Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 32637 nr. 443 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 32637 nr. 443 |
Vastgesteld 23 december 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de antwoorden op vragen commissie over Bedrijfslevenbeleid (Beantwoording overige vragen) (Kamerstuk 32 637, nr. 417), de brief Naar meer focus in de Acquisitie van buitenlandse bedrijven (Kamerstuk 32 637, nr. 415), de actuele CBS-cijfers met betrekking tot de handel met het Verenigd Koninkrijk in 2019 (Kamerstuk 23 987, nr. 384), de recente ontwikkelingen bij het bedrijf Unilever (Kamerstuk 32 637, nr. 422), de kabinetsreactie Monitoringsrapportage boekjaar 2018 Monitoring Commissie Corporate Governance Code, de inzet van dwanglicenties bij hoge prijzen van medicijnen (Kamerstuk 29 477, nr. 659), het overzicht wet- en regelgeving ter borging van economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen (Kamerstuk 30 821, nr. 115), de invulling aan de gewijzigde motie van het lid Omtzigt c.s. over behoud van werkgelegenheid bij Vredestein/Apollo in Enschede (Kamerstuk 29 544, nr. 1022), de nadere reactie op SOMO-rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding» (Kamerstuk 29 477, nr. 662) en de stand van zaken voorbereidingen afloop overgangsperiode EU-VK en economische gevolgen (Kamerstuk 35 393, nr. 6).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 oktober 2020 aan de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 3 november 2020 zijn de vragen, die betrekking hebben op COVID-19, datacenters, maakindustrie, Apollo Vredestein, Unilever, VDL Nedcar, Tata Steel, Lighthouse, Smart Photonics en Apotex, beantwoord (Kamerstuk 32 637, nr. 442). Bij brief van 11 december 2020 zijn de overige vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Renkema
Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Inhoudsopgave
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
II |
Antwoord / Reactie van de Minister en Staatssecretaris |
12 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief over meer focus in de acquisitie van buitenlandse bedrijven over de grote verschillen tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven op het gebied van onder andere productiviteit, salarissen en research & development (R&D) uitgaven. Deze leden vragen of bekend is waarom deze verschillen zo groot zijn en wat hieraan ten grondslag ligt. Zij lezen dat het aantal grote investeringsprojecten wereldwijd afneemt. Hoe is de afname van grote investeringsprojecten in en van Nederland? Zijn hier concrete cijfers van beschikbaar? Welk effect heeft dit op Nederland en waar is dit voornamelijk merkbaar? Ook lezen deze leden dat de aard van de investeringen verandert. Kan dit nader worden toegelicht? Over welke uitdagingen en kansen spreekt de Minister? Zij vragen of deze strategie tussentijds geëvalueerd zal worden en of er aan de hand van een dergelijke evaluatie wijzigingen kunnen worden aangebracht.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er verschillende focusgebieden zijn waarop de inspanningen worden geïntensiveerd. Deze leden vragen hoeveel tijd de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) voor deze intensivering uittrekt en wanneer de Minister verwacht antwoord te hebben op de gestelde vragen bij de focusgebieden. Zij lezen dat de investeringen een startpunt zijn voor hoogwaardige vervolginvesteringen in R&D. Hoeveel procent van de vervolginvesteringen in R&D komt van buitenlandse bedrijven en hoeveel procent komt vanuit Nederlandse bedrijven? Hoe wordt dit mogelijke verschil verklaard? Waarom investeren buitenlandse bedrijven meer in R&D dan Nederlandse bedrijven?
De leden van de VVD-fractie lezen dat over de periode 2015–2019 het aantal projecten per jaar met hoofdactiviteit R&D bijna is verdubbeld. Wat is hierin de verhouding buitenlandse/ Nederlandse projecten? Hoe verklaart de Minister deze verdeling? Deze leden lezen dat de NFIA sterker gaat focussen op projecten van buitenlandse bedrijven die bijdragen aan innovatie, verduurzaming of digitalisering van de Nederlandse samenleving. Wat houdt zo’n sterkere focus in? Hoe wordt deze focus uitgedragen? Zij lezen dat er van kwantiteit naar kwaliteit zal worden gegaan. Met welk aantal zal de hoeveelheid projecten naar verwachting dalen?
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat Nederland in de breedte een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft. Deze leden lezen verder dat de twee belangrijkste aandachtspunten geschikt personeel en het belastingstelsel zijn. Over wat voor personeel gaat dit en welke knelpunten zijn geïdentificeerd in het huidige belastingstelsel?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de stikstofproblematiek een groot punt van zorg is en dat dit een reden kan zijn voor buitenlandse bedrijven om zich niet in Nederland te vestigen. Is het bekend hoeveel bedrijven tot nu toe zich ergens anders hebben gevestigd vanwege deze problematiek? Naar welke instrumenten kijkt de Minister om dit aan te pakken en op welke termijn kan de Kamer de structurele aanpak verwachten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in bepaalde gevallen buitenlandse controle over economische activiteiten in Nederland belangen kan schaden. Deze leden vragen of deze gevallen bekend zijn en of deze gedeeld kunnen worden. Wat was in deze gevallen de aanpak van de Minister? Hoe vaak vinden dit soort gevallen plaats? Zij lezen in box 1 dat de cijfers van het CBS dateren uit 2017. Worden deze cijfers binnenkort opnieuw geactualiseerd? Hoe zijn deze cijfers verklaarbaar? Waarom geven deze bedrijven relatief veel uit aan R&D in vergelijking met Nederlandse bedrijven? In welke sectoren zijn deze bedrijven het meest actief? Deze leden lezen dat een buitenlandse investering of overname ongewenst kan zijn als deze een niet-marktgedreven karakter heeft. Hoeveel buitenlandse investeringen en overnames hebben een dergelijk karakter? Hoe is dit te achterhalen? Hoe vaak komt het voor dat pas achteraf kan worden bepaald dat de investering of overname een niet-marktgedreven karakter had?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er bedrijven actief zijn in vitale processen waarvan het aandeelhouderschap privaat en vrij verhandelbaar is. Worden er bij deze bedrijven risico-inschattingen gemaakt op het gebied van buitenlandse investeringen? Wat zijn de best practices voor bedrijven die actief zijn in vitale processen qua bescherming van overnames van hun bedrijf? Beschikken bedrijven die actief zijn in vitale processen over de kennis en middelen om te achterhalen wat de precieze aard is van een investering? Komt het vaak voor dat deze bedrijven de hulp inroepen van de overheid? Hoe hebben bedrijven, waarbij het aandeelhouderschap privaat en vrij verhandelbaar is, te maken met een niet-marktgedreven investering? Hoe staat dit in verhouding met aanbieders die onderdeel of eigendom van de overheid zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het SOMO-rapport wordt geconcludeerd dat er bij de Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en het Innovatiekrediet te weinig rekening wordt gehouden met maatschappelijke effecten. Heeft de Staatssecretaris deze signalen vaker ontvangen? Hoeveel ondernemers die moeite hebben met het vinden van voldoende financiering worden uiteindelijk geholpen met het Innovatiekrediet? Wat is de reden dat deze ondernemers niet voldoende financiering kunnen vinden? Hoe groot is het gat gemiddeld wat het Innovatiekrediet in deze gevallen dicht?
De leden van de VVD-fractie zijn nog in afwachting van het antwoord op de Kamervragen gesteld door lid Wiersma, maar hebben aanvullend nog vragen over de ROM’s en de aanvragen van start-ups voor financiering. Deze leden vragen of er bij de beoordeling van de aanvraag van financiering ook wordt gekeken naar de maatschappelijke effecten van desbetreffende aanvrager. Hoe vaak maken start- en scale-ups gebruik van het innovatie-instrumentarium ten opzichte van andere bedrijven? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe groot het aandeel start- en scale-ups is van het totale aantal ontvangers van het Innovatiekrediet? Wat is het gemiddelde bedrag dat deze ondernemingen per toekenning ontvangen? In berichtgeving kwam naar boven dat start-ups massaal zijn afgewezen door ROM’s bij hun aanvragen voor de Corona-OverbruggingsLening (COL), zijn scale-ups ook tegen blokkades aangelopen bij de aanvraag van financiering? Zo nee, wat is hier de verklaring voor? Hoeveel scale-ups hebben financiering toegewezen gekregen via de COL en hoeveel zijn er afgewezen? Wat was hier de motivatie voor?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg over Bedrijfslevenbeleid d.d. 2 april 2020. In antwoord op vragen van de leden over Invest-NL schrijft de Minister (antwoord 20): «Invest-NL werkt onverminderd door aan de ontwikkel- en investeringsopgaven maar heeft op dit moment veel oog voor de coronacrisis. Zo is intern een speciale Coördinatiegroep Corona in het leven geroepen waarmee aangesloten wordt op alle mogelijke financieringsvragen die corona-crisis gerelateerd zijn. Die vallen in deze periode in de hoogste prioriteitencategorie en worden met spoed behandeld. Specifiek voor mkb financiering is Invest-NL in gesprek met partijen die financiering nodig hebben om het mkb overbruggingskredieten te kunnen leveren. Daarnaast is Invest-NL goed aangesloten bij de Europese maatregelen en hoe deze met financiers en bedrijven naar Nederland gebracht kunnen worden.» Kan de Minister aangeven wat de resultaten van de Coördinatiegroep Corona van Invest-NL zijn? Hoeveel coronacrisis gerelateerde financieringsaanvragen er zijn gedaan? Hoeveel daarvan zijn opgelost met behulp van Invest-NL? Hoeveel aanvragen zijn doorverwezen en afgewezen? Hoeveel overbruggingskredieten aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) zijn er via Invest-NL geleverd, en hoeveel Europese maatregelen/middelen zijn naar Nederland gebracht? Heeft de Minister daarnaast een volledige lijst van initiatieven/projecten die tot dusver via Invest-NL zijn gefinancierd?
De leden van de CDA-fractie lezen de antwoorden van de Minister op vragen over het Nederlandse vestigingsbeleid-en klimaat voor internationale kenniswerkers (antwoord 40, 41, 42, 43 en 44). Deze leden vragen naar aanleiding daarvan in welke mate de coronacrisis van invloed is op de positie van Nederland als vestigingsland voor internationaal talent. In hoeverre zou een regeling als de regeling kenniswerkers, die in de periode 2009–2010 tot doel had om gedurende de economische crisis onderzoekers/kenniswerkers voor Nederlandse bedrijven te behouden, ook in de huidige crisis een goed instrument kunnen zijn om talent voor Nederland te behouden? Is de Minister bereid dit te laten verkennen?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de langetermijnstrategie van het kabinet voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Deze leden zien de uitvoering van de motie van het lid Amhaouch c.s. over de focus leggen op activiteiten die bijdragen aan de specifieke doelstellingen van het kabinet (Kamerstuk 32 637, nr. 346) terug in de nieuwe prestatieafspraken met de NIFA voor 2020–2025. Zij zijn benieuwd in hoeverre externe kennispartners en veldpartijen een rol kunnen spelen bij de gerichte acquisitie van bedrijven en in welke mate dit reeds gebeurt. Hoe wordt aan expertiseopbouw gedaan, bij de NIFA en de verschillende departementen? Is behalve de acquisitie van nieuwe bedrijven ook het uitbouwen van bestaande bedrijven een prioriteit van de Minister? Op welke manieren geeft de Minister dit vorm? Hoe presteert het Nederlandse acquisitiebeleid ten opzichte van het beleid in de ons omringende landen, zowel qua middelen beschikbaar voor acquisitie als qua resultaten? Kan de Minister schetsen wat de gevolgen van de coronacrisis zijn voor (de resultaten van) het Nederlandse acquisitiebeleid, bijvoorbeeld als het gaat om het aantal buitenlandse bedrijven in Nederland, de omvang van buitenlandse investeringsprojecten en de werkgelegenheid (directe banen)? Ziet de Minister reden om naar aanleiding van de coronacrisis de Invest in Holland strategie 2020–2025 te actualiseren teneinde ook onder de huidige omstandigheden buitenlandse bedrijven te blijven aantrekken? Zo ja, op welke punten/pijlers? Wat gaat binnen de pijler Vestigingsklimaat het Invest in Holland Focus Team Talent precies doen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de NIFA en het Innovatie Attaché Netwerk (IAN) ter versterking van het Nederlandse innovatie-ecosysteem samenwerken in een pilot waarbij één NIFA- en één IAN-medewerker gezamenlijk in de Verenigde Staten zijn gestationeerd. Hoe verloopt deze pilot tot dusver en ziet de Minister aanknopingspunten om dergelijke combinaties ook elders in de wereld op te zetten? In welke landen acht de Minister die het meest kansrijk?
De leden van de CDA-fractie zijn bekend met het initiatief NLinBusiness. Wat kan de Minister melden over de resultaten die NLinBusiness boekt en de doelgerichtheid? Kan de Minister een overzicht geven van buitenlandse handelsmissies in de periode 2019 tot heden en de vertegenwoordiging van het mkb daarin? Op welke wijze zijn handelsmissies toegankelijk voor het mkb? Ziet de Minister aanknopingspunten voor verbetering? Wat zijn de ervaringen met internetportaal Acces2Markets, waarmee mkb-ondernemers worden bijgestaan met zaken doen buiten de Europese Unie (EU)?
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de bevindingen van de commissie-Van der Meer Mohr ten aanzien van de implementatie van de nieuwe Corporate Governance Code door vennootschappen en de stappen die zijn gezet. Deze leden onderschrijven de suggesties ten aanzien van langetermijnwaardecreatie (zoals «een goede geïntegreerde verslaggeving waarbij ook expliciet aandacht is voor transparante duurzaamheidsverslaggeving») en het belang van cultuur en gedrag in een onderneming. Op welke manier(en) zou de gewenste vooruitgang op deze punten kunnen worden gestimuleerd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister in zijn brief ter uitvoering van de motie van de leden Wiersma en Van den Berg over het verkennen van waarborgen om onze economie, innovatie en werkgelegenheid te beschermen (Kamerstuk 30 821, nr. 106) schrijft dat vanwege de toenemende dynamiek in de marktwaarde van bedrijven die de coronacrisis met zich meebrengt het van belang waakzaam te zijn op ongewenste buitenlandse overnames en investeringen. Is dit voor de Minister reden om uitgestelde wetgeving ten behoeve van het stelsel van investeringstoetsing te versnellen (was beoogd eind 2020, nu 2021)? Hoe past de inzet om SMART Photonics en Apotex in Nederland te houden in het in de brief omschreven beleid? Hoe zal de Minister naar de toekomst toe opereren wanneer zich dergelijke strategische kansen zich voordoen? Met welk gevoel kijkt de Minister in dit verband terug op het «verlies» van de productie van medische isotopen met Lighthouse aan België?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Omtzigt c.s. over behoud van werkgelegenheid bij Apollo Vredestein in Enschede (Kamerstuk 21501–20, nr. 1556). Deze leden lezen dat overeenstemming is bereikt over het beperken van het banenverlies tot 528. Is de verwachting dat deze mensen met het sociaal plan allemaal van werk naar werk zullen kunnen worden geholpen? Kan de Minister verder aangeven of een stabiele toekomst van Apollo-Vredestein Enschede nu is veilig gesteld? Wil hij toezeggen dat kabinet en regio met Apollo-Vredestein in gesprek blijven over de voorwaarden voor de duurzame vestiging in Enschede op lange termijn, in het licht van de internationale concurrentie op het gebied van de productie van banden? Zijn er voornemens om de productie slimmer te maken, verdergaand te digitaliseren en/of te vergroenen (meer circulair, minder gasverbruik)? Heeft Apollo Vredestein daartoe zelf plannen en hoe kan de overheid hierbij helpen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van Europese middelen voor digitalisering en/of vergroening van de maakindustrie (zoals het Just Transition Fund), zodat Twente/Nederland een interessante vestigingslocatie blijft voor deze tak van de maakindustrie?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Amhaouch en Wiersma over een onderzoek naar de Nederlandse maakindustrie (Kamerstuk 35 300-XIII, nr. 42) en de motie van het lid Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis en het versterken van regionale Smart Industrie Hubs (Kamerstuk 35 438, nr. 9)? Is de Minister bereid regio’s te ondersteunen in hun ambities en concrete inspanningen om een aantrekkelijke vestigingslocatie te zijn voor slimme en schone maakindustrie? Is de Minister van mening dat, indachtig de situatie rondom Apollo Vredestein, de regels voor ruime staatsteun voor armere Oost-Europese regio’s zouden moeten worden aangescherpt om oneigenlijke concurrentie tussen Europese regio’s te voorkomen? Waarom wel of waarom niet?
De leden van de CDA-fractie willen graag van de Minister weten wat de stand van zaken is ten aanzien van Tata Steel IJmuiden omtrent de aangekondigde reorganisatie en gevolgen voor onder andere de werkgelegenheid. Deze leden vernemen graag van de Minister welke ministeries, op welke manier(en), betrokken zijn bij de gebiedsontwikkeling uitbreiding VDL Nedcar in Noord-Limburg. Hoe wordt de motie van het lid Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9) hierbij betrokken? In welke mate is er afstemming met de provincie Limburg om gezamenlijk kansen te benutten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verschillende geagendeerde stukken. Deze leden willen graag aandacht voor en vragen stellen over de hoge prijzen van medicijnen, handel met het Verenigd Koninkrijk in het geval van een no deal en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO).
