van economische dienstverlening of middelen, wordt verlangd dat zij de negatieve effecten van hun activiteiten in kaart brengen, proberen te verminderen en te voorkomen. Graag een reactie.

In plaats van kortzichtig gewin, zou de regering er in het belang van het respect voor mensenrechten juist voor moeten kiezen om een duurzame en transparante aanpak van bedrijven te stimuleren. Daarmee kunnen Nederlandse bedrijven die het goed doen, in de etalage worden gezet. Er moet gestreefd worden naar het opschroeven van mvo-criteria bij de Wereldbank, zoals ik al eens met een motie heb bedongen. Bedrijven die het goed doen, kunnen dan eerder in aanmerking komen voor opdrachten dan hun Chinese concurrenten. Ik ben zeker voor een level playing field, mijnheer Ten Broeke, maar dan wel graag op een hoog niveau. Transparantie is daarvoor hard nodig. In de VS zijn al stappen gezet, bijvoorbeeld via de Dodd-Frank Act, om meer transparantie in de grondstoffenwinning te garanderen. Hier valt economisch voordeel te behalen, maar wat doet dit kabinet? Terwijl de EU bezig is met een variant op de Dodd-Frank Act, werkt dit kabinet de voorstellen tegen. Ook hier schaart de regering zich eenzijdig achter bedrijven als Shell.

Zelfs die paar vrienden die Nederland nog heeft, durft dit kabinet niet eens aan te spreken. Neem alleen al de export van internetcensuurtechnologie door de VS, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Heeft de minister deze landen daarop al aangesproken? Waarom heeft de minister zijn Amerikaanse collega niet aangesproken op de onmenselijke behandeling van Bradley Manning? De speciale rapporteur inzake foltering maakte zich daarover ernstig zorgen, maar de minister vond het niet nodig om zijn Amerikaanse collega hierop aan te spreken. Heeft hij zijn Europese collega’s inmiddels gesproken over de betrokkenheid bij illegale CIA-vluchten, gedwongen verdwijningen en geheime gevangenissen?

En dan hebben wij het nog niet eens over de beste vriend van de regering: Israël. Ooit werden door Nederland nederzettingen in bezet gebied bestempeld als een obstakel voor vrede. Immers, de enorme groei van het aantal nederzettingen maakte een tweestatenoplossing onmogelijk. Door de koppige, verongelijkte, destructieve houding van dit kabinet, waarbij deze minister de ongemakkelijke waarheid van Israëls nederzettingenbeleid onder de pet houdt, is dit kabinet zelf een obstakel voor vrede geworden. Een echte vriend laat je niet dronken achter het stuur zitten. Een echte vriend voorkomt dat je ongelukken veroorzaakt. Een echte vriend beschermt zijn passagiers en andere weggebruikers tegen het wangedrag van deze dronken bestuurder. Israël heeft zijn vrienden nu het meest nodig. Zij moeten Israël tegen zichzelf in bescherming nemen. De vraag is niet hoe Palestijnen en Israëlische burgers van elkaar gescheiden moeten worden, maar wat de beste basis is om te kunnen samenleven. Basaal respect voor mensenrechten is geboden. Ook hierover zou de minister de wijsheden van de liberale denker Thomas Paine er nog eens op na kunnen slaan.

Als de regering meer oog zou hebben gehad voor en meer geluisterd had naar gewone mensen en hun verlangen naar vrijheid, dan was het evident dat zij vroeg of laat de angst van zich af zouden schudden, dan was de Arabische lente geen verrassing geweest. Maar als je alleen maar bezig bent geweest met het steunen van deze regimes met economische en militaire middelen, dan is het niet vreemd dat je verrast bent.

De heer De Roon (PVV): Ik denk nog even na over al die opmerkingen van de woordvoerder van de GroenLinks-fractie over Israël. Israël is toch gewoon een rechtsstaat met een goed functionerend rechtssysteem? Elke vermeende schending van mensenrechten kan toch gewoon in Israël worden voorgelegd aan een rechter en uiteindelijk beoordeeld worden door het Israëlische Hooggerechtshof, dat ook uitspraken heeft gedaan die de Israëlische regering absoluut onwelgevallig zijn? Waarom wil de heer El Fassed zo graag de focus op Israël leggen als het gaat om mensenrechtenschendingen? Het land is heel goed in staat om dat zelf af te handelen.

De heer El Fassed (GroenLinks): Dit kabinet heeft ervoor gekozen om Israël prominent in het eigen regeer- en gedoogakkoord te noemen. De toegang tot de rechtsstaat is alleen maar gegarandeerd voor de helft van de bevolking in het gebied. Als de rechtsstaat voor alle burgers vanzelfsprekend zou zijn, dan moet je als Palestijn niet afhankelijk zijn van Israëlische rechters, aanklagers, gevangenissen en rechtspraak. Dan moet er toegang zijn tot eerlijke rechtspraak voor alle burgers in het gebied. Dat is de garantie voor de rechtsstaat.

De voorzitter: Doet u nog een tweede poging, mijnheer De Roon?

De heer De Roon (PVV): Ja. Ik moet zeggen dat ik dit allemaal niet goed kan volgen. Er wordt verwezen naar het feit dat de Nederlandse regering Israël expliciet noemt als een partnerland in het regeerakkoord. Dat is toch geen reden om het land aan te vallen op het mensenrechtenbeleid? Het land is heel goed in staat om zelf deze onderwerpen af te handelen. Ik kan de zienswijze van GroenLinks niet volgen. Volgens mij is het een drogreden.

De heer El Fassed (GroenLinks): Dat was geen vraag. De PVV en de andere leden van het kabinet hebben Israël als enige buitenland in het regeerakkoord opgenomen. Als je dan de plannen van het kabinet met Israël bekijkt, dan is er een heel grote blinde vlek, namelijk het punt van de mensenrechten. Het is vanzelfsprekend dat leden van de oppositie daar vragen over stellen. Ik zou liever niet zien dat Israël een uitzondering in deze wereld zou zijn. Ik zou liever zien dat Israël net als andere landen die zichzelf een democratie noemen, respect voor mensenrechten als gewoon ervaart, maar dat is niet zo. Dat weet de heer De Roon net zo goed als ik. Zijn verbazing heeft hij aan zichzelf te danken en niet aan onze inzet.

De voorzitter: Vervolgt u uw betoog dan maar.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Heeft een grondige evaluatie plaatsgevonden van het dubbelzinnige beleid ten aanzien van de Arabische regio? Het lijkt erop alsof bewindslieden weinig hebben geleerd en gewoon op de oude voet verdergaan. In Egypte is Mubarak weliswaar weg, maar de repressie is niet verdwenen. Nog steeds wordt het kabinet op voorhand verblind door de angst voor democratische participatie. Juist nu is politieke druk hard nodig. Stilstand en achteruitgang zijn geen optie. Natuurlijk is het een proces van lange adem, maar deze fase van transitie is cruciaal. Zijn de Nederlandse en Europese plannen inmiddels uitgewerkt? Wat gaat de minister concreet doen?

Wat doet Nederland met betrekking tot Saudi-Arabië? Saudi-Arabië is de olifant in de kamer. Welke kritiek heeft Nederland het afgelopen jaar geuit op het mensenrechtenbeleid in Saudi-Arabië? Meerdere collega’s maken zich daar zorgen over. Op welke wijze zet Nederland zich in om ook daar hervormingen te steunen en aan te moedigen?

Het is duidelijk dat democratische en rechtsstatelijke hervormingen van onderop komen. Het zijn advocaten, mensenrechten- en vakbondsactivisten en vooral vrouwen die nieuwe bewegingen doen ontstaan. Zij hebben de moed om zich te verweren tegen onderdrukking. Daarom is het zaak om juist nu te investeren in maatschappelijk middenveld. Dit moet nader worden ingevuld als de minister het heeft over legitieme overheden. Die kun je niet in een vacuüm zien. Hoe is hier het afgelopen jaar vorm aan gegeven en hoe wordt het in de toekomst ingevuld? Zijn daar straks nog wel voldoende middelen voor? Hoe krijgen vrouwenrechten daarbij extra aandacht? Wat heeft Nederland het afgelopen jaar gedaan als het gaat om landen zoals Iran, die burgers met een dubbele nationaliteit toegang weigeren tot consulaire bijstand? Kan de minister toelichten wat hij wellicht samen met andere landen kan doen om die toegang te verzekeren? Ik overweeg hierover een motie in te dienen. Gaat het echt fout, zoals wij met Libië en Syrië hebben gezien, dan zien wij ook het belang van een goed begrip van de responsibility to protect. Ik heb daar in meerdere debatten al op gewezen. Het moet niet in beperkte zin als last resort, zoals de heer Ten Broeke het graag zou zien, maar het moet in het hele scala: van voorkomen tot beschermen. Er is grote behoefte aan een gedegen en volledige uitwerking van instrumenten die in dit kader kunnen worden ingezet, met name als het gaat om het voorkomen van grootschalige mensenrechtenschendingen. Hier zou onderzoek naar moeten worden gedaan. Gaat de minister dat initiëren als voortrekker op responsibility to protect? Graag een toelichting in het kader van eerdere toezeggingen die deze minister en de minister van Defensie hebben gedaan.

2011 was een turbulent jaar, een jaar met opstanden in de Arabische regio, een vol jaar kabinet-Wilders en een voortdurende economische crisis. Er zijn veel lessen te trekken over onze eigen rol, over bedoelde en onbedoelde steun aan regimes die burgers onderdrukken, over verharding, over de kortzichtigheid van eigenbelang, waar dit kabinet van Wilders, Rutte en Verhagen voor staat. Welke lessen trekt de minister uit 2011?

De voorzitter: U hebt nog 40 seconden.

De heer El Fassed (GroenLinks): In de mensenrechtenrapportage gaat de minister hier helemaal niet op in. Hoe beoordeelt de minister zijn eigen optreden in het licht van de bevordering van mensenrechten?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik constateer dat mijn collega 30 seconden over heeft en er zijn ook andere collega’s die coulance tonen met de kleinere fracties. Ik constateer ook dat de heer Brinkman en de Partij voor de Dieren afwezig zijn. Zij hadden ook vijf minuten, dus misschien kan ik deze delen met de heer Van der Staaij, dan kom ik een heel eind, maar ik zal snel beginnen.

Ik dank de minister dat mensenrechten een belangrijke speerpunt zijn in het buitenlands beleid. Daar zijn we blij mee. Daarmee wordt het beleid van zijn voorganger, minister Verhagen, voortgezet, en dat geldt ook voor de godsdienstvrijheid. De ChristenUnie legt daar elke keer de nadruk op, omdat dit een groot probleem is in de wereld. Je spreekt over 100 miljoen christenen die dagelijks worden vervolgd. Het is lastig om vergelijkingen te maken, maar je kunt het vergelijken met 40 miljoen vluchtelingen, van huis en haard. Dat is ook heel ernstig, maar daar geven we 220 mln. aan uit. 100 miljoen mensen worden dagelijks vervolgd, alleen vanwege hun geloof.

De ambities en de intenties van de minister zijn goed, als het gaat om iets doen aan de mensenrechten, maar ik zie toch een grote versnippering, bijvoorbeeld over 52 landen bij het Mensenrechtenfonds. Dat geeft aan dat Nederland veel wil doen, maar daarbij zie je dus versnippering. Ook hier zien we bij de minister dat het soms moeilijk schipperen is tussen de koopman en de dominee. Ik constateer dat de koopman regelmatig wint van de dominee, en ik kan dat zeggen, want ik ben een domineeszoon.

Ik geef hiervan enkele voorbeelden. Mensenrechten vormen een speerpunt, maar er wordt gekort op het Mensenrechtenfonds. Als het echt een speerpunt is, hoeft de minister niet te korten, maar dan kan het ook op een andere manier. Een ander voorbeeld is de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten. De ChristenUnie en anderen in de Kamer hebben ervoor gepleit om deze wel te laten komen. Wij zagen het kabinet eerst tegenover ons, maar ik zie nu een positieve beweging. Het is prima dat er aandacht wordt besteed aan de Arabische regio, maar als wij de vinger op de zere plek leggen en vragen om even te stoppen met van wapenleveranties of onderdelen daarvan aan Egypte, wordt de motie van de ChristenUnie ontraden. Een ander voorbeeld is Saudi-Arabië, waar de grootmoefti oproept om de kerken op dat schiereiland te sluiten. Op onze vragen daarover krijgen wij antwoorden van de minister die wat formeel en afwerend zijn. Hij zou meer concrete ambities aan de dag kunnen leggen, bijvoorbeeld om net als bij Iran niet langer handelsmissies te faciliteren zolang Saudi-Arabië de doodstraf heeft op homofilie, bekering, overspel, etc.

Nederland kan er binnen de EU voor pleiten om de doodstraf op bekering en homofilie uit de strafwetgeving te krijgen van die zes landen in de wereld die deze nog steeds hebben. Ik begrijp dat er ontwikkelingen binnen de VN zijn als het gaat om homofilie, maar ik vraag de minister om bekering en afvalligheid daarin mee te nemen.

Je zou denken dat je veel meer invloed hebt, als je nationaal aan de knoppen kunt draaien, maar dat zien we niet gebeuren, bijvoorbeeld als het gaat om kinderarbeid. De Kamer heeft een motie aangenomen over eerlijke supermarkten, opdat zij in 2015 geen producten meer in de schappen hebben die zijn gemaakt met kinderarbeid. Ik heb hierover gesproken met staatssecretaris Bleker in het mvo-debat. Die motie wordt gewoon niet uitgevoerd, omdat men zegt dat dit een zaak is van de sector, waar de overheid zich niet mee bemoeit. De motie zette er juist toe aan om dat te doen. Dat zijn een aantal teleurstellingen op dit gebied.

Op het gebied van de godsdienstvrijheid zien wij goede dingen gebeuren, maar ook dingen die echt nog anders kunnen. Ik ben blij dat de minister zegt dat de pilotprogramma’s moeten worden uitgebreid naar tien landen, maar ik vraag welke mogelijkheden wij naast een deskstudie hebben om in Noord-Korea of in Eritrea aan de knoppen te draaien; twee landen waar de nood groot is. Ik vraag de minister of wij niet meer invloed hebben in Indonesië, waaraan wij heel veel hulp geven. Er is grote spanning op het gebied van godsdienstvrijheid. Er worden kerken in brand gestoken. De Raad van Kerken kan daar wel degelijk de steun van Nederland gebruiken.

Ik zie de gevoeligheden in Pakistan als het gaat om de blasfemiewet. Ik weet dat dit land voor 95% bewoond wordt door moslims en dat wij die blasfemiewet niet kunnen afschaffen, maar wat is er dan wel mogelijk? Kan Nederland er samen met Europa op inzetten om valse aangifte op basis van de blasfemiewet strafbaar te stellen? Daardoor had kunnen worden voorkomen dat iemand als Asia Bibi nu al jaren vastzit op valse aangifte. Is de minister bereid te bekijken welke organisaties ervoor pleiten om valse aangifte strafbaar te stellen in Pakistan en die te ondersteunen?

In de afgelopen tien maanden zijn 1 500 koptische meisjes ontvoerd, gedwongen bekeerd tot de islam, uitgehuwelijkt en verkracht. Het is dramatisch. Wat kan de minister voor die meisjes betekenen, bijvoorbeeld bij de financiering van een advocaat?

De voorzitter: U zit nu binnen de tolerantiegrens of misschien net daarbuiten, net hoe u het opvat, maar u moet nu afronden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan zal ik de andere punten nog sneller afwerken. In Afghanistan zitten nog steeds 1000 vrouwen in de gevangenis. De minister geeft geld, maar wat kan er concreet worden gedaan om die vrouwen uit de gevangenis te halen?

Ik pleit nogmaals voor een snelle implementatie van de autonomiewet, zodat de rechten van Papoea’s worden gerespecteerd.

India en Irak vormen positieve voorbeelden van de manier waarop de minister de godsdienstvrijheid heeft opgepakt. Complimenten daarvoor.

Er is enkele keren in de Kamer gesproken over de Noord-Koreaanse vluchtelingen naar China, maar er moeten meer mogelijkheden zijn om de UNHCR te steunen en deze vluchtelingen niet terug te sturen naar China.

Ik vraag ook aandacht voor de Armeense genocide. De president van Turkije komt naar Nederland. Is de minister bereid om uitvoering te geven aan de motie-Rouvoet en te spreken over de Armeense genocide, de positie van de Koerden, de christenen en de journalisten en politici die gevangen zijn gezet? Ik dank de collega’s voor de coulance.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Verstandig en vasthoudend opkomen voor mensenrechten, dat steunen wij. Bij «verstandig» gaat het om de effectiviteit. Hoe kun je daadwerkelijk goede invloed uitoefenen? Dat accent spreekt ons ook zeer aan in de zogenaamde receptorbenadering, waarover wij al eerder een motie hebben ingediend. Effectiviteit centraal. Er is geen universele methode of een speciale mix van stille diplomatie en megafoondiplomatie die overal werkt, maar de beste benadering is een fijngevoelige afstemming op het land of het gebied zelf. Ik denk wel dat je kunt zeggen dat het in alle landen altijd goed is om in te zetten op versterking van de rechtsstaat. Wat ook altijd goed is – dan kom ik bij het tweede kernwoord – is vasthoudend volgen wat er gebeurt in landen waar wij ons op richten. We moeten laten merken dat het ons aan het hart gaat.

Aandacht besteden is ook een kwestie van capaciteit. In elk debat over mensenrechten komen de koopman en de dominee wel even langs. Men weet dat de SGP voor beiden warme gevoelens koestert. Natuurlijk zeg ik net als iedereen hier dat het moet gaan om de goede balans. Dat is niet alleen een kwestie van beleid, maar ook simpelweg van capaciteit. Ik sluit me daarom aan bij de vragen over het voornemen om op de posten het accent meer op de economische diplomatie te leggen. Gaat dat niet ten koste van de aandacht voor mensenrechten? Hoe wordt gewaarborgd dat er voldoende focus op mensenrechten blijft?

Afgelopen week sprak de minister in Nederland met een aantal religieuze leiders over godsdienstvrijheid. Dat laat iets zien van de positieve betrokkenheid van de minister bij dit belangrijke thema. Die betrokkenheid is ook hard nodig. In heel veel landen worden mensen verdrukt of gediscrimineerd vanwege hun geloofsovertuiging. Getalsmatig betreft dit heel vaak christenen. Christofobie is vooral in een groot aantal islamitische landen een hardnekkig probleem dat hoog op de internationale agenda hoort. Dit betreft in het bijzonder de precaire positie van bekeerlingen. Wij stimuleren de minister graag om hier voortdurend werk van te maken.

Wij zijn ook erg content over de uitbreiding van de pilot godsdienstvrijheid tot meer landen. Je kunt blijven twisten over de vraag welk land nu wel of niet op die lijst thuishoort. Ik vind het echter een gemiste kans dat Indonesië ontbreekt. Indonesië vervult een belangrijke rol in Zuidoost-Azië. Ook in internationale fora profileert Indonesië zich met dit thema. Ligt het dan ook niet juist in de rede om dit land aan de pilot toe te voegen? Via Indonesië krijgt het pleidooi voor geloofsvrijheid een breed bereik in een aanzienlijke en belangrijke regio.

Heel anders is de situatie in Noord-Korea. Het is een gruwelijk land voor gelovigen, maar de mogelijkheden om hier resultaten te boeken zijn op dit moment wel buitengewoon beperkt. Ik heb op zichzelf heel veel waardering voor het voornemen van de minister om juist ook te kijken naar dit land, maar wat valt er te verwachten van een bureauonderzoek ten aanzien van dit land?

Er ligt ook een vraag ten aanzien van Eritrea. Wat denkt de minister hier te kunnen bereiken, nu de ambassade is gesloten en de pilot vanuit Khartoem moet worden voortgezet?

Dit waren mijn opmerkingen over de godsdienstvrijheid. Ik heb tot slot nog een paar opmerkingen over een aantal afzonderlijke landen. Ik ben blij met de specifieke aandacht die in de laatste mensenrechtenrapportage is geschonken aan Zuid-Afrika. De criminaliteit en het vele geweld tegen zwarte en blanke Afrikanen zijn schrijnend. In de tijd van de apartheid was er veel aandacht voor racisme en discriminatie in dit land. Nu dit zich op steeds grotere schaal opnieuw lijkt voor te doen ten aanzien van onder meer de blanke minderheid – men spreekt wel over omgekeerde apartheid – ligt het in de rede om hier opnieuw de vinger bij te leggen. Wordt de Zuid-Afrikaanse regering expliciet aangesproken op de naleving van de Afrikaanse grondwet en het respecteren van de vrijheden van de verschillende minderheden?

Een volgend punt betreft Turkije. Deze week is de Turkse president op staatsbezoek in Nederland. Ik roep de minister op om deze gelegenheid op gepaste wijze te benutten en ook te spreken over de situatie van de mensenrechten en de omgang met religieuze minderheden. Ik vraag hem om daarbij ook de kwestie van de Armeense genocide aan de orde te stellen. Er is nog veel mis. Juist nu Turkije spreekt over wijziging van de grondwet is het eens te meer geboden om ook de focus bij de positie van de minderheden te leggen.

De heer Timmermans (PvdA): Ik heb aandachtig geluisterd naar het betoog van de heer Van der Staaij en ik steun zijn pleidooi voor godsdienstvrijheid. Maar godsdienstvrijheid kan alleen maar gedijen in een omgeving waarin er een strikte scheiding is tussen kerk en staat. Ik neem aan dat de heer Van der Staaij dat met mij eens is. Vaak is er een probleem met godsdienstvrijheid omdat de staat zich juist vereenzelvigt met een bepaalde godsdienst. Die strikte scheiding van kerk en staat is een fundamenteel mensenrecht. Is de heer Van der Staaij dat met mij eens?

De heer Van der Staaij (SGP): De scheiding van kerk en staat is natuurlijk een begrip waarover heel discussie wordt gevoerd. Wat valt daaronder? Als we zeggen dat de kern daarvan een scheiding van wereldlijk en kerkelijk gezag is, met een eigen domein en eigen bevoegdheden, dan zeg ik: ja, dat vind ik inderdaad heel belangrijk. Je ziet juist in een land als Iran dat het op dat punt met een vermenging misgaat. Soms zie dat onder de scheiding van kerk en staat ook wordt begrepen een volstrekte scheiding van politiek en godsdienst. De heer Timmermans zal begrijpen dat ik daar geen voorstander van ben. Dat raakt juist ook de kern van de identiteit waar wij zelf ook politiek bedrijven.

