32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 236 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 maart 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft op 11 februari 2016 overleg gevoerd met Minister Kamp van Economische Zaken over bedrijfslevenbeleid en innovatie.

(De volledige agenda is opgenomen aan het eind van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De griffier van de commissie, Franke

Voorzitter: Vermeij

Griffier: Kruithof

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bruins, Gesthuizen, Agnes Mulder, Van Veen, Verhoeven, Vermeij en Mei Li Vos,

en Minister Kamp van Economische Zaken.

Aanvang 13.00 uur.

De voorzitter: Het is 13.00 uur, maar er zijn nog niet zo veel collega's aanwezig. Ik hoop en verwacht dat er nog meer zullen aanschuiven, want dit is niet het minste onderwerp. Ik heet de Minister, zijn medewerkers, ambtenaren en de mensen die meekijken en meeluisteren van harte welkom. Zoals te doen gebruikelijk beginnen wij met de eerste termijn van de Kamer. De spreektijd per fractie is zes minuten. Gezien het nu aanwezige aantal sprekers, zal ik geen restricties opleggen qua interrupties.

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Het is goed dat u er iets van wilt maken. Dat ga ik ook doen. Graag begin ik met het goede nieuws dat er perspectief is voor de medewerkers van Philips Lighting. De goede berichten zijn van vorig jaar, maar ik ben blij met het behaalde resultaat. Het is niet de eerste keer dat de Minister en zijn ministerie door direct betrokkenen worden gecomplimenteerd met de inspanningen die zijn geleverd. Wat mij en mijn partij betreft mag het resultaat er zijn. Ook de acties van het ministerie rond de sluiting van Philip Morris International Inc. (PMI) in Bergen op Zoom, zoals het instellen van een taskforce samen met de provincie en de gemeente, levert breed complimenten op. Clustervorming, thematisering van industrieterreinen of het opstellen van actieplannen en een mobiliteitscentrum zijn allemaal initiatieven en interventies die resultaten hebben opgeleverd.

Nu deze resultaten geboekt zijn, vraag ik de Minister om de genomen acties te evalueren en om te zetten in beleid. Alle fracties hebben naar aanleiding van de bedrijfssluitingen van de afgelopen jaren vragen gesteld aan de Minister. Welke mogelijkheden zag hij om te helpen en om de regio's te ondersteunen? Mijn fractie denkt dat het goed is dat wij de resultaten omzetten in kaders. Het zal niet de laatste keer zijn dat er terecht paniek uitbreekt in regio's wanneer een bedrijf besluit om zijn activiteiten te verplaatsen of te beëindigen. Ik vraag de Minister om kaders op te stellen om de reikwijdte van Economische Zaken vast te leggen en die voor te leggen aan de Kamer, zodat het behaalde succes ook voor toekomstige situaties inzichtelijk wordt, met oog voor lokaal maatwerk.

Ik bedank de Minister voor de cijfers over de inzet van adviesbureaus bij de aanvraag van innovatiesubsidies. Het heeft nogmaals inzichtelijk gemaakt dat bedrijven om hun moverende redenen gebruik willen maken van adviesbureaus. Vergeleken met cijfers uit 2013 lijkt het erop dat ondanks alle goede bedoelingen om de aanvraag eenvoudiger te maken, het percentage dat gebruikmaakt van een adviesbureau toch gestegen is. Ik ben het met de Minister eens dat wij moeten bekijken of wij dit percentage omlaag kunnen brengen. Ik zou daarom willen vragen of de verdere digitalisering van bijvoorbeeld de «de aanvraag onder de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (Wbso) ertoe heeft geleid dat de aanvraag eenvoudiger is geworden. In gesprekken die ik voer met zowel bedrijven als adviesbureaus geeft men aan dat dit niet altijd het geval is. Zou de Minister dit willen onderzoeken? Ik realiseer mij tegelijkertijd dat ik aan de vraag van het vorige AO nog één vraag had moeten toevoegen. Kan de Minister ook het percentage aanvragen dat is afgewezen en het aantal dat is ingediend door een adviesbureau aan de Kamer beschikbaar stellen? Ik vraag dit om definitief de koudwatervrees bij ondernemers weg te nemen, en het gevoel dat het gebruikmaken van een adviesbureau de kansen vergroot om een subsidieaanvraag aangenomen te krijgen.

Tijdens het vorige AO heb ik ook gesproken over bedrijven die innovatiesubsidie ontvangen van de overheid. Deze bedrijven boeken prachtige resultaten en willen vervolgens graag hun product op de markt brengen. Dan worden zij echter geconfronteerd met niet-meeontwikkelde wet- en regelgeving van de overheid. Tijdens de Dag van de industrie, georganiseerd door VNO-NCW, trof ik een ondernemer bij wie ik vorig jaar een werkbezoek had gebracht, de machinefabriek Boessenkool. Voor de gelegenheid had die firma een volledig elektrische tractor voor het Kamergebouw geparkeerd. Dat was het resultaat van jarenlange innovatie. Met die innovatieve tractor mag echter niet gereden worden in Nederland. Deze volledig elektrische tractor beschikt namelijk ook over een set elektrische remmen die niet gekeurd kunnen worden door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Als reactie op de vraag aan de Rijksdienst voor het Wegverkeer om de tractor te keuren, ontving de ondernemer een bericht dat alleen pneumatische of hydraulische wrijvingsremmen of hydrostatische remmen gekeurd kunnen worden; einde bericht. Ik heb die reactie gezien en ik ben bang dat er veel meer van dit soort voorbeelden zijn. Daarom ga ik hiervoor een initiatiefnota opstellen. Wij moeten zien te voorkomen dat innovaties die klaar zijn voor de markt een onnodige verlenging van de weg door de Valley of Death moeten doormaken in die zin dat de marktintroductie moet worden uitgesteld. Ik vraag de Minister om juist voor dit soort gevallen een apart loket te openen bij Economische Zaken. Dit soort problemen moet vanuit Economische Zaken interdepartementaal aangepakt en opgelost worden.

Ik vraag de Minister ook om kort in te gaan op het Europese voorzitterschap. Tijdens de Raad Concurrentievermogen Interne Markt, Industrie, Onderzoek en Ruimtevaart (COMPET) heeft de Minister Europese ondernemers met elkaar in contact gebracht. Ik zou graag willen weten hoe dit de Minister is bevallen. Verder zou ik graag in het kader van het voorzitterschap het volgende onder de aandacht van de Minister willen brengen. De Kamer van Koophandel heeft de noodklok geluid over de veranderende politieke en economische situatie in Polen. Met name buitenlandse bedrijven en investeerders worden geconfronteerd met diverse maatregelen die er alle schijn van hebben dat Poolse bedrijven worden bevoordeeld en er in strijd met Europese afspraken niet langer een gelijk speelveld bestaat. Kan de Minister, ook nu wij voorzitter zijn of misschien speciaal daarom, hierover in contact treden met zijn Poolse collega?

De voorzitter: Dit was keurig binnen de tijd. Ik heet de leden die zojuist nog zijn aangeschoven, mevrouw Mei Li Vos, de heer Bruins, mevrouw Gesthuizen en de heer Verhoeven, hartelijk welkom. De spreektijden tijdens dit algemeen overleg zijn zes minuten en ik zal coulant zijn qua interrupties.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Op de agenda staan heel veel onderwerpen. Ik zal een paar onderwerpen bespreken.

Tijdens het AO van 29 oktober heeft het CDA gevraagd naar de grenseffectentoets. Het deed ons goed om vast te stellen dat het CDA en de Minister hierbij op een lijn zitten. De Minister gaf aan dat, als er een grenseffectentoets uitgevoerd is, het logisch is dat de Kamer in een memorie van toelichting geïnformeerd wordt over de bevindingen, zowel positief als negatief. De Minister heeft toegezegd om met de Minister van BZK te bespreken hoe dit georganiseerd kan worden. In zijn brief van 21 januari in dit verband gaf Minister Plasterk aan dat de grenseffectentoets verwerkt zit in het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK). Als er gevolgen zijn, grenseffecten of iets anders, dienen die in de toelichting op de voorgenomen wet- en regelgeving zichtbaar te worden gemaakt. Het CDA zou graag in lijn met de toezegging van Minister Kamp tijdens het vorige algemene overleg ook willen zien dat, als na een grenseffectentoets blijkt dat er geen grenseffecten zijn geconstateerd, dit wordt opgenomen in de memorie van toelichting. Op die manier weet de Kamer dan ook dat er wel naar gekeken is, maar dat er geen effecten zijn geconstateerd. Is de Minister misschien bereid om dit samen met de Minister van BZK alsnog expliciet te regelen? Het CDA zou graag zien dat bij nieuwe wetgeving altijd even kort in de memorie van toelichting staat of er een grenseffectentoets heeft plaatsgevonden. Indien er geen grenseffectentoets heeft plaatsgevonden, zou dat gewoon in één zin kunnen worden vermeld. Wij horen graag de reactie van de Minister hierop.

Nu ik eigenlijk toch in de grensregio zit, heb ik nog twee punten op dit terrein. Collega Van Veen van de VVD zei ook al heel terecht dat wij goede berichten horen vanuit Emmen over de overname van Philips en de inzet van het ministerie en Philips om dit tot een succes te maken. Daarvoor wil het CDA de Minister hartelijk danken. De commissie-Vollebregt is nog aan de gang. Hopelijk komt die in maart met haar resultaten. Kijkt die commissie nog heel specifiek naar de mogelijkheden van een Investeringspremieregeling (IPR)? Is de commissie dat aan het bekijken?

Verder geef ik graag aan dat het CDA heel tevreden is dat er in ieder geval tot de zomer van 2016 een Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid aan de slag is. De vraag die wij aan Minister Asscher hebben gesteld in het Vragenuur, maar die wij ook graag aan deze Minister willen stellen, is: staan de verschillende Ministers open voor verlenging? Hoe staat het daar nu mee? Wij weten dat daarnaar gekeken zal worden. Wij merken dat mensen in de regio enthousiast zijn en graag door willen, maar het is inmiddels februari. Juni komt dan alweer dichterbij. Misschien kan de Minister daar wat over zeggen.

Nu kom ik op het topsectorenbeleid. De Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) heeft in zijn brief aangeven, positief te zijn over het topsectorenbeleid. Eigenlijk was het enige echt serieuze kritiekpunt van de AWTI de nadere invulling van de cross-sectorale samenwerking. Tijdens het vorige AO hebben wij vragen daarover gesteld aan de Minister. Wij hebben gevraagd of hij wil onderzoeken op welke wijze de cross-sectorale samenwerking die aansluit bij de maatschappelijke economische uitdagingen, in een volgende periode van innovatiecontracten meer centraal zou kunnen worden gesteld. Natuurlijk heeft de Minister er gelijk in dat topsectoren zich meer en meer cross-sectoraal aan het oriënteren zijn. Je kunt ook al eerste tekenen van de cross-sectorale samenwerking zien, maar die samenwerking staat nog niet centraal bij alle topsectoren. Zou dat nog kunnen worden versterkt? De AWTI geeft in het beleidsadvies «Blijf scherp op continue ontwikkeling topsectorenaanpak» terecht aan dat de prikkels voor de financiering van cross-sectorale thema's misschien nog scherper zouden kunnen worden. Is de Minister daarom ook bereid om ervoor te zorgen dat er gerichte prikkels komen?

Tijdens de begrotingsbehandeling heeft het CDA aandacht gevraagd voor het samenvoegen van de Wbso- en RDA-regeling en ook het aandeel van het mkb daarin, zowel in aantallen mkb'ers als ook in euro's. Wij horen graag van de Minister wanneer de eerste cijfers over het gebruik van de regeling beschikbaar komen. Mogen wij die ontvangen, als die er zijn? Volgens mij heeft de Minister al wel iets van die strekking gezegd tijdens de begrotingsbehandeling, maar misschien kan hij daar nu nog inzage in geven.

Mijn laatste punt is de aanpak van de veiligheid bij kleine bedrijven. Daarvoor bestaat de subsidieregeling Veiligheid kleine bedrijven (VKB). Wij hebben daar al eerder aandacht voor gevraagd. Die regeling is belangrijk voor de veiligheid van bedrijven uit het mkb. De uitvoering van de regeling om de veiligheid van het kleinbedrijf te vergroten, verloopt toch wat stroef, althans dat is onze indruk. Wij hebben in het verleden al vaker aandacht gevraagd voor deze uitvoering. Dat heeft toen geleid tot het opheffen van de monopoliepositie voor leveranciers van veiligheidsmaatregelen. In 2013 was er een regeling van goederen met een beperkt aantal leveranciers. Daar was veel kritiek op. Toen hebben wij gezegd dat concurrentie gewoon mogelijk zou moeten zijn. Gelukkig zit hier een VVD-Minister die dat ook vindt. Het CDA vindt het belangrijk dat ondernemers zelf kunnen kiezen met welke leverancier ze zaken willen doen. Hoe verloopt dat op dit moment? Is de keuzevrijheid en concurrentie er ook geweest in 2015? Hoe gaat de regeling er in 2016 uitzien?

De heer Bruins (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ken de Minister als een man met een warm hart voor de maakindustrie en de vakmensen. Ik ben heel blij dat ik hem nu voor het eerst van deze kant van de barrière mag toespreken en met hem in debat mag gaan.

Afgelopen vrijdag heb ik de maakindustrie en de vakmensen in de praktijk gezien. Ik was op werkbezoek in Drenthe, bij Klay Instruments BV in Dwingeloo. Dat is een relatief klein bedrijf dat tot de top drie in de wereld behoort op het vlak van drukmeters voor de voedingsindustrie. Ook was ik bij Proxcys in Nieuw-Amsterdam. Minister Kamp kent dat bedrijf, want hij is daar laatst op bezoek geweest. Het bedrijf maakt chromatografieapparatuur voor de biofarmaceutische industrie. Het stormt de wereldmarkt op en dreigt een geduchte concurrent van GE te worden. Dat is mooi, want dit is een bedrijf van tien tot twintig man dat moet doorgroeien naar veertig. Maatschappelijke meerwaarde, kennisontwikkeling en export gaan hand in hand. We hebben in Nederland mooie bedrijven en ik ben blij dat de Minister daar oog voor heeft.

Van allerlei kanten hoor ik dat de Wbso grote meerwaarde heeft, zeker ook voor het mkb. Juist voor de mkb'ers pleit ik voor de voortzetting van de InnovatiePrestatieContracten (IPC) na 2016. Dat is een mooi instrument. Het stimuleert, los van de topsectoren, innovatie en samenwerking in het mkb. Ik geef de Minister dit graag mee in voorbereiding op zijn begroting van volgend jaar. Wil de Minister de IPC's voortzetten? Zou hij vandaag al een vooruitblik daarop kunnen geven?

Het onderwerp «doorgroei» begint steeds meer in de belangstelling te komen. Daar ben ik blij mee. Wij zijn eigenlijk al wereldkampioen start-ups, maar nu moeten die start-upjes ook gaan doorgroeien, want dan zorgen ze voor werkgelegenheid. Ik ben dan ook heel blij om te vernemen dat de Minister een «Neelie Kroes voor de doorgroei» heeft benoemd in de persoon van de heer Vermeend. Dat is goed.

Verder bestaat het initiatief NLGroeit. Dat initiatief is nu nog een digitale portal. Kan de Minister dat nog beter gaan inzetten, ook regionaal, door bijvoorbeeld fysieke aanwezigheid van coaches? Dat kan vooral kleine ondernemers in de regio enorm helpen. Verder denk ik dat doorgroei in Nederland vooral zal moeten worden gestimuleerd op het gebied van het Ministerie van SZW, maar daar gaat dit debat niet over.

Ik heb nog een paar losse punten, onder andere over het Van Swinden Laboratorium, voorheen het Nederlands Meetinstituut. De geplande bezuiniging is niet in het belang van de technologische industrie in Nederland. Dat hoor ik van alle kanten bij de kleine hightech bedrijven. Heeft de Minister de economische effecten wel goed in beeld? De bezuiniging is in 2016 opgeschort, maar gezien de ongerustheid bij bedrijven die ijking van apparatuur nodig hebben, wil ik de Minister oproepen om de bezuiniging ongedaan te maken.

Verder heb ik een vraag over het Holst Centre dat niet specifiek op de agenda staat. Toch ben ik heel benieuwd hoe de toekomst qua structurele financiering voor het Holst Centre er uitziet. Dat is een zeer competitief instituut. Wat mij betreft is het een voorbeeld voor de toekomst van TNO. Hoe gaan wij het Holst Centre helpen om in de komende jaren het hoofd boven water te houden?