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het ontzettend belangrijk dat de aanpak van de coronacrisis gecombineerd wordt met het voorkomen van een klimaatcrisis. Ondernemen moet juist nu maatschappelijk verantwoord gebeuren. Dat vindt ook een meerderheid van de Kamer (Kamerstuk 35 420, nr. 56), daarom betreuren deze leden dat het kabinet geen ambitie toont en geen eisen stelt voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in de derde steunpakketten (Kamerstuk 35 420, nr. 105). Kan de Minister hier nader op in gaan? Wanneer is het onderzoek naar MVO als voorwaarde voor steun, waar de Kamer om gevraagd heeft, afgerond? In Nederland zijn nog maar weinig bedrijven die zeggen zich te houden aan de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wat betreft maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Minister streeft naar een onderschrijving van 90 procent van de grote bedrijven in Nederland aan deze richtlijnen in 2023. Nu is dit slechts 22 procent van de grote bedrijven. Deze leden vinden dit zorgelijk. Hoe gaat de Minister dit gat dichten? Is hij zich er van bewust dat hier maar heel weinig tijd voor is? In hoeverre gaat hij ook verplichtingen en voorwaarden stellen bij bijvoorbeeld steunmaatregelen? Deelt de Minister de mening dat het te laat is om alleen nog de focus te leggen op verleiden en voorlichten van bedrijven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen zoals ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseert in hun rapport «Samen naar duurzame ketenimpact»?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris op het SOMO-rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding» (Kamerstuk 29 477, nr. 622). Deze leden zijn van mening dat de met publiek geld gefinancierde ontwikkeling van geneesmiddelen primair ten goede moet komen aan de maatschappij en dat transparantie en toegankelijkheid hierbij cruciaal zijn. Hoewel de beleidsmatige verantwoordelijkheid voor publieke financieringsinstrumenten van bepaalde sectoren dus zeker bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat thuishoort, vragen deze leden of de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de gehele geneesmiddelenindustrie niet beter kan worden ondergebracht bij het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Staatssecretaris in haar brief toelicht dat «sinds 2011, onder het Kaderbesluit EZ-subsidies, duurzaamheidsbepalingen voor het gehele instrumentarium van Economische Zaken Klimaat en is het mogelijk om aanvragen af te wijzen die een inbreuk maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.» Deze leden zouden dan ook graag willen weten of de Staatssecretaris binnen dit Kaderbesluit de mogelijkheid ziet om transparantie en toegankelijkheidsbepalingen in te voeren. Zo nee, ziet de Staatssecretaris de mogelijkheid om deze bepalingen door te voeren onder de bestaande duurzaamheidsbepalingen. Zij zijn namelijk van mening dat het huidige geneesmiddelen ontwikkelingssysteem ver van duurzaam is.
Ook geeft de Staatssecretaris aan dat het gebruik van het innovatiekrediet kan concurrentie tussen bedrijven stimuleren, waaronder op het terrein van innovatieve geneesmiddelen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris aanwijzingen heeft dat deze concurrentie ook daadwerkelijk bevorderd is. Zij vragen of het gebrek aan transparantie binnen de geneesmiddelenindustrie niet tot hogere winstuitkeringen in plaats van extra transparantie leidt. De Staatssecretaris geeft verder aan geen waarde te zien in de aanbeveling van het SOMO-rapport om concrete voorwaarden in de financieringsdocumentatie inzake de toegankelijkheid voor de patiënt en de prijs van het eventuele product indien ROM’s investeren in Life Sciences en Health bedrijven op te nemen. De Staatssecretaris refereert hierbij aan het idee dat veel medicijn trajecten niet succesvol zijn. Deze leden vragen echter of dit risico niet van tevoren gecalculeerd kan worden. Op het moment dat een medicijn wel succesvol is komen de toegankelijkheid principes van kracht en zo niet dan zal dit medicijn ook niet op de markt worden gebracht en zijn de toegankelijkheidseisen dus ook niet relevant. Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan, ten opzichte van het Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren, de principes als handreiking te zien om tot evenwichtige licentieovereenkomsten te komen. Deze leden vragen waarom deze principes nog niet zijn vertaald in bepalingen. Ziet de Staatssecretaris hier op korte termijn mogelijkheid toe?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister inzake dwanglicenties (Kamerstuk 29 477, nr. 659). Deze leden betreuren dat de commissie niet succesvol is geweest in het komen tot een gezamenlijke rapportage en vragen waarom deze commissie niet succesvol is geweest. Kan de Minister toelichten wat de inhoudelijke verschillen van mening binnen de commissie precies waren? Welke procedurele redenen ten grondslag lagen? Daarnaast geeft de Minister aan dat met name in het Europeesrechtelijk kader er ruimte is voor verbetering. Deze leden vragen waar de Minister die ruimte ziet. Ziet de Minister een rol voor zichzelf om eventuele verbeteringen te bewerkstelligen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de actie die de Staatssecretaris neemt om voor te bereiden op een mogelijke no deal met het Verenigd Koninkrijk in het ergste geval het terugvallen op regelgeving van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Deze leden zien dat verschillende scenario’s zijn uitgewerkt. Toch maken zij zich zorgen of de maatregelen op tijd uitgevoerd kunnen worden in het scenario van een no deal. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren en hierin ook een laatste stand van zaken meenemen met betrekking tot de onderhandelingen op economisch gebied? Deze leden lezen daarnaast dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verschillende bedrijven heeft voorbereid op de gevolgen van het aflopen van de overgangsperiode. Hoe heeft de NVWA dit gedaan? Zij lezen dat de kosten voor het voldoen aan douaneformaliteiten voor invoer en uitvoer van goederen tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland flink zullen stijgen, vooral voor de snijbloemensector en de vleessector. In hoeverre is bij deze laatste sector ook het dierenwelzijn door langere wachttijden bij de grens meegenomen? Deze leden stelden hier eerder al vragen over en horen graag wat hier mee gedaan is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Minister en Staatssecretaris op vragen van de commissie over Bedrijfslevenbeleid en hebben hierover verschillende (vervolg) vragen.
De leden van de SP-fractie merken op dat het project «Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) maatregelen in perspectief» als doel heeft de effectiviteit van het huidige beleid te evalueren en aan de hand van de uitkomsten en andere aanbevelingen en lessen, bepalen of vernieuwing van /aanvulling op het huidige IMVO-beleid nodig is. In de reactie op het advies van de SER over IMVO en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen erkent de Minister dat er wat betreft beleidscoherentie nog belangrijke stappen gezet kunnen worden. Deelt de Minister de mening dat het aandeel bedrijven dat in de Transparantiebenchmark aangeeft de OESO-richtlijnen te onderschrijven zeer laag is en dat er een versnelling moet plaatsvinden om de doelstelling van 90 procent in 2023 te behalen? Kan de Minister aangeven welke aanvullende maatregelen zij gaat nemen om deze 90-procentsdoelstelling te behalen? Volgt hij daarbij het advies van de SER om ook dwingende beleidsmaatregelen te gebruiken? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de voortgang van het onderzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland naar hoe een IMVO-kader kan worden toegepast op het EZK-instrumentarium? Kan de Minister aangeven wanneer, in het licht van de 90-procent doelstelling in 2023, hierover een besluit wordt genomen en op welk moment kan worden begonnen met de invoering van deze IMVO-voorwaarden?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de ambitie om duurzame economische groei te creëren. Deze leden delen de mening delen dat het aantrekken van buitenlandse bedrijven die een bijdrage leveren aan de verduurzaming en digitalisering van onze economie, de voorkeur geniet. Dit betekent echter niet dat ook bedrijven die deze kwaliteit niet of in mindere mate bezitten, zich niet vestigen in ons land. Kan de Minister aangeven in welke verhouding, met betrekking tot het wel of niet voldoen aan criteria rond verduurzaming en digitalisering, bedrijven zich de afgelopen vier jaar in ons land hebben gevestigd? Met andere woorden, hoe effectief is de gekozen beleidsrichting? Kan de Minister aangeven hoe voorkomen wordt dat de vestiging in ons land van datacenters en andere bedrijven met een grote energievraag leidt tot een vertraging in het behalen van onze duurzame energiedoelen?
De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat belastingontwijking een speerpunt is en dat de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en het Invest in Holland netwerk geen ondersteuning geven aan brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies. Kan de Minister aangeven op welke wijze dit wordt getoetst? Worden ook bedrijven, waarbij wel sprake is van reële economische activiteiten in ons land, getoetst op zaken als belastingontwijking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat een voorspelbare en betrouwbare overheid ook transparant dient te zijn als het gaat om afspraken tussen (buitenlandse) bedrijven en de belastingdienst over de zekerheden die vooraf geboden worden over de fiscale impact van reële investeringen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van Unilever. Kan de Minister aangeven of de versimpeling van de organisatiestructuur van Unilever de enige reden van het bedrijf voor deze wijziging is? Zo nee, welke andere redenen liggen aan dit voornemen ten grondslag? Met dit voornemen wordt gekozen voor het Verenigd Koningrijk als hoofdvestiging. Welke gevolgen zou dit hebben op de korte en lange termijn en welke gevolgen of invloed heeft de Brexit (met of zonder akkoord) hierop? Kan de Minister aangeven of er bij deze versimpeling sprake is van financiële en/of belastingvoordelen voor Unilever? Zo ja, welke? Kan de Minister aangeven hoe hard de toezeggingen van Unilever zijn als het gaat om de activiteiten in Nederland en de eventuele vestiging in Nederland mocht F&R een zelfstandig beursgenoteerd bedrijf worden?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie Monitoringsrapportage boekjaar 2018 Monitoring Commissie Corporate Governance Code.
Kan de Minister aangeven op welke termijn de Europese Commissie zal bezien of er aanpassingen in de onderzoeksmethodiek en de rapportage van haar bevindingen nodig zijn om haar monitoringstaak beter uit te kunnen oefenen? Deze leden vragen om welk type bedrijven het gaat, naar aard en omvang, als de 5,4 procent van de bedrijven die de verantwoording van het beloningsbeleid niet naleeft.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe hij de infiltratie van de lobbyisten van de farmaceutische industrie, die faliekant tegenstander zijn van dwanglicenties, in een adviescommissie duidt. Op welke wijze is de samenstelling van deze commissie tot stand gekomen? Daarnaast vragen deze leden of het gebruikelijk is dat lobbyisten deel uit maken van een adviescommissie. Zij zijn blij dat er toch een advies ligt en dat de eerste conclusie is dat het juridisch kader ruim genoeg is voor zowel de overheid als de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om zo nodig dwanglicenties in te zetten, mocht men daar vanuit hun eigen wettelijke kaders aanleiding toe zien. Ook de Europese Unie lijkt hierbij niet in de weg te staan. Kan de Minister aangeven of hij, met in achtneming van de zorgvuldigheid, ook voornemens is waar nodig dwanglicenties in te zetten? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de mogelijkheden die de wet biedt als het gaat om de borging van economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen en hebben hierover een aantal vragen. Kan de Minister aangeven hoe het kan dat 1,2 procent van de bedrijven in Nederland, die onder buitenlands zeggenschap vallen, verantwoordelijk zijn voor maar liefst 18 procent van de werkgelegenheid, 39 procent van de totale bedrijfsomzet in ons land, 30 procent van alle investeringen, een derde van alle R&D inspanningen en ook nog eens 7 procent beter betalen? Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Wat zegt dit over de (slechte) staat en kwaliteit van de 98,8 procent van de bedrijven met binnenlandse zeggenschap, die slechts verantwoordelijk zijn voor 61 procent van de totale omzet? Is de Minister bereid een overzicht te geven over hoe vaak het breed instrumentarium ter waarborging van publieke belangen, de afgelopen vier jaar is ingezet tegen welke bedreiging en met welk resultaat? Deze leden vragen of het klopt dat Nederland in Europa terughoudend was als het gaat om te komen tot een Europees gelijkspeelveld-instrument. Zo ja, wat was daarvan de reden en welk effect heeft dit gehad op het beleidsvoorstel van de Europese Commissie? Kan de Minister aangeven wanneer het publieke belang dusdanig geschaad wordt dat overheidsinterventie gerechtvaardigd is als dit geen barrières mag opwerpen voor Nederlandse bedrijven in het buitenland en ook geen afschrikkende werking voor buitenlandse partijen mag hebben om in Nederland te investeren?
De leden van de SP-fractie zijn verheugd met de 250 dagen bedenktijd die een bedrijf heeft om zich te bezinnen, al menen deze leden dat het een gemiste kans is hier ook de ondernemingsraad op een of andere manier bij te betrekken. Zij vragen of de mogelijkheden die een onderneming heeft zich te beschermen tegen (vijandige) overname hiermee voldoende is.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven welke concrete steun door dit kabinet is geboden aan Apollo Vredestein en de gemeente Enschede. Op welke wijze dit heeft bijgedragen aan het resultaat dat de ondernemingsraad op 10 juli 2020 heeft bereikt met de directie van Apollo Vredestein?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nadere reactie op SOMO-rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding». Kan de Staatssecretaris aangeven welke bijdrage en/of garantie het aangaan van het gesprek over transparantie en de uiteindelijke prijsstelling concreet levert aan de effectieve beschikbaarheid van de producten of diensten die ontwikkeld worden op grond van de gelicentiëerde kennis? Deelt de Staatssecretaris de zorg over de mate van vrijblijvendheid bij het uitsluitend het voeren van het gesprek? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben verschillende vragen en opmerkingen naar aanleiding van de geagendeerd stukken.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording op de vragen bij het vorige schriftelijke schriftelijk overleg Bedrijfslevenbeleid en vragen wat de status is van het onderzoek van de RVO over het hanteren van een IMVO-kader bij de EZK-instrumenten, waar in het antwoord van de Minister op vraag 153 op wordt gewezen. Wanneer verwacht de Minister dat dit onderzoek is afgerond en kan de Minister dat de Kamer doen toekomen? Deze leden vragen tevens of de Minister al antwoord kan geven op de vraag (nummer 153) waarom niet bij ieder EZK-instrument als voorwaarde wordt gesteld dat een onderneming daarvan alleen gebruik mag maken als die onderneming de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen onderschrijft, in de praktijk hanteert en daar verifieerbaar rekenschap van aflegt. Indien de Minister hier nog geen antwoord op kan geven, is hij dan bereid het antwoord in samenhang met het onderzoek met de Kamer te delen?
De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang voor de Nederlandse economie en het slagen van de energietransitie dat er voldoende technisch personeel beschikbaar is, zoals de Minister ook omschrijft in de brief over het acquisitiebeleid. Deze leden vragen of er voldoende zicht is op toekomstige tekorten aan technisch personeel, indachtig de groeiende vraag naar duurzame energiebronnen, de nodige verzwaring van het elektriciteitsnet en vergrijzing van het huidige personeelbestand. Verwacht de Minister dat de huidige inspanningen gericht op meer technisch personeel voldoende zijn om te voldoen aan de groeiende vraag naar technisch personeel? Zo ja, kan de Minister dit onderbouwen en daarbij het verwachte effect per maatregel toelichten? Zo nee, of indien de Minister hier geen zicht op heeft, is hij van mening dat het vanuit het voorzorgbeginsel verstandig is om veel meer te investeren in scholing en werk-naar-werktrajecten, gezien de zeer negatieve maatschappelijke gevolgen van onvoldoende technisch personeel? In de brief over het acquisitiebeleid haalt de Minister tevens de druk op de elektriciteit-infrastructuur aan als actueel aandachtspunt, waarbij hij aangeeft dat dit ook speelt voor datacenters. Deelt de Minister de mening dat de acquisitie van datacenters mede de oorzaak is van overbelasting van de elektriciteit-infrastructuur? Wat is het beleid ten aanzien van de acquisitie van datacenters? Deelt de Minister de mening dat er centrale sturing nodig is bij de acquisitie van datacenters en dat de kosten en baten van additionele datacenters beter in kaart gebracht moeten worden? Zo nee, waarom niet? Deze leden vagen hoe er uitvoering wordt gegeven aan de motie van de leden Moorlag en Agnes Mulder over het beheersen en reguleren van de impact van datacenters (Kamerstuk 32 813, nr. 552). Graag een toelichting hierop.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over Unilever waarin de Minister onder andere aangeeft dat er intensieve gesprekken zijn geweest met Unilever en dat Unilever heeft toegezegd dat de divisie food and refreshments in Nederland gevestigd wordt indien deze divisie op enig moment een zelfstandig beursgenoteerd bedrijf wordt. Deze leden vragen wat het algehele resultaat is van de gesprekken met Unilever en specifiek of de Minister ook een toezegging heeft gedaan aan Unilever. Zo ja, wat heeft het kabinet Unilever geboden? Zo nee, waarom heeft het bestuur van Unilever zich dan gecommitteerd aan een toezegging? Waarom heeft Unilever toegezegd dat extra functies van de Europese supply chain naar Rotterdam worden verplaatst en dat het intellectueel eigendom over de drie divisies anders georganiseerd wordt? Kan de Minister een toelichting geven op de andere organisatie over de drie divisies? Deze leden zijn benieuwd wat een toezegging van een door aandeelhouders gestuurd bedrijf als Unilever waard is. Hoe groot acht de Minister de kans dat de toezegging van Unilever wordt gehonoreerd, gegeven de structuur van het bedrijf en de onzekerheid van de toekomstige (economische) ontwikkelingen?
De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de brief over de voorbereidingen op afloop van de overgangsperiode Europese Unie-Verenigd Koninkrijk. Deze leden vragen of er voldoende zicht is op de voorbereidingen in het Verenigd Koninkrijk in het geval van een no deal-scenario. Is het Verenigd Koninkrijk voldoende voorbereid om lange wachtrijen bij de grens te voorkomen? Is de Staatssecretaris bereid een impact assessment te maken voor zowel burgers als bedrijven voor de verschillende scenario’s en deze met de Kamer te delen. Zo nee, waarom niet? Hoe en in welke mate worden burgers en bedrijven de komende maanden geïnformeerd over alle gevolgen van de Brexit? Deze leden vragen naar de gevolgen van Brexit op steunmaatregelen die bedoeld zijn voor de coronacrisis. Verwacht de Staatssecretaris dat er meer steunaanvragen, bijvoorbeeld wat betreft de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), zullen komen wegens Brexit? Wat is het oordeel van de Staatssecretaris daarover? Kan de Staatssecretaris een reflectie geven op de houdbaarheid van de coronasteunmaatregelen? Blijft er steun voor bedrijven als het virus meer dan anderhalf jaar actief blijft? Heeft de Staatssecretaris een verkenning uitgewerkt voor een dergelijk scenario of is de Staatssecretaris voornemens deze te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid deze te delen met de Kamer?
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
1
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief over meer focus in de acquisitie van buitenlandse bedrijven over de grote verschillen tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven op het gebied van onder andere productiviteit, salarissen en research & development (R&D) uitgaven. Deze leden vragen of bekend is waarom deze verschillen zo groot zijn en wat hieraan ten grondslag ligt.
Antwoord
Het Nederlandse bedrijfsleven kent een grote heterogeniteit. Van zzp’ers en eenmanszaken tot aan grote internationale bedrijven. Dit hoort bij een gezonde marktdynamiek. Zo zijn de startups van vandaag mogelijk de grote internationale bedrijven van morgen. Deze bedrijven verschillen natuurlijk sterk in hun kenmerken zoals productiviteit en R&D-uitgaven. De bakker om de hoek is nu eenmaal anders dan een groot internationaal bedrijf. Al is het alleen al hun omvang. Deze bedrijven kun je daarom ook niet met elkaar vergelijken, maar ze leveren beiden op hun eigen wijze een bijdrage aan onze economie.