De heer Timmermans (PvdA): Daar gaat mijn vervolgvraag ook over. Als ik goed ben geïnformeerd, is juist het uitgangspunt van de partij van de heer Van der Staaij dat de staat onderhorig is aan hetgeen in de Schrift staat. Daarmee gaat het kerkelijke ook voor op het openbare en het statelijke. Dat staat ook in de beginselen van de SGP. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Van der Staaij (SGP): Nee, het is in de buurt, maar het is niet goed. Staat en kerk zijn allebei zelfstandig onderhorig aan God in onze overtuiging. Dat betekent dus niet dat de staat ondergeschikt is aan de kerk, maar zij hebben ieder apart te luisteren naar het woord van God. Zij hebben er goed aan te doen om op het woord van God acht te geven. Ik denk dat dit een heel belangrijk verschilpunt is met een staat ondergeschikt aan de kerk. Geen kerkstaat en geen staatskerk!

De heer De Roon (PVV): Kan de SGP-fractie zich ook vinden in mijn zienswijze dat allerlei linkse partijen in dit parlement, vooral GroenLinks maar ook andere linkse partijen, door een eenzijdige en overtrokken focus op vermeende mensenrechtenschendingen door Israël zich eigenlijk op dezelfde manier gedragen, of zo u wilt misdragen, als de islamitische landen in de Mensenrechtenraad? Is de heer Van der Staaij het ook met mij eens dat dit volstrekt verworpen zou moeten worden en dat ook de minister zich in die zin zou moeten uitspreken?

De heer Van der Staaij (SGP): Ik gun de heer De Roon graag wat extra spreektijd om hier nog wat stevige statements naar voren te brengen. Om het in mijn eigen woorden te zeggen: ik vind inderdaad dat Israël overmatig door linkse partijen in de beklaagdenbank wordt gezegd.

De heer De Roon (PVV): Ik ben tevreden met de woorden van de heer Van der Staaij, al betreur ik het dat hij niet aan de minister vraagt om dit nog eens expliciet zo te formuleren.

De heer Van der Staaij (SGP): Dan wil ik graag de heer De Roon helemaal tevreden stellen. Ik vraag de minister om nog even goed in te gaan op de eenzijdige aandacht voor het Israël bashen.

De voorzitter: Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Er is nu gelegenheid voor de lunch. Daarna zal de minister antwoorden en vervolgens zal een tweede termijn plaatsvinden. Dan is er ook de mogelijkheid om moties in te dienen. Ik voorzie daarbij een schorsing rond 15.00 uur.

De vergadering wordt van 12.27 uur tot 13.10 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de leden van de commissie voor hun inbreng in de eerste termijn van dit notaoverleg. Laat ik beginnen met het noemen van een paar kernpunten van het mensenrechtenbeleid dat de regering sinds haar aantreden voert. Daarna zal ik nader ingaan op de verschillende ingebrachte punten. Eerst geef ik dus een overallbeeld en daarna zal ik dieper op de verschillende zaken ingaan, waarbij ik ook de vragen van de geachte afgevaardigden successievelijk zal meenemen.

De voorzitter: Daarmee ga ik akkoord. Ik stel maximaal twee interrupties per woordvoerder voor, want anders komen we vandaag echt niet toe aan een volledige behandeling.

Minister Rosenthal: Om te beginnen haal ik terug wat in een allereerste debat al aan de orde is geweest, namelijk de drie poten of de drie pijlers van het buitenlandbeleid: veiligheid, welvaart en vrijheid, waarbij vrijheid is gekoppeld aan mensenrechten. Deze drie zijn onderling met elkaar verweven. Ten aanzien van de bekende mantra van de koopman en de dominee zeg ik er meteen bij dat we die hier in de afgelopen anderhalf jaar al meermalen hebben zien langskomen. Ik heb steeds proberen duidelijk te maken dat die tegenstelling obsoleet is. De dominee beseft immers dat er brood op de plank moet zijn, al was het maar na zijn preek. De koopman beseft vandaag de dag meer dan ooit dat als hij zich, nog afgezien van het morele en ethische imperatief, niet committeert aan een goede situatie voor de mensenrechten, inclusief als offshoot daarvan de ILO-pijlers, hij zichzelf dan simpelweg tegenkomt en zijn eigen reputatie te grabbel gooit. Dat is in vele debatten, met name over maatschappelijk verantwoord ondernemen, aan de orde geweest.

Voor mij is het mensenrechtenbeleid gediend bij effectiviteit. Ook voor het mensenrechtenbeleid geldt, hoe lastig dat ook moge zijn vanuit een bepaald perspectief, dat niet overal alles kan. Je probeert dus zo veel mogelijk samen te werken met andere landen om zaken onder de aandacht te brengen. Je zoekt het dus ook in taakverdeling. Hierop kom ik straks terug. Je moet ook kijken naar de effectiviteit van de spreiding van de aandacht over mogelijk te veel landen. Ook dat zal ik zo meteen nader duiden. Wat de Nederlandse regering betreft, hoort bij een effectief mensenrechtenbeleid ook dat het opgeheven vingertje niet het uitgangspunt moet zijn. Soms zal een opgeheven vinger, het luid en duidelijk zeggen waar het op staat, doeltreffend zijn. Soms is die contra-effectief.

Het mensenrechtenbeleid dat de regering ook al in de eerdere nota Verantwoordelijkheid en vrijheid heeft geformuleerd, bevat vijf zwaartepunten, die voor de Kamercommissie niet nieuw zullen zijn. Ik voeg er echter één zaak aan toe, die ik er nog aan vooraf laat gaan, en wel naar aanleiding van een opmerking van de heer Çörüz in zijn eerste inbreng. We vergeten of verwaarlozen soms wat het spreken over veiligheid in de wereld betekent voor de mensenrechten. Om het wat anders te zeggen: Nederland is leading nation in de opmaat naar de Nuclear Security – en misschien ook wel Nuclear Safety – Summit van 2014 in Den Haag en in dat kader praten we over het vraagstuk van nucleair terrorisme en over illegale transacties, door de heer Çörüz al aangeduid als smokkel van nucleair materiaal. Als het op dat punt misgaat, hebben miljoenen mensen helemaal niets meer met de mensenrechten. Ik denk zelf altijd weer aan de beroemde uitspraak van de voormalige Britse minister voor Noord-Ierland, William Whitelaw: «Elk mens heeft het grondrecht om niet verminkt of gedood te worden door terroristisch geweld.»

Ik kom bij de vijf punten die wij nu steeds centraal stellen. In de eerste plaats wordt zeer duidelijk actie ondernomen ten aanzien van zwaar repressieve regimes. Daarbij wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt van sancties, een harde, in het openbaar gestelde reeks van maatregelen. Dit gold en geldt nog steeds voor landen zoals Myanmar/Birma, Syrië en natuurlijk ook voortdurend Iran. Een tweede kernpunt is: optreden tegen ernstige mensenrechtenschenders. Het derde punt is de tegenhanger daarvan: steun aan mensenrechtenverdedigers, bijvoorbeeld via de motie-El Fassed over het Shelter City-project, maar ook anderszins.

Bij het vierde punt kom ik bij een paar uitsplitsingen van het repertoire of de inventaris van mensenrechten. De Nederlandse regering legt de nadruk op de vrijheid van meningsuiting, inclusief internetvrijheid, en daarnaast op de godsdienstvrijheid en de vrijheid om een levensovertuiging te belijden. Ook de seksuele geaardheid is een punt dat voor de Nederlandse regering vooropstaat. Dat betreft dus de LHBT’s. Dit is dus een specificatie van een aantal mensenrechten.

Als laatste punt voeg ik altijd maatschappelijk verantwoord ondernemen toe, omdat dat echt rechtstreeks hiermee verbonden is. Het maatschappelijk verantwoord ondernemen is verbonden aan de vier pijlers van de Internationale Arbeidsorganisatie: optreden tegen dwangarbeid, tegen kinderarbeid, tegen het discrimineren van vrouwen op de arbeidsmarkt en tegen de door de heer Van Bommel vaak aangekaarte beknotting van vakverenigingen.

Bij dit alles staat voor de Nederlandse regering centraal dat goede bedoelingen vaak mooi zijn, maar dat het vooral moet gaan om elkaar aanspreken op wat wij doen en op wat wij uiteindelijk bewerkstelligen.

Hiermee heb ik de prioriteiten genoemd. Kortheidshalve verbind ik die met een aantal concrete punten. Bij het actie ondernemen tegen zwaar repressieve regimes en bij het duidelijk maken dat die zware repressie niet kan, gaat het om landen als Iran, Syrië en nog steeds ook Birma, want het is nog niet verzekerd dat het daar definitief de goede kant op gaat. Natuurlijk geldt dit ook voor Noord-Korea. We hebben daar te maken met het leerstuk van de responsibility to protect. Dat leerstuk zetten wij in als een burgerbevolking moet worden beschermd. We hebben het hierbij bijvoorbeeld ook over de bijdrage van Nederland aan de Amerikaanse Atrocity Prevention Board. Daar kom ik straks nader op terug.

Op het punt van de mensenrechtenschenders en mensenrechtenverdedigers is er het al genoemde initiatief van Shelter Cities. We hebben het op dit punt ook over zaken zoals respijtvisa en wat dies meer zij en natuurlijk ook over onze steun aan de United Nations Special Representative for the Human Rights.

Op het vierde punt, vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid, noem ik de inzet op internetvrijheid en de steun aan Frank La Rue, de speciale vertegenwoordiger van de VN, die hier langs is geweest. Bij de godsdienstvrijheid licht ik er voor dit moment alvast even de pilots uit, de eerste en nu ook de tweede tranche. Over het opkomen van de rechten van vrouwen zeg ik meteen dat ik tot mijn verbazing heb gemerkt dat een aantal woordvoerders zegt: waar blijft de regering nou? Dat is vreemd, want de regering is er zeer stevig actief op, zowel in het verband van de Verenigde Naties, resolutie 1325, als met het tweede nationale actieplan dat wordt doorgevoerd in samenwerking met een groot aantal ngo’s. Ik mag ook verwijzen naar de heel stevige inspanningen van mijzelf bij het tegen het licht houden en proberen te verbeteren van de positie van vrouwen in met name de Arabische regio. Kort geleden nog heb ik wederom met vrouwen uit de Arabische regio contact gehad. Ook heb ik volop contact gehad met de civil society-organisaties van vrouwen die in Nederland bezig zijn ten behoeve van vrouwen in de Arabische regio.

Dan kom ik bij een punt dat vanochtend stevig aan de orde is gesteld, namelijk de wijze waarop wij vorm en inhoud geven aan het mensenrechtenbeleid, onder meer via de zogeheten receptorbenadering. Het gaat vooral om de effectiviteit van beleid. Daarbij is de receptorbenadering een interessant instrument. Ik hoorde dat een van de protagonisten daarvan het had over het communiceren met en in de kerk, in het café en op de straat. Ik leg vooral de nadruk op de verankerde instituties op lokaal en regionaal niveau in de verschillende landen. Ik heb op 7 maart een brief aan de Kamer gestuurd met mijn visie op de receptorbenadering. Daarbij heb ik nog eens duidelijk onderstreept dat voor het mensenrechtenbeleid uitgegaan wordt van universaliteit, zij het dat ik met nadruk zeg dat universaliteit niet hetzelfde is als uniformiteit. Het moet vooral gaan om universalisering en niet om universaliteit. Waarachtig heb ik dit niet allemaal zelf bedacht. Het komt uit het hier zeer geprezen advies van de AIV, blz. 5 en volgende.

Ik voeg eraan toe dat uit dat advies van de AIV de mededeling kan worden gehaald dat als het om mensenrechtenbeleid gaat, dit eerst en vooral te maken heeft met de implementatie daarvan binnen landen. Alle multilaterale inspanningen niet te nagesproken, zal het vooral op de landen zelf aankomen.

Een belangrijk punt daarbij is dat landen in eerste instantie aangesproken worden op dat waaraan zij zich met een handtekening hebben gecommitteerd, namelijk de ratificatie en implementatie van verdragen. Dan is voor mij dus niet de vraag hoe een land de mensenrechten borgt, maar dat het de mensenrechten borgt. Dan geldt ook dat met die landen in gesprek wordt gegaan en wordt geprobeerd om zo ver mogelijk te komen om die landen te overtuigen dat zij goed moeten zijn voor hun handtekening. Bij het kiezen, verkennen en bewandelen van de wegen waarlangs de zaken besproken worden, moet rekening worden gehouden met de culturele, historische en antropologische achtergrond van de landen. Daarbij hoort, zo moge duidelijk zijn, een accent op communicatie in plaats van op confrontatie. Ik voeg hieraan toe dat bij de receptorbenadering voor het ministerie van Buitenlandse Zaken natuurlijk geldt dat er logischerwijze een zeer belangrijke rol is weggelegd voor de ambassades, want die hebben het oog op de lokale realiteit en werken vraaggericht. In dit verband zei de heer El Fassed dat Nederland ondanks allerlei inspanningen de plotselinge ontwikkelingen in de Arabische regio niet heeft zien aankomen. Dat gold echter niet alleen voor Nederland, maar eigenlijk voor ongeveer alle landen in de wereld. Iedereen was daardoor verrast.

De receptorbenadering is niet het enige instrument, maar slechts één instrument. Soms heb je confrontatie nodig, bijvoorbeeld in Wit-Rusland. Dat is reeds genoemd. Soms werk je met beide instrumenten, zowel voor als achter de schermen.

Graag kom ik nu op het tweetal pilots in het kader van de receptorbenadering. In de eerste plaats assisteren wij landen bij het voldoen aan VN-rapportageverplichtingen. Dit geldt voor veel landen, met name in Afrika. Voor die pilot hebben wij ons verstaan met onder meer de Afrikaanse Unie en het Internationaal Strafhof. Beide instanties vinden het een heel nuttige en belangrijke exercitie om die landen werkelijk vooruit te helpen. In de pilot wordt een aantal landen dus geassisteerd bij de rapportage voor het VN-Vrouwenverdrag; ziedaar weer de rol van vrouwen. Wij kijken daarbij inderdaad naar de mogelijkheid om lokale, sociale structuren erbij te betrekken. In de tweede plaats is er een pilot in China. Al langer wordt er een aantal pogingen gedaan om vooral met de mensen van de rechterlijke macht aldaar tot een goede dialoog te komen die verder reikt dan de bekende mensenrechtendialoog die eens in de zoveel tijd plaatsvindt. Deze pilot zal na anderhalf jaar een eerste evaluatie opleveren.

De heer De Roon stelde een prangende vraag naar de mogelijkheden voor de receptorbenadering in Arabische landen. Ik meen dat hij daarbij iets specifieker de landen bedoelde waarin de islam een grote rol speelt. Het is inderdaad zo dat sommige landen bij verdragen een uitzondering voor de sharia onderhandelen. Tegelijkertijd is er een aantal landen in de Arabische regio waar in de grondwet zowel de universaliteit van de mensenrechten wordt vastgelegd als ook – en dit mogen wij niet verdonkeremanen – de belangrijke rol die men de sharia toekent. Voor mij is het van groot belang om dan toch de dialoog aan te blijven gaan, ook als het zaken betreft die in de sharia zijn geadopteerd en die wij contrair vinden aan de universele mensenrechten, zoals de doodstraf en lijfstraffen. Ik zal in dezen heel scherp zijn, want zoals altijd is het beste de vijand van het goede. Ik neem in dit verband een land als Saudi-Arabië als voorbeeld. Onze mensenrechtenambassadeur is in Saudi-Arabië geweest en heeft daar ook, zoals het hoort, gepraat over de doodstraf krachtens de sharia. Hij kan natuurlijk niet het principiële aspect dat Saudi-Arabië aanreikt, namelijk dat de doodstraf moet worden toegepast in bepaalde situaties, wegwerken. De dialoog gaat nu echter wel over het onder druk zetten van de doodstraf voor minderjarigen. Wij proberen op dat vlak een stapje verder te komen en hopen dat dit op een bepaald moment gaat lukken. Het gaat dus om minieme stapjes en je vraagt je inderdaad af of dit alles niet sneller kan.

Ten slotte wijs ik op enkele successen die met de receptorbenadering zijn geboekt. Sommige woordvoerders hebben in hun eerste termijn reeds een aantal successen genoemd. Ik kan inderdaad wijzen op het succes dat er wordt geboekt in Zuid-Afrika met pogingen om de positie van vrouwen te verbeteren, zeker in verband met het daar welig tierende huiselijke geweld. Daar loopt een project waarbij 90% van de deelnemende vrouwen inmiddels werk heeft gevonden en dus door kostwinnerschap is ontsnapt aan huiselijk geweld. Dit is in lijn met de door de heer Ten Broeke genoemde ervaringen in Tunesië. Verder is al de strijd tegen de vrouwenbesnijdenis genoemd. In Senegal levert dit succes op. Bovendien is er mijns inziens al gewezen op de nieuwe democratie in Noord-Irak, waar deels met de receptorbenadering en deels – ik zeg erbij dat je altijd een goede mix moet zoeken – aan de hand van een legalistische aanpak bij de Wadi nu inmiddels verandering is opgetreden. Ik kan de cijfers daarvan melden. Eerst werden daar twee op de drie vrouwen besneden en nu gebeurt dit nog slechts bij een op de twintig vrouwen. Dit is het soort resultaten dat je probeert te boeken. Dit was mijn inbreng over de receptorbenadering.

Ik kom nu bij de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.

De heer Van Bommel (SP): De receptorbenadering is in de debatten hieraan voorafgaand steeds gepresenteerd als een nieuwe focus in het buitenlands beleid. Omdat de minister die benadering als zodanig vandaag ook min of meer verdedigt, vraag ik hem wat er nu zo anders is dan in het verleden. De minister kan toch niet met droge ogen beweren dat er in het verleden niet werd uitgegaan van de lokale omstandigheden, dat er geen rekening werd gehouden met bijvoorbeeld het bestaan van de doodstraf in een aantal landen of met de positie van de vrouw of met andere zaken waar wij in Nederland volstrekt anders tegen aankijken? Daar is toch helemaal niets nieuws aan?

Minister Rosenthal: Ten eerste versterken wij in de mix van de verschillende instrumenten nadrukkelijk de aandacht voor lokale en regionale instituties en praktijken. Ten tweede nemen wij afstand van het beeld dat confrontatie de voorkeur zou moeten genieten boven communicatie. Dat beeld – en meer dan dat – bestaat namelijk vaak. Er vindt dus ook een verschuiving plaats in de nadruk die wij leggen en de balans die wij zoeken, namelijk naar het zo veel mogelijk communiceren. Wij merken immers dat je in een groot aantal gevallen met communicatie verder komt dan met confrontatie. Daar gaat het om. Vooral het uitdiepen van het gebruikmaken van de sociale en culturele instituties en praktijken in verschillende landen is een zaak die waarachtig van groot belang is en zal blijken te zijn.

De heer Van Bommel (SP): Het verschil tussen stille diplomatie en megafoondiplomatie is altijd al onderdeel geweest van deze discussie. Ik sluit mij aan bij een vorige spreker die zei dat je bij sommige landen juist stille diplomatie moet gebruiken en dat bij andere landen megafoondiplomatie wel degelijk werkt. Dat is echter ook niets nieuws. De minister heeft nu concrete voorbeelden genoemd, maar die zouden in het verleden op exact dezelfde wijze zijn opgepakt. Al veel langer legt Nederland bij landen waar de doodstraf gewoon is, de nadruk op het niet uitvoeren en opschorten van de doodstraf voor minderjarigen. Daar is helemaal niets nieuws aan. Ik hoor dus helemaal niets nieuws, ook niet in termen van «confrontatie» en «communicatie». Ik nodig de minister dus graag uit om toe te lichten waar dat extra dan in zit.

Minister Rosenthal: Dat zit in hetgeen waarvoor op dit moment niet onterecht zoveel aandacht is, namelijk het feit dat je in sommige delen van de wereld niet verder komt als je het uitsluitend zoekt in de rights based approach, de op rechten gestoelde benadering. In sommige landen moet je verdergaan dan dat en in de haarvaten van de samenleving terechtkomen. De sociale en culturele instituties in die landen moet je ook op lokaal en regionaal niveau aanspreken. Je moet met hen in gesprek komen en proberen om hen ervan te overtuigen – dat lukt dan ook – de mensenrechten naar een hoger plan te brengen. Ik heb het op dit moment niet over de reikwijdte van stille diplomatie aan de ene kant en megafoondiplomatie aan de andere kant. Ik heb het over confrontatie en communicatie. In de stille diplomatie heb je natuurlijk ook met verschillende modaliteiten te maken. Het gaat mij bij de receptorbenadering vooral erom, veel dieper te penetreren in de obstakels die juist in de samenleving zelf kunnen zitten. Dat is ook meteen een antwoord op de vraag van de heer Van Bommel wat te doen als sociale en culturele instituties in de samenleving een obstakel zijn. Dan probeer je juist met die sociale en culturele instituties tot communicatie te komen om die obstakels ook bij hen weg te nemen. Daar gaat het om. Dat zie ik als een verrijking en een nieuwe loot aan de stam van de instrumenten die wij voor het mensenrechtenbeleid hanteren. Ik laat de interpretaties van woordvoerders natuurlijk aan henzelf. Zij moeten bepalen of zij vinden dat het al lang gebeurt of niet. Ik heb de wetenschap dat wij met deze gerichte benadering een belangrijk instrument toevoegen aan het instrumentarium voor het mensenrechtenbeleid dat de regering voert.

Ik kom op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daar zijn in de eerste termijn zeer veel vragen over gesteld, en terecht. Volgens mij heeft de Nederlandse regering daarbij niet voor niets de belangrijke keuze gemaakt om sterk in te zetten op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Ik heb wat dat betreft de afgelopen tijd een markante ontwikkeling op Europees vlak gezien. Toen dit punt begin vorig jaar door Nederland samen met Italië en Oostenrijk in Brussel aan de orde werd gesteld, keken vele collegae ons alleen maar vragend aan: waar hebben jullie het over? Onderwijl staat het punt nu wel degelijk op de agenda, zoals de Raadsconclusies begin dit jaar ook hebben duidelijk gemaakt. Ik kom op de vraag waar het vooral om moet gaan. In merk allereerst het volgende op over de godsdienstvrijheid voor religieuze minderheden. Daarover zijn vragen gesteld. Ik steek niet onder stoelen of banken dat ik het daarbij natuurlijk ook heb over religieuze minderheden als de Ahmadiyya moslims, met wie ik vorige week nog gesproken heb. Ik verwijs ook naar de bahá’ís, met wie ik vorige week gesproken heb, en de sjiieten in een groot deel van de Arabische wereld. Laat daarover geen enkel misverstand bestaan, maar alleen al de getallen over de verdrukking van christelijke minderheden in een groot deel van de wereld zijn schrikbarend. De ergste vervolgingen vinden in Noord-Korea plaats. Voor zover wij weten, slijten daar bij benadering 50 000 tot 70 000 christenen hun leven in concentratiekampen. Wij hebben het ook over Afghanistan en andere landen. Sinds de ontwikkelingen in de Arabische wereld staan christenen daar in verschillende landen zwaar onder druk. Ik heb goed gehoord wat hier door sommigen is gezegd over het risico dat je een christelijke minderheid gaat stigmatiseren, bijvoorbeeld de Kopten in Egypte. Daar hoor ik ook verschillende geluiden over. Sommigen zeggen dat het een probleem is, anderen zeggen: ga vooral ermee door. Ik heb het ook over landen als Nigeria en Sudan, waar wij vorige week nog een algemeen overleg hebben gehad.