Smart Industry is een mooi initiatief. Ik heb daar veel sympathie voor. Ik hecht ook aan de regionale toepassing van Smart Industry. De opstart was mooi, maar met de motie-Slob/Samsom hebben wij ook om een regionale toepassing gevraagd. Bij regionale Smart Industry denk ik meteen aan Emmen en aan Philips. Ik was namelijk in Nieuw-Amsterdam en dat ligt natuurlijk heel dicht bij Emmen. Er is hard gewerkt aan de toekomst van de Philipsfabriek. Ook Chezz Partners gaat met twee bedrijven van start aan het eind van het jaar. Het lijkt erop dat in Emmen nieuwe impulsen komen, maar toch blijven er nog zorgen, vooral voor het huidige Philipspersoneel. Er is nog weinig zekerheid over de precieze activiteiten van de nieuwe bedrijven. Kan iedereen snel van werk naar werk? Er komt extra geld voor Vierkant voor Werk. Is dat ook van toepassing op het Philipspersoneel?

De Kamer heeft verschillende moties van mijn collega Carola Schouten aangenomen over de versterking van de regionale economie, in het bijzonder in Noord-Nederland. Ik verwijs ook naar onze motie over het steunen van regionale actieplannen, zoals Vierkant voor Werk in Drenthe en Overijssel. Daar wordt nu extra geld voor uitgetrokken. Wij zijn nu in afwachting van het rapport van de commissie-Vollebregt. Ik hoor graag of de Minister al een doorkijkje kan geven, want dat rapport komt er nu toch echt bijna aan.

Wij hebben aangedrongen op een grenseffectentoets. De Minister heeft dit overgenomen. Ik hoor dat verschillende bedrijven om experimenteerruimte in de grensregio vragen. Wat heeft de Minister aan experimenteerruimte te bieden? Ik doel bijvoorbeeld op een regelvrije zone Nederland-Duitsland.

De AWTI heeft de Minister geadviseerd om regionale hotspots van nationaal belang te identificeren. De Minister volgt deze aanbeveling echter niet op, maar het lijkt mij nou juist dat dit heel goed past in het topsectorenbeleid. Waarom doet hij dat dus niet?

Nu kom ik op mijn laatste punt. Ik heb grote waardering voor het feit dat de Minister in het afgelopen jaar de TKI-regeling sterk heeft versimpeld. Ik denk dat het ministerie echt alles eraan heeft gedaan om die zo simpel mogelijk te krijgen. Wij hebben nog steeds veel TKI's, ook al gaat het naar één TKI per topsector toe. Kan dat nou niet verder gebundeld worden, bijvoorbeeld in één hand gelegd worden, maar wel met behoud van maatwerk?

Dit waren mijn concrete vragen aan de Minister.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Voorzitter. Wij spreken vandaag weer over bedrijfslevenbeleid en innovatie met een hausse aan stukken en onderwerpen – dat hebben wij aan onszelf te danken – waardoor je eigenlijk geen recht doet aan het onderwerp. Eigenlijk hebben wij het over de kracht van de Nederlandse economie. Die was vroeger misschien gas, maar nu is dat kennis. Het beleid van de Minister is dan ook gebaseerd op de topsectoren en veel andere zaken. Dat is onze basisgrondstof. Ik blijf maar vragen, hoewel dit niet expliciet op de agenda staat, naar de Lissabonagenda. Die is breder, want die gaat ook over wetenschapsbeleid. Daarin hebben wij percentages afgesproken over wat wij gaan investeren in kennis en de manier waarop wij onze economie slimmer gaan maken, maar die halen wij nog steeds niet. Het bedrijfsleven loopt achter. De overheid loopt achter. Ik ben gewoon benieuwd wat de Minister aan het doen is of wat zijn plannen zijn, ook voor de komende jaren, om onze afspraken over het investeren in kennis na te komen. Ik hecht niet per se aan percentages daarover.

De basisgrondstof van Nederland is dus kennis. Een aantal voorgangers hebben daar al over gesproken. Met name het CDA en de ChristenUnie hechten daaraan. De grote vraag is of wij met ons innovatiebeleid, het topsectorenbeleid, hét mkb nog wel genoeg bereiken. «Hét mkb» bestaat niet, net zoals «één zzp'er» niet bestaat. Als wij de stukken lezen, hebben wij de indruk dat het topsectorenbeleid vooral de koplopers van het mkb bereikt en dat zijn dus mkb'ers die zelf ook R&D doen en gericht zijn op innovatie. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de hightech start-ups. Het gaat dus om al die bedrijven die veel in het nieuws zijn en die anderhalve week geleden in een heel mooie zaterdagbijlage van Het Financieele Dagblad stonden. Wil Nederland echt concurrerend zijn en de internationale concurrentieslag gaan winnen, zou eigenlijk elke ondernemer moeten kunnen uitblinken, omdat hij net iets beter, net iets slimmer, net iets goedkoper en net iets groener zijn werk doet. Bereikt het topsectorenbeleid wel de gewone mkb'er, dus de bakker op de hoek en de schoenmaker? Kan die iets sneller, beter of groener werken? Dat vraagt de PvdA zich af, want zij heeft de indruk dat dit nog niet het geval is. De Minister kan ons daar vast iets meer over vertellen. In de brief over Smart Industry staat dat er door het programmabureau Smart Industry 100 bezoeken zijn afgelegd en dat 8.000 mensen zijn bereikt. Wat gebeurt daarmee? Wij ontwikkelen veel nieuwe kennis. Wordt de bestaande kennis – er is een ontzettende kennisdatabank bij de TO2-instituten en bij de universiteiten – gebruikt en beschikbaar gemaakt? Bereikt die de gewone mkb'er? Er is een piramide van mkb'ers. Kan de mkb'er op de hoek, de bakker, gewoon iets minder zout of iets minder vet bakken? Kan de leerlooier iets groener gaan leerlooien met nieuwe technologieën? Ik heb laatst een prachtig nieuw apparaat gezien, een toortslasser, waarmee je energiezuiniger en met minder stof kan lassen. Dat apparaat is ontstaan door een goede samenwerking tussen een mkb'er en TNO. Dat soort voorbeelden hebben wij nodig. Dat soort bedrijven hebben wij nodig, zodat Nederland de komende jaren kan uitblinken. Mijn vraag aan de Minister is dus: gebeurt dit, waar gebeurt dit, heeft hij een idee van wat een mkb'er doet als hij geraakt is met kennis? Wat zijn de resultaten?

Ik ga nu nog kort in op het KvK-register. Er is een motie aangenomen. De Minister zal laten onderzoeken hoe wij snel naar open data kunnen. Dat is een brede wens van de Kamer. Ik ben benieuwd wanneer de resultaten komen en of er ook rekening wordt gehouden met vijf heel handige, slimme recht-voor-zijn-raapvragen van de Open State Foundation. Wat kost een gesloten handelsregister de bv Nederland? Wat levert dit op in de landen om ons heen? Het lijkt mij goed dat de vragen die de Open State Foundation stelt, in dat onderzoek aan de orde komen.

Ik dank de Minister voor de uitgebreide rapportage over de deeleconomie en voor het voornemen om toekomstbestendige regelgeving te maken. Ik heb nog geen Minister of bewindspersoon gezien die geen toekomstbestendige regelgeving wil maken, maar het is toch belangrijk om dit even te benadrukken. De PvdA ziet ook een zonnige toekomst voor de deeleconomie. Wij kunnen met minder spullen meer doen. Wij kunnen efficiënter met spullen omgaan en gebruikmaken van elkaars kennis. Daar wordt iedereen beter van. De ontwikkeling van de particuliere verhuur, vooral in de Randstad en dan met name in Amsterdam, heeft naar mijn smaak weinig met deeleconomie te maken, maar vooral met gewone economie en gaat richting huisjesmelkers. Een vervelend effect van de ver-Airbnb'ing vooral binnen de ring van Amsterdam is dat de huizenprijzen nog verder de pan uit rijzen. De gemeente Amsterdam heeft voor deze nieuwe ontwikkeling eigenlijk een haakje nodig waarmee ze beter kan handhaven. De gemeente Amsterdam heeft een heel slimme maatregel: je mag 60 dagen per jaar je huis ver-Airbnb'en. Dat zijn misschien de twee maanden waarin je op vakantie bent, want er zijn mensen die twee maanden op vakantie kunnen. De gemeente kan dat echter niet controleren. Wat zij graag wil van de regering is een haakje in de wet, bijvoorbeeld de Huisvestingswet, zodat een bewoner moet melden welke dagen hij zijn huis verhuurt. Dat geeft de handhavers gewoon de mogelijkheid om te controleren of mensen zich inderdaad aan die 60 dagen houden. Dit is niet zozeer toekomstbestendige regelgeving, maar regelgeving die rekening houdt met nieuwe werkelijkheden. Ziet de Minister iets in dit idee? Wil hij eventueel met zijn collega Blok, die daarvoor de meest aangewezen Minister is, een plan hierover opstellen? Wil hij dat het liefst zo snel mogelijk doen? De stad Amsterdam begint namelijk eigenlijk uit zijn voegen te barsten.

Omdat mijn spreektijd om is, ga ik slechts heel even in op Emmen. Ik wil de Minister en zijn team een groot compliment uitreiken, omdat zij de problemen in Emmen zeer voortvarend hebben opgelost. De Minister heeft ook een grote rol gespeeld bij de nieuwe ontwikkeling van Philips Lighting. Als de Vierkant voor Werk-gemeentes uit de regio Emmen en de provincie geld bij elkaar leggen voor de IPR, is de regering dan in principe bereid om daar ook geld voor te zoeken? Ik vraag dat nu maar alvast, misschien voor de begroting van over een jaar of anderhalf jaar. Is die bereidheid er dan?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Er staat inderdaad heel veel op de agenda. Ik ben blij dat u dat even aangaf, mevrouw Vos. Ik begin met de reactie op het briefadvies van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) «Blijf scherp op continue ontwikkeling topsectorenaanpak». De motie die mevrouw Mulder daarover een aantal maanden geleden heeft ingediend, hebben wij gesteund, maar helaas is die verworpen. Hoewel het advies lovend begint, kalft dat af als je verder leest. In dat advies wordt in het kader van de TKI-toeslagregeling gesteld dat 2016 het jaar van de toekomst wordt voor de topsectorenaanpak. Als reactie op de kritiek op de TKI-toeslag geeft de Minister een aantal voorbeelden van geslaagde projecten. Hij zegt dat 70% van de projecten minstens een mkb-deelnemer kent. Die ene mkb-deelnemer is natuurlijk hartstikke mooi, maar bij mij kwam ook het begrip «excuus-mkb'er» wel een beetje op. Hoe verhoudt zich de deelname van die minimaal één mkb'er tot de totale projectomvang? Dit klinkt wat gechargeerd, maar als het zou neerkomen op een excuus-mkb'er hebben wij er natuurlijk heel weinig aan.

Nu kom ik op de doorrekening van het voorstel voor een geïntegreerde Wbso/RDA-regeling. Het lijken allemaal minimale verschuivingen. Volgens mij heeft de heer Verhoeven tijdens de plenaire behandeling van de EZ-begroting er erg voor gewaarschuwd dat dit toch een verschuiving van klein naar groot zou opleveren, dus dat het grootbedrijf er meer van zou gaan profiteren en het kleinbedrijf minder. Ik gaf de regeling toen nog wel het voordeel van de twijfel, want ik dacht dat het misschien mee zou vallen. Als je het uitrekent en als je uitgaat van de cijfers van 2013, blijkt uiteindelijk dat er zo'n 10 miljoen verschuift van de allerkleinste bedrijven, bedrijven met minder dan 5 werknemers, naar de allergrootste bedrijven met meer dan 999 werknemers. Voor die grote bedrijven is die 10 miljoen misschien niet zo veel, maar 10 miljoen minder bij de kleintjes vind ik wel een kwalijke ontwikkeling. Hoe kijkt de Minister daar nu zelf tegenaan? Graag krijg ik een reactie daarop.

Ik kan mij voor het grootste gedeelte, bijna woordelijk, aansluiten bij de woorden van mevrouw Vos over Airbnb en zeker de Amsterdamse situaties in dat verband. Het probleem is vooral dat de goedwillende verhuurder zich wel netjes zal melden, maar dat je de kwaadwillende eigenlijk nergens mee kunt pakken. Die zal zich niet melden en daardoor kun je de mogelijke overlast ook niet aanpakken. Je kunt de woningmarkt in Amsterdam inderdaad «gespannen» noemen. Kan de Minister daarom met zijn collega voor Wonen en Rijksdienst kijken naar een wijziging, waarbij in ieder geval een meldplícht mogelijk wordt gemaakt?

Nu kom ik op de reactie op het advies «Klaar voor de Toekomst?» van wederom de AWTI. In dat rapport staan vier duidelijke aanbevelingen. Ik noem ze nog even snel. 1. Plaats de ontwikkeling van de Nederlandse ICT-capaciteit vanuit een integrale visie veel meer in het hart van beleid. 2. Geef meer prioriteit aan ontwikkeling en exploitatie van ICT binnen het innovatiebeleid. 3. Faciliteer en ondersteun de verdere ontwikkeling van datagedreven onderzoeken. 4. Richt het onderwijs in op de eisen die de economie stelt, waarin ICT een dominante technologie is. De Minister stelt in zijn reactie dat hij deze vier deeladviezen eigenlijk al aan het uitvoeren is. Hij is ermee bezig, onder andere middels het team ICT dat de Kennis- en Innovatieagenda ICT heeft gemaakt en nog een aantal andere zaken. Er wordt op onderwijsvlak vooral gewezen op vrijheid en flexibiliteit binnen het curriculum om met open en online onderwijs te experimenteren en om opleidingen en onderwijs zo in te richten dat die aansluiten op de veranderende arbeidsmarkt. Ik vraag mij echter af of je daarmee nu echt van beleid kunt spreken. Ik vind eigenlijk van niet. Ik vind dat dit nog tekortschiet. Van een brede strategie is geen sprake in de reactie van de Minister. Komt hij daar nog mee of is dit het definitieve antwoord op het rapport van de AWTI? De AWTI geeft zelf aan dat hij de versnipperde verantwoordelijkheid voor ICT over de verschillende departementen en topsectoren als een grote sta-in-de-weg ziet voor een coherent beleid. Graag krijg ik hierop een reactie.

Ook ik ga kort nog even in op Philips in Emmen, want ook ik deel complimenten uit als het gepast is. Ik dank de Minister in ieder geval voor zijn bemoeienis. Hoewel het heel mooi is dat heel veel bereikt is en dat er een voortzetting zal zijn, merk ik tegelijkertijd op dat dit niet wegneemt dat het personeel nu natuurlijk nog steeds in grote onzekerheid verkeert. Klopt het inderdaad dat er nog niet echt met de ondernemingsraad gesproken is? Is dat niet zorgelijk? Wat kan de Minister op dit moment nog doen? Heeft hij zelf een goed gevoel hierover? Wij hoeven hier niet af te spreken dat de Minister gaat garanderen dat die mensen hun baan kunnen behouden, maar laten wij wel wezen, het gaat natuurlijk zeker in die regio echt om behoud van werkgelegenheid. Ik zou daar graag iets meer over horen van de Minister, voor zover hij daar duidelijkheid over kan geven.

Wat niet op de agenda staat, maar wel van belang is, is het dumpen van Chinees staal op onze markt. Ik weet niet of een van mijn collega's dat al genoemd heeft. Onze eigen staalproducent heeft daar vrij duidelijke taal over geuit. Hij heeft aangegeven dat de Chinese dumppraktijken een groot probleem zijn in de sector. Mede door de economische neergang in China wordt het overschot aldaar, dat zo'n beetje twee keer zo groot is als de Europese staalproductie, in Europa afgezet. Vorig jaar heeft de Europese Commissie beschermende maatregelen getroffen om de dumppraktijken tegen te gaan, maar met de toekenning van de status «markteconomie» aan China wordt dit onmogelijk gemaakt. Mag ik hierop een reactie van de Minister? Het kan toch niet zo zijn dat onze eigen staalindustrie straks opnieuw in heel zwaar weer terechtkomt. Ze heeft al in zwaar weer gezeten en op een bepaalde manier zit ze daar nog steeds in. Wij gaan toch niet weer meemaken dat die in heel zwaar weer terechtkomt, omdat er in China een bepaalde constructie werkt die eigenlijk niet neerkomt op echt eerlijke concurrentie.

Ik moet er nu vandoor, omdat het heel druk is op het dossier asielzaken. Mijn medewerker en mevrouw Vos zullen mij echter verder informeren.

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Dat is jammer, want ik wilde mevrouw Gesthuizen aan het eind van mijn inbreng een compliment geven. Dat zal ze dan missen. Ze verdient dat wel en zal dat via haar medewerker horen.

Al is het dan een nieuwsbericht dat nog lang niet tot effectieve veranderingen gaat leiden, maar ik heb gehoord dat de Minister gaat afbouwen. Ik zal hem niet verdrieten door te doen alsof hij er nu al niet meer is, want hij gaat zich het komende jaar nog vol passie en kracht inzetten voor Economische Zaken, zoals hij dat ook tot nu toe heeft gedaan. Ik wil zeggen dat de Minister de afgelopen jaren heel veel goede dingen heeft gedaan. Ik zal daarom mijn uiterste best doen om hem het komende jaar nog tot allerlei goede dingen te blijven aanzetten om de samenwerking voor de Nederlandse economie zo goed mogelijk te laten zijn.