Over het algemeen kunnen we stellen dat buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen groter zijn – en mede door hun schaal ook productiever – dan het gemiddelde Nederlandse bedrijf, zeker ten opzichte van een eenmanszaak. De verschillen tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven zijn dus veelal te verklaren doordat zij verschillen in gemiddelde grootte. Als we vervolgens een vergelijking maken tussen de Nederlandse en buitenlandse multinationals die in Nederland actief zijn, zien we dat in 2016 57%1 (13.400 van de in totaal 23.700) van de multinationals in buitenlandse handen is. Deze buitenlandse multinationals zijn goed voor 54% van de werkgelegenheid bij en 59% van de toegevoegde waarde van multinationals. Binnen de groep multinationals zien we op deze punten dus geen duidelijk verschil tussen de buitenlandse en Nederlandse multinationals. Wel valt op dat Nederlandse multinationals – 43% van het totaal aantal multinationals in Nederland – in 2016 goed waren voor 57% van de private R&D-uitgaven. Zij investeren dus relatief veel in R&D ten opzichte van de buitenlandse multinationals. Dit past bij het beeld dat bedrijven een voorkeur hebben om hun R&D-activiteiten dichtbij te hebben.
2
Zij lezen dat het aantal grote investeringsprojecten wereldwijd afneemt. Hoe is de afname van grote investeringsprojecten in en van Nederland? Zijn hier concrete cijfers van beschikbaar? Welk effect heeft dit op Nederland en waar is dit voornamelijk merkbaar?
3
Ook lezen deze leden dat de aard van de investeringen verandert. Kan dit nader worden toegelicht?
Antwoord op vraag 2 en 3
De afgelopen jaren is de stroom aan directe buitenlandse investeringen (FDI) wereldwijd gedaald.2 De daling komt hoofdzakelijk door een afnemende FDI-stroom naar geïndustrialiseerde (OESO-)landen. Ook kiezen ondernemingen minder vaak ervoor hun hoofdkantooractiviteiten als marketing & sales op één centrale locatie te vestigen en meer op verschillende locaties over de continenten te verspreiden. Dit beeld zien we in de praktijk ook terug bij de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). Bij NFIA is het aandeel van buitenlandse projecten met marketing & sales-, distributie/logistiek- en R&D-activiteiten in de afgelopen jaren toegenomen, terwijl het aandeel van «puur» hoofdkantoorprojecten in de afgelopen vijf jaar juist halveerde. Ook zien we dat, wanneer we de uitschieters van een aantal grote projecten buiten beschouwing laten, het gemiddeld aantal banen en investeringsbedrag per project bij NFIA terugloopt. Dit heeft mogelijk ook te maken met het feit dat Nederland relatief hoogwaardige projecten aantrekt. Onderzoek van IBM-PLI3 laat zien dat Nederland de afgelopen jaren in vergelijking met de meeste andere Europese landen relatief hoogwaardige buitenlandse investeringsprojecten wist aan te trekken, zoals in de ICT- en Life Sciences-sector.
4
Over welke uitdagingen en kansen spreekt de Minister?
Antwoord
Onzekere mondiale omstandigheden zorgen zowel voor uitdagingen als kansen. Zo leiden deze omstandigheden ertoe dat bedrijven mogelijk hun strategie moeten heroverwegen, bijvoorbeeld om hun internationale markttoegang zeker te stellen. Nederland heeft hier als toegangspoort tot de EU een goede positie. Zo vertaalt de situatie rondom de Brexit zich voor Nederland al in een toename van bedrijven die hun toevlucht zoeken tot ons land om daarmee verzekerd te zijn van toegang tot de EU-markt. Politieke en economische stabiliteit zijn daarbij voor bedrijven belangrijke factoren om te investeren en zich in Nederland te vestigen. Datzelfde geldt voor bedrijven die afhankelijk zijn van onze (digitale) infrastructuur, sterke technologische- en taalvaardigheden en onze wet- regelgeving.
Daarnaast wordt de beschikbaarheid van talent een steeds belangrijkere locatiefactor. De mate waarin Nederland aantrekkelijk is voor (internationaal) talent om te werken en wonen wint daardoor aan belang. Met de huidige tekorten aan specialistisch IT en technisch personeel in Nederland is een betere aansluiting tussen opleidingen en industrieën cruciaal. Hiervoor is onder meer het blijven investeren in technologische vaardigheden en een ondersteunende (digitale) infrastructuur noodzakelijk.
5
Zij vragen of deze strategie tussentijds geëvalueerd zal worden en of er aan de hand van een dergelijke evaluatie wijzigingen kunnen worden aangebracht.
Antwoord
De nieuwe Invest in Holland-strategie is opgesteld voor de periode 2020–2025 (Kamerstuk 32 637, nr. 415). Een strategie voor een langere periode is bij acquisitiewerk zeer wenselijk. Allereerst omdat een gemiddeld acquisitieproces, van eerste contact met het bedrijf tot aan het werkelijke investeringsbesluit, een tijdsduur heeft van circa 18 maanden. Acquisitiewerk vraagt dus per definitie een aanpak voor een langere periode. Daar komt bovenop dat een aanpak met een specifieke focus nog sterker vraagt om een aanpak voor de langere termijn. Deze focus vereist namelijk eerst de stappen om inzichtelijk te krijgen welke internationale bedrijven kunnen bijdragen aan de kabinetsambities op innovatie, verduurzaming en digitalisering en deze vervolgens deze proactief te benaderen. Dat is zeer arbeids- en tijdintensief.
Het is daarom wenselijk om de strategie voor een langere periode vast te zetten. Tegelijkertijd wil het kabinet ook flexibel zijn en bijsturen wanneer actuele ontwikkelingen daarom vragen. Zo kunnen de gevolgen van het coronavirus, technologische ontwikkelingen of veranderingen in het vestigingsklimaat zorgen dat het wenselijk is om bij te sturen. Daarom houdt het kabinet continu de vinger aan de pols. De jaarlijkse resultaten van NFIA en het Invest in Holland-netwerk bieden hierbij aanknopingspunten.
Tot slot wordt NFIA ook periodiek, eens in de vijf jaar, extern geëvalueerd. De laatste evaluatie was in 2019/2020 dus de volgende evaluatie zal zich focussen op de resultaten van deze nieuwe strategie.
6
De leden van de VVD-fractie lezen dat er verschillende focusgebieden zijn waarop de inspanningen worden geïntensiveerd. Deze leden vragen hoeveel tijd de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) voor deze intensivering uittrekt en wanneer de Minister verwacht antwoord te hebben op de gestelde vragen bij de focusgebieden.
Antwoord
De intensivering van de proactieve inspanningen vindt plaats via zogeheten Focus Teams. Dit zijn kleine, wendbare groepen van Invest in Holland-partners die samen werken aan een gerichte benadering van bedrijven in een bepaalde nichemarkt. Deze niches dragen bij aan de ambities van het kabinet op innovatie, verduurzaming en digitalisering, zoals Artificial Intelligence (AI), Medtech (LSH) en Plantbased (Agri). De verschillende Focus Teams bevinden zich in andere fases. Zo liggen er op terrein van LSH en Fintech al uitgewerkte proposities, terwijl andere teams – bijvoorbeeld op terrein van waterstof – nog in de opstartfase zijn. Door actuele ontwikkelingen, bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen, kunnen er de komende jaren ook weer Focus Teams bijkomen of juist worden opgeheven. Het kabinet houdt hierbij dus continu de vinger aan de pols met het oog op eventuele bijsturing.
Het succesvol starten en uitbouwen van deze aanpak zal tijd kosten omdat netwerken moeten worden opgebouwd en versterkt, en specifieke proposities moeten worden opgesteld. Een dergelijke gerichte benadering is daarmee complexer dan een meer generieke benadering van acquisitie. De verwachting is dan ook dat de resultaten qua projecten waar NFIA bij betrokken is, in gelijkblijvende omstandigheden, kwantitatief omlaag gaan, maar kwalitatief omhoog.
Daarnaast blijft ook de inzet van NFIA, conform de aangenomen motie van uw Kamer (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 23), op het verzilveren van de acquisitiekansen van Brexit gehandhaafd. Ik zal uw Kamer medio 2021 nader informeren over deze inzet.
7
Zij lezen dat de investeringen een startpunt zijn voor hoogwaardige vervolginvesteringen in R&D. Hoeveel procent van de vervolginvesteringen in R&D komt van buitenlandse bedrijven en hoeveel procent komt vanuit Nederlandse bedrijven? Hoe wordt dit mogelijke verschil verklaard? Waarom investeren buitenlandse bedrijven meer in R&D dan Nederlandse bedrijven?
Antwoord
In mijn brief van april jl. over het acquisitiebeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 415) heb ik aangegeven dat bij R&D-investeringen van buitenlandse bedrijven in Nederland vaak sprake is van een vervolginvestering. Bij het grootste deel van de R&D-investeringsprojecten (43%), die mede dankzij ondersteuning van NFIA voor Nederland kiezen, gaat het om een bedrijf dat zijn huidige activiteiten in Nederland uitbreidt (zie tabel 1). In de praktijk komt het vaak voor dat een bedrijf eerst bijvoorbeeld met een marketing & sales-kantoor start, voordat het besluit een R&D-investering te doen. Aangezien NFIA in de nieuwe strategie, die in april jl. met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 32 637 nr. 415), een sterke focus heeft op het aantrekken van R&D is het belangrijk dat zij ook al bij initiële investeringen kijken of er in de toekomst potentie is voor een R&D investering.
Achtergrond van R&D-investeringen |
|
---|---|
1) Vervolg op een bij NFIA bekend zijnde concrete samenwerking of betrokkenheid van Nederlandse kennisinstelling of universiteit (of andere partij): |
10% |
2) Als aanvulling op een bestaande activiteit die het betreffende buitenlandse bedrijf al in NL uitvoerde: |
43% |
3) Greenfield-investeringen: |
16% |
4) Outsourced: |
29% |
5) Overig: |
2% |
In totaal waren buitenlandse bedrijven in 20164goed voor 30% van de private R&D-uitgaven in Nederland. De Nederlandse bedrijven zijn met 70% dus goed voor het grootste deel van de private R&D-uitgaven. Verder zijn mij geen cijfers bekend over de verdeling tussen initiële en vervolginvesteringen in R&D.
8
De leden van de VVD-fractie lezen dat over de periode 2015–2019 het aantal projecten per jaar met hoofdactiviteit R&D bijna is verdubbeld. Wat is hierin de verhouding buitenlandse/ Nederlandse projecten? Hoe verklaart de Minister deze verdeling?
Antwoord
NFIA heeft als belangrijkste taak om buitenlandse bedrijven naar Nederland aan te trekken. De gemelde toename van projecten met hoofdactiviteit R&D heeft dan ook alleen betrekking op buitenlandse investeringsprojecten. Dat gezegd hebbende is in de periode 2015 – 2019, de periode van de voorgaande Invest in Holland-strategie, het aantal R&D-gerelateerde projecten gegroeid van 13 aangetrokken R&D-projecten in 2015 naar 24 projecten in het jaar 2019.
9
Deze leden lezen dat de NFIA sterker gaat focussen op projecten van buitenlandse bedrijven die bijdragen aan innovatie, verduurzaming of digitalisering van de Nederlandse samenleving. Wat houdt zo’n sterkere focus in? Hoe wordt deze focus uitgedragen?
Antwoord
In de nieuwe strategie wordt onderscheid gemaakt tussen proactieve en reactieve acquisitie. De proactieve acquisitie richt zich op bedrijven die bijdragen aan de kabinetsdoelen op innovatie, verduurzaming en digitalisering. Dergelijke projecten worden bestempeld als een High Priority Project (HPP) voor NFIA. NFIA gaat, onder meer via de mensen op de posten in het buitenland, proactief op zoek naar dergelijke HPP. Deze inzet op proactieve acquisitie wordt georganiseerd via de verschillende Focus Teams. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 5. Voor de acquisitie op terrein van innovatie werkt NFIA ook samen met het Innovatie Attaché Netwerk.
Daarnaast wordt bij bedrijven die zich bij NFIA melden ook gekeken of hier sprake is van een HPP. Indien dit het geval is, krijgt dit project prioriteit. Daarnaast blijft gelden dat iedere buitenlandse investeerder die reële economische activiteiten in Nederland overweegt en aanklopt bij het netwerk zal worden geholpen door diegene die waarde kan en wil toevoegen. Dit laatste is de reactieve acquisitie.
10
Zij lezen dat [de focus van de NFIA] er van kwantiteit naar kwaliteit zal worden gegaan. Met welk aantal zal de hoeveelheid projecten naar verwachting dalen?
Antwoord
Op basis van de nieuwe strategie (Kamerstuk 32 637, nr. 415) zijn de prestatieafspraken tussen de opdrachtgevers, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Buitenlandse Zaken (BuZa), en NFIA aangepast. Aan de prestatieafspraak is nu toegevoegd dat een toenemend deel van de NFIA-projecten een High Priority Project (HPP) dient te zijn. Het percentage HPP is vastgesteld op 20% van het totaal in 2020, met een groeipad naar 40% in 2024. Een andere prestatieafspraak is het totaal van 1.150 (230 per jaar) projecten die in de periode 2020–2024 voor Nederland hebben gekozen met hulp van de NFIA. In de afgelopen jaren is het aantal NFIA-projecten gestaag gegroeid van 155 in 2010, naar 193 in 2013, naar 227 in 2016 en 268 in 2019. Het jaar 2019 was daarbij een absoluut recordjaar. Vanwege de focus op kwaliteit in plaats van kwantiteit is nu in de prestatieafspraak 230 projecten per jaar opgenomen. Hiermee wijken we dus af van de gestage groei in de NFIA-projecten het afgelopen jaar.
Daarbij hecht ik er wel aan te benadrukken dat deze prestatieafspraken slechts richtlijnen zijn ten behoeve van de aansturing van NFIA. Er zijn diverse externe factoren die de resultaten van NFIA kunnen beïnvloeden en dus ook de haalbaarheid van de prestatieafspraken. Zo zal de huidige economische impact van corona stevige invloed op de NFIA-resultaten hebben. Ook mogelijke wijzigingen in het vestigingsklimaat kunnen invloed hebben op de NFIA-resultaten. Hier is in de onderlinge prestatieafspraken een voorbehoud voor gemaakt.
11
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat Nederland in de breedte een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft. Deze leden lezen verder dat de twee belangrijkste aandachtspunten geschikt personeel en het belastingstelsel zijn. Over wat voor personeel gaat dit en welke knelpunten zijn geïdentificeerd in het huidige belastingstelsel?
Antwoord
Om als land aantrekkelijk te blijven voor bedrijven is het belangrijk aandacht te besteden aan geïdentificeerde aandachtspunten. Twee van deze aandachtspunten komen meermaals naar voren. Te weten het vinden van geschikt personeel en het belastingstelsel.
Bedrijven geven aan dat zij vooral moeite hebben om geschikt personeel te vinden met een ICT of technische achtergrond. Ook in de huidige tijd, waarbij de werkloosheid als gevolg van de coronacrisis oploopt, is er sprake van krapte in deze beroepsklassen. Hierbij kan gedacht worden aan machinemonteurs, elektrotechnisch ingenieurs en software- en applicatieontwikkelaar.5 De verwachting is dat de vraag naar personeel met voldoende technische en/of ICT-vaardigheden structureel van aard is waarbij het aanbod vooralsnog achterblijft bij de vraag.6 Daarom blijft het kabinet onverminderd werk maken van het opleiden, omscholen en aantrekken van buitenlandse kenniswerkers voor deze beroepsklassen. Naast het inzetten op Leven Lang Ontwikkelen voor iedereen, waaronder het STAP-budget, maakt het kabinet hier specifiek verder werk van door bijvoorbeeld maatregelen die voortvloeien uit het techniekpact, het positioneren van het vestigingsklimaat voor internationaal talent en de recent aangekondigde omscholingsregeling richting tekortsectoren (Kamerstuk 35 420, nr. 134).
Zoals verder in mijn brief over het acquisitiebeleid en vestigingsklimaat van april jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 415) vermeld staat, is een stabiel en concurrerend fiscaal stelsel een belangrijke factor voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Het is voor een land met een open economie als Nederland noodzakelijk op een verstandige manier aantrekkelijk te blijven voor reële economische activiteiten. Op basis van signalen uit de praktijk, gesprekken van NFIA met (potentiële) buitenlandse investeerders, blijkt dat één van de belangrijkste onderwerpen die speelt de door bedrijven ervaren onzekerheid in fiscaal beleid is, zowel internationaal als nationaal. Verschillende knelpunten en van het belastingstelsel en beleidsopties daaromtrent worden benoemd in het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel (Kamerstuk 32 140, nr. 71) en het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (Kamerstuk 31 066, nr. 623).
12
De leden van de VVD-fractie lezen dat de stikstofproblematiek een groot punt van zorg is en dat dit een reden kan zijn voor buitenlandse bedrijven om zich niet in Nederland te vestigen. Is het bekend hoeveel bedrijven tot nu toe zich ergens anders hebben gevestigd vanwege deze problematiek?
Antwoord
De uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 heeft grote invloed op het werk van NFIA en haar regionale partners van Invest in Holland. Sinds de betreffende uitspraak zijn uiteenlopende fysieke buitenlandse bedrijfsinvesteringen van nieuwe (productie)locaties uit- of afgesteld, omdat duidelijkheid over de bouw en de vergunningsverlening uitblijft. Uit een analyse van de Invest in Holland-portefeuille van eind 2019 bleek dat Nederland bij ruim 130 grote projecten uit beeld dreigt te raken vanwege de stikstofproblematiek. Het gaat hier om projecten waar structurele, of incidenteel grote, stikstofuitstoot plaatsvindt. Bij circa 20% hiervan is sprake van circulaire of verduurzamende activiteiten, denk aan biobased fabricage of verduurzaming van de bestaande lijn. Het gaat bij deze projecten voornamelijk om productiefaciliteiten buiten de Randstad vanwege de beschikbare ruimte, de voorzieningen en aanwezige industriële clusters. Daardoor dreigen verschillende Nederlandse regio’s vanwege de stikstofproblematiek extra hard geraakt te worden. De provincies Groningen, Zeeland, Flevoland, Noord-Brabant en Limburg zijn samen goed voor bijna 90% van de investeringsprojecten waarbij stikstof een problematische rol speelt.
De afgelopen periode zijn door maatwerkoplossingen diverse investeringsprojecten mogelijk gemaakt. Ook in de komende periode zullen bedrijven samen met provincies en hun omgevingsdiensten per geval moeten verkennen in hoeverre investeringsprojecten die tot stikstofuitstoot leiden vergunbaar gemaakt kunnen worden. De gevolgen van de stikstofproblematiek voor het investeringsklimaat blijven voor bedrijven voorlopig onzeker en zorgelijk, omdat de beschikbare stikstofruimte voor nieuwe activiteiten nog beperkt is. Ik blijf mij inspannen om te zoeken naar oplossingen die bijdragen aan verbetering van de situatie.