De positie van christenen staat dus in een groot deel van de wereld zwaar onder druk. Op een bepaald moment moet je dat expliciet benoemen. Ik kan simpelweg tegen de Kamer zeggen dat dit ook het springende punt was voor het op de agenda zetten van deze problematiek. Italië, Oostenrijk en Nederland zeiden op Europees niveau: laten wij het beestje bij de naam noemen. Anderen voelden daar niets voor, maar wij hebben toch doorgezet en uiteindelijk resultaat geboekt.

Bij het geven van prioriteit aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is niet alleen het recht om een geloof aan te hangen belangrijk, maar ook om het te veranderen en zonder religieuze overtuiging en activiteit te leven. Er zijn vragen over deze materie gesteld, bijvoorbeeld ook over bekering. Ik herhaal een punt dat ik al eerder met de Kamer heb gewisseld. Uit de pilots van de eerste tranche van vijf landen komt naar voren hoe lastig het is en hoe zwaar het zal zijn om het recht op bekering in sommige delen van de wereld te communiceren, laat staan tot gelding te brengen. Volgens mij verwees de heer Van der Staaij daarnaar. Wij moeten daar onversaagd aan werken, maar de beletselen, het sociale taboe dat daar heerst, kunnen wij niet wegpoetsen. Ik verwijs daarvoor naar de afgewogen conclusies die uit de eerste tranche pilotstudies naar voren zijn gekomen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als wij nagaan in welke landen nog de doodstraf op afvalligheid of bekering staat, komen wij tot zes landen. Onder andere Afghanistan, een land waar wij zelf aanwezig zijn, maakt daarvan deel uit. Is het daarom niet een idee om te bekijken of wij Europa achter de inzet kunnen krijgen om binnen de VN de landen die de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben ondertekend – het recht tot verandering van geloof maakt daarvan onderdeel uit – aan te spreken en ertoe aan te zetten de doodstraf op bekering uit hun strafwetgeving te halen? De VN hebben de intentie om dat ook voor homo’s te doen.

Minister Rosenthal: Ik volg de lijn die de heer Voordewind noemt. Dankzij onversaagde inspanningen van Nederlands op dit punt – die zijn er langer – is in de EU-resoluties in de voor sommigen vermaledijde Mensenrechtenraad een verwijzing naar het recht op bekering opgenomen. Ik wil het ook stellig op andere wijze onder de aandacht brengen in de multilaterale arena. De wegbereiding voor de opname van de verwijzing naar deze vrijheden in een EU-resolutie in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is één ding. Daarnaast moeten wij erop toezien dat deze vrijheden ook voor de Europese Unie zelf prioritair blijven. Ik wijs er ook op dat de Nederlandse ambassades en de Europese Unie voortdurend aandacht aan individuele gevallen besteden – volgens mij is dat volop bekend bij de heer Voordewind – zoals Azi Habibi in Pakistan, de predikant Nadarkhani in Iran en de Oeigoer Alimjan Yimit, huiskerkleider in China. Voor sommige landen – ik zal die landen niet met name noemen – moeten wij het daarbij soms hebben van pure in dit geval stille diplomatie. Niemand weet daar verder van, maar het mag duidelijk zijn dat dezen of genen die in zeer groot gevaar zijn dan toch daaraan kunnen ontkomen. Ik kan daar in het openbaar verder niets over zeggen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat begrijp ik en dat waardeer ik ook van de minister. Wij hebben daar ook wel bilaterale contacten over. Ik ken de inspanningen van deze minister voor individuele zaken. Ik kom nog even terug op de Nederlandse inzet op EU-niveau. Wij weten dat er een actieplan voor godsdienstvrijheid in ontwikkeling is, maar de Kamer heeft daar nog geen kennis van kunnen nemen. Is de minister bereid om dat actieplan naar de Kamer te sturen, zodat wij kunnen meelezen en kunnen zien wat de inzet van Nederland en de EU is? Is de minister ook bereid om in dat actieplan aandacht te besteden aan het wegnemen van de doodstraf als straf op bekering?

In het kader van de individuele gevallen hebben wij het al over Asia Bibi gehad. Ik heb gevraagd of het mogelijk is om een klein stapje te zetten met betrekking tot de strafbaarstelling van valse aangifte, gebaseerd op de blasfemiewet?

Minister Rosenthal: Dat laatste vind ik een buitengewoon belangrijke suggestie. Ik zal hier heel serieus naar kijken. Als ik enige kans van slagen zie, in de ingewikkelde communicatie die hier aan de orde is, zal ik dat niet nalaten.

Aan het actieplan voor godsdienstvrijheid en de vrijheid van levensovertuiging wordt nog gewerkt. In de schriftelijke communicatie met de Kamer heb ik gewezen op enkele punten die hierin aan de orde zullen zijn, zeg ik mede tegen de heer De Roon, die ook wilde weten hoe het hiermee staat. Ik zal mij sowieso inzetten voor openbaarmaking. Ik zie niet in waarom dat niet zou kunnen. Het is mogelijk dat de stille diplomatie ook in dezen een rol speelt. Dat zullen wij dan op verstandige wijze tot uitdrukking brengen.

Er is vanuit de EU een taakverdeling gemaakt op dit gebied. Er zijn inmiddels verschillende plannen ontwikkeld. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk een toolkit voor zijn posten ontwikkeld over de manier waarop men om kan gaan met godsdienstvrijheid. Uiteraard is die toolkit ook voor ons beschikbaar. Vooral dankzij mijn Oostenrijkse collega is er in EU-verband nu sprake van early warning-systemen, waardoor wij het vroegtijdig weten als het in bepaalde landen de verkeerde kant op gaat.

Diverse leden hebben gesproken over de keuze van landen voor de tweede pilot: Pakistan, Sudan, Nigeria, Armenië en Noord-Korea. Hier is lang en breed over nagedacht en gecommuniceerd. Uiteindelijk hebben wij besloten om naast die eerste vier landen ook Noord-Korea op te nemen. Wij kunnen het daarbij niet hebben van een reis door het land naar de concentratiekampen. Dat kan niet. Wel kunnen wij desk research toepassen, hoewel dat een zeer beperkt instrument is, en volop gebruik maken van de uitstekende relaties die wij hebben, bijvoorbeeld met Zuid-Korea en met mensen die ook in multilateraal verband veel meer van de situatie in Noord-Korea weten en feiten voorhanden hebben. Het punt was, huiselijk gezegd, dat er sowieso nooit iets gebeurt als je blijft zeggen dat je het erbij laat omdat je er niet bij kunt komen. Er moet hier dus ook een signaal van uitgaan.

Sommigen willen Noord-Korea verruilen met Indonesië. Wat mij betreft heeft een pilot in Indonesië niet zo veel toegevoegde waarde. De Nederlandse ambassade is met de Indonesische overheid en het maatschappelijk middenveld in Indonesië zeer actief op dit gebied. De Indonesische overheid is zich bewust van de problematiek en staat open voor samenwerking; dat zeg ik er met nadruk bij, want ik moet de feiten melden. Wij gaan hiermee door, zoals ook is opgenomen in het Meerjarig Strategisch Plan 2012–2015. Voor het overige, bijvoorbeeld wanneer het om godsdienstvrijheid gaat, verrichten wij in Indonesië in het bijzonder heel veel activiteiten vanuit de ambassade en via een aantal ngo’s waarmee wij een uitstekende verstandhouding hebben.

De heer Van der Staaij (SGP): Het is goed dat de minister even noemt wat er wel gebeurt in Indonesië. Anders zou men het idee kunnen krijgen dat Indonesië niet op de lijst met landen staat en dat deze problematiek daar niet sterk speelt, maar mag ik de minister zo verstaan dat er eerder een versterkte dan een verminderde aandacht is voor godsdienstvrijheid in Indonesië?

Minister Rosenthal: Zonder meer. Het zou misplaatst zijn om de pilots te zien als alibi voor andere landen of onze ambassades om op de lauweren te rusten. Dat is bepaald niet het geval.

Een andere component van de grondrechten is de vrijheid van meningsuiting. Daarbinnen is er in het bijzonder aandacht voor internetvrijheid, waarover verschillende vragen zijn gesteld. Wij lopen inderdaad voorop op het gebied van internetvrijheid. Wij vinden vooral de toegang van dissidenten en opponenten van repressieve regimes tot het internet erg belangrijk. Wij zijn bijvoorbeeld opponenten in Syrië op dit punt volop behulpzaam. Ik ga niet op de details in vanwege het risico dat daarmee gemoeid is. De coalitie die internetvrijheid wil verdedigen, breidt zich uit. We hebben nu vijftien like-minded states, gelijkgezinde landen, en inmiddels zijn er weer bij gekomen. We wijzen elkaar nu al steeds op schendingen van de internetvrijheid opdat wij snel en gezamenlijk kunnen reageren. Een van de gelijkgezinde staten, Kenia, zal in september de vervolgconferentie Freedom Online organiseren.

De heer De Roon (PVV): Ik neem aan dat de minister hiermee is uitgesproken over het onderwerp media en internet? In dat geval wil ik graag een vraag stellen.

Minister Rosenthal: Nee, nog niet. Ik zal het kort houden. Op de conferentie in december bleek al dat wij er vooral baat bij hebben om bedrijven bij de coalitie te betrekken. Het gaat in hoge mate om de ICT-bedrijven. Zij moeten goed doen en zij moeten proberen om kwade praktijken te voorkomen. Enkele woordvoerders hebben de dual use aan de orde gesteld. Nederland heeft de Europese Unie gevraagd om de surveillance technology en de export daarvan onder de dual use-verordening te brengen. Wij zijn hier dus duchtig mee bezig. De Europese Commissie zal dit jaar met een voorstel hierover komen.

De heer De Roon (PVV): Het verhaal van de minister over het bevorderen van internetvrijheid kan ik steunen. Echter, in een land als Egypte is de ongeletterdheid enorm groot en heeft het overgrote deel van de bevolking helemaal geen toegang tot internet, laat staan dat men ermee kan werken. Daar heeft dat dus allemaal niet zoveel zin. In Egypte kijkt men allemaal wel televisie. De Koptische gemeente in Egypte bijvoorbeeld wil haar eigen televisiezender. Ziet de minister ook mogelijkheden om dat soort mediavrijheid in islamitische landen te bevorderen?

Minister Rosenthal: De pogingen in de richting van de media online lopen parallel met de inspanningen voor de media offline. Press Now, de club die vanuit Nederland werkt om journalisten te assisteren in landen waar de mediavrijheid nogal onder druk staat, wordt ook meegenomen in deze initiatieven. We proberen voortdurend die connectie tussen media online en media offline te leggen. Voor je het weet, ben je voortdurend bezig de toegang tot het internet te verzekeren en vergeet je dat de toegang tot de vrije media alleen maar schade zou oplopen. Dat mag niet gebeuren.

De heer De Roon (PVV): Ik vind het antwoord van de minister «wij proberen voortdurend de connectie tussen media online en offline te leggen» redelijk vaag. Dat klinkt wel heel aardig, maar dat is ook heel abstract. Hoe gaat dat bijvoorbeeld in Egypte in zijn werk?

Minister Rosenthal: Wat het bredere pallet van mensenrechten, grondrechten, de vrijheid van meningsuiting et cetera betreft, hebben we natuurlijk allereerst te maken met de bekende conditionaliteit. Daarmee conditioneren wij onze hulp aan landen als Egypte. Naast de noodzaak van sociale en economische hervormingen, vrije en eerlijke verkiezingen – daar hebben we ook de nodige aandacht aan te besteden – betreft dit de rechtsstatelijkheid, inclusief mensenrechten en het garanderen van een vrije pers. Dit betekent dus dat we dan niet alleen moeten praten over «more for more, less for less», maar ook over «nothing for nothing». In een andere samenstelling van deze commissie, pleit de heer Ormel daar stelselmatig voor. Dat is ook een van de redenen waarom wij tot nader order het EU-hulpprogramma SPRING voor Egypte hebben stilgelegd. Dat speelt dus. Daar kan ik nog aan toevoegen dat Nederland middels MRF-projecten steun verleent aan het verankeren van de diversiteit van de media in landen als Syrië, Tunesië, Marokko, Jordanië en Egypte.

De heer El Fassed (GroenLinks): Het is bekend dat de Verenigde Staten maar ook het Verenigd Koninkrijk en Duitsland op grote schaal surveillance technology voor censuur hebben geëxporteerd naar landen waar de mensenrechten niet bepaald rooskleurig zijn. Wij hebben deze minister al eerder gevraagd of de coalitie de dual use-goederen als inzet wil gebruiken in de huidige onderhandelingen over een wapenhandelsverdrag bij de Verenigde Naties. De minister verschuilt zich een beetje achter een traject in Europa. Dat moet ook gebeuren, maar dat mag deze minister er niet van weerhouden om actie te ondernemen, zowel op nationaal als op internationaal niveau.

Minister Rosenthal: In de context van een organisatie die op dit terrein volop actief is, Freedom Online, worden bedrijven hierop aangesproken en is er ook communicatie met de Verenigde Staten hierover. Dat gebeurt dus. Naar aanleiding van de vraag van de heer El Fassed zal ik mij niet alleen nog eens richten op de Europese Unie maar ook de Verenigde Staten. Dat zal ik zonder enig probleem en voorbehoud doen.

De heer El Fassed (GroenLinks): Dat klinkt mij een beetje vreemd in de oren. We hebben vorig jaar immers al een motie aangenomen waarin een meerderheid van de Kamer stelt dat juist dit de inzet van Nederland zou zijn bij de onderhandelingen over een wapenhandelsverdrag.

Minister Rosenthal: Ik zal dat nog eens heel goed nazoeken. Het kan zijn dat het zelfs mij is ontgaan dat dit inmiddels al aan de orde is gesteld door degenen die de allereerste voorbereidingen voor het wapenhandelsverdrag doen. Ik zal het natrekken en kom daar bij een andere gelegenheid met plezier op terug.

De heer El Fassed (GroenLinks): Een deel van de vraag is daarmee nog niet beantwoord ...

De voorzitter: Mijnheer El Fassed, dat gaan we niet doen. We hadden afgesproken om het in twee keer te doen.

Minister Rosenthal: Ik hoor hier zeggen dat het gecheckt wordt. Mogelijk kan ik in tweede termijn hierover een verlossend woord spreken.

Wat de internetvrijheid betreft, beperk ik mij nog tot de mededeling dat inderdaad samen met de Amerikanen een fonds is opgericht voor noodvoorzieningen voor internet, het Digital Defenders Partnership. Daarvoor zijn ook gelden gevoteerd. Er worden velerlei activiteiten gesteund, onder andere assistentieverlening aan websites die worden gehackt. Dat gebeurt in grote en in toenemende mate. Verder wordt steun verleend aan het ontwikkelen van mesh networks, dus ad-hocnetwerken, waarmee kan worden gecounterd wanneer bepaalde regimes proberen om het internet voor delen van de bevolking plat te leggen.

Ik heb al gesproken over mensenrechtenverdedigers en de zaken die wij in het plan voor de mensenrechtenverdedigers aan de Kamer hebben vermeld. Specifieke maatregelen zijn de mogelijkheid van een respijtvisum en steun voor projecten die zijn gericht op mensenrechtenverdedigers vanuit zowel het Mensenrechtenfonds als de ambassades.

Over het initiatief Shelter City is al gezegd dat Den Haag met de ngo samenwerkt en zich als eerste Europese stad expliciet officieel opstelt als Shelter City. Buitenlandse Zaken vervult een faciliterende rol bij de visumprocedure. Het is van belang dat over het initiatief Shelter City nu ook op Europees niveau best practices worden uitgewisseld en dat de Europese Commissie later dit jaar met een uitgeschreven voorstel komt om meer steden bij het Shelter Cityproject te betrekken. Inmiddels zijn er in Hamburg en Dublin en in steden in Spanje en Tsjechië verschillende opvangmechanismen voor mensenrechtenverdedigers in nood.

Toen de heer El Fassed aandacht vroeg voor de Shelter Cityprojecten had ik echt het gevoel dat je daar te maken hebt met iets waarmee je effectief, werkelijk iets kunt doen. Dat blijft bij mij vooropstaan. Het zal mij niet gebeuren dat financiële obstakels dit Shelter Cityinitiatief in de weg staan. Mocht dit het geval zijn, dan wil ik er alles aan doen om de financiële obstakels weg te nemen. Om het iets anders te zeggen: het is toch wel heel droef dat in Den Haag zelf op een bepaald moment een heel klein bedrag al een beletsel leek te zijn. Ik stond bijna op het punt om te bellen. Voor het geval dat het nodig was geweest en als het in de toekomst nodig zou zijn, wil ik mijn zeer positieve attitude duidelijk maken.

De heer De Roon (PVV): Het klinkt alsof weer alleen Europa, en vooral Nederland, de opvangbak moet zijn voor mensenrechtenverdedigers. Ik steun die mensenrechtenverdedigers uiteraard ook graag, maar waarom kunnen zij niet worden opgevangen in hun eigen regio en in andere delen van de wereld? Waarom moeten zij allemaal naar Nederland komen?

Minister Rosenthal: Het gaat hier niet om alle mensenrechtenverdedigers in de wereld. Het gaat om een project waarbij mensenrechtenverdedigers die het heel erg moeilijk hebben, voor een korte periode in Nederland op adem kunnen komen en daarna weer teruggaan. Dat laatste is in dit geheel gegarandeerd. Men mag er natuurlijk van uitgaan dat in vele gebieden in de wereld, los van Hamburg, Dublin, steden in Spanje en Tsjechië en in Den Haag, dergelijke opvangmechanismen zullen bestaan. Ik wil dat kleine mechanisme dat hier speelt, faciliteren.

De heer De Roon (PVV): Ik zie nog steeds de noodzaak er niet van in. De minister overtuigt mij daar niet van. De mensenrechtenverdediger uit bijvoorbeeld China kan toch ook terecht in Zuid-Korea, Japan of Taiwan? Waarom moet die naar Nederland komen?

Minister Rosenthal: Ik ben op dit ogenblik niet op de hoogte van de plekken van waaruit ze naar Nederland komen. Ik ga ervan uit dat het hierbij gaat om een afgebakend project dat toegevoegde waarde heeft in de verschillende betekenissen van het woord. Ik vind het dus wel een heel zinnig project. Kennelijk verschil ik met de heer De Roon hierover van mening.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb ook nog een vraag over dat Haagse Shelter City-project. Ik heb er ook nog eens naar gekeken. Kan de minister heel helder aangeven dat het hierbij inderdaad alleen een noodvisum betreft, dat er in eerste instantie regionale opvang moet zijn gegarandeerd en dat als dit niet lukt er dan sprake is van een hoge mate van tijdelijkheid? Als dat zo is, wil ik er ook nog wel eens naar kijken.

Minister Rosenthal: Op beide punten is het antwoord nadrukkelijk ja. Ik heb er dus weinig aan toe te voegen of op af te dingen.

Gevraagd is naar de veroordeling van de winnares van de Mensenrechtentulp, de Chinese Ni Yulan. Op passende wijze heb ik de Chinese autoriteiten op de hoogte gesteld van het feit dat de Nederlandse regering zeer, zeer teleurgesteld over die veroordeling is. Het lijkt mij op dit moment geen reden tot geruststelling dat mevrouw Ni Yulan nog in hoger beroep kan. Het is een droef feit. Ze is veroordeeld tot twee jaar en acht maanden. Bij mijn weten is zij nog niet in arrest.

De Mensenrechtentulp wordt ook in 2012 uitgereikt door een onafhankelijke jury onder voorzitterschap van mevrouw Dresselhuys. In overleg met de jury wordt gewerkt aan afspraken over modaliteiten daartoe. We verwachten dat de call for nominations binnenkort zal uitgaan en dat de toekenning door de jury zal plaatshebben net als het afgelopen jaar. Dan zal het de vijfde maal zijn, terwijl de jury voor vijf jaar is aangesteld. Dat is dan ook een goed moment om nog eens naar alle ins en outs rond de wijze waarop de prijs wordt genomineerd en uitgereikt, te kijken.

Dan kom ik op het punt van het aanspreken van bevriende landen, ook in relatie tot de motie van mevrouw Hachchi hierover. Bevriende landen in de diplomatieke sfeer zijn al die landen met wie je diplomatieke betrekkingen onderhoudt. Dat zijn er dus zeer vele en ook landen die wij onder het predicaat zwaar repressief plaatsen. Landen aanspreken op grove schendingen doen we zeker, ook als het bevriende landen zijn. Dat doen we via de Raad van Europa, de OVSE, de VN, de Mensenrechtenraad en via het UPR-mechanisme, ook al wordt daar door sommigen over getwijfeld.

Nederland heeft bijvoorbeeld Italië aangesproken op de lange duur van de rechtsgang in het kader ook van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland heeft in EU-verband aandacht besteed aan de strijd tegen de doodstraf in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld in de zaak-Troy Davis. Nederland heeft het initiatief genomen tot een verzoek aan de Europese Commissie om het narcoticum sodium thiopental en andere middelen die gebruikt worden bij dodelijke injecties, aan te merken als producten waarvoor een vergunning is vereist.

Israël wordt op allerlei momenten aangesproken op kwesties die met de mensenrechten te maken hebben. Ik noem bijvoorbeeld de ngo-wetgeving die wordt ingevoerd en die het ngo’s die de bezetting in de Westbank aan de orde stellen, moeilijk maakt. Israël wordt ook voortdurend aangesproken op het nederzettingenbeleid. Dat wordt niet onder stoelen of banken gestoken. Tegelijkertijd speelt daarbij wel dat er ten opzichte van andere landen sprake moet zijn van enige evenredigheid. Ik kom hierop nog terug.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik dank de minister voor zijn antwoord. Vorig jaar heeft de minister deze motie ontraden. Toen gaf hij aan dat hij zich wil richten op landen waar de mensenrechten heel grof geschonden worden. Deze motie is aangenomen. De Kamer heeft geen toelichting gekregen op de uitvoering van de motie. De minister heeft wel gezegd dat hij erop terugkomt in de mensenrechtenrapportage. Dat is naar de mening van mijn fractie te summier gebeurd. Is de minister bereid om hier bij de volgende mensenrechtenrapportage meer aandacht aan te besteden in de vorm van een aparte paragraaf of op een andere manier? Ik zou daar graag iets meer over terug willen lezen in de rapportage.

