De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister van Buitenlandse Zaken in de brief aan de Kamer van
7 maart 2012 en in publieke uitlatingen, zoals zijn toespraak voor de VN-Mensenrechtenraad,
de receptorbenadering centraal heeft gesteld in zijn mensenrechtenbeleid;
voorts constaterende dat de universaliteit van mensenrechten de basis vormt van het
Nederlands mensenrechtenbeleid, die omwille van de effectiviteit steeds binnen een
bepaalde landen- of regiospecifieke context dient te worden toegepast, aangezien universaliteit
geen uniformiteit veronderstelt;
van oordeel dat de mensenrechten het best gediend zijn met het vinden van een juist
evenwicht tussen een rechtenbenadering («rights based» implementatie) met bijbehorende
handhavingmechanismen enerzijds en investeren in het maatschappelijk middenveld en
sociale instituties anderzijds, zoals ook opgemerkt in het AIV-briefadvies nummer
21;
tevens van oordeel dat op basis van de huidige stand van zaken in de discussie rond
de receptorbenadering, onder meer door gebrek aan praktijkvoorbeelden en empirische
gegevens, het effect van deze benadering niet valt vast te stellen en dus ook niet
of deze benadering zal leiden tot een verstoring van, dan wel zal een bijdrage aan
genoemd evenwicht;
roept de regering derhalve op, vooralsnog de traditionele en bewezen succesvolle Nederlandse
benadering voort te zetten, met de inzet van het gehele ter beschikking staande mensenrechteninstrumentarium
om wereldwijd concrete resultaten voor de verbetering van mensenrechten te blijven
bereiken, gebaseerd op een goede balans en juiste maatvoering,
en gaat over tot de orde van de dag.
Timmermans
Hachchi
El Fassed
Van Bommel
Voordewind