13
Naar welke instrumenten kijkt de Minister om dit aan te pakken en op welke termijn kan de Kamer de structurele aanpak verwachten?
Antwoord
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is eerstverantwoordelijk bewindspersoon voor het stikstofbeleid. Op 13 oktober jl. heeft zij het wetwetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 600, nr. 5). Dit voorstel beoogt de eerder aangekondigde structurele stikstofaanpak (Kamerstuk 35 334, nr. 82) te borgen. Daarnaast kondigde zij een vrijstelling van vergunningplicht aan voor tijdelijke emissies door bouwactiviteiten. Voor nieuwe investeringen, ook van buitenlandse bedrijven, is dit van belang voor de aanlegfase van hun project.
Naast het bestaande instrumentarium hebben een aantal provincies en het Rijk de beleidsregels aangepast om extern salderen en tijdelijk verleasen met veehouderijen mogelijk te maken, zoals de Minister van LNV onlangs ook in haar beantwoording van vragen hierover heeft toegelicht (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 452). In deze beantwoording heeft de Minister ook toegelicht dat zij bezig is een werkwijze te ontwikkelen die bedoeld is om eventueel onbenutte stikstofruimte bij extern salderen efficiënt in te zetten. Ook lichtte zij toe dat de provincies momenteel ook aan een regionaal stikstofregistratiesysteem werken om extern salderen te faciliteren. Op termijn zal ook de (beperkte) ontwikkelruimte voor projecten van nationaal belang beschikbaar komen, die de Minister van LNV als onderdeel van de structurele stikstofaanpak aangekondigde (Kamerstuk 35 334, nr. 82).
Het zoeken naar instrumenten om op een verantwoorde manier economische ontwikkeling mogelijk te maken gaat door. In haar reactie op het advies van Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof heeft de Minister van LNV toegelicht dat zij de mogelijkheid onderzoekt om een regionale drempelwaarde te creëren. Bovendien werkt de Minister aan een natuurbank om nadelige effecten op de natuur van projecten van nationaal belang te compenseren, zoals zij in haar brief van 19 februari 2020 heeft aangekondigd (Kamerstuk 35 334, nr.48).
Mede met inzet van het Ministerie van EZK wordt tot slot de mogelijkheid verkend om met Havenbedrijf Rotterdam een koepelaanpak te ontwikkelen, waarin de vraag naar stikstofruimte en het aanbod van industriële bedrijven op gebiedsniveau gekoppeld worden
14
De leden van de VVD-fractie lezen dat in bepaalde gevallen buitenlandse controle over economische activiteiten in Nederland belangen kan schaden. Deze leden vragen of deze gevallen bekend zijn en of deze gedeeld kunnen worden.
15
Wat was in deze gevallen de aanpak van de Minister?
16
Hoe vaak vinden dit soort gevallen plaats?
Antwoord op vragen 14 t/m 16
Europa en Nederland kennen bij uitstek een open investeringsklimaat. Deze openheid vormt de basis voor onze maatschappij en economie, en is een belangrijke randvoorwaarde voor onze innovatiekracht en verdienvermogen. Dit laat onverlet dat er risico’s verbonden kunnen zijn aan bepaalde investeringen en overnames.
Het kabinet kan niet in alle gevallen mededelingen doen als er sprake is van ongewenste buitenlandse overnames of investeringen. Uw Kamer wordt geïnformeerd over toetsingen in het kader van bestaande sectorale investeringstoetsen, zoals ten aanzien van het toetsen van de verkoop van Eneco conform artikel 86f van de Elektriciteitswet 1998, waarover u bent geïnformeerd met Kamerstuk 29 023, nr. 256. Overigens was in dat geval geen sprake van een ongewenste overname.
Buitenlandse overnames en investeringen kunnen bepaalde publieke belangen onder druk zetten. Hiervan kan sprake zijn wanneer een buitenlandse overname of investering ongewenste effecten heeft op:
A. Strategische economische belangen, zoals het innovatievermogen en de werkgelegenheid. Het kabinet en individuele ondernemingen beschikken over een breed wettelijk instrumentarium ter bescherming van strategische economische belangen, waaronder blokkeringsmaatregelen en prioriteitsaandelen. Daarnaast heeft het kabinet een voorstel geschreven voor het realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij verstorende effecten van subsidies van derde landen en andere discriminatoire voordelen.7 Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie onlangs een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen.8
B. Langetermijnwaardecreatie. Bij een cultuur van aandeelhoudersactivisme, waarin aandeelhoudersrendement centraal staat, bestaat een reëel risico dat langetermijnwaardecreatie en een evenwichtige weging van stakeholdersbelangen onvoldoende worden meegewogen in de besluitvorming. Om bedrijven hiertegen te beschermen voorziet het kabinet een wetsvoorstel met maximaal 250 dagen bedenktijd bij een dreigende (vijandige) overname. Daarnaast kunnen bedrijven zichzelf beschermen door uitgifte van bijvoorbeeld preferente of prioriteitsaandelen.
C. De nationale veiligheid. Het gaat dan met name om risico’s met betrekking tot de verstoring van vitale processen, de integriteit van kennis en informatie, en het ontstaan van ongewenste strategische afhankelijkheden. Het kabinet implementeert op dit moment de Europese FDI-screeningsverordening, waarmee een mechanisme voor informatie-uitwisseling tussen Europese lidstaten wordt gefaciliteerd. Daarnaast werkt het kabinet aan het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid, dat volgens planning eind dit jaar aan de Raad van State wordt voorgelegd voor advies. Daarna wordt de wet zo spoedig mogelijk in 2021 aan uw Kamer aangeboden. Het kabinet heeft het voornemen dit wetsvoorstel, mede vanwege de economische gevolgen van de COVID-19-crisis, met terugwerkende kracht vanaf 2 juni 2020 in werking te laten treden.
De kabinetsaanpak ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen is verder uiteengezet in mijn brief van 2 juli 2020 over dit onderwerp (Kamerstuk 30 821, nr. 115).
17
Zij lezen in box 1 dat de cijfers van het CBS dateren uit 2017. Worden deze cijfers binnenkort opnieuw geactualiseerd?
Antwoord
De cijfers over de handel met het Verenigd Koninkrijk worden elk jaar geactualiseerd en gedeeld met uw Kamer. In 2018 is een Kamerbrief verstuurd over de cijfers van 2017 (Kamerstuk 23 987, nr. 252), in 2019 over de cijfers van 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 358). Voor de meest recente cijfers verwijs ik graag naar de brief eerder dit jaar over de cijfers van 2019 (Kamerstuk 23 987, nr. 384).
18
Hoe zijn deze [CBS] cijfers verklaarbaar? Waarom geven deze bedrijven relatief veel uit aan R&D in vergelijking met Nederlandse bedrijven? In welke sectoren zijn deze bedrijven het meest actief?
Antwoord
Het Nederlandse bedrijfsleven kent een grote heterogeniteit. Deze bedrijven verschillen sterk in hun kenmerken zoals productiviteit en R&D-uitgaven. Over het algemeen zijn buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen groter dan het gemiddelde Nederlandse bedrijf. Wereldwijd zien we dat 250 bedrijven goed zijn voor 70% van alle R&D-investeringen (OECD, 2019, World corporate top R&D investors: Shaping the future of technologies and of AI). In Nederland zien we ook dat de grootste bedrijven relatief veel in R&D investeren. Zo laat de studie van CBS uit 2016 zien dat multinationals goed zijn voor 70% van de private R&D-investeringen in Nederland. Daarbij valt op dat Nederlandse multinationals het meest in R&D investeren. Zie ook mijn eerdere antwoord op vraag 1. Verder zijn bij mij geen cijfers bekend over een sectorale uitsplitsing van de buitenlandse en Nederlandse bedrijven en hun R&D-investeringen.
19
Deze leden lezen dat een buitenlandse investering of overname ongewenst kan zijn als deze een niet-marktgedreven karakter heeft. Hoeveel buitenlandse investeringen en overnames hebben een dergelijk karakter? Hoe is dit te achterhalen?
20
Hoe vaak komt het voor dat pas achteraf kan worden bepaald dat de investering of overname een niet-marktgedreven karakter had?
Antwoord op vraag 19 en 20
Indien een investering niet gebaseerd is op het gebruikelijke bedrijfseconomische motief tot commerciële exploitatie, kan dit bijvoorbeeld blijken uit een disbalans tussen de betaalde prijs en de waarde van de doelonderneming. Het kabinet houdt geen cijfers bij over overnames in Nederland, tenzij die vallen onder bestaande wettelijke toetsingskaders. Het stelsel van investeringstoetsing waaraan het kabinet werkt (zie ook Kamerstuk 30 821, nr. 122), kent een breed scala aan toetsingscriteria op basis waarvan ook een niet-marktgedreven investering reden kan zijn – indien er een risico is voor de nationale veiligheid – tot aanvullende maatregelen, waaronder in het uiterste geval een investeringsverbod bij bedrijven die onder de reikwijdte van de toets vallen. Dankzij de meldplicht die deel uitmaakt van het wetsvoorstel Toetsing Economie en veiligheid krijgt het kabinet zicht op dergelijke ongewenste investeringen voordat deze tot zeggenschap of significante invloed leiden. Naast dit stelsel van investeringstoetsing wordt, zoals beschreven in het antwoord op vraag 15, op EU-niveau gewerkt aan instrumenten om directe subsidies uit derde landen aan te kunnen pakken die (niet-marktgedreven) investeringen ondersteunen voor zover daarmee de eerlijke mededinging en het gelijke speelveld op de interne markt wordt aangetast.
21
De leden van de VVD-fractie lezen dat er bedrijven actief zijn in vitale processen waarvan het aandeelhouderschap privaat en vrij verhandelbaar is. Worden er bij deze bedrijven risico-inschattingen gemaakt op het gebied van buitenlandse investeringen?
22
Wat zijn de best practices voor bedrijven die actief zijn in vitale processen qua bescherming van overnames van hun bedrijf?
23
Beschikken bedrijven die actief zijn in vitale processen over de kennis en middelen om te achterhalen wat de precieze aard is van een investering?
24
Komt het vaak voor dat deze bedrijven de hulp inroepen van de overheid?
25
Hoe hebben bedrijven, waarbij het aandeelhouderschap privaat en vrij verhandelbaar is, te maken met een niet-marktgedreven investering? Hoe staat dit in verhouding met aanbieders die onderdeel of eigendom van de overheid zijn?
Antwoord vraag 21 t/m 25
Bij de vitale processen is op basis van impactcriteria bezien welke activiteiten kunnen leiden tot risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 821, nr. 23). Voor vitale processen waarbij van privaat eigenaarschap sprake is, en waar overnames en investeringen een risico kunnen vormen, is reeds overgegaan tot de invoering van sectorale investeringstoetsen zoals opgenomen in de Gaswet, de Elektriciteitswet 1998 en de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom.
Op dit moment is daarom geen sprake van situaties dat bedrijven in deze vitale processen te maken krijgen met overnames, zonder dat die getoetst worden op risico’s voor de nationale veiligheid. Het kabinet is echter voornemens alle vitale processen onderdeel te maken van de reikwijdte van de wet Toetsing Economie en Veiligheid, ook als daar momenteel geen risico’s zijn bij investeringen omdat bedrijven in publieke eigendom zijn. Dit wetsvoorstel wordt volgens planning eind 2020 aan de Raad van State wordt voorgelegd voor advies. Daarna wordt de wet zo spoedig mogelijk in 2021 aan uw Kamer aangeboden.
Het is denkbaar dat in de toekomst wordt besloten tot privatisering van sommige deelnemingen in de vitale processen. In dat geval kan een wijziging van zeggenschap in de toekomst worden getoetst op risico’s voor de nationale veiligheid. Naast het stelsel van investeringstoetsing hebben bedrijven zelf verschillende juridische mogelijkheden om zichzelf te beschermen tegen ongewenste overnames. Gedacht kan worden aan blokkeringsmaatregelen, prioriteitsaandelen, het zoeken van veilige investeerders of een combinatie van verschillende maatregelen.
26
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het SOMO-rapport wordt geconcludeerd dat er bij de Regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en het Innovatiekrediet te weinig rekening wordt gehouden met maatschappelijke effecten. Heeft de Staatssecretaris deze signalen vaker ontvangen?
Antwoord
Dit signaal heb ik niet eerder vanuit het ROM-werkveld ontvangen. Ik zal bij de ROM’s nagaan of dit signaal wordt herkend.
27
Hoeveel ondernemers die moeite hebben met het vinden van voldoende financiering worden uiteindelijk geholpen met het Innovatiekrediet?
Antwoord
Alle ondernemers die worden geholpen met het Innovatiekrediet hebben moeite met het vinden financiering. Eén van de voorwaarden van het Innovatiekrediet is namelijk dat ondernemers er niet in slagen om voldoende marktfinanciering te vinden. In 2020 (per 1 oktober 2020) hebben tot nu toe 21 ondernemers een Innovatiekrediet ontvangen.
28
Wat is de reden dat deze ondernemers niet voldoende financiering kunnen vinden?
Antwoord
Uit het «Onderzoek beleidsaanpak MKB-financieringsmarkt»9 blijkt dat ondernemers kampen met de volgende knelpunten:
1. Gebrek aan zekerheden.
Dit geldt onder andere voor (techno-)startups, omdat dit type bedrijf een beperkt track record kent en onzekere toekomstperspectieven heeft. Ook scale-ups komen relatief moeilijk aan externe financiering door de risico’s die verbonden zijn aan schaalvergroting. Daarnaast is het verkrijgen van financiering lastiger bij aanvragers met onvoldoende onderpand of aanvragers uit sterk conjunctuurgevoelige en seizoengebondenheid sectoren.
2. Gebrek aan kennis over mogelijkheden, zoekkosten en drempelvrees eigen vermogen.
Hoewel startups over het algemeen meer open staan voor alternatieve financieringsvormen dan het brede mkb, blijkt dat ook deze groep moeite heeft om overzicht te krijgen met betrekking tot de mogelijkheden qua financiering en te beoordelen welke vormen passend zijn. Ook hebben zij vaak niet de financiële middelen om hier hulp bij in te schakelen. Daarnaast hebben (startende) ondernemers meestal geen voorkeur voor vormen van kapitaal waarbij zeggenschap gedeeld wordt.
3. Gebrek aan expertise rondom (digitale) aanvraag.
Mkb-ondernemers hebben bij het doen van financieringsaanvragen moeite met het opstellen van een goede, voldoende onderbouwde business cases. Fintech en de standaardisering en automatisering van aanvraagprocedures maken dit gebrek aan kennis tot een groeiend probleem. Doordat ondernemers vaak geen kennis hebben over welke informatie er door algoritmes gebruikt wordt om een beoordeling op te baseren, hebben ze meer moeite om op deze aanpassing in te spelen. Digitalisering van aanvragen leidt ook tot minder persoonlijk contact tussen aanvrager en financier, maar het is niet bekend of dat leidt tot hogere afwijzingspercentages. Overigens kan digitalisering ook drempels verlagen. Ondernemers kunnen immers bij meerdere partijen snel een aanvraag indienen. Ook draagt digitalisering bij aan de vernieuwing van het dienstenaanbod.
29
Hoe groot is het gat gemiddeld wat het Innovatiekrediet in deze gevallen dicht?
Antwoord
Met het Innovatiekrediet wordt, afhankelijk van de grootte van het bedrijf, maximaal 25% tot 45% van de totale projectkosten gefinancierd. Het gemiddelde bedrag van de Innovatiekredietbeschikkingen is 2,1 miljoen euro. De totale projectkosten zijn gemiddeld 5,7 miljoen euro.
30
De leden van de VVD-fractie zijn nog in afwachting van het antwoord op de Kamervragen gesteld door lid Wiersma, maar hebben aanvullend nog vragen over de ROM’s en de aanvragen van start-ups voor financiering. Deze leden vragen of er bij de beoordeling van de aanvraag van financiering ook wordt gekeken naar de maatschappelijke effecten van desbetreffende aanvrager.
Antwoord
De antwoorden op de vragen van het lid Wiersma van de VVD-fractie zijn op 15 oktober 2020 gedeeld met uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 483).
Het maatschappelijk belang in de ROM's wordt gewaarborgd, doordat ze bijvoorbeeld als een partner in de uitvoering van het missiegedreven innovatiebeleid meewerken en krachtens de aandeelhoudersinstructie met een bescheiden normrendement investeren in innovatieve bedrijven. Dat zijn steeds vaker bedrijven die bijdragen aan maatschappelijk relevante onderwerpen zoals bijvoorbeeld energietransitie en duurzaamheid. ROM's zijn zelf als professionele organisaties verantwoordelijk voor hun investeringsbeleid, waarbij de aandeelhoudersinstructie kaders biedt voor de dagelijkse praktijk. De ROM's kijken, om het maatschappelijke rendement te bepalen, in hoeverre de participatie bijdraagt aan (de ontwikkeling van) innovatieve netwerkomgevingen in de regio, het versterken van de regionale economische structuur en mogelijk andere relevante aspecten (waaronder het aantal gerealiseerde arbeidsplaatsen, groei van de R&D-uitgaven, omzetgroei). Het realiseren van maatschappelijke impact komt ook, ingegeven door EZK-beleid, steeds vaker terug in de meerjarenplannen van de ROM's.
31
Hoe vaak maken start- en scale-ups gebruik van het innovatie-instrumentarium ten opzichte van andere bedrijven? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe groot het aandeel start- en scale-ups is van het totale aantal ontvangers van het Innovatiekrediet?
Antwoord
Van de circa 30 aanvragen die jaarlijks gehonoreerd worden is 80% te kwalificeren als start- en scale-up.
32
Wat is het gemiddelde bedrag dat deze ondernemingen per toekenning ontvangen?
Antwoord
Van de toekenning van 2,1 miljoen euro per ondernemer wordt gemiddeld 72% daadwerkelijk verstrekt. Een gedeelte van de toegekende middelen wordt dus niet uitgekeerd, bijvoorbeeld omdat het project alsnog wordt teruggetrokken of ondernemers niet voldoen aan gestelde aanvullende voorwaarden. In de afgelopen jaren is gemiddeld 37% van de totale projectkosten gefinancierd.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
35
Hoeveel overbruggingskredieten aan het midden- en kleinbedrijf (mkb) zijn er via Invest-NL geleverd, en hoeveel Europese maatregelen/middelen zijn naar Nederland gebracht?
Antwoord
Na het uitbreken van de coronacrisis heeft Invest-NL 100 miljoen euro uitgetrokken voor het Tijdelijke Overbruggingskredieten Start- en Scale-ups (TOPPS) programma, om samen met de ROM’s en Techleap te zorgen voor voldoende groeifinanciering voor start- en scale-ups die dat niet in de huidige markt kunnen ophalen. Vanuit het TOPPS-programma zijn momenteel twee financieringen verstrekt en Invest-NL verwacht voor het einde van het jaar nog ca. 3 financieringen te kunnen melden, en begin volgend jaar nog enkele. Daarnaast heeft Invest-NL recent 5 miljoen euro financiering verstrekt aan het Duurzaam MKB-fonds om duurzame mkb-ondernemingen te helpen tijdens de coronacrisis.
Tevens heeft Invest-NL samen met de Europese Investeringsbank (EIF) en EZK het Dutch Future Fund (DFF) opgezet. Voor dit fonds heeft EIF 150 miljoen euro beschikbaar gesteld. Invest-NL en EZK dragen respectievelijk 125 miljoen euro en 25 miljoen euro bij. De verwachting is dat door «crowding-in» van financiers het fonds in totaal tot 1,5 miljard euro aan mkb-investeringen zal mobiliseren.
Naast de oprichting van het Dutch Future Fund lopen er ook andere trajecten die Invest-NL in staat moeten stellen gebruik te maken van beschikbare Europese faciliteiten. Door middel van het InnovFin SME Guarantee zal Invest-NL financiering kunnen verschaffen met een onderliggende garantie van EIF waardoor het mogelijk wordt ook zeer risicovolle financieringen te kunnen financieren. Daarnaast is Invest-NL bezig met het doorlopen van het zogeheten Invest EU Pillar Assessment. Bij succesvolle afronding zal dit Invest-NL beter en sneller toegang tot beschikbare Europese middelen geven.
36
Heeft de Minister daarnaast een volledige lijst van initiatieven/projecten die tot dusver via Invest-NL zijn gefinancierd?
Antwoord
Momenteel is één transactie vanuit het reguliere investeringsproces afgerond en bekend gemaakt (Duurzaam MKB fonds) en er is één transactie op het gebied van innovatieve scale-ups zo goed als afgerond. Daarnaast zijn vanuit het TOPSS-programma twee transacties afgerond en bekend gemaakt (ViCentra en EclecticIQ), en zijn zes aanvragen hieruit in een gevorderd stadium van bespreking.
Bij de indirecte financieringen is de investering via het Dutch Future Fund recent bekend gemaakt. Invest-NL verstrekt hieraan 150 miljoen euro, om in samenwerking met het European Investment Fund venture capital fondsen gericht op Nederlandse innovatieve start- en scale-ups van cofinanciering te voorzien. De verwachting is dat hiermee dit jaar nog één tot drie investeringen in fondsen gerapporteerd kunnen worden.
Naast bovenstaande zelf afgesloten transacties heeft Invest-NL nog een drietal financieringen in portefeuille die bij oprichting van Invest-NL door EZK aan Invest-NL zijn overgedragen. Het gaat dan om ETFF-garantiestellingen bij Purified Metal Company (hergebruik van vervuilde metalen), Blue Sphere (vergisting) en het zogeheten co-investerings-vehikel wat door EIF wordt beheerd.
Uw Kamer zal via de reguliere informatiemomenten vanuit het staatsdeelnemingen beleid geïnformeerd blijven worden over de ontwikkelingen en investeringen door Invest-NL.
37
De leden van de CDA-fractie lezen de antwoorden van de Minister op vragen over het Nederlandse vestigingsbeleid-en klimaat voor internationale kenniswerkers (antwoord 40, 41, 42, 43 en 44). Deze leden vragen naar aanleiding daarvan in welke mate de coronacrisis van invloed is op de positie van Nederland als vestigingsland voor internationaal talent.
Antwoord
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) concludeerde in haar onderzoek naar de aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten dat kenniswerkers Nederland een aantrekkelijk bestemmingsland vinden.10 Vooral de kwaliteit van de leefomgeving, de manier van leven en de loopbaanmogelijkheden worden hooggewaardeerd. Wel blijken kennismigranten kritisch over de sociale landing in Nederland en over de kosten voor het levensonderhoud en huisvesting.
Wel blijkt uit onderzoek van het CBS dat Nederland relatief weinig technisch geschoolde kenniswerkers aantrekt in vergelijking met de 13 concurrerende Europese landen. Dit onderzoek is op 2 maart 2020 door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aangeboden aan de Kamer (Kamerstuk 30 573, nr. 179). Hierin is aangeven dat het kabinet zich blijft inzetten om het vestigingsklimaat voor internationale kenniswerkers te versterken en internationaal te positioneren. Zo werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de ontwikkeling van verbeterde informatievoorziening en een «Netherlands Branding»-campagne. Deze acties zijn gericht op het verhogen van het aantal kenniswerkers dat in Nederland wil werken en de vaardigheden heeft om in te spelen op economische kansen en maatschappelijke uitdagingen, waaronder de energietransitie, digitalisering en de ontwikkeling van sleuteltechnologieën.
Door de coronacrisis is het internationale verkeer van personen afgenomen. Dit is voornamelijk het gevolg van (internationale) reisbeperkingen die zijn ingevoerd om verdere verspreiding van het coronavirus te beperken. Dit leidt tot onzekerheid voor zowel de kennismigrant als voor de potentiële werkgever. Wel wordt duidelijk dat tekorten van technisch en IT-geschoold personeel structureel van aard zijn. De verwachting is dat de vraag van Nederlandse werkgevers naar kennismigranten met deze vaardigheden zal aanhouden.
De reisbeperkingen hebben niet alleen invloed op het vestigingsklimaat van Nederland voor internationaal talent, maar gelden ook voor andere landen. Er zijn geen indicaties dat het Nederlands vestigingsklimaat er vooruit of achteruit gaat ten opzichte van concurrerende landen.
38
In hoeverre zou een regeling als de regeling kenniswerkers, die in de periode 2009–2010 tot doel had om gedurende de economische crisis onderzoekers/kenniswerkers voor Nederlandse bedrijven te behouden, ook in de huidige crisis een goed instrument kunnen zijn om talent voor Nederland te behouden? Is de Minister bereid dit te laten verkennen?
Antwoord
De kenniswerkersregeling was in 2009–2010 inderdaad een succes. Daarmee werden bedrijven met grote omzetdalingen gesteund door de mogelijkheid om hun onderzoekers tijdelijk te detacheren bij publieke onderzoekinstellingen zoals technische universiteiten. Bij de coronacrisis is deze optie niet ingezet. Bedrijven houden hun onderzoekers bij voorkeur zelf aan en kunnen hiervoor zo nodig steun uit de NOW-regeling krijgen.
39
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de langetermijnstrategie van het kabinet voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Deze leden zien de uitvoering van de motie van het lid Amhaouch c.s. over de focus leggen op activiteiten die bijdragen aan de specifieke doelstellingen van het kabinet (Kamerstuk 32 637, nr. 346) terug in de nieuwe prestatieafspraken met de NIFA voor 2020–2025. Zij zijn benieuwd in hoeverre externe kennispartners en veldpartijen een rol kunnen spelen bij de gerichte acquisitie van bedrijven en in welke mate dit reeds gebeurt.
Antwoord
De Invest in Holland-partners, inclusief NFIA, hebben contact met diverse netwerken van (kennis)partners in binnen- en buitenland. Dit betreft zowel overheden (lokaal, regionaal en nationaal) als kennisinstellingen en zakelijke dienstverleners die betrokken zijn bij het acquisitieproces. Samenwerking vindt plaats op het gebied van kennisdeling en -ontsluiting, netwerkintroducties en gezamenlijke activiteiten. Wanneer specialistische (markt)kennis is vereist, worden er ook externe experts bij deze teams betrokken.
40
Hoe wordt aan expertiseopbouw gedaan, bij de NIFA en de verschillende departementen?
Antwoord
Het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten naar Nederland is binnen het Rijk de primaire verantwoordelijkheid van NFIA. NFIA heeft deze expertise in ruim 40 jaar opgebouwd samen met haar regionale partners. De Invest in Holland-strategieën, sinds het jaar 2015, hebben deze samenwerking geïntensiveerd. Dit draagt continu bij aan verdere expertiseopbouw en kennisdeling binnen het netwerk en dus tussen Rijk en regio. Voor het aantrekken van bedrijven die bijdragen aan beleidsdoelstellingen is een sterke interactie met beleid nodig. Met de nieuwe strategie voor 2020–2025 is deze interactie sterker vormgegeven, en wordt samen de expertise vergroot met betrekking tot het vestigingsklimaat en de High Priority Projects die bijdragen aan het Nederlands innovatievermogen, verduurzaming en verdere digitalisering van onze economie.
41
Is behalve de acquisitie van nieuwe bedrijven ook het uitbouwen van bestaande bedrijven een prioriteit van de Minister? Op welke manieren geeft de Minister dit vorm?
Antwoord
Het bedrijvenbeleid is gericht op stimulering van een sterk innovatievermogen en een excellent ondernemersklimaat van de Nederlandse economie. De doelstelling van het kabinet om bedrijven te laten kiezen voor investeringen in Nederland en is onderdeel van het bedrijvenbeleid. Deze investeringen dragen bij aan onze welvaart, maar ook aan verdere verduurzaming, innovatie en digitalisering in Nederland. Juist ten tijden van corona zijn deze bedrijfsinvesteringen, en de banen die daarmee gemoeid zijn, zeer belangrijk. Dit betreft dan zowel nieuwe bedrijfsinvesteringen als bedrijven die hun activiteiten in Nederland uitbreiden. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), uitvoeringsorganisatie van EZK, is een belangrijke uitvoerder van het bedrijvenbeleid. Dit doet RVO.nl onder meer door bedrijven te ondersteunen bij het ondernemen en innoveren in Nederland.
NFIA, onderdeel van RVO.nl, richt zich daarbij specifiek op buitenlandse bedrijven. NFIA heeft daarbij zowel aandacht voor initiële investeringen als uitbreidingsinvesteringen. Sinds 2006 bestaat voor die laatste het Investor Relations-programma, een bezoekprogramma van Invest in Holland aan in Nederland gevestigde bedrijven met een buitenlandse moeder en aan hun moederbedrijven in het buitenland. Dit programma wordt uitgevoerd met als doel de buitenlandse bedrijven sterker in Nederland te verankeren, te kunnen helpen bij eventuele uitbreidings- en/of retentieplannen en het verzamelen van signalen over het Nederlandse vestigingsklimaat.
42
Hoe presteert het Nederlandse acquisitiebeleid ten opzichte van het beleid in de ons omringende landen, zowel qua middelen beschikbaar voor acquisitie als qua resultaten?
Antwoord
Het is lastig om een zuivere internationale vergelijking te maken tussen de verschillende nationale acquisitiepartijen, zoals NFIA. Dit komt voornamelijk door het ontbreken van goed vergelijkend datamateriaal van de verschillende internationale acquisitiepartijen. Daarbij verschilt per land ook de opdracht aan de nationale acquisitiepartij en de rolverdeling tussen de nationale en regionale partijen. NFIA is in vergelijking tot haar internationale tegenhangers een relatief kleine organisatie. Tegelijkertijd is de scope van de NFIA-opdracht ook afgebakend en beperkt tot acquisitie en daarmee in vergelijking tot tegenhangers relatief klein. Al met al is in de NFIA-evaluatie (Kamerstuk 32 637, nr. 415) geconcludeerd dat NFIA internationaal de vergelijking kan doorstaan. NFIA scoort in de top vijf op een aantal efficiencymaatstaven.
Eerder heb ik uw Kamer gemeld dat Nederland volgens EY (2018) in 2017 een vierde plaats in Europa bezette bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven.11 Nederland plaatste zich dat jaar, net als in 2016, achter het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Daarmee scoort Nederland bovengemiddeld in internationaal perspectief. Zeker omdat de ranglijst een vergelijking maakt op basis van het absolute aantal buitenlandse bedrijven dat is aangetrokken. Hierbij is dus niet gecorrigeerd voor het feit dat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie hebben. In 2018 en 2019 bezet Nederland een vergelijkbare positie (Kamerstuk 32 637, nr. 415). Dit beeld wordt bevestigd door onderzoeken van IBM-PLI en FDI Markets die daarbij de hoge kwaliteit van aangetrokken banen benadrukken.
43
Kan de Minister schetsen wat de gevolgen van de coronacrisis zijn voor (de resultaten van) het Nederlandse acquisitiebeleid, bijvoorbeeld als het gaat om het aantal buitenlandse bedrijven in Nederland, de omvang van buitenlandse investeringsprojecten en de werkgelegenheid (directe banen)?
Antwoord
De impact van de coronacrisis is groot voor NFIA en haar regionale partners uit het Invest in Holland-netwerk. Hoewel de boeken van 2020 nog niet gesloten zijn is al duidelijk dat de jaarresultaten van dit jaar flink lager zullen liggen dan in 2019, zowel qua investeringen als het aantal aangetrokken banen. Ook bij de lopende investeringsprojecten – bedrijven waarmee NFIA nog in gesprek is – is deze trend waarneembaar. Naast de economische onzekerheid hinderden bij de meeste bedrijven vooral de huidige reisrestricties een mogelijke investering.
De neergang van het aantal investeringen zien we niet alleen in Nederland. Volgens de UNCTAD12 is de stroom aan directe buitenlandse investeringen (FDI) in de eerste helft van dit jaar door de coronapandemie wereldwijd met 49% gedaald (ten opzichte van de eerste helft van 2019). Daarbij daalde het bedrag dat is gemoeid met greenfield-investeringen met 37% (ten opzichte van de eerste helft van 2019). Voor heel 2020 verwacht de OESO een teruggang van de FDI-stroom met circa 40 tot 45% (OESO, oktober 2020).13 Naar verwachting zal hierdoor de internationale concurrentie voor buitenlandse investeringen groter worden en het belang van een concurrerend investeringsklimaat toenemen.
44
Ziet de Minister reden om naar aanleiding van de coronacrisis de Invest in Holland strategie 2020–2025 te actualiseren teneinde ook onder de huidige omstandigheden buitenlandse bedrijven te blijven aantrekken? Zo ja, op welke punten/pijlers?
Antwoord
We zien nog steeds dat buitenlandse bedrijven voor Nederland kiezen, maar momenteel minder dan in voorgaande jaren. Het is nu nog te vroeg om de exacte impact van het coronavirus op onze economie en het werk van NFIA vast te stellen en daarmee dus ook of hierdoor een aanpassing van de strategie 2020–2025 wenselijk is. Uiteraard houden we wel de vinger aan de pols over de impact op het NFIA-werk en zullen bijsturen waar nodig en mogelijk. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 4.
45
Wat gaat binnen de pijler Vestigingsklimaat het Invest in Holland Focus Team Talent precies doen?
Antwoord
Het Invest in Holland Focus Team Talent zal werken langs een viertal lijnen: (1) het delen van best practices en ervaringen binnen het netwerk in relatie tot aantrekken/behoud van talent, (2) signaleren van kwalitatieve en kwantitatieve trends in het vestigingsklimaat met betrekking tot Talent, (3) benchmarkstudies in vergelijking met zusterorganisaties in de EU en (4) aansluiting bij reeds ingezette acties van EZK op de strategische positionering van het vestigingsklimaat voor internationaal talent in loondienst.
46
De leden van de CDA-fractie merken op dat de NIFA en het Innovatie Attaché Netwerk (IAN) ter versterking van het Nederlandse innovatie-ecosysteem samenwerken in een pilot waarbij één NIFA- en één IAN-medewerker gezamenlijk in de Verenigde Staten zijn gestationeerd. Hoe verloopt deze pilot tot dusver en ziet de Minister aanknopingspunten om dergelijke combinaties ook elders in de wereld op te zetten? In welke landen acht de Minister die het meest kansrijk?
Antwoord
Per 1 november 2020 is het IAN en NFIA-duo met deze nieuwe opdracht gestart. Afhankelijk van de ervaringen en de resultaten zal ik in overleg met de Staatssecretaris en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) bezien of we aan deze pilot verder gevolg kunnen geven.
47
De leden van de CDA-fractie zijn bekend met het initiatief NLinBusiness. Wat kan de Minister melden over de resultaten die NLinBusiness boekt en de doelgerichtheid?
Antwoord
De doelstelling van NLinBusiness (NLiB) luidt méér ondernemers succesvol naar méér buitenland door middel van krachtenbundeling en door het ontwikkelen van een platform voor internationaal ondernemen dat dienstverlening en informatie voor (mkb-)ondernemers makkelijker en transparanter beschikbaar stelt. NLiB werkt langs vier strategische pijlers om deze doelstelling te bereiken, graag verwijs ik u naar de jaarverslagen van NLiB. Ten aanzien van de resultaten die het NLiB geboekt heeft kan het volgende meegedeeld worden:
NLiB heeft een digitaal platform opgezet waarmee ondernemers toegang hebben tot informatie, producten en diensten van de publieke en private partners van NLiB. Er zijn momenteel 36 partijen (brancheverenigingen, bilaterale handelsKamers, ondernemersnetwerken, etc.) digitaal aangesloten en daarnaast er meer dan 50 commerciële dienstverleners op het gebied van internationaal ondernemen ontsloten via het platform. In 2019 werd de website door ruim 22.000 mensen bezocht en heeft NLiB 200 keer gericht doorverwezen naar publieke of private partners voor verdere ondersteuning.
Naast het opzetten van het digitale platform is NLiB in 2018 begonnen met het ondersteunen van ondernemers in een 6-tal pilotsteden, waarbij NLiB samen met het Nederlandse ecosysteem voor handelsbevordering heeft gefaciliteerd bij de organisatie van verschillende activiteiten om ondernemers te informeren over zakendoen in de geselecteerde steden. Inmiddels is er een netwerk opgebouwd van Nederlandse Business hubs in 20 zgn. «Cities of Opportunity» (i.e. economische groeimarkten). Deze Business hubs zijn zelfstandige juridische entiteiten, die hun eigen inkomsten genereren. Tezamen vormen ze een mondiaal netwerk voor de ondersteuning van Nederlandse (mkb)-ondernemers. Het streven is om het netwerk van Nederlandse Business hubs de komende tijd uit te breiden naar 40.
Een van de toezeggingen van de Minister voor BHOS bij het opzetten en financieren van deze structuur was dat de Tweede Kamer twee jaar na oprichting zou worden geïnformeerd over de voortgang van het netwerk in het algemeen en de resultaten van de drie onderdelen NLiB, TINL en NLWorks in het bijzonder. Recentelijk heeft in het kader van deze toezegging een mid term review plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn op 20 oktober jl. met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 34 952, nr. 118).
48
Kan de Minister een overzicht geven van buitenlandse handelsmissies in de periode 2019 tot heden en de vertegenwoordiging van het mkb daarin?
Antwoord
Van januari 2019 tot oktober 2020 organiseerde RVO.nl in totaal 33 handelsmissies naar buitenlandse markten, waarvan 17 geleid werden door één of meerdere bewindspersonen. Daarnaast werden door de RVO.nl ook 8 innovatiemissies en vijf startupmissies georganiseerd. In 2019 behoorde 69% van de deelnemers aan door de RVO.nl georganiseerde handelsmissies met bewindspersoon naar buitenlandse markten tot het mkb (minder dan 250 medewerkers).
Uw Kamer ontvangt twee maal per jaar van de Minister voor BHOS een rapportage over economische missies en inkomende bezoeken in het voorgaande halfjaar. In deze rapportages ligt de nadruk op economische missies en bezoeken met (meereizend) bedrijfsleven onder leiding van bewindslieden. Voor meer details over de economische missies en bezoeken verwijs ik u dan ook graag naar deze rapportages (Kamerstuk 34 952, nr. 99 en Kamerstuk 34 952, nr. 114).
Daarnaast bestaat er naast de voornoemde, door de rijksoverheid geïnitieerde, handelsmissies nog een breed palet aan uitgaande – en inkomende handelsmissies die door andere publieke en/of private partijen georganiseerd zijn.
49
Op welke wijze zijn handelsmissies toegankelijk voor het mkb? Ziet de Minister aanknopingspunten voor verbetering?
Antwoord
Buitenlandse markten zijn ontzettend belangrijk voor Nederlandse bedrijven. Het kabinet juicht internationaal ondernemen dan ook toe: bedrijven met buitenlandse klanten zijn doorgaans innovatiever, productiever en hebben betere overlevingskansen. In het MKB-actieplan (Kamerstuk 32 637, nr. 437) geeft het kabinet de verschillende acties die de dienstverlening en advies rondom internationaal ondernemen moeten verbeteren. Een van deze acties zijn de handelsmissies die ondernemers de kans bieden om zich te oriënteren op internationale marktkansen en het werken aan een internationaal netwerk. Het mkb is dan ook een prioritaire doelgroep voor door publieke en private partners, zoals de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, georganiseerde economische missies. In dit kader bevorderen deze partners bijvoorbeeld. dat geïnteresseerde mkb-bedrijven zich beter kunnen voorbereiden op hun eventuele deelname aan economische missies, omdat zij gebruik kunnen maken van intensievere voortrajecten.
50
Wat zijn de ervaringen met internetportaal Acces2Markets, waarmee mkb-ondernemers worden bijgestaan met zaken doen buiten de Europese Unie (EU)?
Antwoord
Access2Markets, de opvolger van de Market Access Database en het EU Trade Helpdesk, is op 13 oktober 2020 online gegaan. Het is daarom nog te vroeg om een beeld te schetsen van ervaringen van ondernemers met de nieuwe portal. Wel is duidelijk dat Access2Markets verschillende nieuwe functionaliteiten bevat die mkb’ers kan helpen met internationaal ondernemen, waaronder informatie over EU-handelsakkoorden en een hulptool om preferentiële oorsprongsregels in handelsakkoorden beter te begrijpen. Ook is het makkelijker om te zoeken welke invoerrechten gelden voor een bepaald product.
51
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de bevindingen van de commissie-Van der Meer Mohr ten aanzien van de implementatie van de nieuwe Corporate Governance Code door vennootschappen en de stappen die zijn gezet. Deze leden onderschrijven de suggesties ten aanzien van langetermijnwaardecreatie (zoals «een goede geïntegreerde verslaggeving waarbij ook expliciet aandacht is voor transparante duurzaamheidsverslaggeving») en het belang van cultuur en gedrag in een onderneming. Op welke manier(en) zou de gewenste vooruitgang op deze punten kunnen worden gestimuleerd?
Antwoord
Op dit moment is de Monitoring Commissie Corporate Governance Code bezig met het opstellen van de monitoringsrapportage over boekjaar 2019. Hierin rapporteert de Commissie ook over de naleving van de bepalingen ten aanzien van langetermijnwaardecreatie en cultuur. De Commissie zal aan de hand van deze monitoringsrapportage bezien hoe zij de gewenste vooruitgang met betrekking tot langetermijnwaardecreatie en cultuur kan stimuleren. Dit zal zij doen in overleg met de schragende partijen VNO-NCW, VEUO, Eumedion, VEB, FNV, CNV en Euronext.
52
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister in zijn brief ter uitvoering van de motie van de leden Wiersma en Van den Berg over het verkennen van waarborgen om onze economie, innovatie en werkgelegenheid te beschermen (Kamerstuk 30 821, nr. 106) schrijft dat vanwege de toenemende dynamiek in de marktwaarde van bedrijven die de coronacrisis met zich meebrengt het van belang waakzaam te zijn op ongewenste buitenlandse overnames en investeringen. Is dit voor de Minister reden om uitgestelde wetgeving ten behoeve van het stelsel van investeringstoetsing te versnellen (was beoogd eind 2020, nu 2021)?
Antwoord
Het kabinet werkt met hoge prioriteit aan het wetsvoorstel Toetsing Economie en Nationale Veiligheid, waarover details zijn beschreven in antwoord 15 onder c), zie ook Kamerstuk 30 821, nr. 122. Het kabinet is voornemens de wet van kracht te laten gaan met ingang van 2 juni 2020 (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Middels deze peildatum, ingegeven door de economische gevolgen van de coronacrisis, wordt het mogelijk overnames en investeringen met terugwerkende kracht aan voorwaarden te onderwerpen of in het uiterste geval te blokkeren in het geval de bescherming van de nationale veiligheid hiertoe aanleiding vormt.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
66
In Nederland zijn nog maar weinig bedrijven die zeggen zich te houden aan de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wat betreft maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Minister streeft naar een onderschrijving van 90 procent van de grote bedrijven in Nederland aan deze richtlijnen in 2023. Nu is dit slechts 22 procent van de grote bedrijven. Deze leden vinden dit zorgelijk. Hoe gaat de Minister dit gat dichten? Is hij zich er van bewust dat hier maar heel weinig tijd voor is? In hoeverre gaat hij ook verplichtingen en voorwaarden stellen bij bijvoorbeeld steunmaatregelen? Deelt de Minister de mening dat het te laat is om alleen nog de focus te leggen op verleiden en voorlichten van bedrijven om maatschappelijk verantwoord te ondernemen zoals ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseert in hun rapport «Samen naar duurzame ketenimpact»?
Antwoord
Het kabinet heeft het huidige Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-beleid geëvalueerd en onderzoek laten doen naar de inrichting van effectief IMVO-beleid. Het kabinet ziet de noodzaak voor het instellen van een verplichting die de minimumnorm voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wettelijk vastlegt en zal inzetten op het beïnvloeden van de ontwikkelingen in Europa om een Europese brede due diligence verplichting te realiseren. Uw Kamer is hierover op 15 oktober jl. geïnformeerd door de Minister voor BHOS (Kamerstukken 26 485 en 35 495, nr. 337).
Over de maatregelen die ik neem om IMVO onder bedrijven te stimuleren, heb ik uw Kamer vorig jaar geïnformeerd (Kamerstuk 26 485, nrs. 313 en 320). RVO.nl is in voorbereiding op het hanteren van een IMVO-kader bij het EZK-instrumentarium, dat proportioneel en gefaseerd zal worden ingevoerd na oplevering van het opgevraagde advies. Een eerste stap hierin, is dat aanvragers van EZK-regelingen via de websites van deze regelingen worden gewezen op het belang van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.
Wat betreft de voorwaarden voor steunmaatregelen verwijs ik u naar beantwoording van vragen 64 en 65 die ik al eerder naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 32 637, nr. 417).
67
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris op het SOMO-rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding» (Kamerstuk 29 477, nr. 622). Deze leden zijn van mening dat de met publiek geld gefinancierde ontwikkeling van geneesmiddelen primair ten goede moet komen aan de maatschappij en dat transparantie en toegankelijkheid hierbij cruciaal zijn. Hoewel de beleidsmatige verantwoordelijkheid voor publieke financieringsinstrumenten van bepaalde sectoren dus zeker bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat thuishoort, vragen deze leden of de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de gehele geneesmiddelenindustrie niet beter kan worden ondergebracht bij het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport.
Antwoord
Binnen het kabinet is de verantwoordelijkheid voor het geneesmiddelenbeleid (inclusief prijsbeleid) ondergebracht bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De verantwoordelijkheid voor de in de eerdere brief (Kamerstuk 29 477, nr. 662) besproken instrumenten om bedrijvigheid en economische activiteiten in Nederland te stimuleren valt onder het Ministerie van EZK. Er zijn geen plannen om dit te wijzigen. Wel hebben de maatschappelijke effecten bij publieke financiering van bedrijven nadrukkelijk mijn aandacht en worden waar mogelijk versterkt (Kamerstuk 29 477, nr. 662).
Een belangrijk uitgangspunt van het kabinetsbeleid op het terrein van geneesmiddelen is de beschikbaarheid van (innovatieve) geneesmiddelen voor de patiënt tegen een aanvaardbare prijs.
Het kabinet stimuleert bedrijven die vernieuwende producten ontwikkelen omdat zij zorgen voor economische groei, werkgelegenheid en zorgen dat deze producten beschikbaar komen op de markt. Met het missiegedreven topsectoren en innovatiebeleid (MTIB) zetten we sinds 2019 nog sterker in op de economische kansen van maatschappelijke uitdagingen, zoals op het terrein van Gezond en Zorg. We doen dit in nauwe afstemming met de andere departementen omdat we van mening zijn dat maatschappelijke en economische belangen vaak in elkaars verlengde liggen.
68
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Staatssecretaris in haar brief toelicht dat «sinds 2011, onder het Kaderbesluit EZ-subsidies, duurzaamheidsbepalingen voor het gehele instrumentarium van Economische Zaken Klimaat en is het mogelijk om aanvragen af te wijzen die een inbreuk maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.» Deze leden zouden dan ook graag willen weten of de Staatssecretaris binnen dit Kaderbesluit de mogelijkheid ziet om transparantie en toegankelijkheidsbepalingen in te voeren. Zo nee, ziet de Staatssecretaris de mogelijkheid om deze bepalingen door te voeren onder de bestaande duurzaamheidsbepalingen. Zij zijn namelijk van mening dat het huidige geneesmiddelen ontwikkelingssysteem ver van duurzaam is.
Antwoord
Zoals de leden van de GroenLinks-fractie terecht opmerken, bepaalt het tweede lid van artikel 2 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dat de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid subsidie verstrekken volgens nader te bepalen regels over uitsluitend die activiteiten die tevens een positieve bijdrage leveren aan de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid. Dat is verder geconcretiseerd in artikel 4 van het Kaderbesluit, waarin is bepaald dat die regels ook betrekking kunnen hebben op «de wijze van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend met het oog op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid». Ten slotte bepaalt artikel 23 van het Kaderbesluit dat een aanvraag wordt afgewezen als «er een naar het oordeel van Onze Minister onaanvaardbaar risico bestaat dat de uitvoering van een voorgenomen activiteit een onevenredige inbreuk zal maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid». Zowel bij het opstellen van een subsidieregeling als bij de beoordeling van individuele aanvragen wordt dus naar duurzaamheid gekeken en er kunnen ook eisen over worden gesteld.
Wat betreft de economische dimensie, kan vooral worden gedacht aan de bijdrage van de te subsidiëren activiteiten aan de welvaart in Nederland, waarbij ook de belangen van toekomstige generaties zijn meegewogen. De ecologische dimensie heeft met name betrekking op aspecten van klimaat, leefomgeving of gebruik van grondstoffen. Bij aspecten van de sociale dimensie kan ten slotte in het bijzonder worden gedacht aan veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden. De bovengenoemde aspecten sluiten aan bij de in OESO-verband onderschreven Richtlijnen voor Multinationale ondernemingen en bij de elementen die organisaties (waaronder overheden en bedrijven) kunnen hanteren bij het toepassen van de norm NEN-ISO 26000. Deze norm is een richtlijn voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties die beschrijft hoe een organisatie op een zorgvuldige manier haar invloed op «people, planet and profit» kan afwegen.
Omdat duurzaamheid als begrip zich constant verder ontwikkelt, is op het niveau van het Kaderbesluit geen sluitende definitie van duurzaamheid opgenomen, maar slechts een handreiking voor de regelgever. Daardoor heeft de regelgever bepaalde ruimte voor de omschrijving van duurzame activiteiten die hij voor subsidie in aanmerking wil laten komen en voor de manier waarop aanvragen daarop worden getoetst. Zo kunnen de door de leden van de GroenLinks-fractie bedoelde transparantie- en toegankelijkheidsbepalingen in overweging worden genomen bij de totstandkoming van een subsidieregeling en kunnen hier specifieke regels over worden gesteld. Met andere woorden, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies biedt al ruimte om met deze twee aspecten rekening te houden bij de totstandkoming van een subsidieregeling. De precieze invulling van die aspecten zal afhangen van het concrete geval en kan gestimuleerd worden tijdens het opstellen van de betreffende regelgeving.
69
Ook geeft de Staatssecretaris aan dat het gebruik van het innovatiekrediet kan concurrentie tussen bedrijven stimuleren, waaronder op het terrein van innovatieve geneesmiddelen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris aanwijzingen heeft dat deze concurrentie ook daadwerkelijk bevorderd is.
Antwoord
Met de hulp van het Innovatiekrediet worden nieuwe innovatieve geneesmiddelen ontwikkeld. Zoals hierboven wordt omschreven, zijn de meeste bedrijven die een Innovatiekrediet ontvangen start-up of scale-up. Het Innovatiekrediet helpt dit type bedrijven dus om innovatieve geneesmiddelen te ontwikkelen.
Het Innovatiekrediet ondersteunt ondernemers bij het vinden van financiering voor hun innovatieve ontwikkelingsproject. Voor klinische geneesmiddelen worden vaak de fase 2- experimentele fase ondersteund. Ná deze fase zijn vaak nog aanvullende investeringen nodig en duurt het nog geruime tijd voor de geneesmiddelen ook op de markt komen.
Er zijn regelmatig bedrijven die erin slagen een nieuw geneesmiddel op de markt te brengen en die daarmee kunnen concurreren met andere geneesmiddelen.
70
Zij vragen of het gebrek aan transparantie binnen de geneesmiddelenindustrie niet tot hogere winstuitkeringen in plaats van extra transparantie leidt.
Antwoord
Ik ben niet bekend met een oorzakelijk verband tussen de mate van transparantie en de hoogte van winstuitkeringen in de farmaceutische sector.
Ik deel het belang van transparantie binnen de geneesmiddelen sector en ik zie hierbij een nadrukkelijke rol voor de sector zelf weggelegd. De sector kan de verschillende stappen in het ontwikkelproces van geneesmiddelen nog beter uitleggen. Hiermee wordt het voor meer mensen duidelijker waarom het ontwikkelproces van nieuwe geneesmiddelen vaak lang duurt, risicovol en kostbaar is. En kan het behulpzaam zijn in de gesprekken die VWS voert over de vergoeding en opname van nieuwe geneesmiddelen in het zorgpakket.
71
De Staatssecretaris geeft verder aan geen waarde te zien in de aanbeveling van het SOMO-rapport om concrete voorwaarden in de financieringsdocumentatie inzake de toegankelijkheid voor de patiënt en de prijs van het eventuele product indien ROM’s investeren in Life Sciences en Health bedrijven op te nemen. De Staatssecretaris refereert hierbij aan het idee dat veel medicijn trajecten niet succesvol zijn. Deze leden vragen echter of dit risico niet van tevoren gecalculeerd kan worden. Op het moment dat een medicijn wel succesvol is komen de toegankelijkheid principes van kracht en zo niet dan zal dit medicijn ook niet op de markt worden gebracht en zijn de toegankelijkheidseisen dus ook niet relevant.
Antwoord
De ROM’s investeren in bedrijven en trajecten die een bepaald risico met zich meedragen. Hierbij maken zij gebruikt van het investeringskader dat is opgenomen in de aandeelhoudersinstructie. De door het SOMO-rapport genoemde suggestie van het verplicht opnemen van concrete voorwaarden in de financieringsdocumentatie inzake de toegankelijkheid voor de patiënt en de prijs van het eventuele product, indien ROM's investeren in Life Sciences en Health (LSH) bedrijven, past daar niet in. Immers, veel trajecten naar nieuwe medicijnen leveren uiteindelijk geen vermarktbaar product op, dus biedt zo'n clausule geen werkelijk comfort. Voorts schrikt zo'n bepaling andere co-investeerders af die samen met de ROM hopen op een winstgevend rendement op hun investering, waarmee het vliegwiel effect van de ROM's verminderd wordt.
Bovendien is een dergelijke clausule niet in lijn met de manier hoe de overheid op andere wijze de ontwikkeling van nieuwe medicijnen stimuleert met financierings- en subsidieprogramma’s. Er is dus geen aanleiding dit te wijzigen en dit zou zelfs averechts werken met het oog op private investeringen om hiervan af te wijken bij de ROM’s.
72
Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan, ten opzichte van het Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren, de principes als handreiking te zien om tot evenwichtige licentieovereenkomsten te komen. Deze leden vragen waarom deze principes nog niet zijn vertaald in bepalingen. Ziet de Staatssecretaris hier op korte termijn mogelijkheid toe?
Antwoord
De principes waar de leden van GroenLinks naar verwijzen zijn inmiddels vertaald in een concrete toolkit. Deze toolkit Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) is op 27 augustus 2020 door NFU en VSNU gepresenteerd en bevat concrete bouwstenen voor een licentieovereenkomst. De Minister voor Medische Zorg en Sport zal de kabinetsreactie op deze toolkit binnenkort aanbieden, mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) en mijzelf. Het betreft hier principes die door kennisinstellingen in samenspraak met een vertegenwoordiging van het commerciële bedrijfsleven zijn opgesteld en omarmd met als doel om evenwichtige licentieovereenkomsten te realiseren. Ik heb er vertrouwen in dat de ontwikkelde principes, in combinatie met de aangereikte toolkit om hier in de praktijk handen en voeten aan te kunnen geven, de professionalisering van de valorisatiefunctie bij kennisinstellingen verder gaat versterken. Over twee jaar wordt de toolkit geëvalueerd en waar nodig herzien. In overeenstemming met de motie van de leden Ellemeet en Raemakers (Kamerstuk 29 477, nr. 678) zal de Minister van Medische Zorg en Sport de komende tijd al met de NFU in gesprek gaan om te verkennen of juridische bepalingen ten aanzien van betaalbaarheid, toegankelijkheid en transparantie van kostenopbouw van geneesmiddelen kunnen worden aangescherpt of toegevoegd aan de toolkit.