Minister Rosenthal: Meer wil niet altijd zeggen beter. Ik probeer altijd doeltreffend te zijn in de schriftelijke communicatie met de Kamer. Dat geldt hier ook. Zaken die relevant zijn, worden natuurlijk stevig vermeld. Natuurlijk worden bevriende landen wanneer het gaat om zaken die echt opspelen – ik heb daar een paar voorbeelden van genoemd – daarop aangesproken. Voor het overige heb ik het niet voor niets in het rijtje van punten waar de Nederlandse regering het accent op legt, in eerste instantie gehad over zwaar repressieve regimes. Ik heb het gehad over ernstige mensenrechtenschenders en over steun aan mensenrechtenverdedigers die echt in de problemen zitten: Shelter City. Ook heb ik het gehad over situaties waarin vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst met voeten worden getreden. Ik ben niet van plan om met een kaarsje te zoeken of ik nog iets kan vinden over een bepaald bevriend land. Het zal er dus echt om moeten spannen. Ook ben ik ervoor om een bevriend land erop aan te spreken en gebruik te maken van het feit dat je met elkaar op een vriendschappelijke wijze communiceert. Ter zake meld ik dat dit vanuit Nederland juist in de richting van Israël gebeurt. Ook de Palestijnse Autoriteit weet heel goed dat zij in Den Haag moet zijn wanneer zij bepaalde dingen wil bewerkstelligen, zoals het neerzetten van scanners op de Allenby-brug en het openen van de exportmogelijkheden vanuit Gaza.

Mevrouw Hachchi (D66): De minister begrijpt best dat het niet mijn bedoeling is dat hij met een kaars moet zoeken naar kleine zaken. Het gaat om heel grove of middelgrote schendingen van de mensenrechten. Het gaat mij erom dat de minister uitvoering geeft aan deze motie en dat de Kamer daarover voldoende geïnformeerd wordt in de rapportage. Ik lees er nu te weinig over terug. Kan de minister de toezegging doen dat hij hier in ieder geval bij de volgende mensenrechtenrapportage naar kijkt? Ik heb genoteerd dat relevante zaken, zaken die echt opspelen, stevig worden gemeld. Dat is voor mij te vaag. Graag krijg ik van de minister de heldere toezegging dat hij hierop bij de volgende rapportage iets dieper ingaat.

Minister Rosenthal: Vindt mevrouw Hachchi het goed dat wij onze pen het werk laten doen en dat zij de volgende keer bekijkt of het de toets der kritiek al dan niet kan doorstaan? Laten we het zo afspreken. Ik kan moeilijk op voorhand zeggen dat wij er veel uitgebreider aandacht aan zullen besteden. Het zal afhangen van de omstandigheden die zich in de komende tijd voordoen, toegaand naar een nieuwe rapportage. Ik zou zeggen: wacht af en stel u tevreden met de tekst die u straks krijgt. Als dat niet het geval is, word ik voor de tweede keer gewaarschuwd.

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik heb niet de indruk dat de minister met een kaarsje moet zoeken naar structurele schendingen van de mensenrechten door de Palestijnse Autoriteit of door Israël. Mijn vraag is op welke wijze de minister het effect, waar de heer Ten Broeke over spreekt, gaat meten van zijn bevriende relatie met Israël en de Palestijnse Autoriteit als het gaat om structurele, ernstige mensenrechtenschendingen in die gebieden. Ik heb zojuist gezegd dat naar mijn oordeel de doeltreffendheid van het Nederlandse beleid in de richting van Israël en de Palestijnse Autoriteit wel eens groter zou kunnen zijn dan die van menig ander land, ook in Europa. Ik sta niet alleen in die opvatting. Ik voeg hieraan toe dat voor de verbetering van de situatie in de Palestijnse gebieden op dit ogenblik voorop staat de zorg dat mensen er in hun dagelijkse leven beter aan toe zijn. Dit speelt zich in belangrijke mate af op het punt van de economische ontwikkeling in de Palestijnse gebieden. Die mededeling heb ik ook van de Palestijnse Autoriteit gekregen. Daarop zetten wij in hoge mate in en wij nemen dan ook mee hetgeen verder in de marge van dit soort zaken kan spelen. Voor de verbetering van de situatie van de mensen in de Palestijnse gebieden is het op dit ogenblik veel belangrijker dat zij zich verzekerd weten van een voortgaande economische ontwikkeling, opdat zij kunnen werken en brood op de plank hebben, om het zo te zeggen. Dit ligt in het verlengde van wat de heer Ten Broeke vertelde over Tunesië. Ik ben daarvan overtuigd en ook de Palestijnse Autoriteit is die mening toegedaan.

De minister zegt dat zijn beleid ten aanzien van Israël effectiever is dan het beleid van menig ander land zonder dat hij dit staaft met resultaten. De heer Ten Broeke zei ook: het gaat niet om wat je doet, maar om het resultaat. Ik heb al gezegd dat als je op zo’n manier weinig doet aan de structurele schending van mensenrechten waarbij de drempel van het toelaatbare steeds hoger wordt, die schendingen steeds erger worden. Wat doet de minister concreet op dit gebied? Welk bewijs heeft hij dat Nederland zo’n effectief beleid voert?

Minister Rosenthal: Het concrete bewijs voor het effectieve beleid is het feit dat Nederland heeft bereikt wat de Palestijnse Autoriteit zo graag wilde en wat andere Europese landen niet is gelukt, namelijk scanners op de Allenby-brug en straks mogelijk ook bij de grens met Gaza, wat zal leiden tot een vermeerdering van de export uit de Palestijnse gebieden met 40%. Nederland is daarvoor gecomplimenteerd door de andere EU-lidstaten; zij waren zeer verbaasd toen Nederland erin slaagde de handtekeningen van zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit onder een memorandum of understanding te krijgen. Dat zijn de feiten.

Verder praat ik over feiten als ik spreek over de schending van de mensenrechten of de mensenrechtensituatie in die landen. Nederland steekt niet onder stoelen of banken dat het van mening is dat de nederzettingen illegaal zijn, dat die moeten worden veroordeeld en moeten worden teruggedraaid. Wij houden ons aan hetgeen volgens ons relevant en doeltreffend is om de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden te verbeteren en het Midden-Oostenvredesproces te bevorderen.

Ik heb al gesproken over de wijze waarop de Nederlandse regering zich inzet voor de positie van vrouwen, niet in de laatste plaats voor vrouwen in de Arabische regio. De LHBT-gemeenschap wordt nog altijd in grote delen van de wereld onderdrukt. Ik wijs erop dat Nederland op dit vlak een belangrijke rol speelt in verschillende landen, onder meer via de ambassades in Midden- en Oost-Europa. Nederland ondersteunt een concreet plan van aanpak van de Europese Unie en in VN-verband. Ten slotte kan ik daaraan toevoegen dat Nederland een LHBT-expert heeft gedetacheerd. Wij financieren bovendien die detachering bij het EU-agentschap voor de grondrechten.

De commissie zal het mij niet kwalijk nemen dat ik niet veel ga zeggen over maatschappelijk ondernemen, omdat wij het daarover al meermalen in ander verband, bijvoorbeeld in de vaste commissie voor Economische Zaken, hebben gehad. Ik wil nu nog wel een opmerking maken over India en meer in het bijzonder over kinderarbeid en de positie van dalits in India. De ambassade in India draagt bij aan de Global March Against Child Labour. Op die manier proberen wij de kinderarbeid in de textielindustrie te helpen uitbannen. Dat geldt ook voor de dalits, want wij geven steun aan het International Dalit Solidarity Network. Ik wil hieraan expliciet iets toevoegen en wel dat er in India ook zeer positieve ontwikkelingen gaande zijn. Zo gaan er miljoenen kinderen meer dan vroeger naar school dankzij de Right to Education Act. Verder wil ik er toch ook op wijzen dat deze positieve ontwikkelingen door de Verenigde Naties worden erkend. Dezer dagen is er namelijk een memorandum van de VN verschenen met als inhoud dat India zich op dit punt grote inspanningen getroost. Ik kan hierop nader ingaan, maar dit is wel de tegenkanting van dit verhaal.

De heer Timmermans en anderen hebben in het verband van maatschappelijk verantwoord ondernemen gewezen op de gezamenlijke brief van het Verenigde Koninkrijk en Nederland, de zogenaamde amicus curiae-brief, die is ingediend bij het Amerikaanse Hooggerechtshof. Die brief is verstuurd, omdat zowel de Britse als de Nederlandse regering zorgen heeft over de extraterritoriale toepassing van Amerikaanse wetgeving, zonder dat er een wezenlijk verband is met de Verenigde Staten. Dat speelt overigens niet alleen in dit verband, maar ook in breder verband, bijvoorbeeld het sanctiebeleid. Dit is terug te voeren op de Alien Tort Claims Act. Men legt die wat de Nederlandse en Britse regering op een manier uit die erg ver gaat. De te ruimte reikwijdte van nationale wetgeving kan de rechtszekerheid zonder meer schaden.

Ik voeg hieraan toe dat het wat mij betreft niet zo kan zijn dat in welke zin dan ook de Ruggie-richtlijnen, de guiding principles, onder druk komen te staan. Ik wijs er in dit verband ook nog maar eens op – wij hebben dit al veel vaker met elkaar gewisseld – dat Nederland als geen ander land inspanningen levert om de Ruggie-richtlijnen in een nationaal actieplan onder te brengen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het kabinet heeft financieel bijgedragen aan de zogenaamde Child Labour Free Zones. Die bijdrage loopt dit jaar af. Is de minister bereid om zijn bijdrage aan het fonds te verlengen, gezien de positieve resultaten die men tot nu toe heeft geboekt?

Ik heb verder nog een vraag over de raadsconclusies over de handelsmaatregelen tegen kinderarbeid. Gaat Nederland inderdaad in kaart brengen wat de uitkomsten zijn van het Ruggie-rapport en dan in het bijzonder «the duty to protect» en «the access to remedies»? Krijgt de Kamer een brief over de manier waarop Nederland deze twee elementen uit het Ruggie-rapport gaat implementeren?

Minister Rosenthal: Op de eerste vraag moet ik zeggen dat ik dat nog eens even onder ogen wil zien. Ik ga daarop geen toezegging doen. De tweede vraag moet ik natrekken. Ik hoop daarop in tweede termijn een reactie te kunnen geven.

In het verlengde wijs ik de heer Voordewind erop dat er een uitspraak ligt van het Indiase hooggerechtshof van 12 april jongstleden – dat kon hij niet weten, net zo min als ik totdat ik het voorgeschoteld kreeg – waarmee een wet wordt aangehouden die op een aantal punten de positie van disadvantaged groups zou schaden. Die uitspraak brengt ook met zich mee dat openbare en privéscholen verplicht zijn om quota te hanteren bij de toegang tot scholen van disadvantaged groups. Dat beschouwen de Verenigde Naties als een positief punt op de conduitestaat van India.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan ligt er nog Afghanistan en de kinderarbeid daar, waarover wij verschillende vragen hebben gesteld, naar aanleiding van het rapport van de ILO Buried in bricks. De motie op dat punt is aangenomen. Daarbij heeft het kabinet gezegd dat er overleg zou zijn tussen ISAF, de NAVO, de ILO en UNICEF. Dat hebben wij nog eens nagevraagd maar UNICEF en de ILO hebben van geen enkele toenadering door ISAF kennis kunnen nemen. Dus ik breng dit toch nog onder de aandacht van de minister.

Over de bescherming van de 250 miljoen Dalits heeft de minister in de brief die hij naar de Kamer heeft gestuurd geschreven dat hij geen kans ziet om de motie verder uit te voeren, terwijl de uitkomsten van de internationale conferentie in Nepal er nu toch liggen waarmee hij aan de slag zou kunnen gaan, naast de aanbevelingen van het International Dalit Solidarity Network. Ik moedig de minister aan om ook daarbij nog verder te gaan.

Minister Rosenthal: Ik zal er aandachtig naar kijken.

Dan kom ik bij het Mensenrechtenfonds. Daarvoor is 34 mln. beschikbaar. Zoals de Kamer weet nadat wij dit bij de begrotingsbehandeling aan de orde hebben gehad, hebben wij besloten om op de drie gelijkwaardige hoofdprioriteiten van het buitenlands beleid, dus inclusief de bevordering van de vrijheid/mensenrechten, maximaal 10% te korten in 2014. Dat geldt dus ook voor het Mensenrechtenfonds. Dat is dus minder dan voor andere zaken.

Dan kom ik bij de vraag hoe wij dat geld besteden. Ik heb sympathie voor de opmerkingen die hier door verschillende woordvoerders zijn gemaakt, in de eerste plaats de heer Ten Broeke, die vroeg of 52 landen niet te veel zijn. Ik ben het daarmee wel eens, al hebben wij dit aantal inmiddels al gehalveerd vanuit de 99 die wij hadden. Ik voel met de heer Ten Broeke ook mee wanneer hij een opstelling zoekt in de trant van partnerlanden, plus de vijf prioriteitslanden in de Arabische regio en een aantal andere specifieke landen, bijvoorbeeld Wit-Rusland. Ik ga ernaar toewerken om tot een reductie van het aantal landen te komen.

Dan brengt mij dat bij een vraag over de interne organisatie binnen het departement van Buitenlandse Zaken, namelijk dat de mensenrechtenafdeling overgaat naar een directie die gaat heten Multilateraal en mensenrechten. Zij wordt dus niet opgeheven maar wel wat steviger verankerd in de departementale structuur. Ik vind dat een prima lijn, want ik ben de mening toegedaan dat het mensenrechtenbeleid niet gediend is met verkokering. Dat is ook een van de argumenten geweest – ik pak het er maar meteen bij – tegen installering van een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten binnen de Europese Unie. De Tweede Kamer heeft mij met alle kracht aangespoord om die speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten te steunen en daaraan heb ik geleidelijk aan gehoor gegeven. Dat neemt overigens niet weg dat ik nog altijd afwacht totdat er wordt voldaan aan de voorwaarden die ik daaraan met de Kamer heb gesteld. Één van die voorwaarden is dat er geen sprake mag zijn van verkokering. Ik wijs de Tweede Kamer erop dat de Eerste Kamer net zo stevig, zo niet steviger dan zij, mij vooral heeft opgeroepen om niet akkoord te gaan met installering van een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten. Naar het oordeel van de Eerste Kamer is er namelijk al een vergelijkbaar iemand. Dat is de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa. Ik voel mij echter gebonden aan datgene wat hier wordt gezegd en ik heb de Eerste Kamer laten weten dat ik de verhouding tussen de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten van de Europese Unie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa als één van de punten beschouw die wij goed onder ogen moeten zien op het moment dat het mandaat daar wordt verstrekt.

De heer Timmermans (PvdA): Is de minister van plan om de functie van Nederlandse mensenrechtenambassadeur te handhaven? Is hij niet van plan om het aantal mensen dat werkt aan gender, vrouwenrechten, te verminderen en evenmin om het geld voor dergelijke projecten te verminderen?

Minister Rosenthal: Ik voel absoluut geen aandrang om de functie van mensenrechtenambassadeur te schrappen. Ik hecht namelijk zeer aan de werkzaamheden die onze voortreffelijke mensenrechtenambassadeur verricht. Hij doet precies datgene wat past binnen het kader van een effectief mensenrechtenbeleid zoals de regering dat voorstaat. Hij boekt wat dat betreft op zijn manier resultaten. Ik heb zijn bezoek aan Saudi-Arabië al als voorbeeld genoemd. Het zijn kleine stapjes, maar daar gaat het juist om. Daarover mag dus geen misverstand bestaan. Over het aantal fulltime equivalents, het aantal parttime equivalents enzovoort voor de mensenrechten zeg ik dat ik het budget voor het Mensenrechtenfonds heb bepaald. Er is sprake van 10% korting, zoals ik net heb gezegd. Verder kijken wij naar de prioriteiten en wij gaan ervan uit dat er op een effectieve manier met die middelen wordt omgesprongen. Ik ga nu dus niet tegen de Kamer zeggen dat het aantal mensen voor het ene project of voor het andere project wordt uitgebreid of verminderd. Ik zeg onder anderen tegen de heer Timmermans dat dit ook geldt voor de rechten van vrouwen. Ik wil juist af van al die kleine schotjes en die kleine compartimenten. Alles is met elkaar verweven en ik wil dat dat tot uitdrukking komt in de werkwijze van diegenen die in ons departement werken. Het moet niet alleen het directoraat-generaal voor Multilaterale Zaken en voor de Mensenrechten zijn die zich met de mensenrechten bezighoudt, maar dat moeten ook het directoraat-generaal voor Politieke Zaken, het directoraat-generaal voor Europese Samenwerking, het directoraat-generaal voor Internationale Samenwerking en het directoraat-generaal voor Ontwikkelingssamenwerking doen. Op die manier wil ik in het departement met de mensenrechtenthematiek omgaan.

De heer Timmermans (PvdA): De minister geeft in het eerste deel van zijn beantwoording het antwoord op de vraag of er binnen de EU een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten moet komen. Als hij zegt dat wij ontkokerd zijn maar dat die mensenrechtenambassadeur juist ontzettend belangrijk is voor zijn beleid, vraag ik mij af hoe anders een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten binnen de EU is dan een mensenrechtenambassadeur. De minister heeft dus zelf de perfecte redenering hiervoor gegeven en ik zal hem daaraan houden. Wat de vrouwenrechten betreft: ik heb heel goed naar de minister geluisterd, maar de hele Kamer vindt vrouwenrechten op dit moment extra belangrijk in het kader van de ontwikkelingen wereldwijd. Dan is het ook een kwestie van «put your money where your mouth is». Ik zal mevrouw Hachchi die hiertoe het initiatief neemt, volgen in haar poging een Kameruitspraak op dit punt te krijgen.

Minister Rosenthal: Ik zou zeggen: geleidelijk aan slaat de humor toe. In de opmerking van de heer Timmermans zit immers iets humoristisch. Ik heb in een eerdere fase tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik mij afvroeg of die speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten echt wel nodig was op Europees niveau. De Tweede Kamer heeft hierop tegen mij gezegd: het «mot» per se gebeuren. Ik heb mij daarbij neergelegd, maar ik heb voortdurend gezegd «dit gaat allemaal onder het beslag van». Ik heb dat ook tegen de Hoge Vertegenwoordiger gezegd. Andere lidstaten waren het er overigens mee eens. Wij moeten ervoor zorgen dat het niet een soort koker wordt voor de mensenrechten binnen de Europese Unie. Als het mensenrechtenbeleid Europese Unie de zilveren draad van het Europese buitenlands beleid is, zoals Ashton zegt, moet dat in alles tot uitdrukking komen. Daar mag er geen alibisituatie ontstaan. Ik dacht dat het humoristisch was, maar ik heb het misschien verkeerd begrepen.

Dan kom ik bij het tweede punt. Daarbij gaat het om het aantal fulltime equivalents. Ik hoor de Kamer luid en duidelijk over de betekenis van het opkrikken van de rol van vrouwen in de wereld. Ik neem deze boodschap mee en ik ben het er ook zeer mee eens. Dat betekent echter niet meteen dat ik een en ander afmeet aan het aantal fte’s voor expertise op het gebied van vrouwenrechten in de wereld. Dat is voor mij een verkeerde wijze van omgaan met mensenrechtenbeleid. Ik neem deze boodschap mee. Ik beleg haar bij alle directoraten-generaal en directies die wij hebben met de mededeling: zorg ervoor dat de prioriteit die wij in ons buitenlands beleid geven aan de rol van vrouwen in andere landen en delen van de wereld, tot gelding komt. Dat is de manier waarop ik werk.

De heer Ten Broeke (VVD): Het is uitstekend dat de minister helder maakt dat hij een einde wil maken aan zowel de verkokering als de verschotting. Straks gaan wij ook nog een genderambassadeur aanstellen; dat moet er nog bijkomen! Ik acht de Kamer ertoe in staat. Ik vraag om een keiharde toezegging, juist om een Kameruitspraak te voorkomen, op het tweede hoofdpunt van mijn kritiek: de versnippering. De minister heeft aangegeven dat hij het met mij eens is dat 34 mln. over 52 landen – het waren er 100 – nog steeds een tikkeltje veel is. Die schaarse middelen kunnen wij het beste zo goed en effectief mogelijk gebruiken. Om een motie te voorkomen wil ik precies weten of dit inderdaad betekent dat wij met name gaan werken in landen waar nog geen ontwikkelde civil society is en dat wij het Mensenrechtenfonds effectiever gaan inzetten, en wel op grond van de volgende criteria: landen waar de mensenrechtenschendingen het zwaarst zijn, landen die zich in de Raad van Europa of de OVSE hebben gecommitteerd aan mensenrechtenverdragen – ik noem dit maar even de werkingssfeer van het Helsinki Comité – landen die behoren tot de prioriteitslanden in de Arabische regio en landen die partnerlanden van Nederland zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Dan weet ik tenminste waar wij over spreken. Als wij deze criteria volgen, kunnen wij heel gericht zo veel mogelijk invloed uitoefenen en voelen wij ons aan het einde van de dag niet alleen goed over de uitspraken die wij doen, maar ook over de effecten die wij beogen.

Minister Rosenthal: Allereerst: ja, beperking. Als ik de criteria die door de heer Ten Broeke genoemd worden, op de tong proef, denk ik dat ik daar een eind mee kom. Wat de uitkomsten betreft – om welke landen gaat het? – is het antwoord «ja».

Bij het vierde punt zeg ik met nadruk: geen dogma’s op dit punt. Wanneer vanuit een land dat op dit ogenblik heel sterk bezig is met het mensenrechtenbeleid – ik noem de Verenigde Staten en mijn collega Clinton – gerichte projecten komen waaraan ik een steuntje kan geven als hefboom voor een toename van het aantal landen dat zich erachter stelt, bijvoorbeeld de Digital-projecten, wil ik daarvoor de ruimte houden. Ik zeg er wel bij dat ik, toen ik binnenkwam, mijzelf er ook over heb verbaasd dat bijvoorbeeld een project van een ngo in Spanje werd betaald met Nederlands belastinggeld. Dat is mij dan weer te gortig. Ik denk dat de heer Ten Broeke daarop doelt.