Wat ook goed is voor de Nederlandse economie zijn de rapporten en adviezen die op de agenda van dit algemeen overleg staan: R&D goes global, Blijf scherp op continue ontwikkeling topsectorenaanpak en natuurlijk ook Klaar voor de Toekomst van de AWTI. Dat zijn uitstekende rapporten. In alle drie de rapporten is de rode draad – het zijn dus eigenlijk drie rode draden – dat het huidige innovatiebeleid op sommige punten beter kan. Allereerst is het topsectorenbeleid te veel gericht op sectoren in plaats van op maatschappelijke, doorsnijdende cross-sectorale thema's als ICT, biobased economy of Smart Industry. Inmiddels zegt iedere fractie in deze Kamer te zien dat de sectordoorsnijdende kansen – zelfs het CDA is nu zover – de grote kansen zijn voor Nederland in de toekomst, maar toch hebben wij nog steeds de verticale topsectoren. D66 heeft steeds gezegd: laten wij stoppen met de topsectoren. Ik begrijp wel dat wij dat nu niet moeten beëindigen – de Minister zegt: het heeft ook goede dingen en dat onderschrijf ik ook – maar laten wij de beweging wel in gang gaan zetten, eventueel voor een volgend kabinet. Wij moeten dit op een gegeven moment namelijk echt een keer moderniseren.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Die cross-sectorale samenwerking hebben wij in het vorige AO ook al naar voren gebracht. Er zijn ook al eerdere momenten aan te wijzen waarop wij daaraan hebben gedacht. Het is fijn dat D66 nog even opmerkt dat het CDA daar zo veel aandacht aan besteedt.

De heer Verhoeven (D66): Exact. Zoals D66 veel aandacht heeft voor de regio, heeft het CDA veel aandacht voor sectordoorsnijdende onderwerpen.

De heer Van Veen (VVD): Twee jaar geleden pleitte D66 voor het afschaffen van de Wbso.

De heer Verhoeven (D66): Nee.

De heer Van Veen (VVD): Jazeker, toen zei D66 dat dat een slechte regeling was. Nu stelt D66 voor om te stoppen met het topsectorenbeleid. Ik heb weleens de behoefte om te horen wat D66 wél wil. Want wij kunnen wel alles afschaffen – het is op zich een interessante gedachte om over door te praten – maar ik begin met de vraag wat de heer Verhoeven wel wil.

De heer Verhoeven (D66): Ik heb nooit gepleit voor afschaffing van de Wbso. Ik heb altijd gepleit voor afschaffing van de Innovatiebox, de regeling die wat mij betreft bijna wel kan worden aangemerkt als een hoofdkantorensubsidie. Dat is een subsidie die gaat naar bedrijven die al bestaande innovaties nog aftrekken van de belasting. D66 heeft altijd gezegd dat dit niet gedaan moest worden en dat het naar de Wbso geschoven moest worden. Voor het fiscale stuk van het bedrijfslevenbeleid zeggen wij dus: schuif geld van de Innovatiebox naar de Wbso. Dat hebben wij de afgelopen jaren steeds gezegd. Verder hebben wij in dit kader gevraagd om de negen verticale topsectoren te schrappen en om daar een aantal innovatiedomeinen van te maken, waarin Nederland de kansen kan benutten van het vooroplopen in de wereld, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame energieopslag, gezond ouder worden, Smart Industry enzovoorts. Dat zijn onze twee hoofdbewegingen op dit beleid. Je zou dat een visie kunnen noemen.

De heer Van Veen (VVD): Ik zie dat niet. Ik denk dat alle fracties het er wel mee eens zijn dat we moeten nadenken over het topsectorenbeleid. Niet voor niks hebben wij bij de afgelopen procedurevergadering aangegeven dat wij in ieder geval een rondetafelgesprek wilden organiseren over het topsectorenbeleid. Dat doe ik overigens samen met de Partij van de Arbeid. Ik vind het wat gemakkelijk om steeds te zeggen dat dingen anders moeten. Ik denk dat er heel veel maatschappelijke thema's worden afgedekt door deze samenwerking die gevormd is door het topsectorenbeleid. Ik voel wel met de heer Verhoeven mee dat wij misschien door moeten gaan naar een topsectorenbeleid 2.0, maar als D66 nu weer zegt «schaf het maar af» – en dat is de vraag dan – leidt dat tot heel veel onrust in de sector. Dan denkt men: D66 wil opnieuw iets gaan afschaffen.

De heer Verhoeven (D66): Ik geef toe dat ik de afgelopen zes jaar vrij gemakkelijk politiek heb bedreven, omdat ik de afgelopen zes jaar in de oppositie zat. Dan doe je voorstellen om dingen te veranderen als je denkt dat die beter kunnen. Ik vind dat D66 altijd met alternatieven komt. Ik heb net ook vrij concrete alternatieven genoemd voor de dingen die ik zou willen afschaffen. Ik hoop echt dat ik op een bepaald moment ook nog een keer kan bijdragen aan het creëren van een nog beter beleid voor de Nederlandse economie en het aanpassen van de topsectoren. Er moet een wat vloeiendere en wat meer op de regionale kracht geënte benadering komen. Dat hoort daar absoluut bij. Ik heb dit geluid al jaren afgegeven en zal dat blijven doen, omdat ik denk dat dit uiteindelijk gaat gebeuren.

Mijn vraag aan de Minister is dus of hij eerste stappen wil zetten in de richting van hetgeen de heer Van Veen van de VVD en ik het over hadden.

Het tweede kritiekpunt is dat het topsectorenbeleid vooral gericht is op het grootbedrijf. Daar hebben wij het net ook al over gehad. Mevrouw Gesthuizen zei daar al iets over. Bij 70% van de TKI-projecten is één mkb-bedrijf betrokken. Bij 30% is er dus helemaal geen mkb-bedrijf betrokken. In hoeveel procent van de TKI-projecten zitten alleen maar mkb-bedrijven? Kan de Minister aangeven hoeveel procent van het budget naar het mkb gaat?

Het derde kritiekpunt dat in verschillende rapporten terugkomt, is het gebrek aan aandacht voor de ruimtelijke kant, de regionale kant van innovatie. Dan gaat het met name over de gebieden in Nederland waar er een concentratie is van bedrijfsleven, universiteiten, kennisinstellingen en toeleveranciers. Op dat vlak is Nederland heel krachtig en dat moet veel meer gestimuleerd worden.

De Minister reageert op dit soort kritiek vaak met het antwoord: we zijn er al mee bezig, het gaat al goed, dat doen we al. Ik hoop toch dat hij op een aantal punten zal ingaan en laat weten wat hij het laatste jaar van dit kabinet – nu ben ik heel optimistisch – gaat doen om daarin verandering aan te brengen.

Nu kom ik op SURF. Er is een amendement van de PvdA en D66 aangenomen om te blijven investeren in de kwantumcomputer. Nederland heeft een supercomputer die nu de op 68 na snelste van de wereld is. Daar lopen wij dus niet mee voorop. Wij zijn dus heel benieuwd naar de uitvoering van dit amendement, want er schijnen nogal wat hiccups te zijn.

Qua Airbnb sluit ik mij voor een groot deel aan bij de inbreng van mevrouw Vos van de Partij van de Arbeid. De Minister heeft wel een brief gestuurd over de deeleconomie die, als je wat kritischer naar die term kijkt die vaak juichend ontvangen wordt, ook wel een marktmachteconomie lijkt te zijn. Airbnb heeft natuurlijk voordelen. Er zijn veel kansen daardoor, maar Airbnb leidt ook ertoe dat illegale hotels veel makkelijker tot stand komen. Met name in Amsterdam is dat een groot probleem. De gemeente doet daar veel aan, ze is heel actief en verdient daarvoor ook een compliment. De gemeente heeft echter een handhavingsprobleem. Ik sluit mij aan bij de wens van mevrouw Vos dat de Minister van Economische Zaken met de Minister voor Wonen en Rijksdienst gaat praten. Het zou ook goed zijn als de Minister de komende maanden een keer een gesprek zou willen aangaan met de gemeente Amsterdam zelf, zodat ze samen kunnen kijken naar de mogelijkheden om de handhaving in te richten zoals zij denken dat die goed zou zijn. Dat kan bijvoorbeeld via een meldplicht. Ik hoop dat de Minister dit wil toezeggen.

Ik heb ook nog een vraag over het budget energie-innovatie. De Minister schuift zo'n 8 miljoen van de regeling Demonstratie energie-innovatie (DEI) naar de topsector energie. Ik ben bang dat daarmee dus 8 miljoen verschoven wordt van innovatie in duurzame energie naar innovatie in fossiele brandstoffen. Kan de Minister mij garanderen dat dit niet het geval is en ook niet de bedoeling? Kan hij bevestigen dat er geen extra geld gaat naar de TKI gas?

Vanochtend hadden wij een heel interessant rondetafelgesprek over de Wet computercriminaliteit III, een wet die de politie de bevoegdheid zou geven om op afstand heimelijk in te breken op computers en smartphones. We hebben al vaker zijdelings met de Minister van Economische Zaken over dit soort wetten gesproken, omdat zij ook schadelijk zijn voor het Nederlandse vestigingsklimaat voor digitale economie. Nederland heeft op dit moment juist een heel goede positie door voorstellen op het gebied van netneutraliteit, het encryptiestandpunt van het kabinet dat onlangs is verschenen en het benoemen van de infrastructuur als derde mainport. Er zijn heel veel goede stappen gezet waarvoor de Minister echt een compliment verdient. Wil de Minister nog een keer een poging doen – of misschien heeft hij die al gedaan – om met zijn collega's te praten over de economische gevolgen van de Wet computercriminaliteit III zoals beloofd tijdens de begrotingsbehandeling?

Ik geef ook een compliment aan de SP, want de SP is de partij die altijd achteraf voor dingen waarschuwt. Op het gebied van de Wbso waren wij dat. Maar nu zijn wij degenen die vooraf hebben gewaarschuwd en achteraf van de SP te horen hebben gekregen dat wij daar gelijk in hadden. Ik ben blij dat de SP nu inziet dat de verschuiving van 10 miljoen van kleine bedrijven naar grote bedrijven niet wenselijk is. Ik sluit mij daarom aan bij de vragen van mevrouw Gesthuizen.

Tot slot sluit ik mij aan bij de woorden van mevrouw Vos over Philips Emmen. Ook ik kan niet uitputtend genoeg zijn in complimenten voor de Minister voor zijn inzet om de werkgelegenheid in die regio op peil te houden.

De voorzitter: Dank u, mijnheer Verhoeven, ook voor uw aparte complimenten. Ik zie dat wij direct overgaan naar de beantwoording. Daar zijn de leden altijd zeer blij mee.

Minister Kamp: Voorzitter. Vandaag worden de cijfers over de economie in Nederland bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Ik kan daar niet op vooruitlopen, want die cijfers moeten nog bekendgemaakt worden. Maar als je de berekeningen ziet die de laatste tijd van verschillende kanten binnen zijn gekomen, zowel over hoe het vorig is gegaan als over hoe het dit jaar en volgend jaar vermoedelijk zal gaan, kunnen wij vaststellen dat de economie in Nederland inmiddels behoorlijk is aangetrokken. Een tijd lang werd gedacht dat Nederland geen economische groei boven de 1% zou kunnen halen. Ik heb toen gezegd dat dat volgens mij wel kan. Inmiddels is gebleken dat dit inderdaad het geval is. De economische groei is ongeveer twee keer zo hoog. Je ziet ook dat het aantal banen fors aan het toenemen is, al zes kwartalen achter elkaar. Volgens mij komt dat langzamerhand in een stroomversnelling. Verder zie je dat het Nederlandse bedrijfsleven goed blijft concurreren op de wereldmarkt en dat de export goed gaat. Bovendien is de binnenlandse economie aan het aantrekken. Als gevolg van dat alles gaat het behoorlijk goed met de economie in Nederland. Ook vergeleken met andere Europese landen gaat het beter. Onze economische groei is minder dan die in de wereld als geheel. Die ligt ongeveer tussen de 4% en 5%, maar dat komt omdat er heel veel landen zijn die nog erg veel moeten inhalen. Als je bekijkt hoeveel instabiliteit er is, verdeeld over de wereld, is Nederland op dit moment toch een gebied waar het rustig en stabiel is. Het is stabiel in de zin dat wij gestaag vooruitgang boeken. Ik denk dat wij daar blij mee mogen zijn. In de eerste plaats is dit te danken aan de inzet van onze ondernemers, samen met hun medewerkers. Zij presteren goed op de wereldmarkt. Degenen die op de Nederlandse markt presteren, kunnen ofwel de concurrentie met het buitenland aan of bieden zodanige producten of diensten aan hun Nederlandse klanten dat zij daar graag hun geld voor uitgeven.

In de tweede plaats is dit ook te danken aan een heleboel medewerkers bij overheden, bij gemeentelijke overheden, bij provincies en ook bij het Rijk, die op allerlei manieren hun best doen om de ondernemers en de werknemers in het bedrijfsleven te ondersteunen. Op die manier voelen zij zich gesteund door de overheid om op de wereldmarkt te kunnen concurreren en de dingen te doen waarmee ze werk kunnen creëren en de welvaart in ons land veilig kunnen stellen. Daarbij mogen ook al degenen genoemd worden die bij kennisinstellingen werken en die openstaan voor samenwerking met het bedrijfsleven. Er is in Nederland een heel goede wisselwerking op gang gekomen tussen het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. Bij de kennisinstellingen vinden ze het leuk om met het bedrijfsleven te werken, en in het bedrijfsleven vindt men het ook erg nuttig om met de opleidingsinstituten en met onderzoeksinstituten te werken. Ik denk dat de goede wisselwerking die we georganiseerd hebben, onder andere met ons topsectorenbeleid, zeer waardevol is voor de Nederlandse economie.

De grote groei moet in de toekomst komen van de digitale economie. Nederland is bijzonder goed toegerust om het ook daarin goed te kunnen gaan doen. Wij hebben een van de snelste internetverbindingsinfrastructuren van de hele wereld. De mobiele netwerken die wij in Nederland hebben, zijn de beste van de wereld en Nederland is wereldwijd het grootste internetknooppunt waar vandaan alles verspreid wordt over Europa en over de wereld. Elf van de vijftien verbindingen tussen Amerika en Europa lopen via Nederland. Ook de kwaliteit van de diensten die in Nederland wordt geleverd op internetgebied is heel erg hoog en het aantal consumenten dat op het Nederlandse internet is aangesloten en dat daarop actief is, is eveneens een van de hoogste ter wereld. Nederland is dan ook van alle 200 landen die er in de wereld zijn, op drie landen na het land dat het meest profiteert, ook economisch, van de mogelijkheden van ICT en internet. Ik denk dat wij heel goed uitgerust zijn op dit punt om ook in de toekomst de concurrentie in de wereld aan te kunnen.

Ik kijk heel anders aan tegen de topsectoren dan de heer Verhoeven. Ik denk helemaal niet dat we daarmee moeten ophouden. We zijn er net mee begonnen. Het is een succesmodel dat we moeten versterken en naar mijn mening nog heel lang moeten vasthouden. Die topsectoren richten zich steeds meer op datgene waar in de wereld behoefte aan is. Wat zijn de langetermijnnoden die er in de wereld zijn? We kennen ze allemaal: veiligheid tegen het water in de deltagebieden, de kwaliteit van het drinkwater, de kwaliteit van het voedsel en de hoeveelheid voedsel, de ouder wordende bevolking in veel landen en het feit dat er in veel landen meer gezondheidszorg nodig is. Op al die terreinen heeft Nederland erg veel te bieden. De wereld is steeds meer door chips aan elkaar geknoopt. De machines die ervoor kunnen zorgen dat anderen chips kunnen produceren, worden voor het overgrote deel in Nederland gemaakt. Ik geloof dat 85% of 90% van de lithografiemachines uit Nederland komt. De Nederlandse economie heeft dus, denk ik, over de hele linie een heel goede uitgangspositie.

Dat wil niet zeggen dat we onkwetsbaar zijn. Als er grote problemen ontstaan in Europa of in de wereld of in bepaalde sectoren, dan zullen wij daar ook door beïnvloed worden, maar Nederland is geen land dat alleen maar hoeft af te wachten tot de klappen vallen. Als nummer vijf onder de exporteurs van de wereld zijn wij ook een wezenlijk onderdeel van de wereldeconomie. Daarmee kunnen we dus ook bijdragen aan positieve ontwikkelingen in de wereld.