73
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister inzake dwanglicenties (Kamerstuk 29 477, nr. 659). Deze leden betreuren dat de commissie niet succesvol is geweest in het komen tot een gezamenlijke rapportage en vragen waarom deze commissie niet succesvol is geweest. Kan de Minister toelichten wat de inhoudelijke verschillen van mening binnen de commissie precies waren? Welke procedurele redenen ten grondslag lagen?
Antwoord
Inhoudelijk zijn tijdens de eerste fase van het commissiewerk verschillen van inzicht tussen de commissieleden naar voren gekomen. De voorzitter van de commissie heeft in zijn aanbiedingsbrief (bijlage bij Kamerstuk 29 477, nr. 659) niet nader toegelicht wat de inhoudelijke verschillen precies waren. Vervolgens heeft de voorzitter van de commissie via bilaterale gesprekken met de commissieleden geprobeerd na te gaan of er alsnog draagvlak gevonden kon worden voor een gezamenlijke redeneerlijn. Die route leek een tijd lang kansrijk. Toen die lijn echter door de voorzitter van de commissie werd uitgewerkt in een conceptrapport, bleken de standpunten toch verder uit elkaar te liggen. Het procedurele probleem is, zoals door de voorzitter van de commissie in zijn aanbiedingsbrief beschreven, dat één van de commissieleden het conceptrapport heeft gedeeld met zijn achterban. Drie andere leden vonden dat dit lid wegens geschonden vertrouwen uit de commissie zou moeten vertrekken. Toen dit commissielid dat weigerde, heeft de voorzitter van de commissie op verzoek van de Ministers voor Medische Zorg en Sport en Economische Zaken en Klimaat toen een persoonlijke beschouwing over de taakopdracht geschreven.
74
Daarnaast geeft de Minister aan dat met name in het Europeesrechtelijk kader er ruimte is voor verbetering. Deze leden vragen waar de Minister die ruimte ziet. Ziet de Minister een rol voor zichzelf om eventuele verbeteringen te bewerkstelligen?
Antwoord
Zoals aangegeven in de persoonlijke beschouwing over de inzet van dwanglicenties en de eerdere brief (Kamerstuk 29 477, nr. 659) kunnen eisen die op grond van Europese regelgeving met betrekking tot geneesmiddelen worden gesteld van grote invloed zijn op de mogelijkheid om dwanglicenties effectief in te zetten. Zo kunnen de huidige regels over data- en marktexclusiviteit de effectieve werking van een door de overheid afgegeven dwanglicentie in de weg staan. Mede om die reden kijkt de Minister voor Medische Zorg en Sport met andere landen of de bestaande EU beschermingsmechanismen (zoals data-exclusiviteit en marktexclusiviteit) de gewenste resultaten opleveren of aanpassing behoeven (Kamerstukken 29 477 en 32 805, nr. 489 en Kamerstuk 29 477, nr. 490).
75
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de actie die de Staatssecretaris neemt om voor te bereiden op een mogelijke no deal met het Verenigd Koninkrijk in het ergste geval het terugvallen op regelgeving van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Deze leden zien dat verschillende scenario’s zijn uitgewerkt. Toch maken zij zich zorgen of de maatregelen op tijd uitgevoerd kunnen worden in het scenario van een no deal. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren en hierin ook een laatste stand van zaken meenemen met betrekking tot de onderhandelingen op economisch gebied?
Antwoord
Sinds de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) op 29 maart 2017 formeel kennis heeft gegeven van het voornemen om uit de EU te treden zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de gevolgen van uittreding en de toekomstige relatie, gebaseerd op verschillende scenario’s. Met het Terugtrekkingsakkoord, is een deel van de onzekerheden weggenomen. Het risico dat een akkoord over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK per 1 januari 2021 uitblijft, blijft echter bestaan. Hierbij is het van belang om te melden dat er na het aflopen van de overgangsperiode hoe dan ook veel zal veranderen, ook als het wel lukt om afspraken over het toekomstig partnerschap te maken. Daarom ligt de focus van het kabinet nu op de readiness-voorbereidingen die nodig zijn in alle scenario’s.
Het kabinet zet zich al geruime tijd in voor contingency-maatregelen, bedoeld om de meest nadelige effecten op te vangen van een situatie waarbij de EU en het VK niet tijdig tot een akkoord over het toekomstig partnerschap komen, zowel op nationaal als EU-niveau. Het kabinet blijft alle belanghebbenden oproepen zich hierop voor te bereiden. Recent heeft de Staatssecretaris samen met de Minister voor BHOS een brief gestuurd naar 20.000 ondernemers, om hen nogmaals te wijzen op de afloop van de overgangsperiode en het belang van een goede voorbereiding. Deze brief is verspreid via onder andere RVO.nl, de Kamer van Koophandel en VNO-NCW/MKB Nederland. Het kabinet werkt nauw samen met het bedrijfsleven (o.a. VNO-NCW/MKB Nederland, Portbase, TNL, Evofenedex) op het gebied van communicatie rondom Brexit.
Voor een recent overzicht van de voorbereidingen op het aflopen van de overgangsperiode verwijzen wij u naar de recente brief over dit onderwerp van de Minister van BuZa namens het kabinet (Kamerstuk 23 987, nr. 385).
76
Deze leden lezen daarnaast dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verschillende bedrijven heeft voorbereid op de gevolgen van het aflopen van de overgangsperiode. Hoe heeft de NVWA dit gedaan?
Antwoord
LNV organiseert samen met de NVWA op reguliere basis (momenteel maandelijks) een Brexit stakeholdersoverleg. De NVWA informeert hier over de voorbereidingen die zij zelf treft en de noodzakelijke voorbereidingen die door het bedrijfsleven moeten worden getroffen. Voor specifieke deelprocessen overlegt de NVWA intensief met betrokkenen. Daarnaast biedt de NVWA serious games aan voor het agrarisch bedrijfsleven en de visserijsector. Met een serious game wordt de gehele (handels)keten die betrokken is bij een (handels)transport van een specifiek product of productgroep van Nederland naar het VK (of andersom) doorlopen. Alle knelpunten en benodigde aanpassingen worden besproken en instructies worden gegeven. Bedrijven ervaren dit als zeer nuttig. Ten slotte treedt de NVWA regelmatig aan als expert bij verschillende webinars die als doel hebben de sector te informeren.
77
Zij lezen dat de kosten voor het voldoen aan douaneformaliteiten voor invoer en uitvoer van goederen tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland flink zullen stijgen, vooral voor de snijbloemensector en de vleessector. In hoeverre is bij deze laatste sector ook het dierenwelzijn door langere wachttijden bij de grens meegenomen? Deze leden stelden hier eerder al vragen over en horen graag wat hier mee gedaan is.
Antwoord
De Europese transportverordening is er om het welzijn van de dieren tijdens transport te borgen. Voor transporten langer dan acht uur moet volgens de transportverordening een reisplan worden voorgelegd aan de NVWA. De NVWA controleert het reisplan en keurt deze goed voorafgaand aan vertrek. In dit reisplan staat hoe voldaan zal worden aan de in de transportverordening voorgeschreven transport- en rusttijden en pauzes voor drenken en eventueel voederen. Ook voor het gedeelte van het transport buiten de EU, zoals dat per 1 januari 2021 het geval is voor het VK, geldt deze verplichting voor het reisplan.
Bij bekend, meestal structureel, oponthoud dient dit in de reisplanning te worden meegenomen. Files aan grenzen vallen «gewoon» onder transporttijd. Dit is dus geen rusttijd. Lange wachttijden bij de grens kunnen er mogelijk toe leiden dat – om aan de EU-transportverordening te blijven voldoen – de transporteur de dieren bij een controlepost een keer extra moet uitladen en laten rusten.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
78
De leden van de SP-fractie merken op dat het project «Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) maatregelen in perspectief» als doel heeft de effectiviteit van het huidige beleid te evalueren en aan de hand van de uitkomsten en andere aanbevelingen en lessen, bepalen of vernieuwing van /aanvulling op het huidige IMVO-beleid nodig is. In de reactie op het advies van de SER over IMVO en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen erkent de Minister dat er wat betreft beleidscoherentie nog belangrijke stappen gezet kunnen worden. Deelt de Minister de mening dat het aandeel bedrijven dat in de Transparantiebenchmark aangeeft de OESO-richtlijnen te onderschrijven zeer laag is en dat er een versnelling moet plaatsvinden om de doelstelling van 90 procent in 2023 te behalen?
79
Kan de Minister aangeven welke aanvullende maatregelen zij gaat nemen om deze 90-procentsdoelstelling te behalen? Volgt hij daarbij het advies van de SER om ook dwingende beleidsmaatregelen te gebruiken?
80
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de voortgang van het onderzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland naar hoe een IMVO-kader kan worden toegepast op het EZK-instrumentarium? Kan de Minister aangeven wanneer, in het licht van de 90-procent doelstelling in 2023, hierover een besluit wordt genomen en op welk moment kan worden begonnen met de invoering van deze IMVO-voorwaarden?
Antwoord op vragen 78 t/m 80
Zie het antwoord op vraag 66.
81
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de ambitie om duurzame economische groei te creëren. Deze leden delen de mening delen dat het aantrekken van buitenlandse bedrijven die een bijdrage leveren aan de verduurzaming en digitalisering van onze economie, de voorkeur geniet. Dit betekent echter niet dat ook bedrijven die deze kwaliteit niet of in mindere mate bezitten, zich niet vestigen in ons land. Kan de Minister aangeven in welke verhouding, met betrekking tot het wel of niet voldoen aan criteria rond verduurzaming en digitalisering, bedrijven zich de afgelopen vier jaar in ons land hebben gevestigd? Met andere woorden, hoe effectief is de gekozen beleidsrichting?
Antwoord
De nieuwe Invest in Holland strategie van NFIA en haar regionale partners, die als bijlage bij de brief over het acquisitiebeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 415) naar uw Kamer is gestuurd, is opgesteld voor de periode 2020–2025 en geeft een langetermijnfocus. Deze strategie kan niet met terugwerkende kracht op de resultaten uit het verleden worden toegepast. De voorgaande Invest in Holland strategie 2015–2020 was gebaseerd op acquisitie op sterktes, zowel vanuit een sectorperspectief (zoals Agrifood en Life sciences & health) als een activiteitenperspectief (zoals marketing, sales, hoofdkantoren, distributie), met bijzondere aandacht voor de IT (Digital Gateway to Europe) en R&D. Het aandeel R&D-gerelateerde projecten is in die periode gegroeid van 8% naar 17% van het totaal. Het aandeel IT-projecten groeide van 17% naar 28%.
83
De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat belastingontwijking een speerpunt is en dat de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en het Invest in Holland netwerk geen ondersteuning geven aan brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies. Kan de Minister aangeven op welke wijze dit wordt getoetst? Worden ook bedrijven, waarbij wel sprake is van reële economische activiteiten in ons land, getoetst op zaken als belastingontwijking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De dienstverlening van NFIA richt zich, en heeft zich altijd gericht, op potentiële investeringstrajecten van minimaal vijf banen en minimaal 500.000 euro aan fysieke investeringen, gerealiseerd in de eerste drie jaar na vestiging in Nederland. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan van deze ondergrens worden afgeweken, bijvoorbeeld bij een investeringsproject op gebied van een sleuteltechnologie met (slechts) drie banen maar waar wel flink in R&D wordt geïnvesteerd.
In de contacten met het bedrijf gaat NFIA ook altijd na welke activiteiten het bedrijf voornemens is om in Nederland te ontplooien. Hierdoor kan NFIA een goede inschatting maken of er sprake is van reële economische activiteiten. Tot slot zijn bij de werkzaamheden van NFIA en Invest in Holland de Nederlandse wetten en regels altijd leidend. Wanneer vragen gesteld worden over specifieke wet- en regelgeving, zoals belastingwetgeving, wordt naar de gespecialiseerde dienst, in dat geval de Belastingdienst, doorverwezen.
84
Deelt de Minister de mening dat een voorspelbare en betrouwbare overheid ook transparant dient te zijn als het gaat om afspraken tussen (buitenlandse) bedrijven en de belastingdienst over de zekerheden die vooraf geboden worden over de fiscale impact van reële investeringen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het geven van zekerheid vooraf door de Belastingdienst is een belangrijke pijler van het Nederlandse vestigingsklimaat. Een ruling geeft (buitenlandse) bedrijven, binnen kaders van wet-, beleid en jurisprudentie, zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van reële investeringen in Nederland. Met ingang van 1 juli 2019 is de rulingpraktijk aangescherpt, onder andere op het gebied van transparantie. Van elke ruling met een internationaal karakter wordt een geanonimiseerde samenvatting gepubliceerd op de website van de Belastingdienst14. Deze samenvatting geeft beknopt het volgende weer: aanleiding, feiten, rechtskader, overwegingen en conclusie. Zo kan iedereen inzicht krijgen in de afspraken die de Belastingdienst met bedrijven maakt. Daarnaast wordt informatie over rulings uitgewisseld met andere landen zodat hierover ook transparantie ontstaat richting de buitenlandse belastingdiensten.
89
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie Monitoringsrapportage boekjaar 2018 Monitoring Commissie Corporate Governance Code. Kan de Minister aangeven op welke termijn de Europese Commissie zal bezien of er aanpassingen in de onderzoeksmethodiek en de rapportage van haar bevindingen nodig zijn om haar monitoringstaak beter uit te kunnen oefenen?
Antwoord
De Europese Commissie speelt geen rol in de activiteiten van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code.
Op dit moment is de Monitoring Commissie Corporate Governance Code bezig met het opstellen van de monitoringsrapportage over boekjaar 2019. Zij zal aan de hand van deze monitoringsrapportage bezien hoe de methodiek van de monitoring verder kwalitatief verbeterd kan worden. Zie ook het antwoord op vraag 51.
90
Deze leden vragen om welk type bedrijven het gaat, naar aard en omvang, als de 5,4 procent van de bedrijven die de verantwoording van het beloningsbeleid niet naleeft.
Antwoord
De Monitoring Commissie Corporate Governance Code heeft onder andere de taak om jaarlijks te inventariseren op welke wijze en in welke mate de voorschriften van de Corporate Governance Code (hierna: Code) door beursondernemingen worden nageleefd. De Monitoring Commissie Corporate Governance Code rapporteert haar bevindingen jaarlijks.
Verantwoording over uitvoering van het beloningsbeleid is vastgelegd in principe 3.4 van de Code. Onder principe 3.4 vallen twee best practice-bepalingen, namelijk bepaling 3.4.1 «Remuneratierapport» en bepaling 3.4.2. «Overeenkomst bestuurder». Bepaling 3.4.1 schrijft voor dat in het remuneratierapport op inzichtelijke wijze in ieder geval verslag wordt gedaan over het beloningsbeleid, hoe het beloningsbeleid bijdraagt aan langetermijnwaardecreatie, scenarioanalyses, variabele beloningen en ontslagvergoedingen van bestuurders met opgaaf van reden. Bepaling 3.4.2 schrijft voor dat de belangrijkste elementen van de overeenkomst van een bestuurder met de vennootschap op de website van de vennootschap worden geplaatst.
In het nalevingsonderzoek over boekjaar 2018 is voor principe 3.4 een niet-nalevingspercentage van 5,4% vastgesteld. Onderzoeksresultaten over de naleving zijn niet gespecificeerd naar vennootschap of type instelling. In de door SEO Economisch Onderzoek uitgevoerde nalevingsonderzoeken worden nalevingspercentages alleen gespecificeerd naar index: AEX, AMX, AScX, lokaal en niet-beursgenoteerd.
91
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe hij de infiltratie van de lobbyisten van de farmaceutische industrie, die faliekant tegenstander zijn van dwanglicenties, in een adviescommissie duidt. Op welke wijze is de samenstelling van deze commissie tot stand gekomen? Daarnaast vragen deze leden of het gebruikelijk is dat lobbyisten deel uit maken van een adviescommissie.
92
Zij zijn blij dat er toch een advies ligt en dat de eerste conclusie is dat het juridisch kader ruim genoeg is voor zowel de overheid als de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om zo nodig dwanglicenties in te zetten, mocht men daar vanuit hun eigen wettelijke kaders aanleiding toe zien. Ook de Europese Unie lijkt hierbij niet in de weg te staan. Kan de Minister aangeven of hij, met in achtneming van de zorgvuldigheid, ook voornemens is waar nodig dwanglicenties in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 91 en 92
Ik merk eerst op dat onderscheid gemaakt moet worden tussen de bevoegdheid van de Minister van EZK om in het algemeen belang een dwanglicentie te verlenen en het mededingingsrechtelijk instrumentarium dat de ACM ter beschikking staat. Met betrekking tot inzet van dwanglicenties heb ik in mijn eerdere brief reeds aangegeven dat dit, met toepassing van een zorgvuldig afwegingskader, geen louter theoretisch instrument is (Kamerstuk 29 477, nr. 659). Het tweede instrument, handhaving van het verbod op misbruik van machtspositie in het mededingingsrecht, is voorbehouden aan de (onafhankelijke) ACM.
93
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de mogelijkheden die de wet biedt als het gaat om de borging van economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen en hebben hierover een aantal vragen. Kan de Minister aangeven hoe het kan dat 1,2 procent van de bedrijven in Nederland, die onder buitenlands zeggenschap vallen, verantwoordelijk zijn voor maar liefst 18 procent van de werkgelegenheid, 39 procent van de totale bedrijfsomzet in ons land, 30 procent van alle investeringen, een derde van alle R&D inspanningen en ook nog eens 7 procent beter betalen? Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Wat zegt dit over de (slechte) staat en kwaliteit van de 98,8 procent van de bedrijven met binnenlandse zeggenschap, die slechts verantwoordelijk zijn voor 61 procent van de totale omzet?
Antwoord
Het Nederlandse bedrijfsleven is zeer divers en bestaat uit veel verschillende soorten bedrijven. Nederland telde in het eerste kwartaal van 2020 in totaal 1,8 miljoen bedrijven. Het overgrote deel hiervan – 1,4 miljoen bedrijven – betreft een eenmanszaak of zzp’er, terwijl het aantal grootbedrijven (meer dan 250 werkzame personen) bijna 3300 bedraagt.15 Deze bedrijven verschillen natuurlijk sterk in hun kenmerken zoals omzet, productiviteit en R&D-uitgaven. De bakker om de hoek is nu eenmaal anders dan een groot internationaal bedrijf. Deze bedrijven kun je niet met elkaar vergelijken, maar ze leveren beide op hun eigen wijze een bijdrage aan onze economie.