De heer Ten Broeke (VVD): Daar doel ik inderdaad op. Ik neem aan dat u het hebt over projecten die de Verenigde Staten zelf willen doen en niet over projecten in de Verenigde Staten, want dan zouden wij het weer oneens zijn. Geen dogma’s, akkoord. Volgens mij krijgt u die hefboom juist op het moment dat u het aantal landen aanzienlijk beperkt. Dan houdt u namelijk ruimte en wellicht zelfs ook een beetje geld over voor die zaken die zich acuut aandienen en die wij misschien niet hebben voorzien, zoals met de Arabische Lente in het afgelopen jaar het geval is geweest. Mag ik de minister vragen – dan dien ik geen motie in – om in elk geval bij de eerstvolgende gelegenheid die zich daarvoor aandient te vernemen waartoe deze heroverweging van de minister heeft geleid, als het gaat om de lijst met landen die wij nu nog hebben meegekregen in de brief?

Minister Rosenthal: Ik denk dat de eerstvolgende gelegenheid de begroting 2013 zal zijn. Natuurlijk moet het mogelijk zijn om zoveel eerder al bepaalde maatregelen te nemen, maar die zullen dan wel moeten passen binnen datgene wat op dit ogenblik plaatsvindt. Wij kunnen lopende projecten nu niet ineens stopzetten. Ik heb het dan over een tijdsspanne van de begrotingsvoorbereiding 2013 en de bespreking daarvan eind dit jaar.

De voorzitter: Het is kwart voor drie. Ik had voorgesteld tot drie uur. Gaat u dat redden?

Minister Rosenthal: Ja. Ik hoop in tien minuten erdoorheen te zijn. Dat klinkt oneerbiedig, maar de vragen worden nog beantwoord.

Een algemeen punt dat door verschillende woordvoerders aan de orde is gesteld, is de Mensenrechtenraad. Sommigen vinden dat Nederland daaruit moet. Ik ben een andere mening toegedaan. Ik deel de zorgen van verschillende woordvoerders over de onevenwichtigheid en de onevenredigheid in de aandacht en de inspanningen van de Mensenrechtenraad. Ik vind de disproportionele aandacht voor bijvoorbeeld Israël via item 7 inderdaad onjuist. Een van de tien standaard agendapunten van de Mensenrechtenraad is aan dat land gewijd en de situaties in overige landen worden behandeld in twee andere standaard agendapunten. Daar is de verhouding zoek. Net als vele anderen heb ik zorgen over de samenstelling van de Mensenrechtenraad. Het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad van grove schenders van mensenrechten tast natuurlijk de geloofwaardigheid van de raad aan. Ik heb in februari in Genève meegemaakt dat het hoogste woord, vooral in de letterlijke verstoring van allerlei discussies, werd gevoerd door de vertegenwoordiger van Cuba. Dan krab je jezelf toch op het hoofd: wat is hier in ’s hemelsnaam aan de hand?

Tegelijkertijd kom ik bij een paar punten in de tegenkanting. Het lidmaatschap van Libië is opgeschort. De Mensenrechtenraad heeft Syrië eruit gehouden. Wij hebben in de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad te maken met landen die, als je ze bij elkaar voegt en in een lightminded sfeer brengt, waarachtig toch op een bepaald moment verschil zouden kunnen maken: de Verenigde Staten, Oostenrijk, België, Tsjechië, Italië en Noorwegen om maar eens wat te noemen. Als Nederland daar nog eens bij kan horen, dan kan dat de zaak ten goede beïnvloeden. Eerder heb ik al gezegd dat de Mensenrechtenraad een voldongen feit is. En dan geldt: if you can’t beat them, join them. Als wij erbij komen, dan is het wat ons betreft afgelopen met onevenredige aandacht voor één van de vele landen in de wereld, met Israëlbashing, zoals de heer Van der Staaij het noemde, en met allerlei resoluties die nodeloos opruiende taal bevatten.

De voorzitter: De heer De Roon heeft een vraag.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter ...

De voorzitter: Neemt u mij niet kwalijk. Ik wilde u een interruptie toestaan, maar daar hebt u geen recht meer op.

De heer Çörüz (CDA): Ik weet niet of de minister klaar is met dit onderwerp.

Minister Rosenthal: Ik heb van de heer Çörüz gehoord dat hij zoekt naar hervormingen. Wij proberen om in die Mensenrechtenraad te komen. Met de lightminded states zullen wij proberen de gelederen te sluiten om daadwerkelijk tot een aantal hervormingen te komen. Die zouden kunnen liggen op de punten die ik net heb genoemd. Wij willen er simpelweg voor zorgen dat niet voortdurend onevenredige aandacht naar bepaalde zaken gaat. Het zou ook moeten gaan om het verhogen van de druk op die regimes die de mensenrechten schenden. Misschien kunnen wij ervoor zorgen dat dat in speciale procedures tot uitdrukking komt. Te denken valt aan VN-rapporteurs en aan de selectie van universal periodic reviews. Het eerlijke antwoord aan de heer Çörüz over hervormingen zou zijn: bundel de krachten met lightminded states wier positie op de mensenrechten positief is, en probeer van daaruit tot daadwerkelijke veranderingen in de Mensenrechtenraad te komen.

De heer Çörüz (CDA): Dat lijkt mij een heel gezonde houding. Als je iets wilt veranderen, moet je er middenin willen zitten. Er uittreden lijkt mij niet verstandig. De Kamer heeft de minister op 29 juni 2011 bij motie van ondergetekende opgeroepen om internationale afspraken te bevorderen die deelname aan bestaande mensenrechtenverdragen als voorwaarde stellen voor het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad. Dat is natuurlijk heel concreet. De minister kan er met zijn bondgenoten voor zorgen dat landen die anderen de maat nemen, op zijn minst zelf het goede voorbeeld geven om die minimale verdragen te tekenen. Wij zijn nu een jaar verder. Ik vraag hoe het ermee staat.

Minister Rosenthal: Natuurlijk speelt dit in de discussies een rol. De motie is niet onbekend, maar wij zijn nu op een moment aanbeland waarop wij de krachten echt moeten bundelen. Ongeacht het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad wil ik met de lightminded states om de tafel zitten of anderszins communiceren. Het punt van de heer Çörüz neem ik daarbij nadrukkelijk mee.

Ik kom op de responsibility to protect. Hierbij wil ik in elk geval het misverstand wegnemen dat het per definitie gaat om militair ingrijpen in landen. Nee, de betekenis ervan is juist gelegen in de verschillende preventieve en de-escalerende mogelijkheden om het ultimum remedium van militaire interventie niet te hoeven gebruiken. Dat is de inzet van de Nederlandse regering in de group of friends en in andere verbanden. De secretaris-generaal van de VN, die met Nederland grote belangstelling heeft voor dit leerstuk, doelt hierop vaker. Dan gaat het om onder meer ook maatregelen als bemiddeling, het sanctiepakket – oftewel het sanctiewapen, om het dan toch maar even in de wapentermen te houden –, wapenembargo’s en fact-finding missions. Al datgene hoort binnen het leerstuk. Wat het leerstuk in elk geval wel zegt, is dat de soevereiniteit van landen er is, maar dat die als eerste stap ook met zich brengt dat landen dan ook de plicht hebben om een burgerbevolking op een ordentelijke manier te bejegenen. Ook daarbij is sprake van een driepoot van responsibility to protect. Dat is waar het om gaat. Ik zet zwaar in op de responsibility to protect. Ik mag er voorts op wijzen dat Nederland op een aantal vlakken ook daadwerkelijk actief is ten opzichte van sommige landen, bijvoorbeeld ten opzichte van Burundi, waar we proberen om de veiligheidsstructuur inderdaad op te krikken, opdat dat daar geen problemen ontstaan. Je zou het bijna kunnen zien als een early indicator.

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik weet dat de responsibility to protect omarmd wordt, maar ik heb nog een vraag. Er is natuurlijk een nieuw instrumentarium nodig. We hebben met Libië en Syrië gezien dat landen juist in die aanloop een beetje met de handen in het haar zaten als het ging om de vraag wat ze nog konden doen. Dan zou het goed zijn als Nederland bijvoorbeeld met de Group of Friends het voortouw neemt om juist onderzoek te doen naar dat nieuwe instrumentarium, een aanzet te geven voor de uitwerking van dat nieuwe instrumentarium en te kijken wat wel en niet werkt. Dat moet dan ook meegenomen worden in het nieuwe regeringsbeleid als het gaat om burgerbescherming.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Het punt dat de heer El Fassed noemt is inderdaad al aan de orde via bijvoorbeeld de steun die wij geven aan het Global Center for the Responsibility to Protect en aan datgene wat ook het VN-kantoor van Francis Deng en Edward Luck doen. Daarbij gaat het juist ook over deze zaken. We moeten ervoor zorgen dat de responsibility to protect niet wegschuift onder invloed van het feit dat sommige landen vinden dat Libië een verkeerde toepassing van responsibility to protect zou hebben betekend. Daar moeten wij dus erg goed op letten.

Ik kom dan ten slotte bij een aantal vragen die ik nog niet heb beantwoord en die vooral betrekking hebben op een reeks specifieke landen. De heer Çörüz heeft gevraagd naar de situatie met betrekking tot de Russische Federatie waar het de Kaukasus betreft. Ik denk dat vooral de OVSE, de organisatie waar de heer Çörüz kind aan huis is, daarbij een belangrijke rol te spelen heeft. Wij willen daar via dat kanaal ook zeker toe bijdragen. Ik kan het volgende zeggen over de kwestie van Sergei Magnitski. Ik heb tegen mijn ambtgenoot Lavrov gezegd dat ik de laatste schermutselingen rond procedures postuum niet erg kon plaatsen. Verder geldt dat zowel de premier in de richting van de heer Poetin als ik tegenover mijn ambtgenoot Lavrov steeds naar voren breng dat het onderzoek op een ordentelijke manier moet plaatsvinden, et cetera. Het is nu aan de Russische autoriteiten om het onderzoek uit te voeren. De deadline is 24 april 2012. Daar wachten we nu voorlopig op. Indien het strafrechtelijk onderzoek daartoe aanleiding geeft, zullen er vervolgstappen in EU-verband moeten worden genomen. Ik ben mij, zoals velen, bewust van de punten die worden gepresenteerd door de CEO en oprichter van Hermitage Capital William Browder. Die zaken geven aanleiding tot grote zorg. Daarover kan geen misverstand bestaan. Ik denk dat het uitblijven van een reactie van de betrokken Russische autoriteiten op de presentatie van Browder op zichzelf tot bezorgdheid moet leiden. Ook de reactie op de verklaring van de presidentiële mensenrechtenraad roept vragen op. Tegelijkertijd is en blijft het zo dat allerlei stappen in de sfeer van reisverboden etc. in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk niet verder zijn gekomen dan voorstellen daartoe, die de regeringen daar in elk geval niet hebben bereikt.

De heer Çörüz heeft ook de situatie in Oekraïne aan de orde gesteld. Ik heb mijn Oekraïense collega Gryshchenko naar ik meen vorige week hier gesproken. Ik deel met de heer Çörüz de noodzaak om echt scherp te zijn op de door hem genoemde punten, namelijk bestuur, rechtspraak en detentie. We kunnen alleen hopen dat de Oekraïense autoriteiten begrijpen dat de wijze waarop ze omspringen met mevrouw Timosjenko en anderen, de toets der ordentelijke kritiek in rechtsstatelijk verband niet kan doorstaan. Ik neem aan dat de heer Çörüz als rapporteur van de OVSE stevig op dit onderwerp zal tamboereren en dat ik daarover met hem mag communiceren.

De heer Çörüz (CDA): Ik kom toch nog even terug op de zaak van Sergei Magnitski. Daarover is er een unanieme Kameruitspraak. Het gaat me niet eens zozeer om die individuele zaak, die mijns inziens symbool staat voor al die andere zaken van vermoorde journalisten, mensenrechtenverdedigers en andere advocaten. Ik wil ook best nog wel twee weken wachten, tot 24 april. Ik heb daar eerlijk gezegd echter geen vertrouwen in. Nu nota bene ook de presidentiële mensenrechtenraad daar heel duidelijke uitspraken over heeft gedaan, verwacht ik van deze minister ferme stappen, zoals hij die ook, en terecht, heeft ondernomen ten aanzien van Suriname. Daarbij heeft hij heel duidelijk aangegeven: dit pikken we niet. Uiteindelijk gaat het om straffeloosheid. Het klopt dat men in de VS en in het Verenigd Koninkrijk stappen heeft ondernomen. Minister Rosenthal kan alvast stappen aankondigen. Ik denk dat we de tijd van achteroverzitten en van aanspreken een beetje achter ons moeten laten.

Minister Rosenthal: Het is nu 16 april. We hebben tot 24 april nog acht dagen te gaan. Ik voel er niet voor om buiten datgene wat er al is en nog steeds wordt gedaan, op dit ogenblik nog verder te gaan. Het is zoals het is. Ik wacht op de uitkomsten van 24 april en dan kunnen we bekijken in hoeverre dit door Nederland bilateraal dan wel onmiddellijk in Europees verband – dat speelt op dit ogenblik natuurlijk ook – moet worden opgepakt. Ik voel trouwens verreweg het meeste voor dat laatste, omdat in de dialoog tussen de Europese Unie en Rusland nog wat meer kracht kan worden ontwikkeld dan in enkel bilaterale gesprekken. Ik houd het hier nu even bij. Ik kan het niet anders zeggen.

De heer Çörüz (CDA): De minister kan het hier op houden, maar hij heeft unanieme steun, van de gehele Kamer, op zo’n dossier. Dan kunnen we misschien wel weer wachten op Europa en dan kunnen we wachten tot de 24ste, maar – nogmaals – ik heb daar niet zo’n fiducie in. De Kamer heeft de minister volledig gesteund in het ondernemen van actie. Om dan te horen: «het is zoals het is» ... Ik ken deze minister toch als robuuster. Wat gaat de minister na 24 april ondernemen?

Minister Rosenthal: Die vraag behoort bijna tot de categorie als-danvragen: als er op 24 april geen resultaten uit komen, wat doet de minister dan? Ik ga geen antwoord geven op die als-danvraag. Ik zeg wel tegen de heer Çörüz dat Magnitski in de afgelopen periode bij elke gelegenheid steeds aan de orde is gesteld. Dat gebeurde dan niet zomaar even in een lichtvoetige passage, maar heel duidelijk en nadrukkelijk. De Russische autoriteiten weten dat Nederland hier zwaar in zit. Dat wil ik in elk geval gezegd hebben. Voor het overige versta ik de heer Çörüz heel goed en zal ik bekijken in hoeverre wij, langs welke wegen dan ook, nog eens kenbaar kunnen maken dat wij de zorg van de Kamer zeer delen. Dat zou zelfs ook nog in de komende acht dagen kunnen. Verder ga ik op dit ogenblik echter niet.

Ik kom nu bij een aantal andere vragen. De heer Van Bommel, de heer Voordewind en de heer Van der Staaij hebben Turkije aan de orde gesteld. Tijdens het staatsbezoek van de president van Turkije, Gül, zijn gesprekken voorzien van de premier met de president en van mij met de minister voor Europese Zaken, de heer Bagis. Die gesprekken gaan over de bredere politieke verhoudingen. De mensenrechten spelen daarin ook een rol. Ik zeg er ter geruststelling van de Kamer bij dat dit onderwerp in alle gesprekken in de bilaterale sfeer – en die zijn er de afgelopen jaren veel geweest – steeds aan de orde is gesteld.

Ik kreeg ook enkele vragen over Israël. Voor een aantal punten waarbij de Israëlische rechterlijke machtstructuur en het hooggerechtshof een rol spelen, meen ik te mogen constateren dat die rechterlijke macht en zeker ook het hooggerechtshof van hoge kwaliteit zijn. Zo wordt dit althans internationaal beleefd. Ik kan de heer Van Bommel ook van dienst zijn met het noemen van uitspraken van het hooggerechtshof die de regering van Israël bepaald niet hebben behaagd. Ik ga ook kort in op de aanval met een drone op een van de leiders van een Palestijnse terroristische organisatie op 9 maart jongstleden. Ik heb weinig toe te voegen aan de brief die ik hierover aan de Kamer heb gestuurd. Ik vermeld hierbij dat ook de Verenigde Staten, de Europese Unie en de Verenigde Naties geen aanleiding hebben gezien om in dit verband stappen te zetten. De omstandigheden waaronder de aanval zich heeft voorgedaan zijn ons niet gevoegelijk duidelijk om hiervoor het predicaat «buitenrechtelijke executie» te hanteren. Dit laat echter onverkort dat de Nederlandse regering zich stelt tegen buitenrechtelijke executies, maar dat weet de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP): Dat was juist mijn zorg. Bij een eerdere buitenrechtelijke executie is dit wel gebeurd. Toen heeft de Europese Unie zich in ieder geval ondubbelzinnig uitgesproken. Ik leg het oordeel maar even aan de minister voor. Aan welk deel twijfelt hij, aan het deel «buitenrechtelijk» of aan het deel «executie»? Volgens mij zijn beide delen in dit geval wel aangetoond.

Minister Rosenthal: Ik kan mij niet uitspreken over de specifieke omstandigheden waaronder de actie met de drone heeft plaatsgehad. Daar kan ik mij niet over uitspreken. Daar gaat het om in dit geval; niet meer en niet minder.

De heer Van Bommel (SP): De specifieke omstandigheden bij buitenrechtelijke executies zullen de minister van Buitenlandse Zaken van Nederland nooit bekend zijn, tenzij hij er zelf bij is of voor verantwoordelijk is. Bij de vorige buitenrechtelijke executie was dat ook niet het geval, maar toch werd die toen wel veroordeeld. Ik herhaal dus mijn vraag, ook om te kunnen beoordelen hoe serieus de regering is als zij in de stukken zo hard de uitspraak doet dat Nederland van mening is dat buitenrechtelijke executies niet kunnen en dat het internationaal recht daar een verbod op uitspreekt.

Minister Rosenthal: Dat buitenrechtelijke executies niet kunnen, moge duidelijk zijn. Als het echter gaat over een aanval met een drone en je de specifieke omstandigheden waaronder die aanval heeft plaatsgehad niet kent, moet je heel erg voorzichtig zijn met het daaraan verlenen van het predicaat dat door de heer Van Bommel wordt genoemd. Er zijn namelijk omstandigheden denkbaar waarin de regering van een bepaald land besluit om acties met een drone te ondernemen. Dat doen de Verenigde Staten ook in sommige gebieden van de wereld. Daarbij gaat het steeds om de specifieke omstandigheden waaronder dat gebeurt. Ik kom niet verder dan dat; wij draaien op dat punt in een kring rond.

Ik moet één opmerking over Indonesië maken en daarover een expliciete vraag beantwoorden. Voor de positie van de Papoea’s in Indonesië verwijs ik naar de brief. Ik zeg erbij dat de formulering die één van de woordvoerders gebruikte, namelijk dat daar een etnische zuivering plaatsheeft, voor rekening van de desbetreffende woordvoerder laat. Ik neem die formulering zelf bepaald niet over. Over de motie-El Fassed over het eventueel leveren van overtollige tanks aan Indonesië kan ik niet anders dan melden dat de regering die nog steeds in beraad heeft.

Ik kom op Iran en de consulaire bijstand. Een twee ronde in de consulaire dialoog is in aantocht. Wij laten maar even in het midden dat het allemaal heel gevoelig ligt en hoe het zich tot andere dossiers verhoudt.

Ik merk het volgende op over Armenië. Daarbij hanteert de Nederlandse regering voortdurend de formulering die in een eerder verband ook steeds is gebruikt, namelijk dat het hierbij om de Armeense genocide gaat. Die kwestie moet via grondig historisch onderzoek aan beide kanten worden opgepakt en afgewikkeld.

De heer Van der Staaij stelde een vraag over geweld tegen en intimidatie van de blanke minderheid in Zuid-Afrika. Die vraag neem ik zeer serieus op. Ik zal bekijken wat wij daarmee moeten doen.

Ik kom op de doodstraf op blasfemie in Koeweit. Over die kwestie wordt in Koeweit zelf fel gedebatteerd. Zowel de Europese Unie als de afzonderlijke lidstaten proberen zo veel mogelijk invloed uit te oefenen opdat het niet zover komt.

Er is ook nog een vraag gesteld over de Verenigde Staten en de situatie van de heer Bradley Manning. De heer Mendez, speciaal rapporteur inzake marteling van de VN, concludeert dat het opleggen van zware straffende omstandigheden van detentie voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op fysieke en psychologische integriteit. Diezelfde speciaal rapporteur Mendez concludeert dat in het geval Bradley Manning echter geen sprake is van een schending van artikel 16 van het Verdrag tegen foltering.

Ik meen dat ik hiermee op de vele vragen en opmerkingen van de Kamer in eerste termijn heb geantwoord.

Mevrouw Hachchi (D66): De kinderrechten dreigen buiten beeld te raken en daarover heb ik mijn zorgen geuit. Ik maak mij nog meer zorgen als de minister klaar is met zijn beantwoording zonder dat hij de term «kinderrechten» heeft genoemd. Ik heb de minister ertoe opgeroepen, het protocol om klachten te kunnen indienen te ondertekenen en te ratificeren. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Minister Rosenthal: Ik meen dat ik het ten aanzien van de tweede pijler van de ILO uitvoerig over kinderrechten heb gehad, zeker in het kader van India. Ik heb het inderdaad niet in dien mate over kinderrechten in het algemeen gehad. Ik deel het volgende mee over het derde facultatief protocol voor de rechten van het kind. Voordat Nederland dit ondertekent en ratificeert, is eerst overeenstemming in de ministerraad over de wenselijkheid daarvan nodig. Hierover heeft nog geen besluitvorming plaatsgehad. De bewindspersonen van Veiligheid en Justitie zijn in elk geval geen voorstander van ondertekening. Zij zijn de mening toegedaan dat het facultatief protocol geen meerwaarde biedt omdat in Nederland al voldoende effectieve mogelijkheden beschikbaar zijn om recht ter zake te halen. Ik ben geneigd om de opvatting van mijn collegae te volgen.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik ben enigszins verbaasd dat de minister zegt dat het protocol overbodig zou zijn. Ik zou graag een toelichting krijgen. Het gaat om een klachtenprocedure die het mogelijk maakt dat kinderen bij het VN-Kinderrechtencomité aankloppen. De minister zegt dat het kabinet dit niet nodig vindt omdat het al op een andere manier is geregeld, maar ik kan mij niet voorstellen dat Nederland dit protocol niet zou willen tekenen.

Minister Rosenthal: Het gaat hier om een individueel klachtrecht voor minderjarigen. De opvatting van mijn collegae van Veiligheid en Justitie is op dit moment dat ondertekening geen toegevoegde waarde zou hebben omdat het individueel klachtrecht in Nederland voldoende geborgd is. Zoals ik al zei, ben ik vooralsnog geneigd om die lijn te volgen.

Mevrouw Hachchi (D66): Wat bedoelt de minister met «vooralsnog»? Houdt hij hieraan vast of is hij bereid om te bekijken of er mogelijkheden zijn om steun te verlenen aan dit protocol?