Je merkt dat het vestigingsklimaat in Nederland goed is. Dat vestigingsklimaat hangt niet alleen van één ding af. Het komt niet alleen doordat we aan zee liggen, niet alleen doordat we een haven hebben waar de allergrootste schepen van de hele wereld rechtstreeks naar binnen kunnen, niet alleen doordat we een vliegveld hebben dat verbindingen heeft met bijna alle relevante steden in de wereld, niet alleen doordat we het grootste internetknooppunt van de wereld hebben en niet alleen doordat onze infrastructuur de beste van de wereld zou zijn. Het komt niet alleen door ons fiscale systeem, waardoor we én goede fiscale regelingen hebben én die gekoppeld hebben aan een betrouwbare Belastingdienst. Het komt ook niet alleen door de stabiele verhoudingen die er zijn tussen werkgevers en werknemers in Nederland. Het zijn al die dingen bij elkaar die ervoor zorgen dat Nederland er in de wereld goed voorstaat en dat veel bedrijven in Nederland willen investeren. Je ziet het jaar na jaar weer: vele tientallen tot enkele honderden bedrijven vestigen zich in Nederland, met hoofdkantoren of met grote productie- of distributie-eenheden, waar ook veel banen aan gekoppeld zijn. Afgelopen jaar zijn er weer 300 buitenlandse investeringsprojecten naar Nederland gehaald, goed voor tussen de 9.000 en de 10.000 banen en een investeringsbedrag van bijna 2 miljard.

Wat wij steeds meer doen, is bij de acquisitie uit het buitenland heel gericht sturen op kwaliteit. We kijken dus uit naar activiteiten op het gebied van research and development, want die willen we graag in Nederland hebben. Natuurlijk wordt ook door Nederlandse bedrijven geïnvesteerd in research and development elders in de wereld. Dat is ook heel goed. Juist omdat die bedrijven dat doen, staan ze sterk in de wereld, hebben ze heel stabiele contacten in de wereld, zijn ze bekend en kunnen ze daar ook commercieel weer op voortbouwen voor wat betreft de levering van producten en diensten. Ik denk dus dat wij zowel de Nederlandse bedrijven in staat moeten stellen om elders in de wereld aan research and development te doen, als ook research and development van andere bedrijven in de wereld naar Nederland trekken. Dat proberen we op het hoogste niveau te doen. In de voedingsindustrie geldt dat voor Danone, wat heel grote R&D-activiteiten heeft in Utrecht. We proberen dat voor de langere termijn ook te doen met QuTech, dat de computer van de toekomst ontwikkelt, waarbij ook Microsoft en Intel betrokken zijn en eraan meedoen. We zien dat ook aan de grote investeringen die Google en Microsoft op andere plekken in Nederland doen.

We zien bij de bezoeken die wij met handelsmissies aan Japan, aan Korea en aan China brengen dat wij ook heel goed in staat zijn om Nederlandse bedrijven te koppelen aan bedrijven daarginds. Dat komt niet doordat wij het als overheid zo goed doen, maar doordat bedrijven zo veel te bieden hebben. We hoeven dat als overheid alleen maar te faciliteren en te ondersteunen. Dat doen we ook met veel plezier. We doen dat ook samen met onze innovatieattachés. We hebben innovatieattachés op de meest relevante plekken in de wereld en die zorgen ervoor dat bedrijven van daar die met innovatie bezig zijn, gekoppeld worden aan bedrijven in Nederland; terwijl bedrijven in Nederland die met innovatie bezig zijn, een mooi vervolg in het buitenland kunnen krijgen. Die bedrijven kunnen ook in het buitenland weggezet worden. Als je bij bedrijven en bij kennisinstellingen gaat kijken wat hun waardering is van die innovatieattachés, dan vind ik het heel mooi om te constateren dat die doorgaans een 9 krijgen. Ik vind een 9 voor de mensen die dat voor Nederland zo belangrijke werk doen erg bemoedigend en denk dat we daar op een heel goede manier mee bezig zijn.

Ik hoef de laatste jaren niet veel lijstjes meer te noemen, want u weet dat we er goed voorstaan in de wereld. We groeien ook nog steeds. Op het vlak van het concurrentievermogen zijn we binnen een jaar gestegen van de achtste naar de vijfde plek van de wereld. Op de EU-innovatieranglijst zijn we dit jaar van de zesde naar de vijfde plek gestegen en ik heb al gesproken over hoe we er op het gebied van ICT en internet in de wereld voorstaan. We hebben een goede uitgangspositie.

De voorzitter: Ik neem aan dat dit uw inleidend betoog is?

Minister Kamp: Dit is mijn inleiding, ja.

De voorzitter: Hoe moet ik dat nu diplomatiek zeggen? Wij gaan om 14.30 uur stemmen in de plenaire zaal en het zou mooi zijn als een groot gedeelte van de gestelde vragen dan beantwoord zijn. Zou dat lukken?

Minister Kamp: Als u dat wilt.

De voorzitter: Ik wil dat heel graag, ja.

Minister Kamp: Ik had nog wat algemene dingen willen zeggen, maar ik schort dat even op en probeer het te verwerken in de beantwoording van de vragen. Mevrouw Mulder heeft mij gisteren ook al drie uur meegemaakt, dus zij wordt er een beetje flauw van. Dat is begrijpelijk.

De voorzitter: Maar u hebt in dat AO over energie een tweede termijn kunnen doen. Dat is al bijzonder, toch?

Minister Kamp: Voorzitter. De heer Van Veen en anderen spraken over Philips Lighting in Emmen. Complimenten aan mijn adres zijn in beperkte mate op hun plaats. Ik heb mij natuurlijk daarmee bemoeid. Ik ben er geweest, heb met de mensen gesproken en heb me daar op het ministerie mee beziggehouden, maar het echte werk wordt gedaan door onze medewerkers die daar maanden- en maandenlang in teamverband ondersteunend zijn geweest. Zo doen we dat altijd. Wij zijn in de eerste plaats bezig om generieke en specifieke regelingen te maken voor alle bedrijven, om ervoor te zorgen dat alle bedrijven daarvan kunnen profiteren. Als bedrijven in de problemen komen, zijn wij daar altijd bij betrokken. Meestal hoort de Kamer dat niet, omdat we vaak succesvol zijn en dan zeggen we daar niets over. Soms komt het toch in de openbaarheid, zoals bij Philips Lighting. Daar hebben onze medewerkers ook weer heel goed werk geleverd. Dat werk is de complimenten uit de Kamer ook zeker waard.

Er is daar voor het personeel toch een interessante situatie aan het ontstaan. Het personeel wordt ontslagen. Er is een goed sociaal plan. U zou eens moeten kijken wat dat oplevert voor de mensen. Vervolgens wordt misschien wel 85% van de mensen weer in dienst genomen bij de opvolgers van Philips Lighting. Ik weet niet of dat helemaal gerealiseerd wordt. Dat moet allemaal in de praktijk van het opbouwen van het bedrijf en van nieuwe business waargemaakt worden, maar de verwachting is dat het grootste deel van het personeel daar weer terechtkan. Dan hebben zij én het sociale plan, én een nieuwe werkplek en dus een nieuwe baan. Ik denk dat in Emmen een situatie aan het groeien is die inderdaad perspectiefrijk is. Daarbij hebben de gemeente Emmen, de provincie en de commissaris van de Koning in Emmen een belangrijke rol gespeeld.

Er is om gevraagd mij verder te betrekken bij detailvragen. Ik denk dat we dat op dit moment niet moeten doen. We hebben de zaak daar voldoende op gang gebracht. Dat geldt ook voor wat er met de ondernemingsraad wel of niet besproken is. Ik heb zelf ook met de ondernemingsraad gesproken. Er zijn heel veel gesprekken met de ondernemingsraad geweest. Ik denk dat we het nu moeten laten gaan zoals het op gang is gebracht. We zitten op het goede spoor en we zullen dat zeker van nabij blijven volgen.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Ik had gevraagd of het mogelijk is dat er in een toekomstige begroting rekening wordt gehouden met een eventuele bijdrage vanuit het Rijk, als Emmen, de regio en de provincie geld bij elkaar leggen voor de IPR.

Minister Kamp: IPR is een regeling die er ooit geweest is, die op de begroting stond, waar geld voor gereserveerd was. Dat kon uitgegeven worden. Die regeling is weg. Dat geld is er niet meer. Ik kan dat dus niet. Wel zijn er rondom de problematiek van de aardbevingen in het Noorden, gecombineerd met de toenmalige situatie in de chemische industrie, specifieke dingen geregeld voor Groningen. De Kamer weet wat daarvan de achtergrond was. Er was toen ook veel druk vanuit de Kamer op dat punt. Het is echter niet mijn bedoeling om nu in het hele land of in bepaalde delen van het land weer een IPR op te zetten. Daar is ook geen geld voor beschikbaar.

Wel is de commissie-Vollebregt/Alberda/Van Ekenstein bezig om de economische perspectieven van het gebied te onderzoeken. Zij kijken vooral naar de versterking van de hightech-maakindustrie. Dat vraagt heel veel van de kwaliteit van de medewerkers, die zich vaak moeten omscholen en verder verdiepen. Het vraagt veel van de opleidingsinstituten, die ervoor moeten zorgen dat ze andere mensen op de arbeidsmarkt neerzetten. We gaan ook kijken met de provincie Drenthe en de gemeente Emmen, hoe we ondersteuning kunnen geven aan eventuele voorstellen van de commissie-Vollebregt. Ik wil openlaten wat er eventueel nog gedaan kan worden voor Drenthe binnen het bestaande beleid, binnen de bestaande budgetten, maar ik wil geen perspectief bieden op een nieuwe IPR, want dat zit er niet in.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Het gaat mij ook niet om de IPR, maar om het volgende. Mocht de regio zelf inderdaad met een deelfinanciering komen, zou de Minister dan bereid zijn om daar, vanuit welke pot of onder welk beleid dan ook, rekening mee te houden bij de volgende begroting? Ik kan mij zo voorstellen dat dat wel de bedoeling is bij de regionale ontwikkelingen en de regionale component van de topsectoren.

Minister Kamp: Ik heb nog niet gezien dat er bij begrotingen extra bedragen beschikbaar kwamen voor Economische Zaken. Ik heb wel gemerkt dat er bedragen weggehaald werden, bijvoorbeeld voor SURF, om naar de OCW-begroting te brengen. Ik kan natuurlijk geen extra geld uitgeven dat er niet is. Ik heb ook echt geen perspectief om iets IPR-achtigs op te zetten. Wel is het zo dat wij een heleboel regelingen hebben bij Economische Zaken en dat die regelingen zeker ook bedoeld zijn voor de grensgebieden, dus het Twentse gebied, het Drentse gebied, het noorden van Limburg. Al die gebieden komen zeker in beeld. Als er in gebieden specifieke problemen zijn – ik noem Drenthe – dan zetten we daar een specifieke commissie op. We hebben dat net ook gedaan in Zeeland. Dan kijken we met het provinciale bestuur wat er allemaal binnen hun en onze financiële kaders en mogelijkheden gedaan kan worden aan samenwerking en om de gewenste ontwikkelingen gerealiseerd te krijgen. Ik ben daar druk mee bezig in Drenthe, in Zeeland. Ik heb dat eerder gedaan in Groningen. Ik denk ook dat er binnen bestaande regelingen veel mogelijkheden zijn om daar ondersteuning aan te geven.

De heer Van Veen (VVD): Ik had eigenlijk twee andere vragen gesteld. Het kan zijn dat de Minister die gemist heeft. Ik heb me uitgesproken over het compliment, dat volgens mij volledig terecht is. Ik signaleer echter ook dat het, als bijvoorbeeld Philip Morris in Bergen op Zoom besluit om zijn productie te verplaatsen, leidt tot Kamervragen en tot debataanvragen, waarbij de primaire reactie altijd is: we kunnen vrij weinig doen. In de praktijk blijkt dat we toch veel meer kunnen doen dan wat uit de eerste reactie blijkt. Het verzoek dat ik heb, is om te doen wat we wel kunnen doen en wat we dus ook hebben gedaan: aan de ene kant evalueren en aan de andere kant het resultaat omzetten in beleid, zodat iedereen weet, ook in een gemeente die dat probleem nog niet heeft, wat men van de overheid mag verwachten op het moment dat dit soort grote werkgevers besluiten om hun productie stop te zetten of te verplaatsen. Daar hebben we volgens mij met zijn allen behoefte aan en mijn vraag is om dat aan de Kamer voor te leggen, zodat we dat beleid met elkaar kunnen bespreken.

Minister Kamp: Ik was klaar met het onderdeeltje Philips Emmen, maar nog niet met die vraag van de heer Van Veen. Die vraag behoeft nog een reactie en die ga ik nu geven. De heer Van Veen trok de vergelijking tussen Philips Lighting Emmen, Philip Morris in Bergen op Zoom en andere groten bedrijven waar vergelijkbare problemen zich hebben voorgedaan en waar EZ vervolgens bij betrokken is. Het is iedere keer wel maatwerk, moet ik zeggen. Als een grote sigarettenfabriek sluit in Brabant of een verlichtingsfabriek in Drenthe wordt gesloten, zijn de omstandigheden echt heel anders. Je moet iedere keer met de plaatselijke en regionale deskundigheid, met onze deskundigheid en met de mensen die in de betreffende bedrijven zitten, bij elkaar gaan zitten om te bezien waar oplossingen gevonden kunnen worden.

Daar zijn wel degelijk lijnen uit te halen, maar maatwerk blijft altijd nodig. Gevraagd is om daar een keer een kader voor neer te zetten. Welke relevante regelingen worden dan toegepast? De ene wat meer, de andere wat minder, de ene niet, de andere wel in een individueel geval. Het is wel nuttig om dat overzicht te hebben, ook voor de betrokken regio's. Op grond van onze ervaringen kunnen we dat kader ook wat beter inkleuren. Ik ben bereid om dat te gaan doen. Ik zal een gelegenheid zoeken wanneer dat ingepast kan worden, maar het lijkt me nuttig, ook voor de betrokken gemeentelijke en provinciale bestuurders, dat zij, wanneer zij met zoiets geconfronteerd worden, vanaf het eerste begin al weten wat zij in grote lijnen van de rijksoverheid kunnen verwachten. Daar kom ik op terug.

Mevrouw Mulder staat al te trappelen om te vragen wanneer ik daarop terugkom. Dat kan ik nu nog niet zeggen, want de suggestie is, zoals zo vaak, niet met mij gedeeld. De heer Van Veen is mijn controleur en hij oppert ideeën om mij op het door hem gewenste spoor te krijgen. Ik zal mij naar aanleiding van wat hij hier naar voren heeft gebracht, daarin verdiepen en kom daar dan bij gepaste gelegenheid op terug, maar ik weet nog niet wanneer.

De voorzitter: Als mevrouw Mulder het niet had gevraagd, had de voorzitter dat wel gedaan. Dan had ik het namelijk kunnen vermelden bij de toezeggingen. Gaat u verder, Minister.

Minister Kamp: Dat was Philips Lighting in Emmen. Ik zit te kijken of er nog andere dingen zijn waar alle woordvoerders iets over gezegd hebben en waarop ik in zou moeten gaan. Ik denk dat het goed is om in algemene zin iets te zeggen over de betrokkenheid van het mkb bij allerlei regelingen. Ik heb niet de minste terughoudendheid om zeer veel aandacht aan het mkb te geven. Ik ben geheel overtuigd van het belang van het mkb. Dat is de backbone van de Nederlandse economie, zeg ik altijd en dat meen ik van ganser harte. Ik heb niet de minste behoefte om afstand te nemen van de grote bedrijven in Nederland. Ik ben heel blij met de grote, internationaal opererende bedrijven in Nederland: Friesland Campina, Philips, Unilever, Shell. Ik kan er zo nog twintig opnoemen, allemaal bedrijven die het in de wereld goed doen en die in Nederland de kern zijn van activiteiten, de kern van clusters, die ook heel veel mkb-bedrijven om zich heen verzamelen.

Afgelopen maandag was ik weer bij zo'n bedrijf. Het is een mkb-bedrijf dat heel nauw samenwerkt met ASML en dat op allerlei manieren door ASML als grote klant naar een nog hoger niveau wordt getild, waar het vervolgens weer met andere klanten heel veel kan doen. Dat heeft helemaal niets met de overheid te maken. Dat gaat rechtstreeks tussen ASML en dat mkb-bedrijf, maar het heeft wel een grote positieve betekenis voor dat mkb-bedrijf. Ik denk dus dat wij ook zuinig moeten zijn op de grote Nederlandse bedrijven. We moeten onze aandacht voor het mkb niet ten koste laten gaan van die grote bedrijven. Ik denk dat dit wel in enige mate het geval is, maar de mate waarin dat het geval is, is nog enigszins verdedigbaar. Ik kom daar zo op terug.