Over het algemeen kunnen we stellen dat buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen groter zijn dan het gemiddelde Nederlandse bedrijf en mede door hun schaal ook productiever zijn, zeker ten opzichte van een eenmanszaak. De verschillen tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven zijn dus veelal te verklaren doordat zij verschillen in gemiddelde grootte. Als we bijvoorbeeld de Nederlandse en buitenlandse multinationals met elkaar vergelijken zien we geen grote verschillen tussen deze bedrijven. Het enige dat opvalt is dat Nederlandse multinationals relatief veel in R&D investeren. Zie ook het antwoord op vraag 1. De conclusie van de SP dat het Nederlandse bedrijfsleven er relatief slecht voor staat ten opzichte van de buitenlandse bedrijven in Nederland deel ik dus niet.
94
Is de Minister bereid een overzicht te geven over hoe vaak het breed instrumentarium ter waarborging van publieke belangen, de afgelopen vier jaar is ingezet tegen welke bedreiging en met welk resultaat?
Antwoord
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 15, ligt een deel van het handelingsperspectief (binnen het breder instrumentarium) bij ongewenste buitenlandse overnames of investeringen bij individuele ondernemingen zelf, en krijgt het kabinet hierover geen melding. Voor zover het kabinet wel betrokken is, kan daarvan niet altijd melding gedaan worden. Dit maakt het geven van een volledig overzicht niet mogelijk. Wel wordt uw Kamer in voorkomende gevallen geïnformeerd over toetsingen in het kader van geldende sectorale investeringstoetsen, zoals ten aanzien van de verkoop van Eneco conform artikel 86f van de Elektriciteitswet 1998 (Kamerstuk 29 023, nr. 256). Ook wordt uw Kamer geïnformeerd indien het kabinet op strategische gronden in een bedrijf investeert of een lening verstrekt, zoals in het geval van SmartPhotonics of Apotex.16
95
Deze leden vragen of het klopt dat Nederland in Europa terughoudend was als het gaat om te komen tot een Europees gelijkspeelveld-instrument. Zo ja, wat was daarvan de reden en welk effect heeft dit gehad op het beleidsvoorstel van de Europese Commissie?
Antwoord
Dit klopt niet. Nederland is in Europa juist een van de aanjagers geweest voor een toekomstig gelijkspeelveld-instrument. Al ruim twee jaar zet Nederland zich op Europees niveau in voor een dergelijk instrument, waarbij het level playing field instrument door het kabinet werd voorgesteld als oplossing voor de verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt (Kamerstuk 21501–30, nr. 470). Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Dit witboek bouwt voort op het Nederlandse voorstel, dat in het witboek ook expliciet wordt genoemd. Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vragen naar aanleiding van de kabinetsappreciatie van het witboek (Kamerstuk 22 112, nr. 2917), worden momenteel gesprekken met de Commissie gevoerd over de verdere uitwerking van toekomstige instrumenten op dit terrein. Ook vindt er momenteel vanuit de Commissie een impact assessment plaats. De verwachting is dat de Commissie in het tweede kwartaal van 2021 met concrete voorstellen zal komen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 446).
96
Kan de Minister aangeven wanneer het publieke belang dusdanig geschaad wordt dat overheidsinterventie gerechtvaardigd is als dit geen barrières mag opwerpen voor Nederlandse bedrijven in het buitenland en ook geen afschrikkende werking voor buitenlandse partijen mag hebben om in Nederland te investeren?
Antwoord
Dit is afhankelijk van een combinatie van de vorm van overheidsinterventie, het soort publieke belang dat in het geding is en de mate waarin dat publieke belang geschaad wordt. Hierbij is altijd het streven de negatieve gevolgen, bijvoorbeeld voor het investeringsklimaat, zoveel als mogelijk te beperken. In uiterste gevallen, bijvoorbeeld daar waar het gaat op de nationale veiligheid, is meer vergaand overheidsingrijpen gerechtvaardigd.
Zo ontwikkelt de overheid een wettelijk toetsingsstelsel voor overnames en investeringen in vitale infrastructuur of bedrijven die sensitieve technologie ontwikkelen die raakt aan nationale veiligheid (zie ook Kamerstuk 30 821, nr. 122). Hierbij is het onvermijdelijk dat dit voor ondernemingen in specifieke sectoren een additionele drempel opwerpt en het vrije verkeer van kapitaal inperkt. Ook hier is het van belang investeringsonzekerheid en de economische kosten van dergelijke ingrepen zoveel mogelijk te beperken. Zo heeft investeringstoetsing alleen in de uiterste gevallen als doel een overname of investering te voorkomen en is de reikwijdte toegespitst op daar waar veiligheidsrisico’s zich het meest waarschijnlijk voor kunnen doen.
97
De leden van de SP-fractie zijn verheugd met de 250 dagen bedenktijd die een bedrijf heeft om zich te bezinnen, al menen deze leden dat het een gemiste kans is hier ook de ondernemingsraad op een of andere manier bij te betrekken. Zij vragen of de mogelijkheden die een onderneming heeft zich te beschermen tegen (vijandige) overname hiermee voldoende is.
Antwoord
Aanleiding voor het wetsvoorstel voor 250 dagen bedenktijd was de wens om langetermijnwaardecreatie te bevorderen en om bemoeienis van bepaalde, op korte termijn gerichte aandeelhouders, met het beleid van een onderneming tegen te gaan, al dan niet in de context van een dreigende (vijandige) overname. Het kabinet ziet de bedenktijd als een waardevolle aanvulling op reeds bestaande beschermingsmaatregelen die beursvennootschappen kunnen treffen, en is van mening dat met het wetsvoorstel een juist evenwicht is gevonden tussen de belangen van de verschillende partijen. Het kabinet ziet dan ook geen noodzaak of aanleiding voor aanvullende wet- en regelgeving op het domein van aandeelhoudersactivisme en/of (vijandige) overnames.
100
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nadere reactie op SOMO-rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding». Kan de Staatssecretaris aangeven welke bijdrage en/of garantie het aangaan van het gesprek over transparantie en de uiteindelijke prijsstelling concreet levert aan de effectieve beschikbaarheid van de producten of diensten die ontwikkeld worden op grond van de gelicentiëerde kennis?
Antwoord
De effectieve beschikbaarheid van producten en diensten die ontwikkeld worden met gelicensieerde kennis is van veel factoren afhankelijk. Om academische kennis verder door te ontwikkelen zijn vaak meerdere partijen en partners nodig. En uiteindelijk zullen ook niet alle ontwikkeltrajecten leiden tot een succesvol product op de markt. Een concrete bijdrage aan de effectieve beschikbaarheid is daarom niet op voorhand te geven.
Ik heb er vertrouwen in dat de ontwikkelde principes, in combinatie met de aangereikte toolkit om hier in de praktijk handen en voeten aan te kunnen geven, de professionalisering van de valorisatiefunctie bij kennisinstellingen verder gaat versterken. Met als belangrijk doel een versteviging van de maatschappelijke- en economische impact van publieke gefinancierde kennis. De toolkit wordt actief beheerd door de kennisinstellingen en op basis van ervaring in gebruik en ontwikkeling van maatschappelijk debat voortdurend verbeterd en aangevuld waar nodig.
101
Deelt de Staatssecretaris de zorg over de mate van vrijblijvendheid bij het uitsluitend het voeren van het gesprek? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee, deze zorg deel ik niet. Met de totstandkoming van de principes en de toolkit om deze principes te operationaliseren zal het proces van kennisuitwisseling tussen wetenschap en bedrijfsleven verbeteren. Met als gevolg dat de maatschappelijke impact van excellent onderzoek (toepassingen in de praktijk) wordt vergroot.
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
102
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording op de vragen bij het vorige schriftelijke schriftelijk overleg Bedrijfslevenbeleid en vragen wat de status is van het onderzoek van de RVO over het hanteren van een IMVO-kader bij de EZK-instrumenten, waar in het antwoord van de Minister op vraag 153 op wordt gewezen. Wanneer verwacht de Minister dat dit onderzoek is afgerond en kan de Minister dat de Kamer doen toekomen?
103
Deze leden vragen tevens of de Minister al antwoord kan geven op de vraag (nummer 153) waarom niet bij ieder EZK-instrument als voorwaarde wordt gesteld dat een onderneming daarvan alleen gebruik mag maken als die onderneming de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen onderschrijft, in de praktijk hanteert en daar verifieerbaar rekenschap van aflegt. Indien de Minister hier nog geen antwoord op kan geven, is hij dan bereid het antwoord in samenhang met het onderzoek met de Kamer te delen?
Antwoord op 102 en 103
Zie het antwoord vraag 66.
104
De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang voor de Nederlandse economie en het slagen van de energietransitie dat er voldoende technisch personeel beschikbaar is, zoals de Minister ook omschrijft in de brief over het acquisitiebeleid. Deze leden vragen of er voldoende zicht is op toekomstige tekorten aan technisch personeel, indachtig de groeiende vraag naar duurzame energiebronnen, de nodige verzwaring van het elektriciteitsnet en vergrijzing van het huidige personeelbestand.
Antwoord
Voor het slagen van de energietransitie is voldoende en goed opgeleid technisch personeel van groot belang. De verwachting is dat de vraag naar personeel met voldoende technische vaardigheden structureel van aard is en het aanbod van mensen met de juiste vaardigheden achterblijft. Door investeringen in verduurzaming zal de vraag naar technische vaardigheden alleen maar toenemen. Dit komt boven op de al grote vraag naar werkenden met een technische of ICT-opleiding door toenemende digitalisering van de economie.17 Daarom blijft het kabinet zich inspannen voor voldoende technisch geschoold personeel.
105
Verwacht de Minister dat de huidige inspanningen gericht op meer technisch personeel voldoende zijn om te voldoen aan de groeiende vraag naar technisch personeel? Zo ja, kan de Minister dit onderbouwen en daarbij het verwachte effect per maatregel toelichten? Zo nee, of indien de Minister hier geen zicht op heeft, is hij van mening dat het vanuit het voorzorgbeginsel verstandig is om veel meer te investeren in scholing en werk-naar-werktrajecten, gezien de zeer negatieve maatschappelijke gevolgen van onvoldoende technisch personeel?
Antwoord
Over de inspanningen ten aanzien van technisch geschoold personeel en het effect daarvan, informeert het kabinet uw Kamer periodiek via onder meer het Techniekpact maar ook (via onder meer openstellingen en evaluaties van) specifieke beleidsinstrumenten als het Regionaal Investeringsfonds MBO (RIF) en Sterk Techniekonderwijs. In algemene zin kan ik zeggen dat ondanks de vele succesvolle initiatieven de vraag naar technisch geschoold personeel zodanig hoog is, dat er nog steeds structurele arbeidsmarkttekorten zijn in onder andere techniek, ICT en bouw. Ik deel het maatschappelijk belang van voldoende technisch geschoold personeel. Zij zijn essentieel om de klimaat-, energie- en digitaliseringstransitie vorm te geven. Juist nu investeert het kabinet in scholing en van-werk-naar-werktrajecten zoals is aangekondigd in het sociaal pakket van augustus 2020 en is toegelicht in de brief van 23 september jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 134). Bij de uitwerking van die maatregelen is aandacht voor omscholing naar structurele krapteberoepen als de techniek.
112
De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de brief over de voorbereidingen op afloop van de overgangsperiode Europese Unie-Verenigd Koninkrijk. Deze leden vragen of er voldoende zicht is op de voorbereidingen in het Verenigd Koninkrijk in het geval van een no deal-scenario.
113
Is het Verenigd Koninkrijk voldoende voorbereid om lange wachtrijen bij de grens te voorkomen?
Antwoord op vraag 112 en 113
Net als binnen de EU krijgen overheden, bedrijven, instellingen en burgers in het VK te maken met veranderingen na afloop van de overgangsperiode. De Britse overheid heeft een communicatiecampagne gericht op het Brits bedrijfsleven om zich voor te bereiden op het aflopen van de overgangsperiode. Het Verenigd Koninkrijk benadrukt, net als de Europese Commissie en de rijksoverheid, in haar communicatie dat voorbereidingen noodzakelijk, zowel met als zonder akkoord. Daarnaast publiceert het VK informatie over de voorbereidingen van de Britse overheid. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk in juli jl. een document «Border Operating Model (BOM)» gepubliceerd met daarin de contouren van de douaneformaliteiten bij aankomst en vertrek. Op 8 oktober jl. heeft het Verenigd Koninkrijk een bijgewerkte versie hiervan gepubliceerd en daarbij aangekondigd dit in de komende maanden nader in te vullen en verder uit te werken. Het is nog onvoldoende duidelijk en specifiek bekend hoe het VK de douaneformaliteiten, het douanetoezicht en andere grens gerelateerde processen inricht. Het kabinet neemt kennis van deze documenten en communicatie-inzet en volgt de verdere ontwikkelingen in het VK op de voet. In de eigen communicatie wijst het kabinet het Nederlands en Europees bedrijfsleven op het belang ervan om zich ook te verdiepen in de verplichtingen en procedures aan Britse kant.
De verwachting is dat er tot het einde van de overgangsperiode en doorlopend tot in 2021 aanpassingen zullen volgen waarop het Nederlandse bedrijfsleven zich zal moeten voorbereiden. De onduidelijkheid over het douanetoezicht aan Britse zijde maakt het voor ondernemers lastiger om zich nu al goed voor te bereiden. Het is zeer waarschijnlijk dat logistieke processen in Nederland hiervan hinder gaan ondervinden.
Het kabinet is bekend met de zorgen die heersen over de mate waarin het Verenigd Koninkrijk is voorbereid op wachtrijen aan de grens. De Britse overheid neemt net als Nederland maatregelen om het verkeer in de periode na het afloop van de overgangsperiode te regelen. Zo heeft de Britse overheid op 22 oktober jl. wetgeving gepubliceerd om het risico op verkeersopstoppingen in de regio Kent te verminderen.
114
Is de Staatssecretaris bereid een impact assessment te maken voor zowel burgers als bedrijven voor de verschillende scenario’s en deze met de Kamer te delen. Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Sinds het Terugtrekkingsakkoord gesloten is (Zie kabinetsappreciatie aangepast terugtrekkingsakkoord, Kamerstuk 23 987, nr. 369), zijn de meeste onzekerheden voor burgers weggenomen.
Het aflopen van de overgangsperiode op 1 januari 2021 zorgt voor nieuwe procedures en vereisten voor bedrijven, zowel in geval van een akkoord als bij het uitblijven daarvan. Daarbij kunnen, zoals de Minister van BuZa eerder aan uw Kamer gemeld heeft (Kamerstuk 35 393, nr. 7), voor bedrijven mogelijke ernstige verstoringen niet uitgesloten worden. Voor dit scenario vinden voorbereidingen plaats met het oog op het (her)activeren van de crisisstructuur. Scenario- en oefensessies zijn onderdeel van deze voorbereidingen. In de recente brief van de Staatssecretaris samen met de Minister voor BHOS wordt nader ingegaan op de economische gevolgen en kosten van handelsbarrières voor het bedrijfsleven bij het uitblijven van een akkoord (Kamerstuk 35 393, nr. 6).
115
Hoe en in welke mate worden burgers en bedrijven de komende maanden geïnformeerd over alle gevolgen van de Brexit?
Antwoord
Het is van belang dat overheden, burgers, bedrijven en instellingen zich voorbereiden op Brexit. Hiertoe hebben zij ook een eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet communiceert sinds 2018 via vele kanalen om deze partijen te informeren over Brexit en hen te activeren voorbereidingen te treffen.
Burgers en bedrijven kunnen informatie vinden over (de gevolgen van) de Brexit via de website Brexitloket.nl (meer dan 272.000 unieke bezoekers) en rijksoverheid.nl/Brexit. Ondernemers kunnen op het Brexitloket.nl ook nagaan welke effecten de Brexit voor hun bedrijf kan hebben met behulp van de Brexit Impact Scan (meer dan 122.000 keer geraadpleegd).
Vanaf afgelopen juli, toen duidelijk werd dat er geen verdere verlenging van de overgangsperiode zou komen, heeft het kabinet de voorlichting geïntensiveerd, onder andere met een brief van de douane die in de zomer aan 76.000 ondernemers is gestuurd, promotie van het Brexitloket op social media, stakeholderbijeenkomsten en webinars om ondernemers te informeren over de gevolgen van de Brexit. Recent heeft de Staatssecretaris samen met de Minister voor BHOS een brief gestuurd aan ondernemers, om hen nogmaals te wijzen op de afloop van de overgangsperiode en het belang van een goede voorbereiding. Deze brief is direct verspreid aan 20.000 ondernemers via RVO.nl en aan ruim 90.000 ondernemers via de Kamer van Koophandel en brancheorganisaties. Het kabinet werkt nauw samen met het bedrijfsleven (o.a. VNO-NCW/MKB Nederland, Portbase, TNL, Evofenedex) op het gebied van communicatie rondom Brexit.
Naast voortzetting van de communicatie-inspanningen via het Brexitloket.nl en rijksoverheid.nl/Brexit loopt dit najaar tot medio februari de Rijksbrede mediacampagne; «Zorg dat Brexit je niet in de weg zit». Deze campagne zal de komende tijd steeds meer in intensiteit toenemen, via traditionele en online kanalen. Waar nodig wordt de communicatie aangepast in het geval er een akkoord gesloten is.
UNCTAD Global Investment Trends Monitor, No. 36 (https://unctad.org/system/files/official-document/diaeiainf2020d4_en.pdf)
Zie in dit verband de kabinetsreactie op het Commissievoorstel COM(2020) 253 – Witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt, Kamerstuk 22 112, nr. 2902
WODC, Aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten: een onderzoek naar hoe aantrekkelijk kennismigranten Nederland vinden als potentieel vestigings-en carrièreland, November 2018.
Deze verwachting sprak het OESO-secretariaat uit tijdens een OESO-seminar op 20 oktober 2020. Daarbij betreft het een neerwaarts bijgestelde verwachting uit een OESO-publicatie uit mei 2020. Naar verwachting verschijnt de bijgestelde verwachting binnenkort in een OESO-publicatie.
SmartPhotonics, aangekondigd door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 29 juni 2020, Apotex, aangekondigd door Minister van Ark voor Medische Zorg en Sport op 13 oktober 2020.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32637-443.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.