Minister Rosenthal: Ik heb mij op dit ogenblik niet tot in de kleinste details in deze zaak verdiept. Het overall beeld dat ik heb ontwikkeld, leidt ertoe dat ik niet geneigd ben om een ander standpunt in te nemen dan mijn collegae van Veiligheid en Justitie.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik meld alvast dat ik in verband met de voorbereiding van een wetgevingsoverleg later vanmiddag niet zal deelnemen aan de tweede termijn van dit overleg. Ik heb nog één vraag over Zuid-Afrika. De minister heeft gezegd dat hij hiermee aan de slag gaat. Is hij bereid om in een voortgangsrapportage of op een ander goed moment hierop terug te komen en aan te geven wat het voorkomen van straffeloosheid en bestrijden van geweld heeft opgeleverd?

De heer Çörüz (CDA): Ik heb een punt van orde. Ik zit in dubio omdat een aantal vragen niet is beantwoord. Als het niet de moeite waard is, dien ik geen motie, want ik heb daar niet per se behoefte aan, maar dat is afhankelijk van de antwoorden van de minister. Ik heb vragen gesteld over het Statuut van Rome, artikel 3 van het EVRM en terrorisme. Deze onderwerpen zijn niet behandeld in de mensenrechtennota. Als de minister mijn vragen daarover kan beantwoorden, kan ik wellicht afzien van een spreektijd in tweede termijn.

De voorzitter: Ik zal tolerant zijn, want ik denk dat wij in tweede termijn geen ruimte meer hebben voor interrupties als er ook nog moties worden ingediend.

De heer Van Bommel (SP): Ik heb ook geen antwoord gehad op enkele vragen. Ik heb gevraagd of de minister bereid is om zijn Israëlische ambtgenoot aan te spreken op het feit dat hij weigert om vragen te beantwoorden met betrekking tot mogelijke medeplichtigheid van medisch personeel aan marteling. Ik heb ook gevraagd hoe de minister het optreden op de Molukken en op Papoea beoordeelt en of hij bereid is om deze kwesties aan de orde te stellen bij het staatsbezoek van de Indonesische president, dat later dit jaar gepland is.

De heer De Roon (PVV): Ik heb van de minister nog geen reactie gekregen op mijn toch tamelijk uitvoerige betoog dat Nederland de Arabische Liga helemaal niet zou moeten omhelzen, alleen vanwege het feit dat de Arabische Liga nu zo leuk heeft meegedaan met de veroordeling van Syrië.

De voorzitter: Dank u. Dit behoeft geen verder betoog; u hebt uw punt gemaakt. Het woord is aan de minister.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Allereerst ga ik in op de vraag van de heer Çörüz over artikel 3 van het EVRM en de uitzetting van terroristen. Het niet uitzetten naar een land waar een reële dreiging van foltering is, is ook van toepassing op terroristen. Artikel 3 kent geen uitzonderingen. Wat kunnen we nu doen, ook ten aanzien van de jurisprudentie van het hof? We kunnen het aankaarten in het Comité van Ministers. Daarin neemt het activisme van de Nederlandse regering toe. Dat hebben we ook doorgesproken met de Tweede Kamer en zeker ook de Eerste Kamer. We moeten reëel zijn. Een stevig signaal vanuit het Comité van Ministers, unaniem in de richting van een bepaald land, kan helpen. Unanimiteit is echter niet zo waarschijnlijk. Daar zitten we dus wel mee. Ik zal dit in elk geval meenemen naar het Comité van Ministers.

Dan kom ik bij de, ietwat onheus geformuleerd, «gemakkelijke» vraag over de tienjarige viering van het Statuut van Rome ofwel het Internationaal Strafhof. In november 2012 vindt tijdens de vergadering van de verdragspartijen, de States Parties, de plechtige viering plaats. Ook kijken we naar een passende wijze om de inwerkingtreding van het Statuut van Rome te herdenken. Daarover zij wij in samenspraak met het Internationaal Strafhof zelf.

Dan kom ik bij de vraag over radicalisering en terrorisme. Ook ik voel er erg voor om deze punten toe te voegen aan de mensenrechtenagenda. Met het voorbeeld van de Nuclear Security and Safety Summit heb ik zelf al aangegeven dat bij het verdedigen van de mensenrechten van grote delen van de wereldbevolking ook radicalisering meespeelt. Ik neem de handschoen op dit punt dus met groot plezier op.

De heer Van Bommel heeft twee vragen gesteld, allereerst over het benaderen van mijn ambtsgenoot in Israël over het feit dat er geen gegevens zijn verstrekt over medisch personeel dat zich aan buitenrechtelijke praktijken schuldig zou hebben gemaakt. Wij hebben daarover vragen gesteld aan de Israëlische autoriteiten. Ik doe er nooit moeilijk over om dat soort zaken aan te snijden. Het punt is dat de Israëlische autoriteiten van hun kant zeggen dat ze daarover geen gegevens kunnen aanleveren en dat er voor medisch personeel dat zich aan bepaalde praktijken schuldig maakt, een interne rechtsgang in Israël zelf is. Vandaar dat wij handelen zoals wij handelen.

Wat de Papoea’s betreft is er continu contact met de Indonesische autoriteiten, niet alleen van de kant van de mensenrechtenambassadeur maar ook van de ambassade. Door de Indonesische autoriteiten worden ook daadwerkelijk stappen gezet. Er is een dialoog aan de gang tussen de Indonesische autoriteiten en de Papoea’s. Van onder meer mijn Australische collega heb ik doorgekregen dat we er vooral ook op moeten letten dat groeperingen in Papoea elkaar onderling de tent uitvechten. Kortom, het gaat niet alleen om Jakarta tegenover Papoea maar ook om Papoea’s onderling.

Het punt van de Molukkers speelt voortdurend. Van mijn kant kan ik daar op dit ogenblik alleen het volgende van zeggen. Ik moet bekijken hoe zwaar het ligt om meteen ook te refereren aan hetgeen we bij het staatsbezoek te berde zouden kunnen brengen.

Tot slot verontschuldig ik mij expliciet bij de heer De Roon, die een uitvoerige en belangwekkende reeks opmerkingen maakte over de positie van de Arabische Liga. Ik kan niet anders dan constateren dat de Arabische Liga zowel in de richting van Libië als ten aanzien van een aantal andere brandhaarden in de Arabische regio, waaronder Syrië, voortreffelijk werk heeft geleverd. Ik zeg het zoals het is. Ik wil mij niet verliezen in discussies over machtsbalansen en de eventuele diepere motivatie in verband met een aantal Golfstaten. Ik constateer dat de Arabische Liga volop goede activiteiten heeft ontwikkeld voor zowel Libië als Syrië. Evenals een aantal andere landen uit de westerse wereld, lijkt het mij dat een waarnemersstatus bij de Arabische Liga alleen maar behulpzaam kan zijn om de Arabische Liga op die goede koers te houden.

De voorzitter: Het is nu 15.24 uur. Ik schors deze vergadering tot 15.30 uur.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Mag het vijf minuten langer? Ik moet namelijk op basis van de beantwoording van de minister een aantal moties aanscherpen.

De voorzitter: Wij moeten om 16.00 uur klaar zijn. Ik weet niet hoe wij dat voor elkaar toveren. Iedereen hier heeft erg de rek erin gebracht. Tot 15.30 uur, want anders gaan we het niet redden. Er is nog een andere gebruiker van deze zaal.

De vergadering wordt van 15.24 uur tot 15.30 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering. Als eerste spreker in de tweede termijn geef ik het woord aan de heer Ten Broeke. Ik zal mij heel sterk houden aan de spreektijden die zijn afgesproken in het kader van de algemene voorwaarden van dit overleg.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. De VVD begon dit overleg met de constatering dat het huidige mensenrechtenbeleid te versnipperd en te verkokerd en ook niet in alle gevallen doeltreffend was en dat het kennelijk moeilijk is, niet in de laatste plaats voor de sector zelf, om innovaties daarop te accepteren zelfs als die op geen enkele wijze een bedreiging vormen voor het mensenrechtenbeleid dat de afgelopen 40 jaar door Nederland is gevoerd. De minister gaf in zijn beantwoording heel helder aan dat de receptorbenadering die zo veel aandacht heeft gekregen en wat mij betreft overdreven veel aandacht, wel degelijk rekening houdt met de culturele eigenaardigheden van een land maar dat daarbij geen culturele smoesjes worden geaccepteerd. Die culturele smoesjes gelden dan de reeds getekende verdragen. Minister Rosenthal zei zelfs: soms verkies je het om beide insteken, beide benaderingen voor zover het staande beleid ook als een benadering kan worden gezien, te hanteren. In de hoorzitting zei de heer Zwart dat zelf ook al. De minister heeft de pilots toegelicht. Ik heb zelf al aangegeven dat de receptorbenadering met name uitgaat van effectiviteit. Verder noem ik de vrouwenbesnijdenis, een onderwerp dat de hele Kamer van groot belang vindt. Er zijn veel innovaties, waarbij ik zowel het Wadi-project als de receptorbenadering inzake Senegal noem. Dat lijkt mij gunstig en goed en dat verdient navolging, wat ons betreft ook breder in de Arabische regio.

De minister heeft toegezegd dat hij de enorme versnippering over meer dan 50 landen drastisch wil terugbrengen om daarmee meer ruimte te creëren om effectief en flexibel te kunnen reageren op omstandigheden die zich in de wereld voordoen. Ook dat maakt dat mijn fractie tevreden is met dat deel van de beantwoording en op dat vlak dus geen motie zal indienen.

Waar ging dit debat dan uiteindelijk om? Het begon met twee stukken, een van de heer Timmermans in de Volkskrant en een van de heer Dijkhoff en mijzelf, waarover we elkaar een klein beetje de maat hebben genomen. Ik wil daar toch nog wel op terugkomen omdat de heer Timmermans de VVD wel heel rechtstreeks aansprak toen hij zei dat het misgaat met deze minister als hij de VVD-gedachte omarmt dat Nederland zelf wel kan uitmaken welke internationale mensenrechtenverplichtingen men wenst na te komen. Misschien zit het hem in dat woordje «gedachte». Gedachten zijn namelijk moeilijk aan te vallen zeker als je ze nooit gehad hebt. Ik herken deze gedachte dan ook niet. Ik heb nog eens nagegaan bij de heer Dijkhoff, de heer Blok en Taveerne die er eerder artikelen over hebben geschreven – het betrof hier de kritiek die we hadden op het EVRM en het EHRM in Straatsburg – of die gedachte ook in die artikelen of wellicht in een van de eerdere debatten naar voren is gebracht. Niets is minder waar. De VVD heeft daar niet voor gepleit en zal daar niet voor pleiten. Het is eigenlijk net zo’n valse bewering als die andere bewering van de heer Timmermans waarbij hij de initiator van de receptorbenadering voortdurend een partijlidmaatschap aansmeert. Het is een vorm van karaktermoord om dat er de hele tijd bij te halen. Het is volstrekt onnodig en het is ook niet juist om dat richting de VVD te zeggen, want het ging ons altijd om de reikwijdte en de consequenties van de uitspraken van het EHRM. Als je die niet meer ter discussie mag stellen, wat is dan een beschaafd mensenrechtendebat nog waard? De grap is dat de heer Lawson tijdens de hoorzitting eigenlijk hetzelfde deed. Hij kwam met twee voorstellen die ook door de VVD zijn gedaan, namelijk het voorstel om het Comité van Ministers een eerste toets te laten doen en het voorstel voor het recht van lidstaten om te interveniëren op basis van artikel 36, zoals Tsjechië al eerder deed. Collega Timmermans zegt dan dat wij de uitspraak van rechters van het EVRM moeten blijven uitvoeren en dat wij daar geen vraagtekens bij mogen plaatsen. Wat zei oud-partijleider Bos daar ook al weer over? Was oud-partijleider Bos niet degene die het in 2005 op precies hetzelfde punt van kritiek als het gaat om de sociale zekerheid en het ingroeimodel dat hij bepleitte, had over de zogenaamde justitiemaffia? Het zijn niet mijn woorden. Ministers constateren altijd maar weer dat als zij iets willen veranderen, het niet mag van justitie omdat er een wet of een verdrag in de weg zit en dat je wetten kunt veranderen en over verdragen kunt onderhandelen. De heer Bos zei toen: dat komt dan kennelijk niet bij ze op.

Wij hebben het niet zo sterk gezegd als de heer Bos destijds, maar ik kan mij voor een groot gedeelte wel vinden in zijn conclusie. Hoe het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over bijstandswetgeving oordeelt, namelijk dat men van mening is dat het recht van kunstenaars om extra bijstand te mogen vragen prevaleert boven het orthodoxe bijstandsbegrip zoals Nederland het kende, is toch iets waar wij kritiek op mogen hebben? Dat is toch iets wat je ter discussie mag stellen?

Mijn fractievoorzitter was in Straatsburg om zijn kritiek neer te leggen. Hij vroeg een van de Franse rechters of hij het ermee eens is dat wij in Nederland vinden dat de gelijkberechtiging van homoseksuelen, bijvoorbeeld voor het huwelijk of een samenlevingscontract, voortvloeit uit het EVRM. Toen zei die Franse rechter: mijnheer Blok, daar kunt u misschien gelijk in hebben, maar dat is echt ’s lands wijs ’s lands eer.

Dit geeft aan dat de debatten over mensenrechten altijd wel op een enorme toon gevoerd worden, omdat het hier eigenlijk gaat om de vraag of wij elkaar de maat nemen op onze intenties – de heer Timmermans had het vanmorgen over «de gedachte die hij meent te hebben bespeurd bij de VVD», die er nooit is geweest en die ook nooit op feiten is gestoeld – of om de vraag of wij elkaar de maat nemen op resultaten. Ik wens deze minister af te rekenen op resultaten. Die resultaten zullen beter worden op het moment dat hij zich meer focust, dat er meer effectiviteit komt en op het moment dat hij de kritiek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid van anderhalf à twee jaar geleden serieus neemt. Daar moeten wij naar kijken op het moment dat wij het met elkaar hebben over het mensenrechtenbeleid. Dan is het mij een deugd dat de minister vandaag aangeeft dat het aantal landen waarop wij onze projecten richten, wordt verminderd maar dat dit onverlet laat dat de universaliteit van de mensenrechten ronduit voorop blijft staan.

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Ten Broeke. Dit was precies binnen de tijd. De heer Timmermans mag nu ook proberen zijn termijn binnen de zeven minuten te houden.

De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Ik zal proberen de minister aan te spreken, anders dan de heer Ten Broeke die 80% van de tijd gebruikte om een collega aan te spreken. Als je jij-bakken nodig hebt, is je betoog meestal niet zo stevig, maar dat laat ik geheel voor rekening van de heer Ten Broeke.

Wat mijn fractie betreft is het helder. Ik wil de Kamer op twee punten proberen een uitspraak te ontlokken. Ik denk dat ik op het eerste punt wel steun kan krijgen van de VVD-fractie. Als de VVD-fractie inderdaad totaal niet wil tornen aan de positie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en ook niet aan het EVRM, zal zij ongetwijfeld meegaan in de volgende motie, die mede is ondertekend door mevrouw Hachchi, de heer El Fassed, de heer Van Bommel en de heer Voordewind.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennisgenomen hebbende van de brief van de minister van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 3 oktober 2011 (32 500-V, letter Y) als vervolg op de notitie «Verantwoordelijk voor vrijheid; Mensenrechten in het buitenlands beleid» (32 735, nr. 1) en het naar aanleiding daarvan gevoerde overleg;

constaterende dat de regering in de voornoemde brief van 3 oktober 2011 en in het debat met de Eerste Kamer van 13 maart jongstleden concrete voorstellen doet om de autoriteit van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te garanderen en de effectiviteit van zijn uitspraken te vergroten;

overwegende dat deze voorstellen betrekking hebben op de efficiëntie van de werkprocessen van het Hof en een grotere betrokkenheid vragen van het Comité van Ministers om aanbevelingen aan de lidstaten te doen en de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de uitspraken van het Hof te versnellen en te verbeteren;

overwegende dat de rechtsvorming door het Hof – dat overigens pas benaderd kan worden als alle nationale middelen zijn uitgeput – dient te worden gerespecteerd en er geen reden is voor de regering om meer ruimte te bepleiten voor de «margin of appreciation» van verdragspartijen bij de invulling van de normen van het EVRM;

verzoekt de regering, zich in overeenstemming met de lange traditie van het Nederlands mensenrechtenbeleid en in het bijzonder het buitenlands beleid van vorige kabinetten, te blijven inzetten voor de mensenrechten conform haar verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens;

verzoekt de regering tevens, actief de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM te blijven bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans, Hachchi, El Fassed, Van Bommel en Voordewind.

Zij krijgt nr. 53 (32 735).

De heer Timmermans (PvdA): Een motie met dezelfde tekst is eerder door de Eerste Kamer aangenomen met alleen de stemmen van de PVV-fractie tegen.

De minister blijft in zijn duiding van de receptorbenadering hangen in enerzijds het herhalen van veel beleid dat er al is, inclusief het noemen van projecten die al lang bestaan of in lijn zijn met beleid dat er al jaren is, maar waarop nu het etiketje receptor wordt geplakt. De heer Ten Broeke deed dat overigens ook. Anderzijds creëren de minister en de VVD-fractie het beeld dat er nu iets heel nieuws komt wat een breuk is met dat ellendige heffen van het vingertje dat Nederland kennelijk al 40 jaar doet. Daarom heeft mijn fractie samen met de fracties van D66, GroenLinks, de SP en de ChristenUnie behoefte aan de volgende uitspraak van de Kamer, mede geïnspireerd door de brief van de AIV daarover.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van Buitenlandse Zaken in de brief aan de Kamer van 7 maart 2012 en in publieke uitlatingen, zoals zijn toespraak voor de VN-Mensenrechtenraad, de receptorbenadering centraal heeft gesteld in zijn mensenrechtenbeleid;

voorts constaterende dat de universaliteit van mensenrechten de basis vormt van het Nederlands mensenrechtenbeleid, die omwille van de effectiviteit steeds binnen een bepaalde landen- of regiospecifieke context dient te worden toegepast, aangezien universaliteit geen uniformiteit veronderstelt;

van oordeel dat de mensenrechten het best gediend zijn met het vinden van een juist evenwicht tussen een rechtenbenadering («rights based» implementatie) met bijbehorende handhavingmechanismen enerzijds en investeren in het maatschappelijk middenveld en sociale instituties anderzijds, zoals ook opgemerkt in het AIV-briefadvies nummer 21;

tevens van oordeel dat op basis van de huidige stand van zaken in de discussie rond de receptorbenadering, onder meer door gebrek aan praktijkvoorbeelden en empirische gegevens, het effect van deze benadering niet valt vast te stellen en dus ook niet of deze benadering zal leiden tot een verstoring van, dan wel zal een bijdrage aan genoemd evenwicht;

roept de regering derhalve op, vooralsnog de traditionele en bewezen succesvolle Nederlandse benadering voort te zetten, met de inzet van het gehele ter beschikking staande mensenrechteninstrumentarium om wereldwijd concrete resultaten voor de verbetering van mensenrechten te blijven bereiken, gebaseerd op een goede balans en juiste maatvoering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans, Hachchi, El Fassed, Van Bommel en Voordewind.

Zij krijgt nr. 54 (32 735).

De heer Timmermans (PvdA): Tot slot wijs ik erop dat ik moties van mevrouw Hachchi over de versterking van de positie van gender in het mensenrechtenbeleid zal steunen, evenals de motie van de heer Voordewind over de Ruggie-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Zowel voor de positie van vrouwen in de wereld als de rechten van kinderen dreigt er een discrepantie tussen wat de regering zegt te zullen doen of belooft te doen en wat zij in de praktijk doet. Ik wijs op het niet willen ratificeren van het kinderrechtenprotocol. Verder heb ik stellig de indruk dat er wordt beknibbeld op de ondersteuning van vrouwenrechten. In mijn ogen wordt onterecht gezegd dat er sprake zou zijn van verkokering als die zeer specifieke expertise wordt gehandhaafd en versterkt. Dit baart mijn fractie zorgen en daarom zal zij deze Kameruitspraken steunen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik ga ervan uit dat ik de anderhalf minuut spreektijd die ik in eerste termijn niet heb gebruikt, kan toevoegen aan de zeven minuten die ik voor de tweede termijn heb.

De voorzitter: Dat hebt u goed gezien.

De heer De Roon (PVV): Ik begin met de uitspraken van de minister over de Mensenrechtenraad: «if you can’t beat them, join them», en: krachten bundelen met «like minded» landen om tot resultaten te komen. Waaraan ontleent hij het vertrouwen dat Nederland met «like minded» landen tot voldoende stemgewicht kan komen om wezenlijke verbeteringen in het functioneren van de Mensenrechtenraad tot stand te brengen? Volgens mij gaat de minister dat namelijk niet lukken. In de mensenrechtencommissie is het immers ook niet gelukt. Met het oog hierop overweeg ik hierover een motie in te dienen.

De minister heeft aangegeven dat de mensenrechtenafdeling van het departement ondergebracht zal worden bij de afdeling voor multilateraal beleid en mensenrechten. Dat stelt mij niet echt gerust en ik vraag mij dan ook nog steeds af wat dit betekent voor de toekomst van het Nederlandse mensenrechtenbeleid op het departement. De minister is hiervoor natuurlijk zelf verantwoordelijk voor de inrichting van zijn departement en het is dan ook niet aan de Kamer om die van tevoren integraal te toetsen. Ik ga het daarom volgen. Ik zal het marginaal toetsen en dan vooral op de vraag of het departementale mensenrechtenbeleid wel voldoende effect heeft. Als het wat mij betreft onvoldoende is, zal ik hierop terugkomen.

Dan nu het EU-actieplan voor godsdienstvrijheid en levensovertuiging. De minister zegt dat hij zich inzet voor openbaarmaking. Dat waardeer ik. Zal hij dat al in de volgende Raad Buitenlandse Zaken doen? Zo ja, zal hij de Kamer hierover dan in mei schriftelijk berichten? Ik heb een motie voorbereid, maar die zal ik niet indienen.

De minister zei dat hij niet kijkt naar de motivering van de landen van de Arabische Liga om mensenrechtenschendingen van het oude regime van Libië en van het Assad-regime te veroordelen, omdat het hem louter en alleen gaat om wat ze hebben gedaan. Ik kijk daar toch van op, want juist van een minister van Buitenlandse Zaken verwacht ik dat hij oog heeft voor de motieven van landen om een bepaalde actie te ondernemen. De minister moet wat mij betreft alleen dan toenadering tot de Arabische Liga overwegen indien de landen van die liga voor zichzelf en niet voor hen onwelgevallige regimes van Syrië en Libië laten zien dat ze echt een ander standpunt over mensenrechten huldigen. Ze moeten de mensenrechten met andere woorden dus eerst anders waarderen en voor zichzelf toepassen. Het heeft dus wat mij betreft geen pas dat ze alleen maar om machtspolitieke redenen landen als Libië en Syrië veroordelen voor mensenrechtenschendingen.