Laten we eerst kijken naar de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (Wbso). Bij de Wbso zijn 23.000 bedrijven betrokken, bijna allemaal mkb'ers. 97% van de bedrijven die bij de Wbso zijn betrokken, zijn mkb-bedrijven. Die zijn met elkaar goed voor twee derde deel van het hele budget. Wij hebben op het punt van de innovatie niet alleen maar de Wbso. We hebben ook allerlei andere regelingen. Ik heb al die regelingen eens bij elkaar opgeteld. Dan zie je dat van het geld dat in al die regelingen zit, generiek beleid, specifiek beleid op innovatiegebied, twee derde deel naar het mkb gaat, terwijl het mkb goed is voor 41% van de innovatie-uitgaven. Het doet 41% van de uitgaven en krijgt twee derde deel van de totale ondersteuning. Daar zit dus een grote bevoordeling in van het mkb. Ik acht dat goed, omdat het mkb het niet zo gemakkelijk heeft wat innovatie betreft. Als je kleiner bent en meer de samenwerking moet zoeken, terwijl je al druk bent met je eigen problemen, kun je niet zo veel delegeren aan mensen, omdat je niet zo veel mensen hebt. Die extra aandacht voor het mkb is zeker verdedigbaar, maar het lijkt mij heel verstandig om, gegeven de nadruk die we op het mkb leggen, die grote bedrijven ook niet buiten beeld te laten komen.

90% van de bedrijven die bij de topsectoren betrokken zijn, zijn mkb-bedrijven. Daar zit een heel forse groei in. We hebben de aparte regeling, de MIT-regeling voor het mkb, om bij de topsectoren betrokken te raken. Er zijn ook extra budgetten beschikbaar gekomen voor die regeling, mede door de moties die de heer Van Veen daarover heeft ingediend. Daardoor en door de steeds betere samenwerking die men vindt met de regio's – het budget voor de regeling is inmiddels verhoogd naar 55 miljoen dit jaar – is het aantal mkb-bedrijven dat bij de topsectoren betrokken raakt, snel aan het groeien. Dat neemt echt met tientallen procenten per jaar toe. Dat is een heel goede ontwikkeling.

De heer Verhoeven (D66): Nog even op het vorige punt van die twee derde. De Minister zei: ik heb alle regelingen bij elkaar opgeteld, en dan gaat twee derde naar het mkb. Zitten daar dan ook de topsectoren bij en zit daar dan ook de Innovatiebox bij? Ik denk van niet.

Minister Kamp: De Innovatiebox is een regeling van het Ministerie van Financiën. Daar heb ik geen zicht op. Ik krijg geen becijferingen van wat er precies aan welke bedrijven wordt toegekend. Ik heb het overzicht over de regelingen die via de begroting van het Ministerie van Economische Zaken gaan en de vraagstelling van de heer Verhoeven gaf mij de gelegenheid om op dit punt met een verduidelijking te komen. De Innovatiebox zit er niet bij.

De heer Verhoeven (D66): Precies, want niet om nu te muggenziften, maar die Innovatiebox zou die tweederdeverhouding wel flink scheeftrekken, want dat is 1 miljard, zoals de Minister altijd benadrukt en dat geld gaat voor een groot deel naar bedrijven die niet tot het mkb horen. Hoe zit het met de topsectoren? Ik denk namelijk dat het topsectorenbudget er ook niet bij zit.

Minister Kamp: Alle specifieke en generieke innovatieregelingen die over het Ministerie van Economische Zaken lopen, zijn daarbij betrokken. Als je dat geheel ziet, gaat twee derde van dat geld naar het mkb, terwijl het mkb 40, 41% van de investeringen doet. Dat is het beeld.

Ik kom op de TKI-projecten. Daar zouden we ook naar gaan kijken. Daar heeft ook de heer Verhoeven nog iets over gezegd. In 2014 bestond bijna 25% van de TKI-projecten uit een samenwerking waar uitsluitend mkb-bedrijven in zaten. Dat waren dus uitsluitend mkb-bedrijven die met een kennisinstelling samenwerkten. Daarnaast heb je projecten waar minder mkb-bedrijven bij betrokken zijn. Daar zijn grotere bedrijven bij betrokken. Je kunt echter vaststellen dat die hele TKI-toeslagregeling uiteindelijk ook heel positief uitpakt voor het mkb. Wat is de systematiek van de TKI-toeslag? Als bedrijven investeren in research and development – nog helemaal afgezien van wat ze met de Wbso krijgen; u weet dat de starterstarief van de Wbso 40% is, daar ga ik even aan voorbij – dan gaan ze ook nog onderzoek doen in het verband van een TKI. Als ze dat doen, dan wordt door ons een opslag van 25% bijgelegd op de investeringen die bedrijven doen in research and development. Dat geld komt beschikbaar voor die TKI, dat is die organisatie die dat allemaal opzet. Die organisatie gebruikt die TKI-toeslag dan weer voor projecten die voor het algemene belang zijn van die sector. Dat betekent fundamenteel onderzoek, dingen organiseren waar bedrijven aan mee kunnen doen. Dat geld wordt dus niet gebruikt voor individuele bedrijven of voor individuele projecten, maar om dingen te doen die breed voor een hele sector positieve effecten hebben. Op die manier bereik je uiteindelijk ook weer het mkb.

Het is ook niet zo dat het mkb alleen maar profiteert als het zelf rechtstreeks ergens bij betrokken is. Als mkb-bedrijf heb je ook toeleveranciers, en als die kunnen profiteren van wat er in een topsector via een TKI-toeslag wordt gecreëerd, dan werkt dat via de levering van goederen en diensten weer door naar het mkb zelf. Ik denk dat ook hier weer veel ten gunste van het mkb wordt gedaan. En ik geloof ook dat dit de kracht is van de Nederlandse economie op dit moment: het exportsucces dat wij hebben, komt ook doordat er een voortdurende drive is vanuit het mkb-bedrijfsleven om daarbij betrokken te zijn. Ze zien ook dat ze successen kunnen halen, samen of apart, en ze voelen zich zeer gesteund in de samenwerking die er is, zoals ik net heb beschreven.

De heer Van Veen begon, zoals hij al eerder heeft gedaan, over de vraag wat er speelt op het punt van de intermediairs. Hij zei: als je van de Wbso wilt gaan profiteren, dan heb je daar eigenlijk een intermediair voor nodig, maar er vloeit veel geld af naar die intermediairs. Het geld dat daar naartoe gaat, is volgens mij beperkt. In de Wbso gaat een bedrag om van ongeveer 1,17 miljard. Ik denk dat daarvan zo'n 30 miljoen naar de intermediairs gaat. Dat valt dus nogal mee. Het is helemaal niet nodig dat dat geld naar de intermediairs gaat. Dat is gewoon een keuze van ondernemers. Ondernemers kunnen dingen zelf doen, of ze kunnen ervoor kiezen om dingen tegen betaling door een ander te laten doen. Dat doen ze de hele dag. Ze hebben soms personeel in dienst bij payrollbedrijven, ze maken afspraken met hun leveranciers. Dat zijn allerlei verschillende soorten afspraken met allerlei verschillende soorten leveranciers. Als er subsidie aangevraagd moet worden, kunnen ze dat zelf invullen. Ze kunnen het ook door een intermediair laten doen.

Wij weten inmiddels dat het aanvragen van die subsidie gemakkelijk zelf gedaan kan worden. MKB-Nederland zegt ook: dat kan gemakkelijk. Ondernemers die daarop bevraagd worden, vinden het ook gemakkelijk. Desondanks zijn er ondernemers die dat niet doen, die het door een ander laten doen. Daar betalen ze dan voor en daar zijn ze dan tevreden mee. Ik kan ze dat niet verhinderen. Ik kan alleen maar zorgen dat het gemakkelijk is om het zelf te doen. Dat is niet niks, want je vraagt geld. Dat is geld van de belastingbetaler en dat krijg je dan. Dat moet op een verantwoorde manier worden uitgegeven en er moet aan bepaalde formaliteiten worden voldaan. Dat zijn echter redelijke formaliteiten die door de Rijksdienst Ondernemend Nederland helemaal toegeschreven zijn op de ondernemers, zodat die dat heel gemakkelijk zelf kunnen doen. Ik respecteer de ondernemers die zeggen: we laten het toch door een intermediair doen. Ik heb ook geen mogelijkheden om dat te verhinderen.

Ik kijk of er nog andere dingen zijn. Laat ik de vragen per woordvoerder nalopen. Ik was al begonnen met de heer Van Veen. Hij noemde het voorbeeld van het bedrijf Boessenkool in Oldenzaal, geloof ik. Dat heeft een elektrische tractor ontwikkeld die niet op de markt mag worden gebracht vanwege de elektrische remmen. Dat vind ik een goed voorbeeld van een reëel probleem. Ik zal eens kijken en met de betreffende branches en organisaties overleggen. Dat is natuurlijk niet alleen een probleem voor dat ene bedrijf. Ik zal bekijken hoe we daarop moeten reageren. We hebben wel allerlei regelingen en goede bedoelingen, maar je moet ook heel praktische oplossingen kunnen vinden voor heel concrete gevallen zoals dit geval, waarvan de heer Van Veen en ik allebei begrijpen dat het dus gewoon niet goed zit. Ik zal mij nader bezinnen op de suggestie van de heer Van Veen om daar met een soort loket te werken. Ik weet niet precies waar dat loket moet komen, hoe dat moet worden gedaan en of het met iets anders gekoppeld kan worden, maar er moet voor dit soort problemen een praktische weg komen naar een praktische oplossing. Dus daar kom ik op terug.

De heer Van Veen vroeg ook naar het Europese voorzitterschap. Ik zal daar niet te veel over zeggen, want daar gaat een groot deel van mijn tijd op dit moment naartoe. Ik moet, zoals u weet, drie Europese vakraden voorzitten: telecom, energie en concurrentievermogen. We hebben kort geleden een bijeenkomst gehad van de Raad voor Concurrentievermogen, waarvoor we niet alleen 28 Ministers hebben uitgenodigd, maar ook iedere Minister hebben gevraagd om nog een ondernemer mee te nemen. Toen hebben we een groot programma voor die ondernemers georganiseerd, voor een deel alleen voor de ondernemers en voor een deel voor de ondernemers samen met de Ministers. Het was heel mooi om te zien hoe dat ging en wat daar de uitkomst van was. Het werd ook zeer gewaardeerd door mijn collega's, dus ik hoop dat we hiermee ook een beetje de toon hebben kunnen zetten voor de volgende voorzitterschappen, opdat we dit vaker kunnen gaan doen.

De heer Van Veen vroeg mij om met mijn collega in Polen te gaan praten over de problemen die buitenlandse bedrijven, waaronder Nederlandse, daar ondervinden. Daar ben ik niet toe bereid, omdat ik het al gedaan heb. Ik ben al naar Polen gegaan en ik heb met die ondernemers gesproken, met de Poolse ondernemers, met de Nederlandse ondernemers in Polen, met de Poolse Minister voor de digitale markt, met de Poolse Minister voor energie en met de Poolse Minister voor ontwikkeling, die tevens vicepremier is. Dat is de vroegere Minister van economische zaken, althans, dat ministerie heette vroeger economische zaken. Even voor de leden: de Poolse economie is kleiner dan de Nederlandse. Ik heb daar vijf collega's. Ons Ministerie van EZ hebben ze daar over vijf ministeries opgesplitst en een van de collega's had al zeven viceministers ter beschikking. Dus het werk is in Polen heel goed verdeeld, maar het overleg met de Poolse Minister van ontwikkeling, tevens vicepremier, heeft ook opgeleverd dat hij in gesprek gaat met de Nederlandse ondernemers die daar in het gebied zijn, om te kijken waar zij precies mee geconfronteerd worden en waar er problemen zijn die opgelost kunnen worden.

Het is wel zo dat de nieuwe Poolse regering op een bepaald programma is verkozen en dat is een nationalistisch programma, waarbij in de eerste plaats naar de eigen bevolking, de eigen bedrijven, de eigen cultuur, de eigen steenkool wordt gekeken. Dat wringt wel met wat er internationaal gaande is in Europa en met wat Nederlandse bedrijven in Polen doen. Er zijn dus nog wel een paar problemen uit te praten, kan ik u verzekeren.

Mevrouw Mulder sprak over de grenseffectentoets. Haar verbetering van wat wij al afgesproken hebben over die grenseffectentoets lijkt mij heel redelijk. Ze zegt: als je gekeken hebt naar de grenseffecten en je bent van mening dat die er niet zijn, vermeld dat dan even, dan weten wij dat ook. Dat vindt zij wel een relevant iets voor de memorie van toelichting. Ik vind dat ook, dus ik zal dat met BZK gaan bespreken en dan kom ik daarop terug. Ik moet over die grenseffecten wel zeggen: het is nu even rustig hier, maar we hebben een aantal AO's gehad waarin er veel gedonder was over wat er allemaal aan koopkracht zou afvloeien naar Duitsland en naar België. Ik heb dat vorige keer met wat cijfers gepareerd. Misschien dat dat geholpen heeft om dat wat te verduidelijken. Ik kan de Kamer verzekeren dat mijn collega's in Duitsland en België heel veel meer reden hebben om zich te beklagen over het afvloeien van koopkracht naar Nederland dan andersom. Er vloeit maar de helft van de koopkracht naar België van wat er vanuit België naar Nederland gaat, maar er vloeit bijna twee keer zo veel van België naar Nederland. Als we kijken wat er vanuit Duitsland naar Nederland vloeit, is dat drie of vier keer zo veel als andersom. Drie à vier keer zo veel! Het is dus niet zo dat onze middenstanders aan de grens de dupe worden van de afvloeiing van koopkracht. Nee, ze profiteren daar, integendeel, zeer sterk van. Natuurlijk zijn er altijd in bepaalde periodes en in bepaalde sectoren ondernemers met een probleem. Daar kunnen we ook best over praten, maar het is ook goed om het algemene beeld voor ogen te hebben.

Dan kom ik op het actieteam van de heer Huizing, een oud-collega van u en van mij. Hij geeft leiding aan een actieteam voor grensoverschrijdende activiteiten. Dat team is heel goed bezig. De heer Huizing heeft een goede samenwerking opgezet en hij heeft een aantal lijnen neergezet. Mevrouw Mulder zei: wat het aan het doen is, bevalt mij eigenlijk wel, laat het team daarmee doorgaan. Mevrouw Mulder is vaker sneller dan ik. Ik kan dat nog niet zeggen. Ik wil even afwachten wat daar precies uitkomt. Dan zien we hoe dat het beste voortgezet kan worden. Misschien is het nuttig om het onder te brengen in bestaande structuren, omdat je daar meer effect kunt krijgen. Of misschien moeten we het op een andere manier doen of nog enige tijd verlengen. Ik weet dat niet. Als ik de resultaten van die commissie binnen heb, wil ik die eerst gaan bekijken, maar de tevredenheid van mevrouw Mulder met wat er tot dusverre is gedaan en met de gekozen aanpak, deel ik wel.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Minister Kamp voelt hem al aankomen: wanneer?

Minister Kamp: Mevrouw Mulder zegt dat het in juli afgelopen zal zijn. Dan zullen we proberen om er in mei met de Kamer over te spreken wat de stand van zaken is en welk vervolg daaraan gegeven zal worden.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): We zitten dan natuurlijk met het meireces. Stel dat het zo rondom 1 juni stopt, dan geeft dat onduidelijkheid voor de regio. Is het mogelijk om halverwege april al een brief te krijgen?

Minister Kamp: Dat zal ik proberen.

Mevrouw Mulder heeft ook gesproken over de cross-sectorale samenwerking en de activiteiten die topsectorenoverschrijdend zijn. Ik zal daar niet te lang bij stilstaan. Het is wel een lang verhaal waard, maar de voorzitter keek mij net al een paar keer streng aan. Het is inderdaad zo dat het geen zin heeft om je alleen op een topsector te concentreren. Het is wel goed om in een topsector samen te werken met bedrijven die ongeveer met hetzelfde bezig zijn, maar het is zeker zo belangrijk om je te realiseren dat de nieuwste ontwikkelingen altijd meerdere sectoren overschrijden. Je moet dus voortdurend gespitst zijn op wat je als sectoren samen kunt doen, waar je elkaar overlapt en waar je die overlapping juist extra aandacht zou moeten geven. Dat gebeurt ook. Daar zijn die topsectoren ook echt op uit. Ze werken al veel samen en die cross-sectorale samenwerking is geheel in beeld. Daarvoor is verder geen stimulans door u of door mij nodig.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Nou concludeert de AWTI dat het misschien toch wel goed zou zijn om heel gerichte prikkels in te gaan zetten, misschien mogelijk zelfs financiële prikkels. Hoe kijkt de Minister daar dan naar?