Nederland ondersteunt verschillende mensenrechtenorganisaties die opkomen voor godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en de rechten van vrouwen in de gebieden waar de Palestijnse Autoriteit het voor het zeggen heeft. Maar volgens de Palestijnse wetgeving kan nog steeds de doodstraf worden opgelegd voor moord, drugshandel en samenwerking/collaboratie met Israël. Zelfs voor het verkopen van onroerend goed aan een inwoner van Israël kan de doodstraf worden opgelegd. Het optimisme van de minister dat er sprake zou zijn van een de facto moratorium op de tenuitvoerlegging van de doodstraf deelt de PVV dan ook niet. Ook Amnesty International heeft het in zijn rapport «Death sentences and executions in 2011» zorgelijk genoemd dat er een toename is van het gebruik van de doodstraf door militaire rechtbanken van de Palestijnse Autoriteit.

In zowel de door de Palestijnse Autoriteit beheerde gebieden in Judea en Samaria als in Gaza is er sprake van een afname van de registraties van het uitvoeren van de doodstraf. Dat heeft naar mijn mening alles te maken met het steeds moeilijker worden van het monitoren hiervan in deze regio. Twee weken geleden bereikte ons nog het verschrikkelijke nieuws dat Hamas drie personen op gruwelijke wijze heeft geëxecuteerd. Op wat voor wijze heeft Nederland zijn ongenoegen kenbaar gemaakt? Heeft de minister het ook bij de Verenigde Naties aan de orde gesteld en, zo ja, op welke manier dan? Hoe zit het verder met de rechten van de veronderstelde met Israël samenwerkende Palestijnen, zowel in Judea en Samaria als in Gaza?

Met betrekking tot de Arabische regio zal ik mij beperken tot twee belangrijke categorieën die de lakmoesproef vormen voor het welslagen van democratie en rechtsstaat. Dat zijn vrouwen en minderheden. De PVV deelt het optimisme van de minister over de mensenrechten in de Arabische landen in transitie niet. In december nog gaf de minister aan ervan overtuigd te zijn dat er geen islamitisering in Egypte, Tunesië, en Libië zal plaatsvinden. De PVV is van mening dat dit een ontkenning van de werkelijkheid is. De afgelopen periode is overigens ook voorspeld dat het deze kant op zou gaan, zowel door de door de minister uitgenodigde Nobelprijswinnaar Shirin Ebadi als door een Egyptische rechter. Shirin Ebadi waarschuwde dat landen waar die revolutie is uitgebroken, afstevenen op het doemscenario waar de Iraanse vrouwen al sinds 1979 mee te maken hebben. De Egyptische, vrouwelijke, rechter voorspelde op haar beurt: als extremistische krachten een grote stem krijgen in het parlement – en dat is inmiddels gebeurd – dan bestaat de kans dat een middeleeuwse mentaliteit de overhand krijgt. Zij zullen via wetgeving grote schade toebrengen aan vrouwenrechten. Volgens mij is dat op dit moment werk in uitvoering in Egypte. Wij zien de middeleeuwse mentaliteit hand over hand toenemen in de Arabische wereld. De universaliteit van mensenrechten en de islam zijn in onze ogen aartsvijanden.

Ik geef twee heel recente voorbeelden. Rachid el Ghannouchi, het hoofd van Ennahda, stelde voor om een vrouwenrechtactiviste op te hangen op het Bashiplein in Tunis, aangezien zij opriep tot een Tunesische wetgeving, gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Veel cruer kan het toch niet worden. Ook het interim-staatshoofd Mustafa Abdel Galil acht in Tunesië geen verkiezingen nodig om de invoering aan te kondigen van het islamitisch familierecht, inclusief onvoorwaardelijke veelwijverij, onder het motto «wij zijn een islamitisch volk». Met Iran als afschrikwekkend voorbeeld maken wij ons als PVV zeer ernstige zorgen om de grotere rol van de islam in de Arabische wereld en over de daarmee samenhangende marginalisering van de positie van vrouwen.

Ik ga nu over tot het voorlezen van de drie moties die ik indien.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland nauwere samenwerking met de Arabische Liga en diens mensenrechtenraad zoekt;

voorts constaterende dat de Arabische Liga bestaat uit landen die de mensenrechten niet of nauwelijks respecteren;

overwegende dat het «nieuwe mensenrechtenbeleid» van de Arabische Liga niet voortkomt uit een intrinsieke verandering qua denkwijze, maar uit machtspolitieke overwegingen;

verzoekt de regering, het streven naar nauwere samenwerking te stoppen en het verzoek om de waarnemersstatus in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (32 735).

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Arabische opstanden hebben geleid tot toenemende onderdrukking van vrouwen, minderheden en liberalen;

overwegende dat de Arabische landen in transitie afstevenen op dominante islamitische regimes, waarbij steeds minder ruimte is voor de rechten van vrouwen, minderheden en liberalen;

voorts overwegende dat deze regimes zich niets aantrekken van de universele mensenrechten en bij het ondertekenen van mensenrechtenverdragen het voorbehoud van het prevaleren van de sharia maken;

voorts overwegende dat je geen zaken kunt doen met in die landen aanwezige islamitische instellingen die zelf immers mede debet zijn aan mensenrechtenschendingen;

verzoekt de regering, de receptorbenadering links te laten liggen waar het islamitische regimes betreft en te kiezen voor confrontatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (32 735).

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de VN-Mensenrechtenraad wordt gedomineerd door landen die mensenrechten zelf consequent aan hun laars lappen;

overwegende dat Israël door de islamitische landen voortdurend als bliksemafleider wordt gebruikt;

voorts overwegende dat kandidaatstelling voor de VN-Mensenrechtenraad expliciet erkenning van de legitimiteit van het optreden van dit orgaan inhoudt;

verzoekt de regering, de Nederlandse kandidaatstelling niet na te streven en afscheid te nemen van dit anti-mensenrechtenorgaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (32 735).

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Het pleiten voor en het opkomen voor mensenrechten is een zaak van lange adem. Ik heb dat ook in mijn eerste termijn gezegd. Het is goed dat de minister de zaak ook in die richting aanpakt. Soms koopman, soms dominee maar vaak ook samen. Uiteindelijk zal ook de toets moeten zijn wat gewone mensen, dichtbij en ver weg, er daadwerkelijk aan hebben als wij hier praten over mensenrechten, over vrouwenrechten en rechten voor religieuze minderheden. Dat zal uiteindelijk ook voor mijn fractie de toets zijn.

Ik dank de minister voor zijn antwoorden en voor een aantal toezeggingen die hij heeft gedaan op onderwerpen die ik heb aangekaart. Dat scheelt mij weer een aantal moties.

Laat ik eerst kritisch beginnen, want als je kritisch eindigt is dat altijd zo zuur. Een kritisch punt dat ik toch maar weer herhaal betreft de zaak van Sergei Magnitsky. Ik blijf daarop tamboereren. Ik blijf ook deze minister daarin kritisch volgen, te meer omdat, wat toch niet zo vaak gebeurt in ons parlement, de Kamer de minister unaniem ondersteunt om een aantal stappen te zetten. Hij zou ook de unaniem aangenomen motie over Sergei Magnitsky ten faveure kunnen gebruiken. Ik heb juist de woorden van deze minister gewaardeerd ten aanzien van Suriname en op het punt van straffeloosheid, dat wij niet willen. Hij heeft wat dat betreft heel adequaat, heel snel en heel robuust gehandeld. In de zaak van Sergei Magnitski zie ik hem echter heel voorzichtig en heel afwachtend opereren. Ik wacht met hem 24 april af, maar ik ben benieuwd wat er daarna gaat gebeuren. De minister zal mij hier keer op keer tegenkomen als het om dit onderwerp gaat. Dat is het kritische onderdeel van mijn betoog.

Nu kom ik op een aantal toezeggingen van de minister. In de eerste plaats ga ik in op de Mensenrechtenraad. Ik ben het niet eens met de collega’s die zeggen: stap er nu maar uit, want dat deugt voor geen meter. Volgens mij verspeel je daarmee al je mogelijkheden en al je invloed. Ik steun de minister in zijn beleid, «the coalition of the goodwilling». Probeer die landen ook achter die verdragen te krijgen die nota bene minimumverdragen zijn ten aanzien van mensenrechten. Je kunt niet in een mensenrechtenraad zitting nemen als je zelf een aantal van die verdragen niet hebt ondertekend. Ik roep mijn motie van vorig jaar hierover in herinnering. Ik ben blij dat de minister heeft gezegd dat hij daarmee aan de slag gaat.

De CDA-fractie ziet het punt van de godsdienstvrijheid breed. Ik heb de minister ook in die zin horen spreken. Hij sprak over boeddhistische monniken, de Papoea’s, de Oeigoeren en de christelijke kopten uit Egypte.

Ik kom terug op artikel 3 van het EVRM, dat een spanningsveld veroorzaakt. De minister heeft aangegeven dat hij dat zal meenemen in het Comité van Ministers. Dat lijkt me heel goed. Het EVRM is al meer dan een halve eeuw oud. Het is weliswaar een heel goed verdrag, maar ook verdragen zijn in ontwikkeling, evenals mensen en mensenrechten. Daarover mogen we dan ook ontspannen met elkaar van gedachten wisselen. Het verdrag dat juist vrijheid en veiligheid moet brengen, kan soms onveiligheid en onvrijheid met zich brengen. Artikel 3 EVRM is daar een goed voorbeeld van. De vraag is hoe we daarmee omgaan. Zoals ik al zei, mogen we dat punt best ontspannen met elkaar bespreken en we mogen met name die landen aanspreken waarvan lieden naar Europa komen die verdacht zijn of die veroordeeld zijn voor terrorisme. Wij mogen die landen, zonder dat wij hun mensen in een situatie willen brengen dat ze gemarteld of gefolterd worden – dat staat helemaal niet ter discussie – heel goed daarop aanspreken. Met een aantal van die landen hebben wij samenwerkingsverbanden en wij hebben daarmee financiële afspraken gemaakt. Als we willen toegroeien naar good governance en rechtspraak, waarbij wij die landen helpen, vraag ik mij af waarom we ze daarop niet zouden mogen aanspreken.

Ik heb een motie opgesteld over het tienjarig bestaan van het Statuut van Rome. Die hoef ik echter niet in te dienen en die wil ik ook niet indienen. Nederland draagt wat dat betreft een dubbele verantwoordelijkheid: het is partijlid en gastland. Als de minister iets wil organiseren – ik vind dat hij dat moet doen omdat dat niet zomaar voorbij mag gaan – in de vorm van een conferentie of iets dergelijks, vind ik dat hij met name de landen die dat verdrag nog niet hebben geratificeerd – ik doel op de grote landen Rusland, Amerika, Turkije en Israël – erop moet aanspreken om dat alsnog te doen.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Van Bommel. Hij heeft 6,5 minuten spreektijd, want hij heeft in eerste termijn een halve minuut te lang gesproken.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Daarmee slaat u een gat in mijn begroting!

De voorzitter: Neemt u mij niet kwalijk, u hebt 3,5 minuten spreektijd.

De heer Van Bommel (SP): Ik blijf toch liever bij het eerste voorstel.

Ik heb in eerste termijn betoogd dat de minister het accent legt op economische diplomatie en selectiviteit. Dat levert willekeur op. Ik vind dat dat vandaag in voldoende mate blijkt nu we kijken naar de verschillende wijzen waarop wordt omgegaan met mensenrechtenproblemen in verschillende landen en met verschillende thema’s.

Ik heb kritiek geuit op de receptorbenadering en ik vind dat de minister ook niet duidelijk kon maken wat de meerwaarde is van deze nieuwe focus in het buitenlandbeleid. Omwille van de tijd zal ik er nu niet meer over zeggen.

Ik kom bij Turkije. Ik heb de minister expliciet gevraagd president Gül bij zijn staatsbezoek op een aantal terreinen aan te spreken. Ik denk dat dit noodzakelijk is, ook omdat de president afgelopen zaterdag nog in NRC Handelsblad een aantal kwesties glashard ontkende. Vandaar de volgende motie.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de mensenrechten in Turkije ernstig onder druk staan;

verzoekt de regering, de Turkse president Gül tijdens het staatsbezoek aan te spreken op deze mensenrechtenschendingen in Turkije en hierbij specifiek aandacht te besteden aan wetsartikel 301, de vrijheid van meningsuiting, het gevangenzetten van kinderen, journalisten en gekozen Koerdische politici, de problematische antiterrorismewetgeving en Armeense genocide alsmede de godsdienstvrijheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (32 735).

De heer Van Bommel (SP): Die willekeur bleek ook duidelijk toen de minister inging op mensenrechtenschendingen door Israël. Hij zei: daar spreken wij Israël wel degelijk op aan. Vervolgens noemde hij het nederzettingenbeleid en de ngo-wetgeving. Ik had veel liever gehad dat de minister gesproken had over de mishandeling van Palestijnse gevangen, de administratieve detentie, de veroordeling van kinderen door militaire rechtbanken of de buitengerechtelijke executies. Op dat laatste punt laat de minister het helemaal afweten. Hij wil een buitengerechtelijke executie, zoals die recentelijk nog heeft plaatsgevonden, niet eens als zodanig kwalificeren. Dat voorspelt weinig goeds voor de toekomst, zo valt te vrezen. Ik heb de volgende motie, gericht op de administratieve detentie van Palestijnse parlementariërs.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Israël Palestijnse parlementariërs in administratieve detentie houdt;

overwegende dat de Europese Unie in januari dit jaar al haar zorgen uitte over de meest recente arrestaties en opriep tot de onmiddellijke vrijlating van Palestijnse parlementariërs;

van mening dat hiermee het democratische proces in de Palestijnse gebieden schade wordt berokkend;

spreekt uit dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal protest aantekent bij de Israëlische regering tegen de detentie van Palestijnse parlementsleden;

verzoekt haar Voorzitter, dit protest aan de Israëlische regering over te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (32 735).

De heer Van Bommel (SP): Ten aanzien van Papoea en de Molukken heeft de minister mij allerminst gerust kunnen stellen. Hij zegt dat er over Papoea continu overleg is. Met betrekking tot de Molukken twijfelt de minister zelfs of de mensenrechtenschendingen zwaar genoeg zijn om ze bij een staatsbezoek te berde te brengen. Dat is uitermate zorgwekkend. Wij zullen er later op terugkomen.

Ik heb nog een laatste motie, over de Mensenrechtentulp. Er is minimaal de schijn ontstaan dat de minister de jury heeft trachten te beïnvloeden, vandaar de volgende motie.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat minimaal de schijn is ontstaan dat de onafhankelijkheid van de jury van de Mensenrechtentulp is aangetast;

verzoekt de regering, de onafhankelijkheid van de jury van de Mensenrechtentulp te garanderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (32 735).

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Ik begon mijn eerste termijn met de opmerking dat D66 vorig jaar haar zorgen heeft geuit over het mensenrechtenbeleid van dit kabinet. Het afgelopen jaar hebben wij weinig verbetering gezien. Mijn fractie zal blijven proberen dit kabinet, om het vriendelijk te zeggen, te stimuleren tot verbetering en bij te sturen waar mogelijk.

Over de capaciteit op het terrein van mensenrechtenbeleid, zowel bij de mensenrechtenafdeling als bij de ambassades, heb ik mijn zorgen geuit. Dit personeelsbeleid heeft grote invloed op de inhoudelijke invulling van het beleid die de Kamer controleert. Niemand is voor verkokering, maar het uitwaaieren van de toch al beperkte expertise, met het gevaar dat de regie ontbreekt, moeten wij ook niet willen.

Wat gender betreft: de minister is inderdaad zelf betrokken bij de participatie van vrouwen, bijvoorbeeld in de Arabische regio. De heer Timmermans gebruikte de uitdrukking «put your money where your mouth is». Mag ik de minister ook wijzen op het tweesporenbeleid van collega Knapen? Hierin wordt duidelijk aangegeven dat gender mainstreamt, maar ook nog steeds op de kaart gehouden moet worden. Wij moeten twee aanvliegroutes gebruiken. Vanuit dat licht bezien, dien ik mede namens de heer Timmermans de volgende motie in.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van Buitenlandse Zaken voornemens is, de mensenrechtenafdeling op zijn departement op te splitsen en de medewerkers over te hevelen naar andere afdelingen;

constaterende dat een aparte afdeling voor mensenrechten bijdraagt aan de coördinatie, de ontwikkeling en het uitdragen van de inhoudelijke inbreng van het mensenrechtenbeleid, bijvoorbeeld ten aanzien van prioriteiten als het aanpakken van mensenrechtenschenders, ondersteuning van mensenrechtenverdedigers, vrijheid van meningsuiting en gender;

verzoekt de regering, een eigenstandige positie van de expertise op en de coördinatie van het mensenrechtenbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken te behouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi en Timmermans. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (32 735).

Mevrouw Hachchi (D66): De minister is helder geweest over de receptorbenadering. Het gaat om een instrument in een gereedschapskist van het mensenrechtenbeleid. Het mag duidelijk zijn dat de bestaande instrumenten niet overboord worden gegooid en dus gebruikt blijven. Ik hoor graag nog een bevestiging. Ik heb de minister al horen zeggen dat het gaat om de mix van dialoog en confrontatie, maar ik heb nog niet gehoord welke criteria hij denkt te hanteren voor die mix.

Ik heb de minister gehoord over de bevriende landen. Ik ben bereid de volgende mensenrechtenrapportage af te wachten en kijk er nu al met belangstelling naar uit. Maar ik mag toch wel verwachten dat de minister niet wacht totdat ik hem voor de tweede keer op zijn vingers tik omdat de rapportage qua tekst en uitleg summier is over het aanspreken van bevriende landen. Ik geef die uitdaging graag mee aan de minister.

Er is in eerste termijn een vraag blijven liggen. Ik heb aangegeven dat kinderrechten wereldwijd geschonden worden. Ik wilde een voorbeeld eruit lichten omdat het een testcase is als het gaat om bevriende landen en de receptorbenadering. Het gaat om de honderden Palestijnse kinderen die vastgehouden worden. Hoe spreekt dit kabinet de regering-Netanyahu hierop aan en welke receptorbenadering hoort hierbij?

Ik sluit af met een motie over kinderrechten in het algemeen, die ik indien mede namens de collega’s Voordewind en Timmermans.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland als partij bij het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind de verplichting heeft, ook in internationaal verband aan het bevorderen van kinderrechten te werken;

verzoekt de regering, kinderrechten in de mensenrechtenstrategie een apart aandachtspunt te laten zijn en hier ook in het bredere buitenlandbeleid rekening mee te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi, Voordewind en Timmermans. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (32 735).

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik bedank de minister voor de beantwoording, met name over het shelter city-initiatief en zijn woorden dat financiële obstakels geen belemmering mogen zijn. In eerste termijn vroeg ik ook hoe hij zijn eigen optreden beoordeelt als hij terugkijkt op het afgelopen jaar en welke lessen hij daaruit trekt.

Voor vrede en verzoening en voor respect voor mensenrechten is transparantie, de waarheid, van groot belang. Het wegmoffelen van ongemakkelijke waarheden, zeker als het gaat om bevriende landen zoals Israël, helpt daar niet bij. De vrienden van Israël zullen hun dronken vriend niet achter het stuur moeten gedogen, maar moeten hem behoeden voor ongelukken. Echte vrienden vertellen elkaar de waarheid. Hoe zorgt de minister effectief voor eerlijke rechtstoegang voor al die mensen in administratieve hechtenis, waarover de heer Van Bommel zojuist een motie heeft ingediend? Welke resultaten mogen wij hierop verwachten?

Transparantie is ook nodig als het gaat om het bedrijfsleven. Dan heb ik het over de Nederlandse steun voor Shell en niet voor de slachtoffers in de Kiobel-zaak. De minister verwees naar extraterritoriale wetgeving en reikwijdte, maar bedrijven staan niet boven de wet. Bovendien zijn er meerdere voorbeelden van extraterritoriale wetgeving; denk maar aan de handel in kinderporno. Ik ondersteun daarom ook de motie van de heer Voordewind over de Ruggie-beginselen.

De minister zegt dat de regering mijn motie in beraad heeft waarin de regering wordt opgeroepen geen tanks te verkopen en te leveren aan Indonesië vanwege de slechte mensenrechtenreputatie en straffeloosheid. Waarom heeft Nederland nog niet definitief tegen Indonesië gezegd dat van deze verkoop geen sprake kan zijn, zoals een Kamermeerderheid al heeft gezegd?

Ik heb twee moties. De eerste gaat over de weigering van toegang tot consulaire bijstand door repressieve regimes zoals Iran.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat verschillende repressieve regimes, waaronder Iran, stelselmatig weigeren, Nederlanders die ook de Iraanse nationaliteit bezitten en zijn gedetineerd, toegang te verschaffen tot consulaire bijstand door de Nederlandse regering;

constaterende dat in het internationale recht een duidelijke trend waar te nemen is dat mensen met een dubbele nationaliteit, op basis van het principe van effective nationality, het recht op consulaire bijstand door de staat van hun effectieve of overheersende nationaliteit niet mag worden ontzegd;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het recht op consulaire bijstand aan gedetineerden door de staat van hun effectieve of overheersende nationaliteit op de agenda komt van de relevante internationale fora, waaronder de VN,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid El Fassed. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (32 735).

De heer El Fassed (GroenLinks): Tot slot heb ik een motie over de verantwoordelijkheid tot bescherming. Ik vond de reactie van de minister nogal mager; vandaar de volgende motie.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het instrumentarium dat nodig is voor de uitvoering van de responsibility to protect onvoldoende toereikend is en verdere uitwerking behoeft;

overwegende dat de bereidheid tot internationaal optreden in het kader van de responsibility to protect regelmatig wordt gehinderd door politieke belangen, waaronder de vrees voor militair ingrijpen in een binnenlands conflict;

overwegende dat preventief optreden een van de uitgangspunten is van het principe van responsibility to protect en zo vele burgerlevens beschermd kunnen worden;

overwegende dat Nederland als co-voorzitter van de Group of Friends of R2P invloed heeft op dit terrein;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar nieuw instrumentarium voor de uitvoering van de responsibility to protect, en een volledige uitwerking van de instrumenten op te nemen in het regeringsbeleid over burgerbescherming,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid El Fassed. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64 (32 735).

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn. Er zijn enkele dingen blijven liggen, zoals de bescherming van de Dalit-meisjes, de reactie van ILO en UNICEF op de kinderarbeid in Afghanistan, de child labour free zones voor 2013 en de 1500 koptische Egyptische meisjes die ontvoerd zouden zijn. Ik heb een aantal moties opgesteld.

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland volgens de notitie Verantwoordelijk voor Vrijheid een impuls gaat geven aan het werk van de speciale vertegenwoordiger bij de VN inzake mensenrechten en bedrijfsleven, John Ruggie, en zich actief heeft ingezet voor het aannemen van het Ruggie-rapport in juni 2011 in de Mensenrechtenraad;

overwegende dat Ruggie ook een belangrijke rol voor staten ziet bij de access to remedy van slachtoffers van mensenrechtenschendingen door bedrijven;

verzoekt de regering, in kaart te brengen hoe zij vorm geeft aan de duty to protect en de access to remedy door relevant beleid en wetgeving te toetsen aan de betreffende richtlijnen van John Ruggie, te bezien of en, zo ja, welke veranderingen in beleid en wetgeving nodig zijn en de Kamer uiterlijk eind 2012 hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Schouten, Timmermans, Hachchi en El Fassed.

Zij krijgt nr. 65 (32 735).

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de VN-Mensenrechtenraad vorig jaar een resolutie heeft aangenomen waarin staat dat niemand het slachtoffer mag worden van discriminatie of geweld wegens seksuele geaardheid of genderidentiteit;

overwegende dat verschillende landen hiervoor nog altijd de doodstraf hanteren;

overwegende dat verschillende landen ook de doodstraf hanteren voor bekering en afvalligheid;

verzoekt de regering, dergelijke landen op constructieve wijze te bewegen, de doodstraf voor seksuele geaardheid, genderidentiteit, blasfemie en afvalligheid af te schaffen en hiervoor draagvlak te zoeken binnen de EU en de VN,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (32 735).

*Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Saudi-Arabië de doodstraf hanteert voor onder andere afvalligheid, blasfemie en homoseksualiteit, dat vrouwen, migrantenwerkers en religieuze minderheden zwaar worden onderdrukt en dat Saudi-Arabië bovendien martelpraktijken niet schuwt;

overwegende dat de Nederlandse overheid met Saudi-Arabië een actief handelsbeleid voert;

van mening dat het ongeloofwaardig is om actief handel te bevorderen met landen waar dergelijke fundamentele mensenrechten met voeten worden getreden;

verzoekt de regering, geen actief handelsbeleid te voeren met Saudi-Arabië en daarmee geen Nederlandse bedrijven te faciliteren door middel van handelsmissies en dergelijke,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (32 735).

De vergadering wordt van 16.12 uur tot 16.20 uur geschorst.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de leden van de commissie voor hun inbreng in tweede termijn en voor de vijftien moties die zij hebben ingediend. Ik zal daar zo meteen rustig op reageren. Ik zal voorts met plezier nog reageren op een aantal vragen die in tweede termijn zijn gesteld.

Ik wil allereerst toch nog een keer de kijk op de receptorbenadering vastzetten. De benadering hoort in het instrumentarium van het mensenrechtenbeleid thuis. Als het aan mij ligt, hoort die er ook stevig in thuis. Ik zeg erbij: mogelijkerwijs steviger dan in het verleden het geval is geweest. Ik zal niet veel woorden gebruiken voor de koers die ik wil varen. Dat is dan ook meteen een reactie op de vraag van de heer El Fassed om een inzicht in de eigen lijn van de minister. Ik ben niet van het opgeheven vingertje en ik ben niet van de goede bedoelingen. De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens. Ik ben niet van de verantwoordelijkheid voor wat je doet die wordt afgemeten op basis van de bedoelingen die je hebt, maar die wordt afgemeten op basis van de handelingen die je verricht en de resultaten die je boekt. Ik zou bijna uit mijn rol vallen en naar een vorig leven toegaan en verwijzen naar de beroemde tweedeling van de socioloog Max Weber met zijn twee concepten voor verantwoordelijkheid. Voor mij geldt Verantwortungsethik. Dat is dus mensen en landen beoordelen op hun daden, en niet op de mededeling dat ze iets zullen doen. Economen herkennen hierin het verschil tussen verklaarde voorkeuren en onthulde voorkeuren. Daar hoort dus ook geen opgeheven vingertje bij. Daar hoort wel bij – als het effectief en doeltreffend is – keihard, in het openbaar een land aanspreken op wat het fout doet. Dat doe ik ook bij gelegenheid, wanneer het relevant is.

Tot de receptorbenadering hoort ook dat er – veel meer dan we geneigd zijn te doen in een aantal gebieden van de wereld – moet worden gekeken naar de culturele, historische, sociale en antropologische instituties en praktijken. We moeten kijken of we via die weg de zaken kunnen verbeteren. Ik herhaal wat ik in eerste termijn al heb gezegd. Ik zit als volgt in elkaar, ook als het om het mensenrechtenbeleid gaat. Het gaat me niet om de manier waarop een land de mensenrechten borgt, maar het gaat erom dat een land die mensenrechten verzekert en borgt. Dat is voor mij de kern. Daar hoort ook vooral heel veel communicatie bij en onversaagd doorgaan.

Ik kom bij een aantal vragen die nog niet zijn beantwoord. Vervolgens zal ik ingaan op de moties. Een aantal vragen is overigens ook in moties vervat. De heer De Roon heeft gevraagd naar de betekenis van het bundelen van de krachten in de Mensenrechtenraad terwijl het stemgewicht altijd ten negatieve van die gebundelde krachten doorschiet. Daar is het maar net de vraag hoe hard je erop presst en ook vooral of je op een bepaald moment zult zeggen: nu is het wel genoeg geweest. De hervormingen – waar ook de heer Çörüz om heeft gevraagd – moeten nu daadwerkelijk doorgezet worden; anders hebt u nog meer last van ons dan u tot nog toe al hebt gehad.

Dat brengt me bij de volgende vraag, die gaat over het EU-actieplan. Ik heb toegezegd dat ik zal aandringen op openbaarmaking daarvan. Dat lijkt me nogal logisch. Ik zal dat bij de eerste gelegenheid doen. Of de eerstvolgende Raad van ministers van Buitenlandse Zaken hiervoor de geëigende weg is – de heer De Roon vroeg om het dan ter sprake te brengen – of dat ik het langs een andere weg doe ... Laat ik in ieder geval afspreken dat het resultaat moet tellen. Ik voorzie dat ik resultaat zal boeken.

Ik wil op de heer De Roon niet als naïef overkomen bij het spreken over de Arabische Liga. Dat beeld zou allicht kunnen ontstaan als het erop zou lijken dat deze minister geen oog heeft voor ontwikkelingen binnen de Arabische Liga, waarin de positie van de Golfstaten, verenigd in de Gulf Cooperation Council, steeds sterker wordt en waarin inderdaad een machtsspel aan de gang is. Ik houd er echter aan vast dat de Arabische Liga toch op een aantal punten belangrijk werk heeft geleverd. Toen de internationale gemeenschap zei dat het ten aanzien van een aantal conflicten en problemen in die regio eerst en vooral aan die regio zelf, aan de landen zelf, is om de zaken op te lossen, heb ik daartegen geen bezwaren gehoord. Dat je dan bij de Arabische Liga terechtkomt, ligt nogal in de lijn der verwachting, temeer als blijkt dat een andere regionale organisatie, de Afrikaanse Unie, het in dat opzicht nogal lang heeft laten afweten. De diagnose van de heer De Roon wil ik niet kleiner maken of wegduwen, maar ik kijk toch naar die andere kant. Wat betreft het waarnemerschap geldt ook weer: if you can’t beat them, join them. Althans, blijf er zo dicht mogelijk bij om hen zo veel mogelijk te kunnen beïnvloeden, net zoals een aantal andere Westerse landen, in het bijzonder de Verenigde Staten, nu doet.

De wetgeving over de doodstraf bij de Palestijnse Autoriteit is simpelweg fout. De executies in het gebied dat onder het gezag of onder het machtsbereik van Hamas staat, zijn natuurlijk deerniswekkend en zorgwekkend. Dit kan natuurlijk niet. Ik zou bijna zeggen: wie in zo’n terroristische organisatie als Hamas zou ik daarop moeten aanspreken? Dat is mijn wedervraag.

Ik kom nu bij de vrouwen en minderheden in de Arabische regio en de dreiging van islamisering die de heer De Roon ziet. Ook op dat punt ben ik niet naïef. Wat dat betreft hanteer ik een zorgvuldig optimisme en dat blijf ik tot op vandaag doen. Ik heb wel eens gesproken over «mild optimisme», maar ik voel me nog meer thuis bij «cautiously optimistic», zoals het in internationale kringen wel wordt genoemd. Ik houd mij vast aan deze mantra: als mensen in deze tijd zelf hun vrijheid hebben bevochten, zullen zij die vrijheid niet meer uit handen geven. Dat geldt in de Arabische regio voor mannen en voor vrouwen. Ik durf de stelling aan – als ik me vergis, heb ik het danig verkeerd gezien – dat twee dingen niet zullen gebeuren in de Arabische regio. In de eerste plaats zullen wij niet teruggaan naar de vreselijke dictatuur die wij – laten wij dat niet vergeten – onder types als Ben Ali en Mubarak hebben gezien. In de tweede plaats zullen wij geen theocratisering zien zoals wij die onder het regime van de ayatollahs in Iran hebben gezien. Dat zal volgens mij niet gebeuren.

Er waren ook nog vragen van ...

De voorzitter: Mag ik u vragen om daar gezwinde spoed mee te betrachten? Wij worden namelijk om 16.45 uur uit deze zaal gezet.

Minister Rosenthal: Dat zal ik doen, maar ik moet toch reageren op vragen die zijn gesteld. Dat heb ik inmiddels echter al gedaan.

Ik kom nu op de moties, allereerst op de motie-Timmermans c.s. op stuk nr. 53 inzake het EVRM en het Europese Hof van Justitie. Deze motie is inderdaad precies hetzelfde als de motie die in de Eerste Kamer is ingediend. Ik zou dus bijna vragen of die voor een parlement niet overbodig is. De Tweede Kamer heeft echter haar eigen besognes. Ik merk op dat deze motie door de regering in de Eerste Kamer is voorzien van interpretaties die door de Eerste Kamer zijn overgenomen. Op basis daarvan werk ik dan ook aan deze motie. In de eerste plaats is er expliciet doorgesproken dat de margin of appreciation op zichzelf veel duidelijker tot gelding moet komen dan tot nog toe is gebeurd. Voor de rest is het een woordspel wat dit wel en niet zal zijn. Het moet echter veel duidelijker, solider en steviger zijn dan het tot nog toe is geweest. Deze woorden zijn in de Eerste Kamer gebruikt. In de tweede plaats zal het Comité van Ministers veel meer zijn werk moeten doen. Dat is niet gering. Nederland zal in dezen ook veel actiever en activistischer moeten zijn. In de Eerste Kamer heb ik bovendien gezegd dat selectief winkelen daar niet bij hoort. Het gaat dus ook om interpretaties van uitspraken en wat dies meer zij. Op die basis zie ik deze motie als ondersteuning van het beleid.

De heer Timmermans (PvdA): Ik wil alleen zeggen dat ik als indiener van de motie deze beide interpretaties accepteer.

Minister Rosenthal: Ik kom nu bij de motie-Timmermans c.s. op stuk nr. 54. Ik vind de receptorbenadering dusdanig relevant en interessant en ook de intensivering daarvan zodanig van gewicht dat ik de aanneming van deze motie moet ontraden. Ik voer op dit moment de motie van de Tweede Kamer met betrekking tot de pilot receptorbenadering uit. Los daarvan vind ik dat de receptorbenadering zo veel gewicht heeft – dat heb ik ook in antwoord op vragen van leden der Kamer al eerder gemeld – dat ik geen behoefte heb aan een aantal refertes aan de wijze waarop het in het verleden is gegaan en dat er helemaal niets nieuws in die benadering zou zitten. Kortom, ik ontraad de aanneming van deze motie.

Ik kom nu bij de motie-De Roon op stuk nr. 55 over de Mensenrechtenraad. Ik heb al in de eerste termijn aangegeven dat ik anders tegen een lidmaatschap van Nederland ... Sorry. De motie op stuk nr. 55 gaat over de Arabische Liga. Ik heb al aangegeven wat mijn oordeel daarover is. Ik ontraad derhalve deze motie.

Ik kom nu op de motie-De Roon op stuk nr. 56 over het links te laten liggen van de receptorbenadering als het islamitische landen betreft en daar te kiezen voor confrontatie. Wij doen ook ten opzichte van de Arabische landen datgene wat het meest doeltreffend is. Soms hoort daar confrontatie en soms communicatie en receptorbenadering bij. Het mensenrechteninstrumentarium is maatwerk. Het hangt dus van de situatie af. Ook in de islamitische landen – om daar maar even op in te gaan – is de receptorbenadering soms wel degelijk mogelijk en is dialoog niet bij voorbaat uit te sluiten. Derhalve ontraad ik deze motie.

De motie-De Roon/Voordewind op stuk nr. 57 gaat over de Mensenrechtenraad, namelijk over het afwijzen van het nastreven van de kandidaatstelling van Nederland. Ik heb in de eerste termijn al ruimschoots aangegeven dat ik daar anders over oordeel. Ik ontraad daarom die motie.

De motie-Van Bommel/Voordewind op stuk nr. 58 heeft betrekking op de mensenrechten in Turkije en bevat de oproep aan de regering om de Turkse president Gül over het een en ander aan te spreken. Ik vind deze motie overbodig. In de brede politieke dialoog is dit voortdurend aan de orde. Ik vind bovendien dat de specificaties van datgene waar het bij deze gesprekken over moet gaan, niet te veel hoeven te worden voorgeschreven. De regering is op dat vlak verstandig. Ik ontraad de aanneming van deze motie derhalve vanwege overbodigheid.

Ik kom nu op de motie-Van Bommel op stuk nr. 59 inzake de Palestijnse parlementariërs en de administratieve detentie. Zoals in de overweging genoemd, heeft de Europese Unie zich hierover uitgesproken. Daar sluiten wij ons bij aan. De motie is aan de Kamer gericht, dus ik laat het oordeel over die motie over aan de Kamer. Dat is altijd een prachtige mededeling waarmee de minister zich er con amore achter zou scharen, maar ik vind dit helemaal een zaak van de Kamer. Gelet op de wijze waarop de motie is geformuleerd, heb ik er eigenlijk niets mee te maken.

In de motie-Van Bommel op stuk nr. 60 wordt ervan uitgegaan dat de schijn zou zijn ontstaan dat de onafhankelijkheid van de jury van de Mensenrechtentulp is aangetast. Omdat dit onjuist is, ontraad ik de motie. De onafhankelijkheid van de jury is natuurlijk volledig gegarandeerd.

In de motie-Hachchi/Timmermans op stuk nr. 61 wordt de regering verzocht, een eigenstandige positie van de expertise op en de coördinatie van het mensenrechtenbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken te behouden. Ik ontraad die motie omdat daarin de suggestie wordt gewekt dat wij er goed aan doen om voortdurend maar in kokertjes te werken. Daar heb ik helemaal niets mee. Ik heb het dan vooral over de considerans, niet over het dictum. In eerste termijn heb ik al gezegd dat iedereen op het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt geacht om een van de drie pijlers van het buitenlands beleid, namelijk mensenrechten en vrijheid, voortdurend in het hoofd te hebben en daarnaar te handelen. Voordat wij het weten, ontstaat binnen het ministerie veel te veel een alibifunctie in de zin van «laten wij dat maar aan die paar mensenrechtentypes overlaten». Dat is een verkeerde wijze van handelen. Daarom ontraad ik de motie.

De motie op stuk nr. 62 gaat over Nederland als partij bij het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Ik ontraad ook die motie. Er is noodzaak tot selectiviteit en focus en niet te veel prioriteiten. Wij zijn op dit vlak samen met andere landen in de Europese Unie actief. Bovendien is er binnen de Europese Unie een taakverdeling. Vooral Finland en Slovenië zijn landen die hierbij op een voortreffelijke manier een voortrekkersrol vervullen.

In de motie op stuk nr. 63 wordt de regering verzocht te bewerkstelligen dat het recht op consulaire bijstand aan gedetineerden door de staat op de internationale agenda komt. Nu wij er in openbaarheid over spreken, moet ik zeggen dat ik niet zo gelukkig ben met deze motie. Wij staan aan de start van een tweede ronde van consulaire dialogen met Iran. Wij moeten daarom zeer behoedzaam opereren. Ik vind de motie te dwingend geformuleerd, maar zij heeft wel mijn aandacht. Ik ontraad de motie of ik vraag de heer El Fassed om de motie op z’n minst aan te houden en er op een bepaald moment op terug te komen. Ik ben ook bereid om er van mijn kant in de richting van de heer El Fassed op terug te komen. Eigenlijk zou ik de motie het liefst niet gezien hebben. Ik zeg het maar even zoals het is.

De motie op stuk nr. 64 gaat over de responsibility to protect. Ik ben teleurgesteld over die motie, omdat ik de mate waarin Nederland bezig is met het instrumentarium van de responsibility to protect koester. Wij zijn daarbij echt frontrunners. Tot aan secretaris-generaal Ban Ki-moon wordt dat onderkend; hij onderkent dat zelf ook. In de motie wordt echter gesuggereerd dat wij hier niet al volop mee bezig zijn. Het wordt dus een kwestie van overbodigheid. Omdat wij in het kabinet de lijn hebben dat wij overbodige moties ontraden, moet ik deze motie ontraden terwijl ik het ontzettend eens ben met wat de heer El Fassed ermee beoogt.

De motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 65 gaat over de richtlijnen van John Ruggie. Eind 2012 komt er een nationaal plan voor toepassing van de Ruggie-richtlijnen. Wij geven daarmee gevolg aan een oproep van de Europese Commissie aan de Europese lidstaten. Nederland loopt ook hierin voorop. Nederland zal het actieplan koppelen aan de reactie op de SER-evaluatie inzake het mvo-initiatief. In het contactpunt wordt hier voortdurend over gesproken. Ook hier geldt dus weer: net alsof wij het niet doen! Wij zijn hier volop mee bezig. Ik wijs er nogmaals op dat Nederlandse bedrijven zich in de top bevinden van de Dow Jones Sustainability Index en van andere indexen van organisaties die zich hiermee bezig houden. Deze bedrijven zijn allemaal volop bezig met maatschappelijk verantwoord ondernemen en het uitvoeren van de Ruggie-richtlijnen. Ik acht deze motie derhalve overbodig en moet die ontraden.

In de motie op stuk nr. 66 verzoekt de heer Voordewind de regering om landen op constructieve wijze te bewegen om de doodstraf af te schaffen voor seksuele geaardheid, genderidentiteit, blasfemie en afvalligheid en hiervoor draagvlak te zoeken binnen de EU en de VN. Deze motie zie ik volledig als ondersteuning van het beleid. Ik laat het oordeel over deze motie dus met graagte aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 67 vraagt de heer Voordewind ons om geen actief handelsbeleid met Saudi-Arabië te voeren en geen handelsmissies en dergelijke te faciliteren. Wij beschouwen alles wat wij in onze economische diplomatie en economische betrekkingen met andere landen doen, als een mogelijkheid om de mensenrechten volop aan te kaarten en daar voortdurend over bezig te zijn. Zo kom je sommige landen binnen en zorg je ervoor dat ze naar je luisteren. Derhalve moet ik deze motie, in tegenstelling tot de motie op stuk nr. 66, helaas ontraden.

De voorzitter: Dank u. Voor de goede orde dien ik nog te melden dat er geen tijd meer is om de gedane toezeggingen te recapituleren. Wel wijs ik erop dat de motie op stuk nr. 58 van de heer Van Bommel en de heer Voordewind mogelijk aanstaande dinsdag, dus morgen, al in stemming zal worden gebracht, aangezien de president van Turkije, de heer Gül, zich morgen al in ons land zal vervoegen. De andere moties zullen naar zich laat aanzien volgende week dinsdag in stemming worden gebracht. Ik bedank de minister, zijn ambtenaren en alle anderen voor hun aanwezigheid.

Sluiting 16.45 uur.

Volledige agenda

  • 1. 32 735-46 Brief regering d.d. 09-03-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal – Stand van zaken van het mensenrechtenbeleid

  • 2. Antwoorden op commissievragen over stand van zaken Mensenrechtenbeleid.

    32 735-51 – Brief regering d.d. 10-04-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 3. Pilot receptorbenadering

    32 735-48 – Brief regering d.d. 08-03-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 4. Actieplan mensenrechtenverdedigers

    32 735-47 – Brief regering d.d. 08-03-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 5. Beleidsreactie evaluatie IOB; 5 jaar na Warschau, de Nederlandse inzet in de Raad van Europa

    21 501-20-597 – Brief regering d.d. 01-12-2011

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 6. Inzet conferentie internetvrijheid van 9 december 2011

    33 000-V-121 – Brief regering d.d. 08-12-2011

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 7. Aanbieding van het initiële rapport van het Koninkrijk der Nederlanden aan het kinderrechtencomité van de Verenigde Naties (CRC) in Genève

    26 150-110 – Brief regering d.d. 28-12-2011

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 8. Stand van zaken Papua

    32 735-43 – Brief regering d.d. 27-01-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 9. Fiche: Mededeling over mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU

    22 112-1340 – Brief regering d.d. 20-01-2012

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 10. Kabinetsreactie op het AIV-advies nr. 76 «Het Mensenrechtenbeleid van de Europese Unie: tussen ambitie en ambivalentie»

    32 735-42 – Brief regering d.d. 17-01-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 11. Kabinetsreactie op het AIV-briefadvies van 21 november 2012 «Het EHRM: beschermer van burgerlijke rechten en vrijheden?»

    32 735-45 – Brief regering d.d. 07-03-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 12. Child Labour Free Zones en gesteunde projecten vanuit het Mensenrechtenfonds

    32 605-70 – Brief regering d.d. 29-02-2012

    staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen

  • 13. Reactie op verzoek De Lange n.a.v.. een bericht in de Volkskrant van 7 maart 2012 met de titel «Hof VS stelt Shellzaak uit»

    33 000-V-140 – Brief regering d.d. 26-03-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 14. Toespraak door de minister van BuZa tijdens de Genocide Prevention Conference inzake «Preventie, bescherming en vervolging»

    21 501-02-1135 – Brief regering d.d. 20-03-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 15. Pilot vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en selectie nieuwe pilotlanden

    32 735-49 – Brief regering d.d. 16-03-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

  • 16. Nadere informatie over de dood van de Palestijnse militantenleider Zuhair al-Qaissi

    32 735-52 – Brief regering d.d. 05-04-2012

    minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

Naar boven