Minister Kamp: Ik wil niet voortdurend de regelingen die we hebben, gaan veranderen. Anders wordt het onrustig en zegt men: wat heb je nou aan de overheid, want dan is dit weer belangrijk en even later is dat weer belangrijk. Ik denk dat we met die topsectoren en de aandacht voor het mkb en de aandacht voor de cross-sectorale samenwerking de zaak goed op het spoor hebben gezet. De regelingen daarvoor zijn goed en ik denk ook dat ze binnen de topsectoren heel goed in staat zijn om dat de aandacht te geven die het verdient. Ik heb zelf een aantal keren per jaar overleg met de topsectoren. We spreken dan altijd ook over dit onderwerp. Ik wil daarvoor nu geen aparte regelingen gaan maken.

Dan heeft mevrouw Mulder gesproken over de veiligheid van de kleine bedrijven. Dat heb ik zo niet paraat. Mijn medewerkers hebben dat wel paraat. Zoals mevrouw Mulder weet, is dat een onderwerp van mijn collega's van Veiligheid en Justitie. Zij bevraagt mij dus nu over iets wat op hun gebied speelt. Het lijkt mij niet nuttig dat ik nu ga vertellen hoe dat precies bij Veiligheid en Justitie georganiseerd is. Het lijkt mij beter dat de Kamerleden, en dus ook mevrouw Mulder, zich wenden tot mijn collega van Veiligheid en Justitie als zij over die regeling van Veiligheid en Justitie nader willen spreken.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Wij hebben al eerder over deze regeling gesproken. Toen was de vraag ook een beetje onder welk ministerie dat valt. Wij zien Minister Kamp echt als de Minister voor het mkb. Misschien kan hij de vraag doorgeleiden hoe het nu is verlopen. Dan kan die gezamenlijk worden beantwoord. Het gaat heel specifiek over de keuzevrijheid en de congruentie. Hoe zat dat in 2015 en hoe gaat de regeling eruit zien voor 2016? Ik zou het heel erg waarderen als de Minister die vraag zou willen doorgeleiden naar zijn collega van Veiligheid en Justitie.

Minister Kamp: Ik zal dat doen en ik zal bezien of mijn collega alleen of eventueel hij en ik samen het antwoord kunnen geven dat mevrouw Mulder wenst te hebben.

Ik kom bij de heer Bruins. U moet mij verontschuldigen, want de heer Bruins heeft een groot aantal relevante punten aan de orde gesteld, maar hij zal zien dat ik daar wat snel overheen moet gaan. Dat is geen onbeleefdheid jegens hem, maar het is een beetje de manier waarop dat gaat in algemene overleggen. Als ik aan alle door hem genoemde onderwerpen de aandacht geef die ze verdienen, dan zijn hij en ik wel tevreden, maar denkt de rest daar anders over. De heer Bruins benadrukte de kwaliteit van de bedrijven. Hij noemde het voorbeeld Drenthe, waar hij recentelijk een aantal bedrijven heeft bezocht en waarover hij ook specifieke deskundigheid heeft. Ik denk dat wat hij zegt, waar is. Iedere dag, iedere week kom je weer met een bedrijf in aanraking – dat geldt voor ons allebei – en ben je verbluft wat ze daar presteren. De inzet van de werknemers, de inventiviteit van de ondernemer, wat ze aan relaties opgebouwd hebben, het is iedere keer weer inspirerend. Dat maakt het ook zo mooi om de portefeuille van Economische Zaken, die u en ik hebben, te mogen doen.

De heer Bruins sprak ook over de doorgroei. Hij doelde daarmee met name op bedrijven die op een gegeven moment begonnen zijn, omdat iemand een idee had en dat ontwikkelde, en vervolgens is het natuurlijk de kunst om er vanuit dat initiatief voor te zorgen dat er uiteindelijk een stabiel, groot bedrijf uit komt, liefst in Nederland. Dát voor elkaar krijgen, is iets wat vaak moeilijk is, omdat je in die periode als bedrijf nog grote risico's loopt. Je komt moeilijk aan geld. Daar zitten wij als overheid dan ook op. Wij hebben daar verschillende regelingen voor en op dit moment is dat ook hetgene waar wij het meest op gefixeerd zijn. Het algemene financieringsprobleem van het bedrijfsleven hebben we immers aardig onder controle. Daarop zijn dit jaar goede verbeteringen gerealiseerd. De start-ups in Nederland beginnen we ook aardig op orde te krijgen. Met de grote bedrijven loopt het ook goed. Die kunnen ook heel veel zelf. Met het mkb gaat het in algemene zin eveneens goed. Ik heb daar net al het een en ander over gezegd. Juist voor bedrijven die in een vroege fase verkeren, waarin een idee doorontwikkeld moet worden tot een stabiel bedrijf, blijft aandacht van ons nodig. Misschien is zelfs nog meer aandacht daarvoor vereist. Op die manier kijken we daar ook naar.

De heer Bruins (ChristenUnie): Ik vroeg de Minister of hij misschien bereid was om na te denken over de vraag of dat mooie initiatief NLGroeit ook zou kunnen leiden tot bijvoorbeeld een fysieke aanwezigheid in de regio. Ik kan mij bijvoorbeeld voorstellen dat de Kamers van Koophandel daar een soort van coaches neerzetten, nu de Kamers van Koophandel steeds meer een inhoudelijke rol krijgen tegenover het bedrijfsleven.

Minister Kamp: Daar is de heer Bruins wel erg snel mee, want NLGroeit is een initiatief dat op 13 januari, dus nog geen maand geleden, van start is gegaan. Economische Zaken doet daar via de Kamer van Koophandel in mee, met NLevator en met NL2025. We hebben dat in gang gezet. Ik begrijp dat het hele proces ook de steun heeft van de heer Bruins. Hij zegt: als je dat verder gaat uitwerken, betrek daar dan zo veel mogelijk de regio's bij en doe dat ook zo veel mogelijk regionaal. Ik kan hem zeggen dat wij eigenlijk niets doen zonder contact met de regio's. Die regio's zijn heel goed georganiseerd en zij zijn ook verantwoordelijk voor de regionale economie. Onze economie vindt eigenlijk in de regio's plaats. Noord- en Zuid-Holland zijn ook regio's, evenals Brabant, Drenthe, Groningen, Gelderland, Overijssel en Limburg. Dat vindt allemaal regionaal plaats. Dat betekent dat ik de aandacht die de heer Bruins in dit verband vraagt voor de regio's, ook wil geven.

De heer Bruins vroeg mij ook om de regio's te betrekken bij Smart Industry. Dat doen we ook zeker, om de reeds genoemde reden. Wat ik tot dusverre aan Fieldlabs heb meegemaakt, is allemaal in de regio. Er is ook steeds regionale betrokkenheid bij. Wat betreft de eerste ronde van tien Fieldlabs hebben we er nu negen helemaal of gedeeltelijk gefinancierd. We zijn inmiddels aan het bezien of we een tweede serie Fieldlabs van de grond kunnen krijgen. Wij willen zeker dat de betrokkenheid van de regio daarbij groot blijft.

De heer Bruins benoemde ook het moeilijke punt van de financiering van Holst. Holst wordt nu van verschillende kanten gefinancierd uit verschillende programma's. Dat geeft voor Holst onzekerheid. Ze heeft liever een zak met geld, want die zou ze voor meerdere jaren zekerheid geven. Dat willen wij allemaal wel. Ik begrijp ook heel goed dat Holst dat wil en dat daar veel voor te zeggen is, maar dat geld ligt er niet voor het oprapen. Bovendien heeft de betrokkenheid van al die verschillende instanties bij Holst op zichzelf ook wel waarde. Ik ben er niet helemaal kapot van hoe we dat in Nederland doen. Als ik in België ben bij Imec in Leuven, waar ze het wel op nationaal niveau hebben georganiseerd, met een stabiele financiering, dan is dat toch wel een heel inspirerend voorbeeld. Met Holst gaat ook veel goed, maar op het punt van de financiering op de wat langere termijn hebben we het goede evenwicht nog niet gevonden. De heer Bruins heeft dat opnieuw onder de aandacht gebracht. Dat punt zal zeker nog een keer terugkomen.

De heer Bruins sprak ook over Emmen, over de commissie-Vollebregt en de grenseffectentoets. Wij hebben waardevolle rapporten gekregen van de AWTI en ook van Rathenau. Die rapporten hebben voor ons zeer veel betekenis omdat wij bij de totstandkoming ervan betrokken zijn. Bovendien betrekken wij ze bij de uitwerking van het beleid, maar dat wil niet zeggen dat wij alles wat daarin staat opvolgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de regionale hotspots, in de zin dat wij die als overheid zouden gaan aanwijzen. Ik zou dat niet goed vinden omdat het het enthousiasme bij de regio's wegneemt. Ik kan bijvoorbeeld Eindhoven wel aanwijzen maar ik ben ook zeer onder de indruk van Zwolle. Ik kan dan vervolgens Zwolle wel gaan aanwijzen maar ik vind het ook erg goed wat ze in Enschede en in Groningen doen. Ik vind dus dat de regio's het zelf moeten doen, waarbij ik wel zo veel mogelijk ondersteuning wil bieden. Het eindresultaat is de combinatie van het enthousiasme in de regio en de ondersteuning door ons. Dat lijkt mij beter dan dat ik een selectie ga maken en hotspots ga aanwijzen.

Op dit moment ben ik niet bezig met het verder bundelen van TKI's. We hadden er een heleboel en we zijn nu naar één TKI per topsector gegaan. Ik weet niet of er in de toekomst een werkwijze gevonden kan worden om het nog wat meer te stroomlijnen. Ik zal dat bij gelegenheid bespreken met de topsectoren, maar ik wil graag dat ze zich zo veel mogelijk richten op werk en niet zozeer op de structuur en de financiering. Er is op dit moment sprake van behoorlijke rust in de topsectoren zodat ze zich op het eigenlijke werk kunnen richten. Ik zou dat dan ook graag in stand willen houden. We kunnen altijd nog kijken hoe we die verschillende TKI's op een natuurlijk moment weer bespreekbaar kunnen maken.

De heer Bruins (ChristenUnie): Ik heb voor de Minister nog twee acroniemen; de eerste is IPC en de tweede is VSL. Dat zijn voor mij twee heel belangrijke punten.

Minister Kamp: Alle twaalf punten zijn belangrijk, mijnheer Bruins. De IPC is een regeling die in 2015 goed is gebruikt. Uit de evaluatie blijkt dat die een positief effect heeft. Ook dit jaar is er weer veel belangstelling voor deze regeling. Ik heb echter geen geld op de begroting voor de verlenging ervan, maar het is wel iets wat ik in het geheel van de voorbereiding van de begroting voor 2017 betrek. Er zijn heel veel claims op de begroting van Economische Zaken voor 2017. Het landelijk beeld wat betreft de financiën is niet gunstig. Dus daar zit zeker spanning tussen. Ik weet ook niet wat er uit zal komen, maar de IPC is een goede regeling waar ik op een positieve manier naar wil kijken om te proberen er in de toekomst mee door te kunnen gaan. Ik kan er op dit moment echter geen duidelijkheid over geven.

Wat betreft het Van Swinden Laboratorium kan ik zeggen dat de bezuiniging voor 2016 ongedaan is gemaakt, hetgeen tijd geeft om de gevolgen voor de taakstelling die bij het laboratorium is neergelegd te onderzoeken. Panteia doet op dit moment onderzoek naar de mogelijkheden voor kostenreductie door beter internationaal samen te werken. Wijzelf onderzoeken of de industrie meer kan bijdragen aan dat laboratorium omdat die er ook belang bij heeft dat de internationale standaarden op een goede manier beheerd worden. Ik stel mij voor om nog voor de zomer, dus dit voorjaar, de Kamer te informeren over de stand van zaken en over wat er eventueel mogelijk is.

De heer Bruins (ChristenUnie): Ik dank de Minister voor dit antwoord. Ik zou hem wel graag willen oproepen om ten aanzien van zijn verwijzing naar het buitenland ook het volgende mee te laten wegen. Als kleine bedrijven zoals Klay Instruments die wat betreft ijking afhankelijk zijn van NKO-gecertificeerde bedrijven, bijvoorbeeld naar Duitsland zouden moeten voor hun ijking, zullen grotere bedrijven voorgaan waardoor die kleinere bedrijven eigenlijk niet meer aan bod komen. Dus ik verzoek de Minister ook dat aspect te betrekken in het onderzoek dat de Kamer voor de zomer zal ontvangen.

Minister Kamp: Dank voor dit aandachtspunt, ik zal dat doen.

Mevrouw Vos heeft gerefereerd aan de Lissabonafspraken en heeft gewezen op het belang van investeren in kennis. We moeten inderdaad in kennis investeren maar dat moeten we dan wel gericht doen. Je kunt in kennis investeren om precies te weten hoe het sociale gedrag van de raven eruit ziet, maar je kunt ook investeren in kennis waar je uiteindelijk geld mee kunt verdienen. Dat is iets wat mijn voorkeur heeft. Ik denk dat er een heleboel in kennis geïnvesteerd moet worden om te zorgen dat mensen bij het begin van hun leven de kennis bijgebracht wordt die relevant is in het bedrijfsleven en dat als ze eenmaal werken ook het kennisniveau wordt behouden dat nodig is om flexibel in het bedrijfsleven te kunnen werken, ook als mensen ouder worden. Daar kunnen we niet genoeg aan doen. Er zijn op dit terrein zeker nog verbeteringen mogelijk. Het is heel goed dat er op dit punt sprake is van samenwerking tussen EZ, OCW en SZW, met name waar het gaat om het Techniekpact. Ik denk dat we ook nog lang samen zullen moeten optrekken op dit terrein en dat er nog meer resultaten bereikt zullen moeten worden.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Daar ging mijn vraag niet over. Er is ooit afgesproken dat 2,5% van het bbp geïnvesteerd zou worden in kennis, onderzoek en R&D. Dat gebeurt echter niet. Is die 2,5% niet meer relevant? Is die 2,5% inmiddels geen streven meer? Overigens zijn de afspraken die gemaakt worden om te investeren in kennis volgens mij niet alleen maar bedoeld om van mensen nuttige raderen in het bedrijfsleven te maken maar moeten ze in een breder kader worden geplaatst.

Minister Kamp: Die 2,5% wat betreft de totale uitgaven aan renovatie is ons streven. Op dit moment verwacht ik echter niet dat we dat percentage gaan halen. Toen we met de ambitie voor 2020 kwamen, zaten we op een niveau van 1,9%. Inmiddels zitten we bijna op de 2%. Er zal nog heel wat moeten gebeuren om die 2,5% te halen. Waar we tekortschieten is niet bij de overheid, want onze bijdrage is vergelijkbaar met die van andere landen. Bij het bedrijfsleven zit men er wel onder. Nederland kent een andere samenstelling van het bedrijfsleven dan andere landen, hetgeen ook effect heeft op wat het bedrijfsleven kan bijdragen aan R&D. De financiële regelingen die wij als overheid kennen om het bedrijfsleven te ondersteunen, hebben positieve effecten. Het is mooi dat we van 1,9% naar 2% gaan en dat percentage moet nog hoger worden wat ook wel zal gebeuren, maar de 2,5% in 2020 is, zoals dat tegenwoordig heet, wel een grote uitdaging. Ik vind het te vroeg om te zeggen dat we dat niet gaan halen, maar als we in drie jaar van 1,9% naar 2% gaan, kan ik niet met droge ogen hier zeggen dat we de 2,5% in 2020 gaan halen.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): De Minister zegt terecht dat het bedrijfslieven hierin achterblijft. Heeft hij dan nog pogingen in petto om dat bedrijfsleven te stimuleren om er aan bij te dragen? Hij heeft er zelf toch ook veel aan?

Minister Kamp: Zeker. Daar hebben we heel veel voor in petto. Het eerste wat we gedaan hebben, is het samenvoegen van de Wbso en de RDA. Daarnaast hebben we de verzilveringsproblematiek opgelost, waardoor verrekening met de loonbelasting mogelijk is geworden. Bedrijven die geen winst maken, wat vaak beginnende, kleine bedrijven zijn, kunnen op deze manier van de Wbso gebruikmaken. Tevens is het budget voor de samengevoegde Wbso/RDA verhoogd. Verder zijn er nog een heleboel andere regelingen die gericht zijn op financiering van innovatie en het groeien en in stand houden van bedrijven. De afgelopen paar jaar hebben we daar veel inspanningen voor geleverd, waarvan ik ook verwacht dat ze resultaten zullen opleveren. Ik hoop dan ook dat we richting die 2,5% gaan, maar waar mevrouw Vos van mij altijd eerlijke antwoorden krijgt, kan ik op dit moment niet de verwachting uitspreken dat we die 2,5% in 2020 helemaal gehaald zullen hebben. We hebben veel in gang gezet en we zitten in de goede richting, maar het gaat naar mijn zin nog niet snel genoeg.

Mevrouw Vos heeft verder gesproken over het handelsregister. Zij haalde daarbij een instelling aan die heeft gesproken over een gesloten handelsregister in Nederland. Welnu, we hebben geen gesloten handelsregister in Nederland. De informatie die in het handelsregister is opgeslagen, is beschikbaar. Wel is het zo dat men voor een deel van die informatie moet betalen. Het zijn vaak grote verzekeringsmaatschappijen en banken die gegevens opvragen en die daarvoor dan moeten betalen. Als je afspreekt om ze daarvoor niet meer te laten betalen, laat je de belastingbetaler ervoor betalen. Ik vind het niet verkeerd dat die informatie openbaar is en dat een deel van de kosten gedragen wordt door degenen die gebruikmaken van die informatie. Dus op dat punt verschil ik van inzicht met mevrouw Vos.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Ik weet dat dat wij verschillen van inzicht over de betekenis van open en gesloten. Ik heb echter alleen maar gevraagd of de Minister bereid is om in het onderzoek dat gaat komen, de vijf nuttige tips van de Open State Foundation mee te nemen.

Minister Kamp: In de eerste nuttige tip staat dat we een gesloten handelsregister hebben. Dat klopt dus niet; we hebben geen gesloten handelsregister. Dan is er de tip: luister naar de mening van anderen. Tsja, wij doen niet anders dan luisteren naar anderen. Daar ben ik op dit moment ook mee bezig. Verder is er de tip: kijk eens naar de landen om ons heen. We doen niet anders dan kijken naar de landen om ons heen. Bij het onderzoek, waar ik overigens geen voorstander van was, zullen we deze nuttige suggesties ook meenemen.

De heer Verhoeven (D66): Ik wil de Minister wel een beetje helpen waar hij zegt dat hij dat onderzoek niet zo fijn vindt. Ik heb heel goede contacten met de Kamers van Koophandel, zoals bekend. Ik heb laatst nog met ze gesproken en ze zijn zelfs heel enthousiast over het openstellen van data, maar ze bevestigden wel wat de Minister zei, namelijk dat het vooral grote partijen zijn die de gegevens afnemen. Het is inderdaad zeer de vraag of het ons verder helpt als we een aantal banken en grote verzekeraars gaan helpen om geen kosten meer te hebben aan het inkopen van die data. Dus ik hoop dat we daar goed naar kunnen kijken. Wat is de visie van de Minister hierop?

De voorzitter: De vraag zal beantwoord worden na de schorsing die nu begint in verband met stemmingen in de plenaire zaal.

De vergadering wordt van 14.42 uur tot 14.52 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen dit algemeen overleg. Vlak voor de schorsing had de heer Verhoeven nog een vraag gesteld aan de Minister die nog niet beantwoord is. Ik geef het woord aan de Minister.

Minister Kamp: Kan iemand mij helpen? Wat was de vraag van de heer Verhoeven?

De voorzitter: Hij is er nog niet. Het lijkt mij wat betreft de beantwoording van die vraag wel zo netjes dat we wachten totdat hij er weer is. In de tussentijd kan de Minister wellicht ingaan op de overige vragen die zijn gesteld vanuit de commissie.

Minister Kamp: Dat is dan wel een beetje lastig, want mevrouw Vos van wie ik ook nog vragen moet beantwoorden, is er eveneens nog niet. Tevens moet ik nog reageren op vragen van mevrouw Gesthuizen die er ook niet is.

De voorzitter: Mevrouw Vos is onderweg. Mevrouw Gesthuizen zal vanwege andere verplichtingen dit algemeen overleg niet meer kunnen bijwonen, maar er zit wel een medewerker van haar in de zaal die meeluistert.

Minister Kamp: Oké, dan zal ik eerst ingaan op de vragen en opmerkingen van mevrouw Gesthuizen. Zij heeft aangegeven dat zij aan ziet komen dat er in het kader van de Wbso een verschuiving gaat plaatsvinden, in de zin dat de kleinere bedrijven geld moeten inleveren om de grote bedrijven te spekken. Welnu, dat is een misverstand. We hebben een zo goed mogelijke prognose gemaakt van hoe het met de Wbso zal gaan in het jaar 2016 vergeleken met het jaar 2015. We denken dat over het geheel genomen tussen de grote bedrijven en het mkb er vrijwel geen verschuiving plaatsvindt. Voor zover het ietsje minder is bij het mkb, te weten 1% minder op een totaal van 67% – het ligt in die orde van grootte – wordt dat gecompenseerd door het feit dat we ruim 100 miljoen extra aan het budget voor de Wbso toevoegen. Dat betekent dus dat er per saldo voor het mkb in dit jaar meer geld uit de Wbso beschikbaar komt. Mevrouw Gesthuizen had het verder over de allerkleinste bedrijven met minder dan vijf werknemers. Ik heb daar ook naar gekeken en volgens mij komt er voor die kleinste bedrijven niet 10 miljoen minder beschikbaar, zoals mevrouw Gesthuizen zei, maar komt er bijna 4 miljoen, 3,5 miljoen meer beschikbaar. Dus daar hoeft zij ook niet ongerust over te zijn. Vorig jaar was het in totaal 132 miljoen en dit jaar is het de prognose dat het bijna 136 miljoen wordt.

Verder heeft mevrouw Gesthuizen gesproken over het advies «Klaar voor de Toekomst?» van de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie. Ik ben daar reeds op ingegaan maar ik kan er wellicht in algemene zin nog het volgende aan toevoegen. Wat betreft de randvoorwaarden voor digitalisering doet Nederland het internationaal heel goed. Ik concentreer mij inmiddels op Europa omdat ik bezig ben de digitale agenda voor Europa te ondersteunen. Het is ook voor Nederland van groot belang dat er een goede Europese digitale agenda komt. Daarnaast werken we aan de actualisering van onze eigen digitale agenda. Die actualisering komt voor de zomer naar de Kamer. De hoofdlijnen van de agenda die nu loopt, zijn ruimte voor ondernemers om slimmer te werken, een snelle en open infrastructuur, digitale veiligheid en vertrouwen in kennis die werkt. Ik denk dat dit zaken zijn die ook in de volgende agenda terug zullen komen maar er zullen ook een paar verschuivingen en nieuwe accenten zijn. Dat alles komt zoals gezegd voor de zomer naar de Kamer. Daarnaast zijn we bezig met de actie-agenda Smart Industry, waarvan de Fieldlabs een onderdeel zijn. We hebben ook een apart ICT-team opgezet dat de verschillende topsectoren op ICT-gebied met elkaar verbindt.

Mevrouw Gesthuizen heeft gesproken over het staal uit China. Dat is een serieus punt waar wij ook Europees mee bezig zijn. Ik heb binnenkort een vergadering belegd van Europese Ministers waarin ook dit punt besproken zal worden. Het is niet gemakkelijk; het opleggen van importheffingen is soms nodig, maar als we daarmee door zouden gaan, ondermijnen we uiteindelijk de wereldhandel, hetgeen iets is waar we in Europa absoluut geen belang bij hebben en waar Nederland ook geen belang bij heeft. Dus je probeert telkens toch dat belang van de vrije wereldhandel en het belang van een redelijke bescherming van je eigen bedrijfsleven tegen dumping tegen elkaar af te wegen. In dit geval is sprake van een concreet probleem en vandaar dat we er ook in Europees verband – daar moet de oplossing toch vandaan komen – mee bezig zijn om te proberen het hierover eens te worden.

Mevrouw Vos sprak onder andere over de effecten van Airbnb in Amsterdam op de Amsterdamse woningmarkt. Ik denk dat het een reëel punt is dat ze hiermee heeft aangesneden; ook andere woordvoerders hebben dat overigens gedaan. Ik denk dat we er in de eerste plaats voor moeten zorgen dat we alle mogelijkheden die we binnen de bestaande Huisvestingswet hebben, ook gebruiken. Dat gebeurt op dit moment nog niet optimaal. Er zijn mogelijkheden binnen die wet die beter benut kunnen worden. Vervolgens zullen we de oplossing van de dan nog resterende problemen moeten zien te vinden in het overleg met degenen die dat medegebruik organiseren, dus onder andere met Airbnb en andere vergelijkbare organisaties. We zullen dus met die platforms in gesprek gaan en proberen de oplossing ook door hen te laten verzorgen. Zij veroorzaken het probleem en kunnen dus ook helpen bij de oplossing ervan. Als dan blijkt dat er toch nog maatregelen nodig zijn, kan het Rijk overwegen om nog iets extra's te gaan doen. Ik zal het met mijn collega voor Wonen en Rijksdienst doornemen om te zien of we er al enige voorbereidingen voor moeten treffen. We zullen ook met de gemeenten en in het bijzonder de gemeente Amsterdam in gesprek gaan om, als er iets extra's gedaan zou moeten worden, te kijken hoe dat dan zonder extra administratieve lasten kan gebeuren. De volgorde is aldus: in de eerste plaats de bestaande instrumenten van de Huisvestingswet gebruiken, in de tweede plaats bij de platforms zelf de oplossing zoeken en in de derde plaats, als het nodig is, iets extra's doen en daarover het overleg met de gemeenten en in het bijzonder de gemeente Amsterdam zoeken.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Ik had niet anders verwacht dan dat de Minister zou kiezen voor een heel voorzichtige benadering waar het gaat op de oplossing van dit probleem. Dit probleem speelt echter al behoorlijk lang en in Amsterdam begint het water tot aan de lippen te staan. Ik heb zelf ervaren hoe vervelend het kan zijn dat je hele straat ver-Airbnb'd is. De Minister kiest voor een bepaalde volgorde. In de eerste plaats wil hij een betere benutting van de Huisvestingswet. De gemeente Amsterdam heeft natuurlijk niet voor niets dat haakje voorgesteld. Ze heeft al uitgebreid gekeken naar de mogelijkheden die ze heeft. Ze heeft ook gepraat met Airbnb die vervolgens dingen beloofd heeft, maar toch blijken de illegale hotelhouders er behoorlijk resistent tegen te zijn. Als de Minister eraan hecht om deze volgorde aan te houden, wil ik wel graag dat hij snel te werk gaat. De mensen die zich op het ministerie bezighouden met die Huisvestingswet kennende, kan dat ook behoorlijk snel. Dan wil ik ook wel heel snel, het liefst nog deze maand, een oordeel horen over wat er mogelijk is en wil ik ook van de gemeente Amsterdam weten of dit haar gaat helpen. Wat betreft het vinden van een oplossing in overleg met Airbnb, waarover de Minister het had, zijn volgens mij overigens al gesprekken geweest. Ik begrijp wat de Minister zegt, maar dan wil ik wel dat het allemaal heel snel gebeurt. Kan hij dat toezeggen?

Minister Kamp: Ik ben bereid om dat overleg met mijn collega voor Wonen en Rijksdienst specifiek op dit punt te hebben en daar ook Amsterdam bij te betrekken. Daarbij zal ik het gevoel van urgentie van mevrouw Vos meenemen. Ik ben dus niet van plan om dit op de lange baan te schuiven. Ik zal het dus in dat overleg snel oppakken. Ik heb de mijns inziens logische volgorde aangegeven, maar ik zal met mijn collega nagaan wat er reeds doorlopen is en wat er nog meer kan, inclusief het tijdsbestek dat daaraan gekoppeld moet worden en het voorbereidende werk voor eventuele extra maatregelen. Dus ik zal het geheel met spoed bespreken met degenen die ik zo-even heb genoemd.

Mevrouw Vos heeft verder gesproken over nieuwe instrumenten die er zouden moeten komen om te zorgen dat de kennis bij de bakker op de hoek, zoals zij dat noemde, terechtkomt. Ik heb al aangegeven dat die kennis bij die bakker op de hoek ook heel goed via leveranciers en dienstverleners terecht kan komen. Ik denk dat we ook realistisch moeten zijn wat betreft het ondersteunen van innovatie. Ik geloof wel dat het nuttig is om na te gaan of wat er is aan mogelijkheden om dit proces gericht voor deze groep te ondersteunen – ik denk met name aan de regeling voor vroegefasefinanciering (VVF) – voldoende dekkend is, dan wel of nog aanvullingen nodig en gewenst zijn. We hebben het Toekomstfonds dat revolverend moet zijn. Er is een bedrag van 10 miljoen dat ik uit dat fonds beschikbaar wil stellen voor dit onderwerp. Anderen willen liever bedragen à fonds perdu zien. Ik begrijp dat op zichzelf, maar dat geld is er gewoon niet. Het Toekomstfonds is wel een mogelijkheid en ik onderzoek die nu. Ik zal in overleg met betrokkenen verder nagaan of er op dit punt, aanvullend op de bestaande regelingen, zoals de VFF-regeling, nog iets mogelijk is.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Het gaat mij niet per se om geld maar veeleer om de kennisverspreiding en hoe die kennis terechtkomt bij de doelgroepen. Er zijn heel veel instrumenten, maar mijn vraag is of ze wel gericht zijn op dat heel gewone mkb. Ik heb zelf namelijk de indruk dat dit niet het geval is. Misschien dat de Minister in zijn gesprekken met MKB-Nederland, ONL en de TO2-instituten die zelf zeggen op een berg van kennis te zitten, de vraag kan voorleggen hoe zij denken die kennis beter bij de spreekwoordelijke bakker op de hoek te kunnen krijgen. Als daar concrete ideeën uitkomen, wil ik dat graag horen.

Minister Kamp: In algemene zin ben ik het zeer met mevrouw Vos eens dat als we publiek geld beschikbaar stellen om onderzoek te doen en daaruit onderzoeksresultaten voortkomen die voor bedrijven in Nederland relevant zijn, we dan ook de ambitie moeten hebben om die resultaten ook aldaar te krijgen. Ik denk dus dat het goed is om na te gaan in hoeverre het nog niet goed genoeg loopt en wat er aan kennis op de plank blijft liggen waar juist behoefte aan is bij met name kleine bedrijven. Dus ik zal kijken wat daar speelt en wat er extra gedaan moet worden. Ik heb al gezegd dat we er een regeling voor hebben die wellicht uitgebreid kan worden. Het algemene aandachtspunt, zoals mevrouw Vos dat heeft verwoord, moet navolging krijgen. Ik zal dat dus oppakken.

De heer Verhoeven heeft gevraagd naar de stand van zaken rond SURF. Ik wijs erop dat SURF een structurele financiering krijgt van het Ministerie van OCW. Dat is ook logisch omdat SURF een ICT-infrastructuur voor onderzoek en hoger onderwijs behelst. Er is overigens ook een betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken, in de zin dat ten laste van de begroting van Economische Zaken extra geld beschikbaar wordt gesteld voor SURF. Op dit moment lopen er twee dingen. In de eerste plaats is er het amendement op grond waarvan een bedrag in het Toekomstfonds is gereserveerd voor SURF. In de tweede plaats is er een aanvraag ingediend door SURF bij het Toekomstfonds. Dat zijn natuurlijk geen dingen die bovenop elkaar komen. Mijn uitgangspunt is het bedrag dat via genoemd amendement beschikbaar is gesteld. We zullen kijken of dat uit het Toekomstfonds op een goede manier beschikbaar kan komen. Dan is in ieder geval de financiering tot en met 2018 geregeld. Voor de wat langere termijn heb ik de Permanente commissie voor grootschalige wetenschappelijke infrastructuur van NWO gevraagd om de behoeften en de mogelijkheden voor ICT-infrastructuur voor onderzoek te bekijken, evenals de rol die SURF daarin speelt. Dat zal dus gebeuren en we zullen er ook tijdig conclusies uit trekken, maar ik neem geen afstand van SURF. Ik vind het een instituut dat betekenis heeft voor ons land. Vandaar ook dat we vanuit EZ een maandelijks overleg met SURF georganiseerd hebben, teneinde op die manier tijdig beter zicht te krijgen op een robuust business- en investeringsplan voor de lange termijn, waarbij ook het perspectief voor de bedrijven van SURF beter over het voetlicht komt dan nu het geval is. We zullen tevens met SURF samenwerken om de kansen voor publiek-private samenwerking zoals wij die zien, goed in beeld te krijgen. Daarnaast zullen we een werkconferentie organiseren over het conceptinvesteringsplan voor SURF waarbij we ook de topsectoren in het kader van het Boegbeeld ICT zullen betrekken. Op die manier zijn we vanuit bezig EZ ten aanzien van zowel de financiën op korte en lange termijn als de inhoudelijke samenwerking. Ik heb nog geen compliment van mevrouw Vos hiervoor gehad maar dat zal nu ongetwijfeld komen.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Ik had al een uitgebreid compliment over Emmen gegeven. Ik wil de Minister ook graag een compliment geven voor zijn voortvarendheid en de wijze waarop hij dit punt betrekt bij allerlei andere ICT-initiatieven. Want laten we wel wezen, dit is inderdaad van belang voor de ICT-infrastructuur die we net zo belangrijk vinden als het asfalt dat in Nederland ligt. Ik ben ook onder de indruk van het aantal contactmomenten. Mijn vraag is dan nog wel wanneer duidelijk is hoe precies het amendement wordt uitgevoerd en wanneer SURF dus daadwerkelijk kan gaan investeren in die infrastructuur.

Minister Kamp: Ik zeg dan altijd: zo snel mogelijk. In dit geval is het zeker niet iets wat lang gaat duren, want het amendement is het amendement. Er ligt een concrete aanvraag die beoordeeld moet worden. Ik denk dat het een kwestie van ongeveer anderhalve maand is.

De heer Verhoeven heeft gesproken over de Demonstratie energie-innovatie (DEI) en heeft gezegd dat hij er niet blij mee is dat er een verschuiving van geld plaatsvindt van de DEI-regeling naar de topsector energie. Het is niet zo dat er echt geld wordt weggehaald bij de DEI-regeling. We hadden daar bedragen voor beschikbaar. Ik doe het even uit mijn hoofd; in het jaar 2014 was het een bedrag van 24 miljoen en in het jaar 2015 een bedrag van zo'n 34 miljoen. Er zou oorspronkelijk voor het jaar 2016 een bedrag van 44 miljoen beschikbaar komen. Wat er nu gebeurt, is dat we niet dit hele bedrag van 44 miljoen beschikbaar stellen. Wel komt er een kleine groei vergeleken met het vorige jaar. Naar onze overtuiging is dat voor die regeling genoeg. Ik had in ieder geval extra geld nodig voor de topsector energie. Dat heb ik in het bijzonder nodig voor een aantal duurzame activiteiten. Daarnaast gaat er een bedrag naar het conventionele gas. Dat betreft dan de vraag hoe je optimaal met conventioneel gas kunt omgaan. Als je bijvoorbeeld lng in kunt zetten voor de binnenvaart of voor het transport op de weg met grote vrachtwagens, dan heeft dat ook positieve duurzaamheidseffecten. Ook als je ten aanzien van het algemene gasgebruik voor een aantal jaren nog verbeteringen kunt realiseren, is dat van belang. Weliswaar maken we de overgang naar duurzame energie maar dat doen we tussen nu en 2050 en in die periode is fossiele energie nog nodig, waarbij gas de minst vervuilende energievorm is. Vandaar dat ik het belangrijk vind om én de belangrijke activiteiten in de topsector energie gefinancierd te krijgen én de DEI-regeling naar behoren te kunnen laten functioneren.

Voorzitter. Ik meen hiermee op alle vragen en opmerkingen te zijn ingegaan.

De voorzitter: Dank u wel. Dan zijn we nu toe aan de tweede termijn van de zijde van de commissie die volgens mij kort kan zijn, gelet op het feit dat we in eerste termijn best wel uitgebreid met elkaar van gedachten hebben kunnen wisselen. Ik stel mij een spreektijd van een minuut per fractie voor.

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister in het bijzonder voor zijn uitgebreide inleiding. We praten weinig over de economie en dat is op zichzelf niet zo verbazingwekkend omdat het namelijk gewoon goed gaat; en als het goed gaat, hebben we de neiging om er niet over te praten. Ik zou dat echter wel graag willen doen en daarom was ik ook blij met de uitgebreide inleiding van de Minister over dit onderwerp.

Ik ben ook blij met de wijze waarop de Minister heeft geantwoord op mijn vragen rond de mismatch tussen (technische) innovatie en de stand van zaken rond de wetgeving. Ikzelf werk aan een initiatiefnota op dit punt. Ik hoop dat de Minister in lijn met de rol die hij heeft bij het terugdringen van de regeldruk, ook wil kijken hoe dit soort heel specifieke zaken interdepartementaal kunnen worden aangepakt.

Op een punt heb ik nog wel behoefte aan een verduidelijking. De Minister heeft gezegd dat ongeveer 30 miljoen weglekt naar adviesbureaus. Ikzelf denk dat het meer is, maar dat is eigenlijk niet zo van belang bij de uiteindelijke vraag die ik hierbij heb. Er is een onderzoekje geweest waaruit blijkt dat 82% gebruik heeft gemaakt van externe adviesbureaus. Daaruit heeft de Minister geconcludeerd dat ze toegevoegde waarde hebben. Ik wil mij echter niet zomaar neerleggen bij die 82%. Ik vind dat het een uitdaging moet zijn, ook voor ons als controleurs, om dat percentage te verlagen. Het gaat hier in feite om geld dat terecht had moeten komen bij innovatie en dat op dit moment bij die externe bureaus terechtkomt. Ik ben nog steeds van mening dat we de koudwatervrees bij ondernemers moeten wegnemen om het zelf te gaan doen. Ik vraag de Minister dan ook of hij inzichtelijk wil maken in hoeveel procent van de afgewezen aanvragen voor Wbso/MIT er gebruik is gemaakt van externe adviseurs. Op die manier kunnen we nagaan of de kans dat een subsidieaanvraag goedgekeurd wordt groter is als er wel of als er geen extern bureau wordt ingeschakeld.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording en met name voor zijn toezegging dat hij met de Minister van V en J gaat kijken hoe het precies is gegaan met de VKB-regeling het afgelopen jaar en hoe die er het komende jaar uit zal zien. Die dank geldt ook voor zijn toezegging over de verbetering van de grenseffectentoets en zijn toezegging dat we medio april een update krijgen over al dan niet voortzetting van het actieteam grensoverschrijdende economie.

Ik heb nog wel de volgende vraag openstaan: wanneer komen de cijfers beschikbaar voor de Wbso/RDA, ook waar het gaat om het percentage mkb-bedrijven daarbinnen en de verdeling van de euro's tussen kleine en grote bedrijven?

De heer Bruins (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank Minister Kamp voor zijn antwoorden. Ik ben het zeer met hem eens dat cross-sectoraal niet haaks staat op het topsectorenbeleid. Ik zie ook uit naar de wetenschapsagenda die we met de Minister van OCW zullen gaan bespreken, want daar ligt ook een kans om sectoren en disciplines te verbinden.

Ik ben blij met de uitspraak dat de Minister in principe niet negatief staat tegenover IPC's maar dat het inderdaad wel moeilijke keuzes vergt op de begroting. Wanneer het weer tijd is om begrotingen te bespreken, zullen we dan ook de vinger aan de pols houden.

Verder dank voor de aandacht voor het Van Swinden Laboratorium. Ik heb gewezen op het effect in het buitenland, in de zin dat je als Nederlands bedrijf achter in de rij kan komen te staan, zeker als er grote internationale bedrijven op hetzelfde ijkingsinstituut aangewezen zijn. Dat effect is niet gemakkelijk hard te maken, zoals de Minister in antwoord op eerdere schriftelijke vragen al duidelijk heeft gemaakt. Ik hoorde wel de toezegging dat dit effect in het meerjarenplan dat in het voorjaar van 2016 zal verschijnen, nog eens goed ter sprake zal worden gebracht. Ik vraag de Minister zijn best te doen om er concreet mee aan de slag te gaan, zodat genoemd effect inderdaad niet zal kunnen optreden. Verder wijs ik de Minister erop dat het Van Swinden Laboratorium ook privaat geld binnenhaalt en dat een euro bezuinigen betekent dat men in feite meer omzet kwijtraakt dan alleen maar die publieke euro.

Dan het punt met betrekking tot minder TKI's. Ik begrijp dat negen TKI's op dit moment het minimum is. We hebben ook negen topsectoren. Het is ook wel logisch dat als we met de topsectoren gaan praten, ze dan heel graag hun eigen bureautje willen houden. Wel wil ik de Minister vragen om dan in ieder geval nog meer de dialoog te stimuleren tussen de TKI-directeuren onderling zodat ze van elkaar kunnen leren en ze niet allemaal apart het wiel gaan uitvinden.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Ik heb het idee dat we vandaag wat soepeler met elkaar omgaan dan soms in andere debatten het geval is. Dus het is heel prettig dat we fijn met elkaar meebewegen.

De inleiding van de Minister was inderdaad heel leuk, maar die heb ik binnenkort graag op schrift, in de vorm van een mooi artikel over hoe goed het gaat met de Nederlandse economie.

Vervolgens kom ik op de eerlijke constatering van de Minister dat we de Lissabondoelstellingen waarschijnlijk niet gaan halen. Ik doe dan in ieder geval de volgende oproep aan het bedrijfsleven, dat nu wellicht zit te luisteren: we hebben met z'n allen die doelstellingen onderschreven en we weten hoe belangrijk ze zijn, het is nu echt nodig om te investeren in de basisgrondstof van Nederland, dus help ons nu een beetje!

Ik dank de Minister verder voor zijn toezegging dat hij snel in overleg zal treden met Amsterdam en andere steden die last hebben van Airbnb. Ik hoop ook echt dat dit snel kan.

Ik ben blij met de inspanningen die het Ministerie van EZ pleegt ten behoeve van de uitvoering van het amendement over SURF en de samenwerking met de organisatie SURF. Ik hoop daar snel wat over te vernemen.

Minister Kamp: Voorzitter. De heer Van Veen had nog een reactie tegoed op het punt van de intermediairs. Op dit moment zijn de percentages gelijk. Dus of je het nu zelf doet of dat je een intermediair inschakelt, de faalkans wat betreft de Wbso is net zo groot. Ik ben van plan de Kamer op de hoogte te blijven houden van de slagingspercentages, zoals ook in de eerstvolgende voortgangsrapportage bedrijfslevenbeleid.

Mevrouw Mulder heb ik toegezegd medio april te komen met de bevindingen van de commissie-Huizing en de voortgang ervan. Ik heb die toezegging gedaan, aannemende dat hetgeen zij zei juist was, namelijk dat het 1 juni afloopt. Punt is echter dat het op 1 oktober afloopt. Desondanks zal ik nagaan of het toch nuttig is dat ik dat in april doe. Ik zal het in ieder geval tijdig doen. Ik probeer het in april te doen maar anders hebben we het er nog wel even over bij gelegenheid.

Mevrouw Mulder heeft gezegd dat zij zit te wachten op de Wbso-cijfers. Ik zit daar ook op te wachten. Het jaar 2016 is echter net begonnen en de Wbso-cijfers komen pas in de loop van dit jaar beschikbaar. Ik hoop bij de behandeling van het Belastingplan die informatie te hebben. Dus laten we daar op aankoersen.

De heer Bruins sprak opnieuw over het belang van de IPC's en het Van Swinden Laboratorium. Ik denk dat ik op beide punten reeds voldoende ben ingegaan in eerste termijn. Met het Van Swinden Laboratorium ben ik op dit moment bezig, zoals ik reeds heb toegelicht. Wat betreft de IPC's begrijp ik heel goed dat het niet alleen voor hem een belangrijk punt bij de begrotingsbehandeling zal zijn maar dat hij ook wenst dat ik er de nodige aandacht aan zal blijven geven.

De heer Bruins noemde verder de wetenschapsagenda. Daar hebben wij in dit verband nog weinig over kunnen zeggen, maar het is inderdaad heel goed om die te noemen. Door de wetenschapsagenda waar mijn collega Bussemaker hard aan getrokken heeft, is er veel losgekomen in de wetenschapswereld teneinde allerlei nuttige activiteiten met elkaar in verband te brengen en ze elkaar te laten versterken, zodat ze zo veel mogelijk effect voor de samenleving hebben op zo kort mogelijke termijn. Ik denk dus dat dit een heel belangrijk proces is dat terecht hier genoemd is.

De heer Bruins heeft gevraagd om extra aandacht voor het overleg tussen degenen die leiding geven aan de TKI's. Ik neem aan dat hij signalen heeft dat het nuttig is dat dit gaat gebeuren. Ik zal mij daarin verdiepen en zal vervolgens ook doen wat hij gevraagd heeft als ook ik tot de conclusie kom dat dit noodzakelijk is.

Mevrouw Vos heeft opnieuw de wens geuit dat ik haast maak met het oplossen van het probleem rond Airbnb. Dat zal ik dus doen.

Zij vroeg mijn inleiding op schrift. Dat ga ik niet doen. Ik zou die dan zelf moeten uittikken en daar heb ik geen tijd voor. Ik ga binnenkort overigens wel een verhaal houden in het kader van de presentatie van de CBS-cijfers over het afgelopen jaar. Ik zal zorgen dat dit bij mevrouw Vos en de overige leden terechtkomt, hoewel ik meestal wel een beetje om dat soort verhalen heen praat.

Verder ben ik blij met de aandacht die mevrouw Vos vraagt voor de 2,5%. Ik denk dat die druk inderdaad noodzakelijk is omdat we het voor onze toekomstige welvaart van arbeidsproductiviteit moeten hebben en dat we het in het kader van die arbeidsproductiviteit juist weer van innovatie moeten hebben.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het eind gekomen van dit algemeen overleg.

Er zijn de volgende toezeggingen gedaan.

  • De Minister zal de Kamer halverwege april informeren over de stand van zaken met betrekking tot het Actieteam grensoverschrijdende economie. Als dat halverwege april niet lukt, zal hij ons tijdig waarschuwen.

  • De Minister zal de Kamer voor de zomer informeren over de stand van zaken met betrekking tot het Van Swinden Laboratorium, waarbij effecten van het buitenland worden meegenomen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Volgens mij heeft de Minister ook toegezegd dat hij het punt van het inzichtelijk maken van de grenseffectentoets zal opnemen met zijn collega.

Minister Kamp: Dat ga ik zeker doen.

De voorzitter: Daar moeten we dan nog even een formulering voor vinden. Er is niet echt een datum voor genoemd, want dit gaat gewoon gebeuren.

  • Verder zal de Minister op korte termijn met de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de gemeente Amsterdam overleggen over Airbnb en de Kamer hierover informeren.

De heer Van Veen (VVD): Volgens mij heeft de Minister ook een toezegging gedaan over de mismatch tussen innovatie en de haperende wet- en regelgeving. De Minister heeft toegezegd dat hij daarop zal terugkomen om te kijken hoe hij die mismatch kan slechten.

Minister Kamp: Ja. De eenloketgedachte voor praktische belemmeringen ingeval van innovatie.

De voorzitter: Wanneer horen we dat?

Minister Kamp: In het tweede kwartaal.

De voorzitter: Ik dank de Minister en zijn ondersteuning, de leden, de mensen op de publieke tribune en de mensen die meegeluisterd en meegekeken hebben.

Sluiting 15.20 uur.

Volledige agenda

1. Reactie op rapport «R&D goes global» van Rathenau Instituut

Kamerstuk 32 637, nr. 207 – Brief regering d.d. 26-10-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

2. Reactie op briefadvies AWTI «Blijf scherp op continue ontwikkeling topsectorenaanpak»

Kamerstuk 32 637, nr. 208 – Brief regering d.d. 27-10-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

3. Doorrekening van het voorstel voor een geïntegreerde WBSO/RDA regeling

Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 69 – Brief regering d.d. 28-10-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

4. Instelling Commissie Economische Structuurversterking en Werkgelegenheid Zeeland

Kamerstuk 29 697, nr. 22 – Brief regering d.d. 11-12-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

5. Uitstel toezending informatie over het gebruik van intermediairs bij de MIT-regeling en WBSO

Kamerstuk 32 637, nr. 220 – Brief regering d.d. 18-12-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

6. Werken aan toekomstbestendige wetgeving: digitale platforms en de deeleconomie, waaronder particuliere verhuur aan toeristen (Airbnb)

Kamerstuk 33 009, nr. 12 – Brief regering d.d. 18-12-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

7. Uitvoering moties over het Dutch Venture Initiative (DVI)

Kamerstuk 32 637, nr. 219 – Brief regering d.d. 16-12-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

8. Aanbieding eerste Monitor Vestigingsklimaat

Kamerstuk 32 637, nr. 222 – Brief regering d.d. 08-01-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

9. Reactie op het advies «Klaar voor de Toekomst?» van de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI)

Kamerstuk 33 009, nr. 13 – Brief regering d.d. 11-01-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

10. Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken bij Philips Emmen

Kamerstuk 32 637, nr. 223 – Brief regering d.d. 12-01-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

11. Concurrentievermogen van de Nederlandse chemische industrie

Kamerstuk 29 826, nr. 65 – Brief regering d.d. 14-01-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

12. Gebruik van intermediairs bij de MIT-regeling en de WBSO / Verkorting afhandelingstermijn WBSO voor nieuwe starters

Kamerstuk 32 637, nr. 226 – Brief regering d.d. 29-01-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

13. Kennisoverdracht, -benutting en -bescherming bij TO2-instellingen

Kamerstuk 32 637, nr. 225 – Brief regering d.d. 29-01-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

14. Budget energie-innovatie

Kamerstuk 30 196, nr. 387 – Brief regering d.d. 02-02-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

15. Beleidsreactie op AWTI-advies over Regionale hotspots

Kamerstuk 33 009, nr. 14 – Brief regering d.d. 05-02-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

16. Stand van zaken Smart Industry

Kamerstuk 29 826, nr. 66 – Brief regering d.d. 05-02-2016

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven