31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 568 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2023

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 14 februari 2023 over de Werkagenda en Stagepact mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 549).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 maart aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 3 juli 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Huls

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

6

 

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

8

 

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

11

       

II

Reactie van de Minister

12

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Werkagenda mbo1 2023–2027. Deze leden zijn positief over het feit dat een akkoord is gesloten met deze partijen en hebben nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) een programma ter versterking van het beroepsonderwijs ontwikkelt in samenwerking met het veld. Deze leden vragen wat de status van dit programma is, wanneer het met de Kamer gedeeld wordt en hoe dit programma zich verhoudt tot de brede toekomstverkenning die de Minister heeft aangekondigd.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat het bbl2-offensief, naar aanleiding van de motie van het lid El Yassini over het streven dat minimaal 35% van het totale aantal mbo-studenten een bbl-traject volgt, onderdeel is van de werkagenda3. Deze leden vinden het goed dat het streven van 35% is opgenomen, maar vragen nog wanneer de Minister verwacht dat dit streven behaald wordt, hoe dat in de tussentijd gemonitord wordt en op welk moment de Minister bekijkt of bijsturing nodig is. Van scholen wordt verwacht dat zij hun aanbod vergroten. Heeft de Minister hier meetbare doelstellingen aan gekoppeld? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het bbl-offensief?

De leden van de VVD-fractie constateren dat afspraken rond bedrijfsscholen niet zijn meegenomen in de werkagenda. Om welke reden is het niet gelukt om tot afspraken te komen? Verwacht de Minister dat deze afspraken op korte termijn gesloten worden? Zo ja, zijn alle ondertekenaars van de werkagenda daarbij betrokken?

Deze leden lezen tevens dat mbo-scholen inzichtelijk gaan maken welke kwaliteitscriteria er zijn om door te kunnen groeien als docent. Zij moedigen dit aan, maar willen nog van de Minister weten wat zijn eigen visie op loopbaanbeleid is. Is de Minister het ermee eens dat enige landelijke sturing en een duidelijke visie op deze kwaliteitscriteria wenselijk is, zodat de aantrekkelijkheid van het beroep ook landelijk verbeterd kan worden? Zo ja, op welke manier wil de Minister dat doen?

De leden van de VVD-fractie hebben ten slotte nog een aantal vragen over het Stagepact mbo 2023–2027, als onderdeel van de Werkagenda mbo 2023–2027. Voor deze leden is het nog niet duidelijk hoe het laten dalen van het aantal stagetekorten wordt bereikt. Welke concrete maatregelen zorgen ervoor dat het stagetekort inderdaad daalt en op welke manier? Hoe groot is het verwachte effect van die maatregelen? Is de Minister het ermee eens dat stagematching het tekort aan stageplekken juist ook kan vergroten? Welk formaat reductie in stagetekorten is het doel van het stagepact? De leden lezen daarnaast dat de hoogte van de subsidie praktijkleren beter afgestemd kan worden op het aantal verwachte bbl-studenten. Kan de Minister toelichten wat hiermee bedoeld wordt?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Werkagenda mbo 2023–2027 en het Stagepact mbo 2023–2027. Deze leden vinden dat de werkagenda belangrijke uitgangspunten bevat voor de toekomst van het mbo. Alle studenten in Nederland hebben recht op een gelijkwaardige behandeling. Het mbo vormt met het hbo4 en wo5 namelijk een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden, ieder met eigen waarde en unieke kwaliteiten. Deze leden zien de werkagenda als een waardevolle stap daar naartoe. Zij hebben nog enkele vragen.

LOB

De leden van de D66-fractie lezen dat de subsidieregeling LOB6 zal starten in 2023. Deze leden onderschrijven de gestelde doelen in de werkagenda en zijn benieuwd naar de uitwerking. Zij vragen de Minister of deze subsidieregeling als voorhang naar de Kamer wordt gestuurd.

Ouders en onderwijs

De werkagenda noemt dat het van belang is om te bezien hoe ouders (van in ieder geval minderjarige jongeren) passend betrokken worden bij het onderwijs. De leden van de D66-fractie vinden deze betrokkenheid van ouders belangrijk. Kan de Minister toelichten hoe hij tot nu toe uitvoering heeft gegeven aan de motie van de leden Hagen en Bisschop over het bezien op welke wijze ouders meer kunnen worden betrokken bij het mbo-onderwijs van hun kinderen of hoe hij voornemens is om dit te doen?7

Stagevergoeding

In het stagepact is opgenomen dat er een passende stagevergoeding komt voor bol8-studenten en dat hierover afspraken zullen worden gemaakt in alle cao’s. In het debat Macrodoelmatigheid mbo gaf de Minister aan dat, als dit onvoldoende van de grond komt, wet- en regelgeving zal worden ingezet9. Kan de Minister aangeven wanneer hij deze heroverweging zal maken?

Gratis schoolboeken basisvaardigheden voor mbo-studenten onder de 18 jaar

In de werkagenda is opgenomen dat dat de schoolboeken en licenties voor basisvaardigheden (taal, rekenen, burgerschap) vanaf het schooljaar 2024/2025 voor mbo-studenten onder de 18 jaar kosteloos beschikbaar zullen zijn. De leden van de D66-fractie complimenteren de Minister met dit voornemen. Deze leden zijn zeer benieuwd naar de uitvoering en vragen de Minister om de Kamer hierover te informeren wanneer dit gereed is.

Stagediscriminatie

Het uitbannen van stagediscriminatie is voor de leden van de D66-fractie belangrijk. Met de invoering van stagematching zetten we daarin een belangrijke stap. De Minister geeft aan dat er in de midterm-evaluatie van de werkagenda en het stagepact in 2025 speciaal aandacht zal zijn voor stagematching. Deze leden vinden het voor een goede afweging belangrijk dat dit gebeurt op basis van voldoende ervaringen met stagematching. Zij vragen de Minister hoe hij hiervoor gaat zorgen.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Werkagenda mbo 2023–2027 en het Stagepact mbo 2023–2027. Deze leden vinden de uitwerking van de motie van de leden Van der Molen en Palland over werken aan verdere gelijkheid tussen mbo-studenten en ho-studenten teleurstellen, aangezien er geen knelpunten in kaart zijn gebracht en ook niet duidelijk gemaakt wordt op welke wijze en op welke termijn deze knelpunten kunnen worden verholpen10. Tevens hebben zij nog enkele vragen over andere onderwerpen uit de werkagenda.

Wat gaat de Minister, samen met de gemeenten, op welke termijn doen bij Prioriteit 1 «Het bevorderen van kansengelijkheid», specifiek bij het punt «concrete aandachtspunten voor een gelijkwaardige positie liggen o.a. bij studentenhuisvesting, gemeentelijke studietoeslag, het terugvragen van lesgeld en het voorkomen van onnodige verschillen in monitoring»?

Bij alle doelstellingen staat beschreven «we volgen bij deze doelstelling». De leden van de CDA-fractie willen graag weten waarom de Minister alleen beschreven heeft wat er gevolgd wordt en niet wanneer hij tevreden is met de resultaten?

Daarnaast vragen deze leden of de Minister kan aangeven hoe de salarismix nu en straks verdeeld wordt over de verschillende instellingen, graag in een tabelvorm uitgesplitst naar alle mbo-scholen.

Bij een aantal van de actiepunten zou verwacht kunnen worden dat mbo-scholen een rol hebben. De mbo-scholen staan echter niet benoemd in het rijtje «wie»11. Kan de Minister uitleggen waarom de mbo-scholen geen rol hebben bij het vergroten van de bekendheid van het mbo-studentenfonds onder studenten, docenten en studieadviseurs?

Kan de Minister ook aangeven hoe het plan om schoolboeken en licenties voor basisvaardigheden (taal, rekenen, burgerschap) vanaf het schooljaar 2024/2025 voor mbo-studenten onder de 18 jaar kosteloos te verstrekken in de praktijk vormgegeven wordt? Spelen de mbo-scholen hier geen rol bij? Kan de Minister tevens aangeven wat zijn plannen zijn met betrekking tot schoolkosten? Wat is de reden dat hierover niets in de werkagenda is opgenomen?

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoe het niveau van de beheersing van de basisvaardigheden van mbo-studenten nu bijgehouden wordt. Gaat hier nog wat in veranderen?

Deze leden vragen wat de reden is dat de Minister gaat werken aan het versterken van de kwaliteit van docenten die burgerschapsonderwijs geven, terwijl er nog een besluit genomen moet worden over hoe invulling gegeven gaat worden aan het voornemen in het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) dat de vakken basisvaardigheden en burgerschap (worden) gegeven door bevoegde docenten.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens hoeveel mbo-scholen nu al meedoen aan de maatschappelijke diensttijd. Welke maatregelen worden er genomen om de naamsbekendheid te vergroten?

Zowel in de werkagenda als het Advies Kansrijk Opleiden van de Taskforce Doelmatigheid12 wordt van mbo-scholen verwacht dat zij een aanbod ontwikkelen op het gebied van LLO13. Hiermee kunnen de scholen immers werkenden omscholen, zodat deze werkenden aantrekkelijk blijven voor de arbeidsmarkt. De leden van de CDA-fractie willen graag weten of dit betekent dat LLO nu een wettelijke opdracht is voor mbo-scholen. Is de Minister bereid om de beleidsregel aan te passen waardoor mbo-scholen niet genoodzaakt zijn om een hoge kostprijs te berekenen, waardoor er een gelijk speelveld ontstaat tussen bekostigde en niet-bekostigde mbo-scholen?

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Stagepact mbo 2023–2027 en de Werkagenda mbo 2023–2027. Deze leden waarderen de inzet van de Minister op het gebied van het mbo en het opstellen van de werkagenda en het stagepact in samenwerking met een brede coalitie aan partijen.

De leden van de PvdA-fractie willen allereerst ingaan op de Werkagenda mbo 2023–2027. De werkagenda is ondertekend door een groot aantal partijen. Voor een aantal partijen is ook extra geld beschikbaar gesteld. Kan de Minister inzicht geven in welke partijen deze extra middelen ontvangen en hoeveel? In de werkagenda stelt de Minister drie prioriteiten vast, te weten 1) het bevorderen van kansengelijkheid, 2) het verbeteren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en 3) het verbeteren van kwaliteit, onderzoek en innovatie. Om kansengelijkheid (punt 1) te bevorderen, wordt in de werkagenda ingezet op een gelijkwaardige behandeling van alle studenten in Nederland. Dit zien deze leden als iets positiefs, maar hebben vragen over de uitvoering ervan. Op dit moment is er nog geen wettelijke verankering, waardoor uitsluiten op grond van opleidingsniveau niet strafbaar is. De Minister doet dus een beroep op de welwillendheid van de horeca, studenten(sport)verenigingen en organisaties van introductieweken om mbo-studenten ook toe te laten, maar verkent ook mogelijkheden hoe opleidingsniveau als discriminatiegrond kan worden toegevoegd aan de Algemene wet gelijke behandeling14. Kan de Minister inzicht geven in de vorderingen van gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten? Kan de Minister specifiek inzicht geven in hoeveel studentensteden mbo-studenten volgend jaar mee mogen doen aan de introductieweek? Kan de Minister inzicht geven in de verkenning van mogelijke financiële bijdragen van mbo-scholen aan studentensportverenigingen en studentenverenigingen? Erkent de Minister ook dat het belangrijk is dat het zal gaan om structurele gelden en niet om incidenteel geld, zodat de gelijkwaardige behandeling echt structureel wordt ingebed?

Daarnaast merken de leden van de PvdA-fractie op dat scholen hun kwaliteitsagenda met de afspraken van de werkagenda moeten indienen bij een onafhankelijke adviescommissie op het ministerie. Kan de Minister inzicht geven wie er zitting hebben in de adviescommissie? Zitten hier ook (vertegenwoordigers) van leraren en studenten in? Kan de adviescommissie ook een positief oordeel geven over de plannen als de ondernemingsraad of de studentenraad geen instemming heeft gegeven?

Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie het stagepact met interesse gelezen. Deze leden zien hierin doortastendheid van de Minister om ambitieuze doelen op het gebied van stages na te streven, waarbij stagebegeleiding wordt verbeterd, stagediscriminatie wordt uitgebannen, voldoende stageplaatsen worden gerealiseerd en een passende vergoeding wordt geboden. In het stagepact wordt de ambitie uitgesproken dat alle studenten in 2023 een onkostenvergoeding ontvangen van het leerbedrijf. Kan de Minister aangeven wat een student kan doen wanneer deze student de onkostenvergoeding niet ontvangt? Wat verwacht de Minister van scholen als een student aangeeft geen onkostenvergoeding te ontvangen?

Over de passende vergoeding (bovenop de onkostenvergoeding) hebben de leden van de PvdA-fractie ook enkele vragen. In het stagepact wordt aangegeven dat (semi-)publieke en private werkgevers worden gestimuleerd tot het geven van een passende stagevergoeding voor bol-studenten en hierover afspraken te maken in alle cao’s. Kan de Minister aangeven op welke wijze deze werkgevers worden gestimuleerd tot het geven en vastleggen van een passende stagevergoeding? Zijn er consequenties verbonden aan het niet opnemen van een passende vergoeding in de cao? Ziet de Minister ook de ongelijkheid die kan optreden tussen verschillende groepen studenten, gezien het feit dat de diverse cao’s op verschillende momenten worden vastgesteld?

De leden van de PvdA-fractie zien ten slotte dat de Minister grote stappen durft te zetten op het gebied van stagediscriminatie, een hardnekkig probleem waar studenten al jaren hinder van ondervinden. Deze leden zullen de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen. Erkent de Minister daarbij dat het uitbannen van stagediscriminatie niet direct zorgt voor een veilige en inclusieve omgeving en dat er voor zo’n omgeving ook inspanning wordt gevraagd?

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de Werkagenda mbo 2023–2027 en het Stagepact mbo 2023–2027. Deze leden waarderen de voortvarende aanpak van de Minister om de positie van alle mbo-studenten te verbeteren. Zo zijn zij in het bijzonder tevreden met de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s., waardoor elke mbo-student een passende stagevergoeding krijgt15. Graag stellen zij enkele vragen over de brief.

Allereerst zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar het proces betreffende de uitwerking van de werkagenda en het stagepact. Zij constateren dat belangrijke partijen de werkagenda niet hebben ondertekend. Zo geeft de AOb16 als reden hiervoor aan dat er geen landelijke afspraken zijn gemaakt over het aantal LB-, LC- en LD-functies op de instellingen17. Mbo-docenten moeten het salaris krijgen waar ze recht op hebben. Dat kan door concrete afspraken te maken over de verdeling van docenten over de salarisschalen in het mbo, de zogenaamde functiemix. Kan de Minister hierop reflecteren? Is geprobeerd om tegemoet te komen aan de eisen van deze groepen? Zo ja, hoe zag dat eruit? Hoe heeft de betrokkenheid van deze organisaties eruitgezien en was dat voldoende volgens de Minister? Hoe ziet het vervolg eruit? Hoe wil de Minister de ambities in de werkagenda, bijvoorbeeld als het gaat over het mbo als een aantrekkelijke werkgever, realiseren? In hoeverre is doelstelling 3.3 van de werkagenda uitvoerbaar als (vertegenwoordigers van) het onderwijspersoneel aangeven dat de positie van de docenten onvoldoende wordt meegenomen en onvoldoende versterkt wordt met de werkagenda?

Een goede kwaliteit van het onderwijs

De Minister stelt in zijn brief dat onderzoek, innovatie en digitalisering stevig zijn ingebed in de sector. Het mbo is een volwaardige en gelijkwaardige partner in de onderzoeks- en kennisinfrastructuur, aldus de minsister. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister dit nader kan toelichten aan de hand van voorbeelden. Is de Minister van mening dat de gelijkwaardigheid al is gerealiseerd? Zo ja, waarom? Is de toegankelijkheid van middelen voor onderzoek en middelen ter versterking van de kennisinfrastructuur voor het mbo voldoende geborgd, ook in vergelijking met het hbo en wo? Hoe kunnen mbo-instellingen aanspraak doen op onderzoeksmiddelen en hoe ziet dat proces eruit bij hbo- en wo-instellingen? Wat zeggen de mbo-instellingen zelf over de toegankelijkheid van onderzoeksmiddelen? Heeft de Minister dat in kaart? Zo nee, wil hij dit in kaart brengen?

Stagepact mbo 2023–2027

Voorts hebben de leden van de GroenLinks-fractie enkele vragen over het Stagepact mbo 2023–2027. Om de stagebegeleiding te verbeteren is het uitgangspunt dat er per stage in ieder geval drie contactmomenten tussen de instelling, student en leerbedrijf zijn. Op basis waarvan is de Minister gekomen tot dit aantal? Is dit aantal een reflectie van de behoeftes van de studenten en welke uitzonderlijke situaties zijn er denkbaar waarbij de drie contactmomenten niet mogelijk of wenselijk zijn, zoals de Minister stelt?

Stagediscriminatie

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat de Minister aan de slag gaat met stagematching om stagediscriminatie tegen te gaan. Deze leden lezen echter dat de Minister eerst wil starten met een kopgroep van bedrijven, waarna een uitbreiding plaats zal vinden. Kan de Minister toelichten waarom gekozen is voor deze stapsgewijze aanpak? Waarom is niet voor gekozen voor een aanpak waarbij alle bedrijven en leerwerkbedrijven die een stageplek aanbieden door middel van stagematching aan stagiaires komen? Is de oproep van MKB18-Nederland en VNO-NCW19 voldoende volgens de Minister? Hoe wordt dat gemonitord?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het stagepact wordt gesteld dat de Nederlandse Arbeidsinspectie ook onderdeel uitmaakt van het gesprek over het delen van signalen en besluiten over stagediscriminatie. Kan de Minister nader toelichten wat de rol van de Nederlandse Arbeidsinspectie is bij dit gesprek en welke instrumenten zij kan inzetten bij de aanpak van stagediscriminatie?

Over een passende stagevergoeding staat in het stagepact dat het uitgangspunt is, dat wanneer afspraken worden gemaakt over stagevergoedingen in cao’s hierover, deze afspraken gelijk moeten zijn voor alle studenten. Deze leden onderstrepen dat uitgangspunt. Kan de Minister aangeven of hij hierover al gesprekken voert met het veld? Wat is de stand van zaken wat betreft dit uitgangspunt?

Ten slotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden De Hoop en Bouchallikh, waarin de regering wordt verzocht om opleidingsniveau als discriminatiegrond toe te voegen aan de Algemene wet gelijke behandeling20. Is het onderzoek hiernaar gestart? Wanneer kan de Kamer het resultaat hiervan verwachten?

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

Mbo-studenten zijn de gouden handen van Nederland. We hebben ze hard nodig, want zonder goede opgeleide vakmensen kan de energietransitie de prullenbak in. Zonder deze studenten hebben we geen helpende en verzorgende handen meer aan het bed. Onze samenleving heeft een grote behoefte aan vakmensen. De leden van de van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Werkagenda mbo 2023–2027 en het Stagepact mbo 2023–2027. Deze leden hebben hierover enkele vragen aan de Minister.

Subsidieregeling praktijkleren en stages door de overheid

De leden van de ChristenUnie-fractie pleiten al langere tijd voor een stagepact. Iedere jongere in het mbo moet verzekerd zijn van een kwalitatief goede stageplaats. Daarvoor moeten er in de eerste plaats voldoende stageplaatsen beschikbaar zijn. Daarin heeft het bedrijfsleven een rol, maar ook de rijksoverheid. Met de subsidieregeling praktijkleren worden bedrijven financieel ondersteund bij het begeleiden van studenten in de bbl-opleiding. Deze leden zijn blij om te lezen dat het voor de hand ligt om de subsidieregeling door te zetten. De regeling wordt nu geëvalueerd en de leden vragen de Minister wanneer zij de uitkomsten van die evaluatie kunnen verwachten en wanneer de Minister de Kamer informeert over de voortgang van de regeling. Voorts vragen zij welke stappen de rijksoverheid zelf zet in het realiseren van voldoende stageplaatsen bij de overheid.

Studentenwelzijn

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de doelstelling om het studentenwelzijn te verbeteren. Deze leden zijn blij dat in de ondersteuningsstructuur rondom mbo-studenten er specifiek aandacht, kennis en kunde komt voor het signaleren van en het gesprek voeren over (dreigende) depressieve gevoelens, suïcidale gedachten en vroegtijdig schoolverlaten. Zij vragen de Minister hoe deze aandacht, kennis en kunde concreet in de ondersteuningsstructuur komt, welke ruimte mbo-instellingen hebben om dit naar eigen inzicht in te richten en welke partijen hierbij betrokken worden. Betrekt de Minister daar ook de studentenverenigingen bij en Stichting 113?

Toegankelijkheid

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben daarnaast enkele vragen over hoe het stagepact uitpakt voor studenten met een ondersteuningsbehoefte. Deze leden zijn het volledig met de Minister eens dat in het mbo iedereen volwaardig mee moet kunnen doen en stagediscriminatie geen plek mag hebben. Zij lezen de doelstelling dat de toegankelijkheid van het mbo voor studenten met een ondersteuningsbehoefte vergroot wordt, onder andere door verbetering van de begeleiding van deze studenten bij stages en hun eerste stappen op de arbeidsmarkt. De leden vragen de Minister hoe gewaarborgd wordt dat stagematchers en -begeleiders vanuit onderwijsinstellingen voldoende kennis en kunde hebben over hoe uitsluiting en discriminatie op grond van handicap er specifiek uit kan zien. Voorts vragen zij de Minister naar de beschikbaarheid van en kennis over toegankelijke leerbedrijven. Deze leden willen voorkomen dat er situaties ontstaan waarin bedrijven aangeven dat ze studenten met een beperking weigeren, omdat ze er nou eenmaal niet op toegerust zijn. Hoe kan gewaarborgd worden dat zo veel mogelijk leerbedrijven fysiek toegankelijk zijn en de kennis in huis hebben of kunnen krijgen om hulpmiddelen en ondersteuning te regelen?

Loopbaanbegeleiding en -oriëntatie

De leden van de ChristenUnie-fractie pleiten voor intensievere begeleiding van studenten met achterstanden en een hoge kans op voortijdig schoolverlaten. Goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding helpt daarbij. De leden zijn blij dat het Ministerie van OCW hierin extra investeert in het mbo, maar constateren, samen met JOB21, dat goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding al begint op de middelbare school, bijvoorbeeld door banenmarkten te organiseren met net afgestudeerden. Deze leden zien dat de instroom in het mbo vanuit het voortgezet onderwijs daalt. Welke stappen kan en wil de Minister zetten om het voortgezet onderwijs beter te betrekken bij loopbaanoriëntatie en -begeleiding? Zij lezen in de werkagenda niets over het betrekken van het voortgezet onderwijs bij de toeleiding naar het beroepsonderwijs en de loopbaanoriëntatie. Deze leden horen graag een reflectie van de Minister op dit punt.

Excellentiemogelijkheden

De leden van de ChristenUnie lezen met grote belangstelling in de werkagenda dat, naast het geven van een stevige basis, het onderwijs studenten ook kansen moet bieden om zich maximaal te kunnen ontplooien. In de werkagenda staat dat het aanbieden van excellentiemogelijkheden aan studenten in het mbo onderdeel is van de volgende stap naar nog meer kwaliteit in het mbo. Eerder lanceerde het voormalig lid Bruins het Actieplan Vakmanschap waarin hij onder andere het voorstel deed voor een meester-opleiding op vakscholen22. Een soort AD23-opleiding op vakscholen als excellentiemogelijkheid voor studenten in het mbo. De SBB24 heeft in 2020 op verzoek van het ministerie, naar aanleiding van een motie van de leden Kuik en Bruins25, geadviseerd over de invoering van een meestertitel in het bekostigde mbo-stelsel26. De SBB schreef dat er mogelijkheden zijn voor specialisatie en verdieping in het mbo. Onder andere door de mogelijkheden voor specialisatie en verdieping beter te benutten door excellentie in opleidingsprogramma’s een plek te geven, het imago te versterken, de positie van de praktijkopleider te verstevigen, het beter benutten van de mogelijkheden van keuzedelen en meesterschap als stimulans gebruiken voor een leven lang ontwikkelen. Deze leden vragen de Minister wat zijn plannen zijn voor het aanbieden van excellentiemogelijkheden aan studenten in het mbo. Voorts vragen zij of de Minister in het licht van die ambitie in wil gaan op het beknopte advies van de SBB uit 2020. Zij vragen de Minister naar de weging van de diverse aanbevelingen. Tot slot vragen zij de Minister wanneer hij de eerste stappen wil zetten op dit dossier, of hij bereid is om de Kamer nader te informeren over zijn plannen en voor wanneer de Minister dat zou kunnen doen.

Elke regio telt

Op 27 maart 2023 verscheen het rapport «Elke Regio Telt!» van de Rli27, ROB28 en de Raad van Volksgezondheid en Samenleving29. Mbo-studenten kiezen vaak bewust voor een carrière in de regio. Het is daarom van belang dat regionale mbo-onderwijsinstellingen behouden blijven. Een verschraling van het onderwijsaanbod draagt bij aan verdere verschraling van de regio. Als mbo-studenten hun opleiding niet in de regio kunnen volgen, wordt het voor bedrijven in het mkb30 moeilijker om stagiairs en werknemers te werven. Het vestigen en behouden van instellingen in de regio heeft impact op de aantrekkelijkheid ervan voor jongeren en jonge huishoudens. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de werkagenda dat mbo-scholen worden opgeroepen om tot een regionale vertaling van de landelijke doelstellingen te komen. In het rapport «Elke Regio Telt!» wordt opgeroepen om mbo-instellingen ook verder te versterken door bijvoorbeeld wo- of hbo-onderwijs te organiseren op de locaties. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op deze noties uit het rapport. Deelt de Minister de analyse en urgentie die de adviesraden neerleggen? Tot welke actie noopt dit de Minister? Voorts vragen deze leden of de Minister daarin ook in kan gaan op de afspraak in het coalitieakkoord om ROC’s31als regionale opleidingscentra te versterken, waarin ook volwassenen een leven lang leren en ook nieuwkomers op basis van de nieuwe inburgeringswet vanaf dag één leren en integreren.

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Werkagenda mbo 2023–2027 en het Stagepact mbo 2023–2027 en de bijbehorende brief van de Minister van OCW. Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.

In het stagepact wordt genoemd dat scholen studenten laten weten waar ze buiten de mbo-instelling stagediscriminatie kunnen melden als ze zich niet veilig genoeg voelen om dat op te doen. Hierbij valt te denken aan de antidiscriminatievoorzieningen (hierna: adv’s). Nog recentelijk klaagden deze adv’s om het gebrek aan bekendheid en middelen32. De leden van de DENK-fractie vragen of de Minister denkt dat de adv’s genoeg middelen hebben. Zijn de adv’s in staat om met de zeer beperkte middelen ook deze, groeiende, taak op zich te nemen?

Het stagepact geeft aan dat mbo-scholen alle meldingen en signalen van discriminatie van studenten over erkende leerbedrijven registreren en deze doorgeven aan de SBB. De SBB registreert de meldingen en rapporteert aan het Ministerie van OCW, de SBB-studentenkamer en aan de branches. De leden van de DENK-fractie staan achter dit voornemen, maar vragen in hoeverre de Minister verwacht dat de scholen deze meldingen en signalen ook daadwerkelijk gaan doorgeven aan de SBB. Is de Minister bereid om deze uitkomsten te delen met Kamer?

De leden van de DENK-fractie vragen hoe de Minister uitvoering geeft aan de aangenomen motie van het lid Van Baarle over de uitvoering van een periodiek mysteryguestonderzoek en het gebruik van de uitkomsten van dit onderzoek33.

De leden van de DENK-fractie achten het zeer wenselijk dat de onkosten van stagiaires zullen worden vergoed en er werk wordt gemaakt van een passende stagevergoeding. De onkostenvergoeding kan op verschillende manieren worden vastgelegd. Wil de Minister dit bij wet vastleggen of is het de bedoeling dat dit in de cao’s wordt geregeld? Wat verstaat de Minister precies onder onkosten? Tevens zijn deze leden benieuwd hoe de Minister de passende stagevergoeding wil gaan stimuleren. Wat is een passende stagevergoeding volgens de Minister? Waarom moet de passende stagevergoeding worden gestimuleerd en waarom wordt dit niet gewoon in de wet vastgelegd?

De Minister geeft in zijn brief aan dat de SBB ondersteuning biedt aan bestaande en nieuwe leerbedrijven, door o.a. workshops, webinars en e-learnings. Tevens geeft de Minister aan dat het voorkomen van discriminatie onderdeel is van deze ondersteuning en wordt versterkt. Deze cursussen zijn vrijwillig voor nieuwe en bestaande leerbedrijven. Is de Minister het ermee eens dat het in bepaalde situaties, waarin er sprake is van discriminatie, wenselijk is dat een bestaand of nieuw leerbedrijf een verplichte cursus moet volgen? Is de Minister bereid om te onderzoeken of een leerbedrijf kan worden verplicht deze cursus te volgen wanneer er bijvoorbeeld een klacht binnenkomt van een student?

II Reactie van de Minister

Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen die de leden van de fracties van de VVD, D66, CDA, PvdA, GroenLinks, ChristenUnie en DENK hebben gesteld inzake de Werkagenda en Stagepact mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 549). Ik dank de leden voor hun vragen. Bij de beantwoording van de vragen heb ik de volgorde van de inbreng van de fracties aangehouden.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) een programma ter versterking van het beroepsonderwijs ontwikkelt in samenwerking met het veld. Deze leden vragen wat de status van dit programma is, wanneer het met de Kamer gedeeld wordt en hoe dit programma zich verhoudt tot de brede toekomstverkenning die de Minister heeft aangekondigd.

Voor grote maatschappelijke uitdagingen zoals de energietransitie, de woningbouw, het onderwijs en de zorg zijn veel goed opgeleide vakmensen nodig. Dit vraagt om nog sterker beroepsonderwijs, waarin de doorstroom goed is en praktisch talent erkend wordt. Beroepsonderwijs moet een positieve keuze worden, voor jongeren en hun ouders.

Na het verschijnen van de toekomstverkenning voor mbo, ho en wetenschap (hierna: de toekomstverkenning) en de Kamerbrief van de voormalig Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over zijn visie op het funderend onderwijs rond deze zomer zal het Ministerie van OCW een breed programma ter versterking van het beroepsonderwijs (po-vo-mbo-hbo) ontwikkelen. De uitkomsten van de toekomstverkenning kunnen op deze wijze direct benut worden. Ook bouw ik voort op de doelen van het bestaande programma Sterk beroepsonderwijs, waarin het Ministerie van OCW, Connect Groen, Stichting Platforms VMBO (SPV), MBO Raad, Platform TL en de VO-raad sinds 2018 samenwerken.34 Ik verwacht uw Kamer in 2024 te informeren over het nieuwe programma.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat het bbl35-offensief, naar aanleiding van de motie van het lid El Yassini over het streven dat minimaal 35% van het totale aantal mbo-studenten een bbl-traject volgt, onderdeel is van de werkagenda36. Deze leden vinden het goed dat het streven van 35% is opgenomen, maar vragen nog wanneer de Minister verwacht dat dit streven behaald wordt, hoe dat in de tussentijd gemonitord wordt en op welk moment de Minister bekijkt of bijsturing nodig is. Van scholen wordt verwacht dat zij hun aanbod vergroten. Heeft de Minister hier meetbare doelstellingen aan gekoppeld? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het bbl-offensief?

De Werkagenda mbo heeft een looptijd tot 2027. Daarin is afgesproken om een bbl-offensief te starten. Het kost tijd voordat het aandeel bbl-studenten daadwerkelijk groeit. Het bbl-offensief vraagt dan ook om een langere adem.

Het bbl-offensief zal worden gemonitord als onderdeel van de Werkagenda mbo. Over de wijze waarop de voortgang van de Werkagenda MBO (hierna: de Werkagenda) en het Stagepact MBO (hierna: het Stagepact) het gemonitord en geëvalueerd worden en over de kennis- en onderzoeksagenda, informeer ik uw Kamer na de zomer van 2023. Als de resultaten daartoe aanleiding geven kan het beleid worden bijgestuurd.

We streven ernaar dat 35% van het totale aantal mbo-studenten een bbl-traject volgt. Het vergroten van het aantal bbl-plekken is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van mbo-instellingen en bedrijfsleven. Het onderwijs moet voldoende opleidingen als bbl-variant bieden en het bedrijfsleven stelt de leerbanen beschikbaar. Mbo-instellingen maken samen met hun regionale stakeholders een kwaliteitsagenda waarin zij zo nodig zelf ambities formuleren voor het bbl aanbod in de regio.

De leden van de VVD-fractie constateren dat afspraken rond bedrijfsscholen niet zijn meegenomen in de werkagenda. Om welke reden is het niet gelukt om tot afspraken te komen? Verwacht de Minister dat deze afspraken op korte termijn gesloten worden? Zo ja, zijn alle ondertekenaars van de werkagenda daarbij betrokken?

Het is niet haalbaar gebleken om voor dit onderwerp voor afsluiting van de Werkagenda tot concrete afspraken te komen. Daarvoor waren verdere gesprekken tussen verschillende partijen rondom dit thema noodzakelijk. Daarom is ervoor gekozen om het onderwerp bedrijfsscholen in de toekomstverkenning llo mee te nemen. Uw Kamer zal hierover na de zomer worden geïnformeerd.

De opvolging van deze toekomstverkenning zal in gesprek met de belanghebbende partijen geschieden. Dat zijn naar verwachting niet alle ondertekenaars, omdat niet iedereen hier een concrete rol heeft.

De leden van de VVD-fractie lezen tevens dat mbo-scholen inzichtelijk gaan maken welke kwaliteitscriteria er zijn om door te kunnen groeien als docent. Zij moedigen dit aan, maar willen nog van de Minister weten wat zijn eigen visie op loopbaanbeleid is. Is de Minister het ermee eens dat enige landelijke sturing en een duidelijke visie op deze kwaliteitscriteria wenselijk is, zodat de aantrekkelijkheid van het beroep ook landelijk verbeterd kan worden? Zo ja, op welke manier wil de Minister dat doen?

Ik vind het van wezenlijk belang dat werken in het mbo aantrekkelijk is en dat docenten carrière kunnen maken voor de klas. Daarom heb ik binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken 142,2 miljoen euro beschikbaar gesteld specifiek voor carrièreperspectief van onderwijspersoneel.37 Daarnaast ontvangen mbo-instellingen structureel 30 miljoen euro voor de professionalisering van onderwijspersoneel met betrekking tot basisvaardigheden en burgerschap. Op welke manier mbo-instellingen hun loopbaan- en professionaliseringsbeleid invullen, laat ik echter bewust aan de instellingen zelf. Zo krijgen instellingen de ruimte om in te spelen op de specifieke context van de instelling en opleidingen die zij aanbieden en hun eigen onderwijsvisie centraal te stellen.

Wel vind ik het van belang dat instellingen inzichtelijk maken aan welke kwaliteitscriteria docenten moeten voldoen om te kunnen doorstromen naar een hogere salarisschaal en wat de eventuele limiteringen aan de aantallen zijn die kunnen doorstromen in inschaling. Ook vind ik het van belang dat instellingen laten zien hoe zij de investering in de basisvaardigheden vertalen naar professionaliseringsmaatregelen. Daarom heb ik deze zaken opgenomen als verplicht onderdeel van de Regeling Kwaliteitsafspraken. Mbo-instellingen nemen deze onderdelen op in hun kwaliteitsplannen, waar de ondernemingsraad instemmingsrecht op heeft. Ik moedig mbo-instellingen aan om bij het opstellen van hun kwaliteitsplannen het personeel tijdig te betrekken.

Indien de sociale partners van het mbo dat wenselijk achten, kunnen zij ook aansluitend landelijke afspraken maken aan de cao-tafel over de inzet van deze middelen.

De leden van de VVD-fractie hebben ten slotte nog een aantal vragen over het Stagepact mbo 2023–2027, als onderdeel van de Werkagenda mbo 2023–2027. Voor deze leden is het nog niet duidelijk hoe het laten dalen van het aantal stagetekorten wordt bereikt. Welke concrete maatregelen zorgen ervoor dat het stagetekort inderdaad daalt en op welke manier? Hoe groot is het verwachte effect van die maatregelen? Welk formaat reductie in stagetekorten is het doel van het stagepact?

In de evaluatie van het actieplan Stages en Leerbanen38 heb ik aangegeven dat het in stand houden van goede monitoring en het faciliteren van (regionale) samenwerking wat mij betreft fundamentele vereisten zijn ter beperking van stagetekorten.

SBB ontvangt voor de uitvoering van de ambities in de Werkagenda en het Stagepact de komende jaren ca. 4 miljoen euro per jaar. Dit wordt onder meer gebruikt om de acties uit het Actieplan te continueren, bestendigen en intensiveren. SBB gaat zich met deze middelen onder andere inzetten voor inzicht in de beschikbaarheid van stages en leerbanen, extra inzet op het werven van nieuwe leerbedrijven bij tekorten, actuele informatie over beschikbare stages en leerbanen en samenwerking met mbo-instellingen, leerbedrijven en andere partijen. Het is niet duidelijk hoe groot het effect zal zijn van deze maatregelen. Zoals de evaluatie van het actieplan laat zien hebben naast het actieplan, ook andere maatregelen (zoals de verlichting van coronamaatregelen, de steeds verdere openstelling van bedrijven, de beschikbaarheid van subsidieregelingen en de conjuncturele ontwikkelingen) een rol (gehad) in het terugdringen van de stagetekorten. Het effect van de maatregelen uit het Actieplan is daarom niet te isoleren.

Omdat SBB pas gedurende de coronapandemie gestart is met het structureel en centraal bijhouden van stagetekorten, is er geen mogelijkheid tot het vergelijken van cijfers van nu met cijfers van voor de coronacrisis. Het is op dit moment dus onduidelijk welke winst er nog behaald kan worden. Ik zal de cijfers nauwgezet blijven volgen. De stagetekorten dalen op dit moment nog steeds en de ambitie is om de tekorten zo laag mogelijk te krijgen.

De leden van de VVD-fractie vragen ook of de Minister het ermee eens is dat stagematching het tekort aan stageplekken juist ook kan vergroten?

Ik heb daar op dit moment geen aanwijzingen voor. De kwaliteit van de stage en een veilige leeromgeving voor de student staat voorop. Daar draagt deze maatregel, samen met het totale pakket aan maatregelen in het Stagepact, aan bij.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de hoogte van de subsidie praktijkleren beter afgestemd kan worden op het aantal verwachte bbl-studenten. Kan de Minister toelichten wat hiermee bedoeld wordt?

De Subsidieregeling praktijkleren is een plafondregeling, waarbij leerbedrijven een subsidiebedrag ontvangen dat is berekend door het subsidieplafond te delen door het aantal aanvragen voor de leerplaatsen die per onderwijscategorie zijn aangeboden. Wanneer het aantal studenten met een leerplaats groeit, kan het voorkomen dat het beschikbare subsidieplafond wordt overvraagd en het subsidiebedrag per leerplaats lager uit komt dan het maximumbedrag van € 2.700. Dit in tegenstelling tot een openeinderegeling, waarbij het beschikbare subsidieplafond mee daalt of groeit met het aantal subsidieaanvragen voor leerwerkplekken en het maximale subsidiebedrag zo altijd voor leerbedrijven beschikbaar blijft. Bij de huidige plafondregeling is de hoogte van het subsidiebedrag dat werkgevers ontvangen dus afhankelijk van het aantal subsidieaanvragen dat wordt ingediend. Het aantal studenten fluctueert over de jaren. Voor het mbo bbl verwacht ik op basis van de studentramingen dat het beschikbare subsidiebudget de komende jaren niet toereikend is om het maximumbedrag van € 2.700 per leerplaats uit te kunnen keren. Ik wil zorgen dat leerbedrijven weten waar ze aan toe zijn en bekijk daarom jaarlijks bij de Voorjaarsnota hoe we het subsidiebedrag over de jaren heen op een stabiele hoogte kunnen houden. Dit doe ik door, binnen het beschikbare subsidiebudget op de OCW-begroting, jaarlijks door middel van een kasschuif een zo optimaal mogelijk subsidieplafond over de jaren heen vast te stellen. Daarbij anticipeer ik op de verwachte studentaantallen op basis van de studentenraming en is stabiliteit een belangrijk uitgangspunt. Op deze manier wil ik werkgevers zo goed mogelijk ondersteunen in de investering die de begeleiding van bbl-studenten vraagt. En dat is belangrijk, want leerplaatsen zijn onmisbaar als we uiteindelijk over voldoende vakmensen willen beschikken om onze maatschappelijke opgaven te dragen.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie lezen dat de subsidieregeling LOB39 zal starten in 2023. Deze leden onderschrijven de gestelde doelen in de werkagenda en zijn benieuwd naar de uitwerking. Zij vragen mij of deze subsidieregeling als voorhang naar de Kamer wordt gestuurd.

Het is niet standaard dat regelingen als voorhang worden gestuurd naar uw Kamer. Daar is ook in dit geval niet van afgeweken. De tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB mbo 2023 is inmiddels gepubliceerd in de Staatscourant.40 Het expertisepunt LOB en de MBO Raad zijn betrokken bij de uitwerking van de regeling.

De werkagenda noemt dat het van belang is om te bezien hoe ouders (van in ieder geval minderjarige jongeren) passend betrokken worden bij het onderwijs. De leden van de D66-fractie vinden deze betrokkenheid van ouders belangrijk. Kan de Minister toelichten hoe hij tot nu toe uitvoering heeft gegeven aan de motie van de leden Hagen en Bisschop over het bezien op welke wijze ouders meer kunnen worden betrokken bij het mbo-onderwijs van hun kinderen of hoe hij voornemens is om dit te doen?41

Een betrokken thuissituatie draagt mede bij aan het studiesucces van studenten. Echter is het ook zoeken naar de balans tussen de betrokkenheid van de ouders enerzijds, en de autonomie van de mbo-student anderzijds. Mijn ministerie is daarom in gesprek met Ouders en Onderwijs en de MBO Raad over de betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kinderen. Ook ontvangt Ouders en Onderwijs subsidie voor hun activiteiten voor ouders in het mbo.

Een eerste concrete stap om ouders actief te betrekken is dat een aantal ouders, samen met studenten en docenten, actief mee heeft gedacht over de routekaart aanmeldproces. Dit is een product dat voortkomt uit de Verbeteragenda passend onderwijs mbo42. De studiekeuze, aanmelding en kennismaking is een belangrijke fase in het leven van jongeren, waarbij ouders kunnen ondersteunen. Dit geldt in het bijzonder voor jongeren die een extra ondersteuningsbehoefte hebben.

In het stagepact is opgenomen dat er een passende stagevergoeding komt voor bol43-studenten en dat hierover afspraken zullen worden gemaakt in alle cao’s. In het debat Macrodoelmatigheid mbo gaf de Minister aan dat, als dit onvoldoende van de grond komt, wet- en regelgeving zal worden ingezet44. Kan de Minister aangeven wanneer hij deze heroverweging zal maken?

Zoals beschreven in het Stagepact wordt het effect van de onderzocht en gemonitord. Dit geldt ook voor de afspraak over vergoedingen, waaraan ook werkgevers zich hebben gecommitteerd.

Cao’s kennen verschillende looptijden en worden op verschillende momenten gesloten. Wanneer de komende periode nieuwe cao’s worden afgesloten, zal er de mogelijkheid zijn voor sociale partners om hierover afspraken te maken. Om die reden houd ik tussentijds vinger aan de pols en zal ik aan het eind van de looptijd van het Stagepact beoordelen of er een positieve beweging op gang is gekomen. Als dat niet zo is, dan worden de maatregelen heroverwogen, waarbij de stap naar wet- en regelgeving niet wordt uitgesloten.

In de werkagenda is opgenomen dat dat de schoolboeken en licenties voor basisvaardigheden (taal, rekenen, burgerschap) vanaf het schooljaar 2024/2025 voor mbo-studenten onder de 18 jaar kosteloos beschikbaar zullen zijn. De leden van de D66-fractie complimenteren de Minister met dit voornemen. Deze leden zijn zeer benieuwd naar de uitvoering en vragen de Minister om de Kamer hierover te informeren wanneer dit gereed is.

Met de invoering van gratis schoolboeken en licenties voor basisvaardigheden voor mbo-studenten tot 18 jaar geef ik uitvoering aan de gewijzigde motie van het lid Hagen (D66) en het amendement op de begroting.45 Momenteel onderzoek ik samen met betrokken partijen op welke wijze dit kan worden ingevoerd. Binnenkort zal ik uw Kamer middels een Kamerbrief over gelijkwaardige behandeling op de hoogte stellen van de voortgang.

Het uitbannen van stagediscriminatie is voor de leden van de D66-fractie belangrijk. Met de invoering van stagematching zetten we daarin een belangrijke stap. De Minister geeft aan dat er in de midterm-evaluatie van de werkagenda en het stagepact in 2025 speciaal aandacht zal zijn voor stagematching. Deze leden vinden het voor een goede afweging belangrijk dat dit gebeurt op basis van voldoende ervaringen met stagematching. Zij vragen mij hoe ik hiervoor ga zorgen.

Het is inderdaad essentieel om voldoende ervaring op te doen met stagematching, om op basis daarvan te kunnen volgen of de maatregel werkt en effectief is. In de monitoring zal voor mij dan ook uitgangspunt zijn dat we inzichtelijk kunnen maken of de maatregel werkt, voor we een afweging kunnen maken over eventuele bijsturing van de maatregel. Het doel staat hierbij voorop: om studenten een veilige eerste kennismaking met de arbeidsmarkt te bieden in hun vakgebied. Over de opzet van de monitoring van de Werkagenda en het Stagepact mbo informeer ik uw Kamer na de zomer.

Om te zorgen dat er voortvarend wordt gestart met stagematching is in het Stagepact afgesproken dat we beginnen op iedere mbo-instelling, met een kopgroep van onderwijsteams en bedrijven. Waarbij we gezamenlijk kunnen leren en ambiëren om die groep steeds verder uit te breiden. Ik werk hierin nauw samen met onder andere de MBO Raad en VNO-NCW/MKB-Nederland om gezamenlijk te zorgen voor een ambitieuze implementatie van stagematching en om te zorgen voor voldoende ervaringen om van te kunnen leren.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Werkagenda mbo 2023–2027 en het Stagepact mbo 2023–2027. Deze leden vinden de uitwerking van de motie van de leden Van der Molen en Palland over werken aan verdere gelijkheid tussen mbo-studenten en ho-studenten teleurstellen, aangezien er geen knelpunten in kaart zijn gebracht en ook niet duidelijk gemaakt wordt op welke wijze en op welke termijn deze knelpunten kunnen worden verholpen46. De leden van de CDA-fractie vragen wat de Minister, samen met de gemeente, op welke termijn gaat doen bij Prioriteit 1 «Het bevorderen van kansengelijkheid», specifiek bij het punt «concrete aandachtspunten voor een gelijkwaardige positie liggen o.a. bij studentenhuisvesting, gemeentelijke studietoeslag, het terugvragen van lesgeld en het voorkomen van onnodige verschillen in monitoring»?

In de Werkagenda is gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten één van de speerpunten onder de noemer kansengelijkheid. Zoals aangegeven in de Werkagenda kijk ik daarbij ook naar studentenhuisvesting, gemeentelijke studietoeslag, terugvragen van lesgeld en verschillen in monitoring. Deze aandachtspunten maken tevens onderdeel uit van de motie van de leden Van der Molen en Palland.47 Ik dank de leden van de CDA-fractie dan ook voor hun bijdrage op dit thema. Momenteel ben ik bezig om de aandachtspunten op de genoemde onderwerpen in kaart te brengen. Binnenkort zal ik uw Kamer middels een brief over gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten nader informeren over de wijze waarop ik uitvoering geef aan deze motie.

Bij alle doelstellingen staat beschreven «we volgen bij deze doelstelling». De leden van de CDA-fractie willen graag weten waarom de Minister alleen beschreven heeft wat er gevolgd wordt en niet wanneer hij tevreden is met de resultaten?

Met de ondertekenaars van de werkagenda heb ik afgesproken dat we met elkaar monitoren of we de doelstellingen bereiken. Ik vind het belangrijk dat het mbo zich verder ontwikkelt als een lerende sector. Dat is niet vrijblijvend. We werken als ondertekenaars op dit moment samen aan het meetbaar maken van de doelstellingen. Indicatoren kunnen zichtbaar maken of we als sector op de goede weg zijn. Maar een getal kan niet altijd goed uitdrukken of we onze doelstelling hebben bereikt.

We moeten vooral nieuwsgierig zijn naar de achterliggende oorzaken voor de trends die we zien. Door goed te volgen wordt de sector in staat gesteld te reflecteren en te leren welke interventies wel en welke niet werken. Over de inrichting van de monitoring van de Werkagenda en het Stagepact, de wijze waarop de voortgang wordt geëvalueerd en de kennis- en onderzoeksagenda, informeer ik uw Kamer na de zomer van 2023.

Daarnaast vragen deze leden of de Minister kan aangeven hoe de salarismix nu en straks verdeeld wordt over de verschillende instellingen, graag in een tabelvorm uitgesplitst naar alle mbo-scholen.

Voor de Regeling Salarismix wordt in totaal € 52,2 miljoen verdeeld over de 27 Randstadinstellingen. Voor carrièreperspectief wordt binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken in totaal € 142,2 miljoen verdeeld over alle mbo-instellingen in Nederland.48 De Randstadinstellingen ontvangen tijdelijk een groter aandeel in de middelen voor carrièreperspectief voor onderwijspersoneel, vanwege langlopende verplichtingen die zij zijn aangegaan met de middelen uit de Regeling Salarismix.49 Ik ben met de mbo-sector overeengekomen dat dit geldt voor een periode van acht jaar.

Instelling

Salarismix Randstad 2023 (bedragen in miljoenen €)

Carrièreperspectief heel Nederland 2024

(bedragen in miljoenen €)

Albeda College

6

7,3

Landstede Groep

0

2,7

AOC Terra

0

0,5

Yuverta

1

3,1

Leidse Instrumentenmakersschool

0,1

0,2

Mediacollege Amsterdam

0,8

1,2

Hout en Meubileringscollege

0,8

1,6

Nimeto

0,4

0,6

C I B A P

0

0,5

ROC Rivor

0

0,4

Koning Willem I

0

4,0

SOMA College

0

0,3

Scheepvaart en Transport College

0,9

1,5

ROC Friese Poort

0

3,4

Hoornbeeck College

1,3

2,4

ROC Menso Alting

0

0,2

Lentiz

0,4

0,7

SVO vakopleiding food

0,3

0,5

Da Vinci College

1,8

2,3

Curio (Groen)

0

0,3

Grafisch Lyceum R'dam

1,2

1,6

Grafisch Lyceum Utrecht

0,6

1,0

Graafschap College

0

2,1

VONK

0,4

1,5

Aeres

0,7

1,8

Rijn IJssel

0

2,7

Friesland College

0

2,0

ROC Midden Nederland

3,9

5,9

ROC Ter AA

0

0,7

ROC mbo Rijnland

5

5,7

ROC Zadkine

5,2

5,9

ROC van Flevoland

1,2

1,9

Gilde Opleidingen

0

2,2

Alfa-college

0

2,8

SG De Rooi Pannen

0

1,5

Noorderpoort

0

3,2

Curio

0

3,2

ROC Tilburg

0

2,3

Summa College

0

4,1

Deltion College

0

4,0

Vista college

0

3,1

ROC A12

0

1,4

ROC Nijmegen eo

0

2,3

ROC Horizon College

0

2,7

Scalda

0,2

3,1

Drenthe College

0

1,7

ROC Nova College

2,7

4,0

ROC van Amsterdam

6,7

11,2

Regio College

1,2

1,6

Aventus

0

2,5

ROC Mondriaan

4,7

6,6

ROC van Twente

0

4,5

SintLucas

0

0,9

ROC TOP

1,9

1,1

MBO Utrecht

1,6

1,9

MBO Amersfoort

1,2

2,7

Zone College

0

0,8

Totaal

52,2

142,21

X Noot
1

Bovenstaande bedragen zijn gebaseerd op ongecontroleerde teldatum 1 oktober 2022 (TBG 16 januari 2023) en structureel doorgetrokken. Bedragen zullen daarom in werkelijkheid verschillen.

Bij een aantal van de actiepunten zou verwacht kunnen worden dat mbo-scholen een rol hebben. De mbo-scholen staan echter niet benoemd in het rijtje «wie»50. Kan de Minister uitleggen waarom de mbo-scholen geen rol hebben bij het vergroten van de bekendheid van het mbo-studentenfonds onder studenten, docenten en studieadviseurs?

Bij de actiepunten in de Werkagenda staan alleen de ondertekenaars benoemd. De MBO Raad tekent namens de mbo-instellingen. Uiteraard hebben mbo-instellingen een rol in het vergroten van de bekendheid van het studentenfonds onder studenten, docenten en studieadviseurs. Om mbo-instellingen hier op hun beurt in te faciliteren, zullen de partners die in de Werkagenda zijn genoemd hen voorzien van informatie over het fonds (OCW, MBO-raad, JOB). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen.51

Kan de Minister ook aangeven hoe het plan om schoolboeken en licenties voor basisvaardigheden (taal, rekenen, burgerschap) vanaf het schooljaar 2024/2025 voor mbo-studenten onder de 18 jaar kosteloos te verstrekken in de praktijk vormgegeven wordt? Spelen de mbo-scholen hier geen rol bij?

Het kosteloos verstrekken van schoolboeken en licenties aan mbo-studenten is geen eenvoudige opgave. De invoering hiervan heeft invloed op verschillende partijen, zoals de mbo-instellingen, en op de huidige leermiddelenmarkt. Ik vind het belangrijk om een doordachte aanpak te kiezen en zowel het perspectief van de mbo-studenten als dat van de mbo-instellingen hierin mee te nemen. Om deze reden ben ik in gesprek met de MBO-raad en JOBmbo en kijk ik naar best practices op mbo-instellingen waar momenteel al leermiddelen kosteloos worden verstrekt. Binnenkort zal ik uw Kamer middels een Kamerbrief over gelijkwaardige behandeling op de hoogte stellen van de voortgang.

Kan de Minister tevens aangeven wat zijn plannen zijn met betrekking tot schoolkosten? Wat is de reden dat hierover niets in de werkagenda is opgenomen?

Momenteel werk ik op verschillende manieren aan het verminderen van de schoolkosten voor mbo-studenten. Zoals ik in de Werkagenda heb opgenomen, ben ik voornemens om schoolboeken en licenties voor basisvaardigheden kosteloos ter beschikking te stellen aan mbo-studenten tot 18 jaar. Hierdoor worden voor een deel van de studenten de schoolkosten verlaagd. Daarnaast zet ik in op het verminderen van het aantal ongebruikte leermiddelen. In februari 2023 heb ik een brief gestuurd naar alle mbo-instellingen waarin ik hen verzoek kritisch te kijken naar de leermiddelenlijsten, afspraken te maken met de studentenraad over (de communicatie van) de regeling ongebruikte leermiddelen en de regeling beter bekend te maken onder studenten. Op dit moment inventariseer ik in hoeverre opvolging is gegeven aan mijn verzoek en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Voor de zomer zal ik uw Kamer hierover informeren.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoe het niveau van de beheersing van de basisvaardigheden van mbo-studenten nu bijgehouden wordt. Gaat hier nog wat in veranderen?

Momenteel wordt het beheersingsniveau van de basisvaardigheden van mbo-studenten vooral bijgehouden met examencijfers. Aan het gebruik van deze examencijfers zit een aantal kanttekeningen, waardoor er nu geen volledig beeld is. Zo is op dit moment alleen de groep gediplomeerden in beeld terwijl het ook van belang is om gegevens te verzamelen over de groep ongediplomeerde mbo studenten. Ik wil daarom meer zicht en grip krijgen op het beheersingsniveau van de basisvaardigheden. In mijn brief «Aanpak basisvaardigheden mbo», die uw Kamer voor de zomer ontvangt, beschrijf ik de aanpak om te komen tot een meetmethode die inzicht geeft in het beheersingsniveau van mbo-studenten.

Deze leden vragen wat de reden is dat de Minister gaat werken aan het versterken van de kwaliteit van docenten die burgerschapsonderwijs geven, terwijl er nog een besluit genomen moet worden over hoe invulling gegeven gaat worden aan het voornemen in het coalitieakkoord dat de vakken basisvaardigheden en burgerschap (worden) gegeven door bevoegde docenten.

In de Kamerbrief Versterking van het burgerschapsonderwijs mbo52 geef ik aan dat n.a.v. de uitkomsten van de onderzoeken over de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs en de motie van de leden Van den Berge en Rog53, het intensiveren van de professionalisering van docenten burgerschap wenselijk is. Ik stel daarom vanuit de Werkagenda mbo 2023–2027; Samen werken aan talent54, € 30 miljoen beschikbaar zodat docenten basisvaardigheden zich kunnen blijven ontwikkelen. Ik investeer daardoor nu al in de deskundigheidsbevordering van huidige docenten en er vindt een kwaliteitsimpuls plaats, doordat nieuwe docenten worden geworven op basis van een landelijk ontwikkeld profiel55. Deze maatregelen zijn een startpunt voor de verdere professionalisering van docenten burgerschap. Het besluit over het voornemen uit het Coalitieakkoord gaat bepalen wat er aanvullend nodig is om docenten burgerschap op een toekomstbestendige wijze in staat te stellen om kwalitatief goed onderwijs te geven.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens hoeveel mbo-scholen nu al meedoen aan de maatschappelijke diensttijd. Welke maatregelen worden er genomen om de naamsbekendheid te vergroten?

Op dit moment doen circa 30 mbo-instellingen mee met de Maatschappelijke Diensttijd (MDT). Om de naamsbekendheid van MDT te vergroten wordt ingezet op diverse grootschalige campagnes via sociale media, nieuwbrieven, inspiratiesessies en themabijeenkomsten. De doelgroepen die hiermee worden bereikt zijn jongeren, docenten, maatschappelijke organisaties, bedrijven en gemeenten. Specifiek voor het onderwijs worden aanvullende maatregelen getroffen om de naamsbekendheid te vergroten. Er zijn afspraken gemaakt met de Expertisepunten Burgerschap en LOB, die MDT actief onder de aandacht brengen, ervaringsverhalen delen en mbo-instellingen op weg helpen die MDT aan hun onderwijspraktijk willen verbinden. Verder wordt de MDT-Onderwijsgroep benut om de bekendheid met MDT te vergroten, die bestaat uit een vertegenwoordiging van onderwijsprofessionals, jongeren en MDT-aanbieders. Tot slot worden schoolbezoeken georganiseerd vanuit het initiatief «MDT on Tour». Tijdens deze themadag kunnen jongeren en onderwijsprofessionals ervaren wat MDT is, leren zij MDT-organisaties kennen en kunnen zij ontdekken wat MDT voor hen kan betekenen. Uw Kamer is in mei via de voortgangsrapportage MDT nader geïnformeerd over de Maatschappelijke Diensttijd.56

Zowel in de werkagenda als het Advies Kansrijk Opleiden van de Taskforce Doelmatigheid57 wordt van mbo-scholen verwacht dat zij een aanbod ontwikkelen op het gebied van LLO58. Hiermee kunnen de scholen immers werkenden omscholen, zodat deze werkenden aantrekkelijk blijven voor de arbeidsmarkt. De leden van de CDA-fractie willen graag weten of dit betekent dat LLO nu een wettelijke opdracht is voor mbo-scholen.

Op dit moment is LLO geen wettelijke taak. Per Kamerbrief wordt uw Kamer na de zomer nader geïnformeerd over de toekomstverkenning LLO, waarin ook hierop wordt ingegaan. Dit gebeurt mede in reactie op de motie van het lid Hagen c.s. uit het twee-minutendebat over macrodoelmatigheid waarin gevraagd is om in toekomstverkenning LLO knelpunten bij het aanbieden van onderwijs LLO voor publiek onderwijs in kaart te brengen en voorstellen te doen om deze weg te nemen.59

Is de Minister bereid om de beleidsregel aan te passen waardoor mbo-scholen niet genoodzaakt zijn om een hoge kostprijs te berekenen, waardoor er een gelijk speelveld ontstaat tussen bekostigde en niet-bekostigde mbo-scholen?

Mijn ministerie verkent op dit moment in constructief overleg met accountants en de onderwijssector hoe de beleidsregel beter toepasbaar kan worden. In die gesprekken wordt ook gekeken naar de omgang met de berekening van de integrale kostprijs. De integrale kostprijs heeft enerzijds als doel te voorkomen dat de bekostiging onrechtmatig wordt besteed en dat er geen publieke middelen weglekken naar private activiteiten. Anderzijds wordt met het in rekening brengen van een integrale kostprijs voorkomen dat er overheidsfinanciering beschikbaar wordt gesteld voor economische activiteiten, hetgeen doorgaans vanuit staatssteunperspectief niet is toegestaan. In de Kamerbrief over de toekomstverkenning LLO, die na de zomer beoogd is, wordt u door de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en mijzelf nader geïnformeerd over de relatie tussen de beleidsregel en Leven Lang Ontwikkelen. Dit gebeurt mede in reactie op de motie van D66 uit het twee-minutendebat (Handelingen II 2022/23, nr. 67, item 3) over macrodoelmatigheid waarin gevraagd is om in toekomstverkenning LLO knelpunten bij het aanbieden van onderwijs LLO voor publiek onderwijs in kaart te brengen en voorstellen te doen om deze weg te nemen.60

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De werkagenda is ondertekend door een groot aantal partijen. Voor een aantal partijen is ook extra geld beschikbaar gesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij inzicht kan geven in welke partijen deze extra middelen ontvangen en hoeveel?

Het kabinet investeert structureel zo’n € 377 miljoen extra per jaar in het mbo. Het gros van deze middelen gaat naar de mbo-instellingen. Op dit moment ben ik ook in gesprek met VNO-NCW/MKB-Nederland, SBB en de MBO Raad over financiering van enkele activiteiten voor de implementatie van het Stagepact. Daarnaast ontvangen andere partijen extra middelen:

Gemeenten

Gemeenten ontvangen vanaf 2025 structureel € 25 miljoen extra per jaar voor het Doorstroompunt (voorheen de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voor voortijdig schoolverlaters). Ook ontvangen gemeenten de komende jaren € 15 miljoen per jaar voor de aanpak van laaggeletterdheid.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB ontvangt in 2023, 2024 en 2025 € 3,8 miljoen extra per jaar ten behoeve van de ondersteuning van leerbedrijven. SBB ondersteunt de bedrijven bij het zorgen voor een veilige leeromgeving, de aanpak van stagediscriminatie en de kwaliteit van de stagebegeleiding. Ook ontvangt SBB in 2023, 2024 en 2025 bijna € 4 miljoen per jaar en daarna € 2 miljoen per jaar structureel om het Actieplan stages en leerbanen voort te zetten en zo in te zetten op voldoende aanbod van stages en leerbanen. Bovendien krijgt SBB meer mogelijkheden om de mbo-sector te ondersteunen bij de nieuwe eigen werkwijze kansrijk opleiden. Hiervoor heeft het kabinet jaarlijks € 2,5 miljoen beschikbaar.

Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)

De middelen voor het Comeniusprogramma om excellent en bevlogen docentschap in het mbo te waarderen en de middelen voor de onderwijspremie voor onderwijsteams die een topprestatie leveren worden verdeeld door NRO. In deze beurzen en premie investeer ik tot en met 2027 in totaal € 27 miljoen.

In de werkagenda stelt de Minister drie prioriteiten vast, te weten 1) het bevorderen van kansengelijkheid, 2) het verbeteren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en 3) het verbeteren van kwaliteit, onderzoek en innovatie. Om kansengelijkheid (punt 1) te bevorderen, wordt in de werkagenda ingezet op een gelijkwaardige behandeling van alle studenten in Nederland. Dit zien deze leden als iets positiefs, maar hebben vragen over de uitvoering ervan. Op dit moment is er nog geen wettelijke verankering, waardoor uitsluiten op grond van opleidingsniveau niet strafbaar is. De Minister doet dus een beroep op de welwillendheid van de horeca, studenten(sport)verenigingen en organisaties van introductieweken om mbo-studenten ook toe te laten, maar verkent ook mogelijkheden hoe opleidingsniveau als discriminatiegrond kan worden toegevoegd aan de Algemene wet gelijke behandeling61.

Kan de Minister inzicht geven in de vorderingen van gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten?

Met de ondertekening van de Werkagenda door partners in en rond de mbo-sector zetten we een belangrijke stap richting gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten. Via de kwaliteitsafspraken bied ik de instellingen de ruimte om een infrastructuur te creëren om studenteninitiatieven te ondersteunen en om de afspraken uit de Werkagenda te realiseren.

Gezamenlijk zetten we ons ervoor in dat alle mbo-studenten optimale kansen krijgen om hun talenten te ontwikkelen. Zo maken we via de kwaliteitsafspraken mogelijk dat mbo-studenten gebruik kunnen maken van bestaande studentensportfaciliteiten, een fysieke studentenkaart ontvangen van hun instelling en kunnen deelnemen aan algemene studentenintroductieweken in hun studentenstad. Ook verkennen we de mogelijkheid van een andere naamgeving voor het mbo. Ik zie dat de inzet op gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten breder in de maatschappij navolging krijgt, dat is nodig, want het onderwerp is breder dan enkel onderwijs. Binnenkort zal ik uw Kamer nader informeren over de stand van zaken van de inzet op gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten.

Kan de Minister specifiek inzicht geven in hoeveel studentensteden mbo-studenten volgend jaar mee mogen doen aan de introductieweek?

In de Werkagenda en de kwaliteitsafspraken is de mogelijkheid opgenomen voor mbo-instellingen om financieel bij te dragen aan de organisatie en deelname van mbo-studenten aan de studentenintroductieweken in hun regio. In verschillende steden doen mbo-studenten dit jaar al mee aan de introductieweek, zoals in Utrecht en Leiden. De organisatie van de introductieweek is in de studentensteden echter op verschillende manieren georganiseerd, het staat hen vrij daarin zelf een vorm te kiezen die past bij de wensen van de studenten en de regio of stad. Veel steden zijn in overleg met studenten over de introductieweek. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in mijn brief over gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten, die ik uw Kamer voor de zomer zal toesturen.

Kan de Minister inzicht geven in de verkenning van mogelijke financiële bijdragen van mbo-scholen aan studentensportverenigingen en studentenverenigingen?

Door middel van de kwaliteitsafspraken stimuleer ik mbo-instellingen om studenteninitiatieven zoals studieverenigingen te ondersteunen en om het mogelijk te maken dat mbo-studenten kunnen participeren in het studentenleven, bijvoorbeeld door deelname aan introductieweken en studentensport. De instellingen doen een analyse en betrekken de studentenraad bij de plannen. Als uit die regionale analyse blijkt dat studenten in die regio of stad behoefte hebben aan deelname aan studentensportfaciliteiten, dan kunnen de instellingen dit opnemen in hun inzet. Dit najaar dienen alle plannen ingediend en goedgekeurd te zijn. Voor alle doelstellingen in de Werkagenda is afgesproken dat we als partners gezamenlijk monitoren of we onze doelstellingen bereiken. Daarvoor wordt momenteel een integraal monitoringplan vormgegeven. Het plan bevat indicatoren om ontwikkelingen in de doelstellingen te kunnen volgen, een aanpak om gezamenlijk te leren en een kennis- en onderzoeksagenda voor verdiepend kwalitatief- en kwantitatief onderzoek. Uw Kamer ontvangt het monitoringplan na de zomer.

Erkent de Minister ook dat het belangrijk is dat het zal gaan om structurele gelden en niet om incidenteel geld, zodat de gelijkwaardige behandeling echt structureel wordt ingebed?

Er zijn structurele gelden beschikbaar voor de kwaliteitsafspraken, waarmee mbo-instellingen middelen kunnen inzetten voor gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten. De huidige regeling kwaliteitsafspraken loopt tot en met 2027. Daarna worden in overleg met de instellingen nieuwe kwaliteitsafspraken gemaakt voor de volgende periode.

Daarnaast merken de leden van de PvdA-fractie op dat scholen hun kwaliteitsagenda met de afspraken van de werkagenda moeten indienen bij een onafhankelijke adviescommissie op het ministerie. Kan de Minister inzicht geven wie er zitting hebben in de adviescommissie? Zitten hier ook (vertegenwoordigers) van leraren en studenten in?

De leden van de adviescommissie zijn ingesteld middels het «Instellingsbesluit commissie kwaliteitsafspraken mbo» dat gepubliceerd is in de Staatscourant. De namen van de leden zijn te vinden in artikel 5 van het besluit.62 De voorzitter van de Commissie heeft aangegeven te zullen stoppen vanwege een nieuwe hoofdfunctie, die niet te verenigen is met zijn werk voor de Commissie. Per 1 juni 2023 heb ik mevrouw A. (Antoinette) Knoet-Michels benoemd voor de functie van voorzitter van de Commissie.63 Daarnaast is de heer N.J. (Klaas) Verschuure benoemd tot lid van de commissie.

De volledige commissie bestaat daarmee uit mevrouw A. Knoet-Michels (tevens voorzitter); de heer E. van den Berg; mevrouw drs. M.A. ten Heuw; mevrouw Y. Moerman-van Heel; mevrouw M. Nijkamp-Diesfeldt MBA; de heer A.M. Timmermans; mevrouw mr. R.G.K. Voss; en de heer N.J. Verschuure.

Vanwege het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de commissie zitten er geen deelnemers in de commissie die op enigerlei wijze in hun huidige functie zijn verbonden aan een mbo-instelling, zij het als werknemer of als deelnemer. Om die reden zijn in de commissie dan ook geen leden van bijvoorbeeld studenten- of ondernemingsraden opgenomen. De commissie die de kwaliteitsagenda’s gaat beoordelen, heeft ook de kwaliteitsagenda’s voor de periode 2019–2022 beoordeeld en doet tegelijkertijd met de beoordeling van de nieuwe agenda’s ook de beoordeling van de resultaten van de oude agenda’s.

Kan de adviescommissie ook een positief oordeel geven over de plannen als de ondernemingsraad of de studentenraad geen instemming heeft gegeven?

Instemming door de studentenraad en ondernemingsraad is als criterium opgenomen in de regeling en in het beoordelingskader.64 Daarmee zijn ze in principe voorwaardelijk voor een positief advies. Indien de commissie onder bijzondere omstandigheden besluit om toch positief te adviseren over een kwaliteitsagenda waarbij niet aan dit criterium is voldaan, dan moet zij dit motiveren. Ik zal vervolgens wegen of ik het advies van de commissie overneem of niet.

In het stagepact wordt de ambitie uitgesproken dat alle studenten in 2023 een onkostenvergoeding ontvangen van het leerbedrijf. Kan de Minister aangeven wat een student kan doen wanneer deze student de onkostenvergoeding niet ontvangt? Wat verwacht de Minister van scholen als een student aangeeft geen onkostenvergoeding te ontvangen?

In het servicedocument praktijkovereenkomst 2023–2024 wordt aangeraden om hierover afspraken op te nemen in de praktijkovereenkomst tussen student, school en het leerbedrijf. Daarnaast kan de student, op basis van het Stagepact, dit aankaarten bij het leerbedrijf zelf. Mocht de student bij het leerbedrijf geen gehoor krijgen dan kan de student dit aankaarten bij de stagebegeleider van de mbo-instelling of bijvoorbeeld bij de branchevereniging van het leerbedrijf. Zij kunnen vervolgens met het leerbedrijf in gesprek gaan over een onkostenvergoeding.

In het stagepact wordt aangegeven dat (semi-)publieke en private werkgevers worden gestimuleerd tot het geven van een passende stagevergoeding voor bol-studenten en hierover afspraken te maken in alle cao’s. Kan de Minister aangeven op welke wijze deze werkgevers worden gestimuleerd tot het geven en vastleggen van een passende stagevergoeding?

Het Stagepact is getekend door zowel de werkgeversorganisatie VNO-NCW en MKB-Nederland, als door de vakbonden. Zij zullen zich ervoor inspannen dat in elke cao afspraken worden gemaakt over een passende stagevergoeding. Zij nemen onder andere het voortouw om in de Stichting van de Arbeid afspraken te maken over een aanbeveling hierover. Daarnaast zullen we de afspraken over stagevergoedingen monitoren conform de motie van de leden Van Baarle en Westerveld65, zodat we jaarlijks inzicht krijgen in de voortgang en op basis daarvan sectoren waar afspraken uitblijven kunnen stimuleren om deze afspraken in hun cao te maken over stagevergoedingen.

Zijn er consequenties verbonden aan het niet opnemen van een passende vergoeding in de cao?

Er is een bestuurlijke afspraak gemaakt met onder andere werkgeversorganisaties en vakbonden over passende vergoedingen voor mbo-studenten tijdens hun stage. Ik verwacht dat deze organisaties hun leden wijzen op deze afspraak en hen vervolgens aanspreken als de afspraken onvoldoende nagekomen worden. Daarnaast zullen we de afspraken over stagevergoedingen monitoren zodat we jaarlijks inzicht krijgen in de voortgang. Als de voortgang onvoldoende is, dan worden de maatregelen heroverwogen, waarbij de stap naar wet- en regelgeving niet wordt uitgesloten.

Ziet de Minister ook de ongelijkheid die kan optreden tussen verschillende groepen studenten, gezien het feit dat de diverse cao’s op verschillende momenten worden vastgesteld?

Het klopt dat cao’s op verschillende momenten vastgesteld worden en dat er hiermee ook op verschillende momenten afspraken kunnen worden gemaakt over vergoedingen. Overigens is ook de startsituatie niet overal gelijk, in sommige cao’s staan al afspraken en in andere niet, en het staat werkgevers ook vrij om al eerder te besluiten om studenten een vergoeding te geven.

De leden van de PvdA-fractie zien ten slotte dat de Minister grote stappen durft te zetten op het gebied van stagediscriminatie, een hardnekkig probleem waar studenten al jaren hinder van ondervinden. Deze leden zullen de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen. Erkent de Minister daarbij dat het uitbannen van stagediscriminatie niet direct zorgt voor een veilige en inclusieve omgeving en dat er voor zo’n omgeving ook inspanning wordt gevraagd?

Een veilige en inclusieve omgeving is uiteraard van belang en vraagt ook een inspanning van de ondertekenaars van het Stagepact, in het Stagepact wordt dat ook benoemd. In het Stagepact staat onder andere de afspraak dat de ondertekenaars actief stagediscriminatie tegengaan én zorgen voor een veilige leer-en werksfeer bij hun achterbannen. In bijvoorbeeld ook de afspraken over het aanpassen van het erkenningsreglement van SBB, is de (sociaal) veilige leeromgeving een belangrijk onderdeel. Het tegengaan van stagediscriminatie van studenten op de werkvloer tijdens hun stage of bij zoektocht naar een stage, staat immers niet los van het zorg dragen voor een veilige en inclusieve omgeving. Met de aanpak stagediscriminatie wordt daarnaast aangesloten op de kabinetsinzet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie en het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt van het Ministerie van SZW.66

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

Allereerst zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar het proces betreffende de uitwerking van de werkagenda en het stagepact. Zij constateren dat belangrijke partijen de werkagenda niet hebben ondertekend. Zo geeft de AOb67 als reden hiervoor aan dat er geen landelijke afspraken zijn gemaakt over het aantal LB-, LC- en LD-functies op de instellingen68. Mbo-docenten moeten het salaris krijgen waar ze recht op hebben. Dat kan door concrete afspraken te maken over de verdeling van docenten over de salarisschalen in het mbo, de zogenaamde functiemix. Kan de Minister hierop reflecteren? Is geprobeerd om tegemoet te komen aan de eisen van deze groepen? Zo ja, hoe zag dat eruit?

Vanuit mijn rol heb ik ervoor gezorgd dat de randvoorwaarden voor goede afspraken aanwezig zijn, door binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken een budget van 142,2 miljoen euro beschikbaar te stellen dat in heel Nederland ingezet kan worden voor goed carrièreperspectief van onderwijspersoneel.69 Carrièreperspectief gaat uiteraard over inschaling, maar ook over begeleiding van startend onderwijspersoneel, over werkdruk en over professionaliseringsmogelijkheden. In plaats van het sturen op landelijke doelstellingen, stuur ik via de kwaliteitsplannen van de individuele mbo-instellingen, waarin het perspectief van onderwijspersoneel is gewaarborgd. Elke mbo-instelling moet immers een door de ondernemingsraad goedgekeurd plan indienen – met daarin onder andere ambitieuze doelstellingen op het gebied van carrièreperspectief van onderwijspersoneel – om aanspraak te kunnen maken op de middelen. Zo weet ik zeker dat er goede dingen gaan gebeuren met deze middelen, maar behouden mbo-instellingen wel de ruimte om dit te doen op een manier die past bij hun regionale context en onderwijsvisie. Mochten de sociale partners alsnog tot landelijke afspraken willen komen over inschaling van onderwijspersoneel dan staat het hen vrij om hierover met elkaar in gesprek te gaan.

Ik stel een bedrag van 142,2 miljoen euro per jaar beschikbaar voor carrièreperspectief van onderwijspersoneel in heel Nederland. Dit komt in de plaats van de tot nu toe beschikbare 52,2 miljoen euro die alleen beschikbaar was voor de Randstadinstellingen. Hiermee kom ik tegemoet aan de belangrijkste eis vanuit de vakbonden, namelijk om meer te investeren in carrière in de klas. Daarnaast heb ik in de Regeling Kwaliteitsafspraken de betrokkenheid van de ondernemingsraad opgenomen, door hen instemmingsrecht te geven op de kwaliteitsplannen. Dit is een waarborg die in mijn ogen tegemoetkomt aan de eisen van de vakbonden.

Tot slot wil ik benadrukken dat het van belang is dat de arbeidsmarktpositie van onderwijspersoneel in het mbo goed is, zowel als het gaat om salariëring als om secundaire arbeidsvoorwaarden. Uit eerder naar uw Kamer toegezonden onderzoek bleek dat docenten in het mbo gemiddeld meer verdienen dan vergelijkbare werknemers in andere sectoren.70 Voor instructeurs zijn de loonverschillen met vergelijkbare werknemers in overige sectoren relatief klein. Daarnaast is het mbo qua secundaire arbeidsvoorwaarden aantrekkelijk ten opzichte van andere sectoren. Desalniettemin hecht ik grote waarde aan de impuls die via de Regeling Kwaliteitsafspraken gegeven wordt aan carrièreperspectief van onderwijspersoneel in heel Nederland.

Hoe heeft de betrokkenheid van deze organisaties eruitgezien en was dat voldoende volgens de Minister?

De Werkagenda is tot stand gekomen in samenspraak met partijen in en rond de mbo-sector. De BVMBO – de vertegenwoordiger van docenten en instructeurs in het mbo – heeft de Werkagenda mede vormgegeven en ondertekend. Ook zijn met de vakbonden meerdere gesprekken gevoerd. Ik respecteer hun keuze om niet tot ondertekening over te gaan, maar ben van mening dat hun perspectief voldoende betrokken is bij de gemaakte afspraken in de Werkagenda.

Hoe ziet het vervolg eruit? Hoe wil de Minister de ambities in de werkagenda, bijvoorbeeld als het gaat over het mbo als een aantrekkelijke werkgever, realiseren?

Instellingen kunnen zowel voor de zomer (uiterlijk 30 juni, eerste tranche) als na de zomer (1 oktober, tweede tranche) hun kwaliteitsplannen indienen. Daarin worden ook de afspraken over het carrièreperspectief uitgevoerd. Uiteraard zal ik de voortgang op de Werkagenda monitoren en uw Kamer hierover periodiek informeren.

De Regeling Kwaliteitsafspraken bevat voldoende waarborgen om de ambities te realiseren. Zo dienen de plannen ambitieus en realistisch te zijn en kwantitatieve doelstellingen te bevatten op het gebied van inschaling van onderwijspersoneel, professionalisering van onderwijspersoneel, werkdruk van onderwijspersoneel en begeleiding van startend onderwijspersoneel. De OR van de instelling dient goedkeuring te geven aan de plannen. De Commissie Kwaliteitsafspraken MBO zal deze plannen beoordelen en mij adviseren. Vervolgens beslis ik of de plannen voldoen en of de kwaliteitsmiddelen toegekend worden.

In hoeverre is doelstelling 3.3 van de werkagenda uitvoerbaar als (vertegenwoordigers van) het onderwijspersoneel aangeven dat de positie van de docenten onvoldoende wordt meegenomen en onvoldoende versterkt wordt met de werkagenda?

De BVMBO vertegenwoordigt de docenten en instructeurs in het mbo en heeft de Werkagenda mbo getekend. Daarnaast denk ik dat de positie van docenten voldoende meegenomen wordt in de uitvoering van doelstelling 3.3, juist omdat de ondernemingsraden instemmingsrecht hebben op de kwaliteitsplannen van de instellingen. Dit instemmingsrecht is nieuw ten opzichte van de vorige tranche en heb ik mede ingevoerd om de positie van de docent te verstevigen. Dit biedt personeel – dus ook docenten – de kans om zelf nader invulling te geven aan carrièreperspectief van onderwijspersoneel, passend bij de context van de eigen instelling.

De Minister stelt in zijn brief dat onderzoek, innovatie en digitalisering stevig zijn ingebed in de sector. Het mbo is een volwaardige en gelijkwaardige partner in de onderzoeks- en kennisinfrastructuur, aldus de minsister. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister dit nader kan toelichten aan de hand van voorbeelden.

Is de Minister van mening dat de gelijkwaardigheid al is gerealiseerd? Zo ja, waarom? Is de toegankelijkheid van middelen voor onderzoek en middelen ter versterking van de kennisinfrastructuur voor het mbo voldoende geborgd, ook in vergelijking met het hbo en wo?

In het mbo vindt ook onderzoek en innovatie plaats. Praktijkgericht onderzoek door practoraten waarvan het aantal toeneemt, maar ook door docenten die deelnemen aan onderzoek, vaak in samenwerking met bedrijven en hogescholen, als docent-onderzoeker of voor hun verdere opleiding. Dat moeten we als samenleving waarderen zoals we ook lectoraten en leerstoelen waarderen. Dat is nog niet het geval. Ik wil dat veranderen. Daarom heb ik ook de Nederlandse Onderwijspremie en Comeniusbeurzen voor het mbo beschikbaar gesteld, en investeer ik via de kwaliteitsafspraken in practoraten.71 De komende periode ga ik, zoals in de Werkagenda afgesproken met de sector, de toegankelijkheid van verschillende financieringsmogelijkheden voor onderzoek door het mbo in kaart brengen en verkennen waar het mbo nu staat en wat er nodig is om die gelijkwaardigheid te realiseren. Via de jaarlijkse voortgangsrapportages over de Werkagenda (en het Stagepact) informeer ik uw Kamer.

Hoe kunnen mbo-instellingen aanspraak doen op onderzoeksmiddelen en hoe ziet dat proces eruit bij hbo- en wo-instellingen?

Naast het beschikbaar komen van de Nederlandse Onderwijspremie en Comeniusbeurzen voor het mbo, kan het mbo ook participeren in onderzoek zoals dat wordt uitgezet via Nationaal Regieorgaan Onderwijs (NRO) en Regieorgaan SIA. Daarnaast bieden investeringen in het kader van het Regionaal Investeringsfonds (RIF) ook mogelijkheden voor onderzoek. Ik vind het echter van belang dat de mogelijkheden voor het mbo worden vergroot. Dat draagt bij aan het leren van de sector. In het onder de loep nemen van de toegankelijkheid van de verschillende financieringsmogelijkheden voor onderzoek door het mbo (hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag) zal ik deze mogelijkheden ook vergelijken met die voor hbo- en wo-instellingen.

Wat zeggen de mbo-instellingen zelf over de toegankelijkheid van onderzoeksmiddelen? Heeft de Minister dat in kaart? Zo nee, wil hij dit in kaart brengen?

De mbo instellingen willen meer mogelijkheden voor het mbo om zelf onderzoek te doen en deel te nemen aan onderzoek. De MBO Raad heeft eind 2019 het pamflet «Naar een gedeelde en integrale visie op onderzoek over, met en in het mbo» uitgebracht om het gesprek op gang te brengen over de positie van het mbo in het onderzoekslandschap.72 Daarin doen ze ook de oproep voor extra investeringen. In de Werkagenda heb ik met hen afspraken gemaakt ook daar stappen in te zetten. Het betreft hierin zowel investeringen in practoraten als het doen van een verkenning. De ontwikkelingen daarin gaan we samen volgen, want ik deel de wens van de mbo instellingen om ook voor het mbo een goed werkende onderzoek- en kennisinfrastructuur te ontwikkelen. Ik verwijs de leden verder ook naar de antwoorden op de andere vragen van de leden over dit onderwerp.

Voorts hebben de leden van de GroenLinks-fractie enkele vragen over het Stagepact mbo 2023–2027. Om de stagebegeleiding te verbeteren is het uitgangspunt dat er per stage in ieder geval drie contactmomenten tussen de instelling, student en leerbedrijf zijn. Op basis waarvan is de Minister gekomen tot dit aantal? Is dit aantal een reflectie van de behoeftes van de studenten en welke uitzonderlijke situaties zijn er denkbaar waarbij de drie contactmomenten niet mogelijk of wenselijk zijn, zoals de Minister stelt?

Deze drie contactmomenten komen voort uit de wens van studenten om de stagebegeleiding te verbeteren en de wens van het bedrijfsleven om het contact tussen mbo-instelling en leerbedrijf te versterken. In de JOB-monitor 2022 beveelt JOB aan om minimaal een startgesprek, een tussentijds gesprek en een eindgesprek tussen de student, het leerbedrijf en de mbo-instelling te laten plaatsvinden. Om deze reden is gekozen voor in ieder geval drie contactmomenten. Voor afwijking van het uitgangspunt vertrouw ik op de professionele afweging van de mbo-instelling. Een uitzondering is bijvoorbeeld denkbaar bij stages in het buitenland (voor een fysiek contactmoment) of bij korte snuffelstages.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat de Minister aan de slag gaat met stagematching om stagediscriminatie tegen te gaan. Deze leden lezen echter dat de Minister eerst wil starten met een kopgroep van bedrijven, waarna een uitbreiding plaats zal vinden. Kan de Minister toelichten waarom gekozen is voor deze stapsgewijze aanpak? Waarom is niet voor gekozen voor een aanpak waarbij alle bedrijven en leerwerkbedrijven die een stageplek aanbieden door middel van stagematching aan stagiaires komen?

Stagematching vraagt een andere werkwijze van onderwijsteams en bedrijven. Mbo-instellingen, leerbedrijven en studenten moeten worden voorbereid op de nieuwe werkwijze. Bedrijfsleven en mbo-instellingen geven aan dat dit niet per direct overal ingevoerd kan worden. Daarom is ervoor gekozen om te starten met een kopgroep van bedrijven en onderwijsteams. Dit is een substantiële stap, we starten vanaf het begin op iedere mbo-instelling. We starten met deze groep en monitoren de maatregel, zodat we het goed kunnen invoeren. Daarnaast kiezen we voor starten bij eerstejaarsstudenten omdat het veelal jonge studenten zijn. We willen er zeker van zijn dat zij veilig kennismaken met de arbeidsmarkt in hun vak. Ook geven veel studenten zelf aan dat zij later in de opleiding graag zelf willen (leren) solliciteren.

Is de oproep van MKB73-Nederland en VNO-NCW74 voldoende volgens de Minister? Hoe wordt dat gemonitord?

Alle partijen die hun handtekening hebben gezet, hebben zich gecommitteerd aan de inzet op de maatregel. Ik ben met de MBO Raad en VNO-NCW/MKB-Nederland in gesprek over onze gezamenlijke inspanning om met stagematching te starten en verder uit te rollen. Over de opzet van de monitoring van de Werkagenda en het Stagepact informeer ik uw Kamer na de zomer. De voortgang van stagematching zal gemonitord worden, inclusief het aantal deelnemende bedrijven.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het stagepact wordt gesteld dat de Nederlandse Arbeidsinspectie ook onderdeel uitmaakt van het gesprek over het delen van signalen en besluiten over stagediscriminatie. Kan de Minister nader toelichten wat de rol van de Nederlandse Arbeidsinspectie is bij dit gesprek en welke instrumenten zij kan inzetten bij de aanpak van stagediscriminatie?

Werkgevers zijn volgens de Arbowet verplicht om een beleid te voeren om discriminatie te voorkomen. Stagediscriminatie valt hier ook onder. De Arbeidsinspectie wil een zo groot mogelijk maatschappelijk effect halen en bepaalt op basis van een risicoanalyse waar toezicht en handhaving plaatsvindt. Meldingen en signalen vormen een onderdeel van de risicoanalyse. Tussen SBB en de Arbeidsinspectie vindt het gesprek plaats over uitwisseling van signalen (op geaggregeerd niveau) voor deze risicoanalyse.

Over een passende stagevergoeding staat in het stagepact dat het uitgangspunt is, dat wanneer afspraken worden gemaakt over stagevergoedingen in cao’s hierover, deze afspraken gelijk moeten zijn voor alle studenten. Deze leden onderstrepen dat uitgangspunt. Kan de Minister aangeven of hij hierover al gesprekken voert met het veld? Wat is de stand van zaken wat betreft dit uitgangspunt?

Werkgeversorganisaties en vakbonden hebben met hun handtekening onder het Stagepact ook dit uitgangspunt onderschreven. Zij zullen het dan ook meenemen in de afspraken die zij over vergoedingen maken in de cao’s. Dat is de plek waar de gesprekken worden gevoerd. Het zal uiteraard onderdeel van de eerder genoemde monitoring van het Stagepact.

Er is nog geen informatie beschikbaar over de mate waarin stagevergoedingen gelijk zijn voor alle studenten. Dit zal meegenomen worden in de monitoring van deze afspraak.

Ten slotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden De Hoop en Bouchallikh, waarin de regering wordt verzocht om opleidingsniveau als discriminatiegrond toe te voegen aan de Algemene wet gelijke behandeling75. Is het onderzoek hiernaar gestart? Wanneer kan de Kamer het resultaat hiervan verwachten?

De mogelijkheid om opleidingsniveau als discriminatiegrond toe te voegen aan de Algemene wet gelijke behandeling onderzoek ik momenteel in afstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aangezien de Algemene wet gelijke behandeling onder diens verantwoordelijkheid valt. Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren over de wijze waarop ik uitvoering geef aan deze motie.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie pleiten al langere tijd voor een stagepact. Iedere jongere in het mbo moet verzekerd zijn van een kwalitatief goede stageplaats. Daarvoor moeten er in de eerste plaats voldoende stageplaatsen beschikbaar zijn. Daarin heeft het bedrijfsleven een rol, maar ook de rijksoverheid. Met de subsidieregeling praktijkleren worden bedrijven financieel ondersteund bij het begeleiden van studenten in de bbl-opleiding.

Deze leden zijn blij om te lezen dat het voor de hand ligt om de subsidieregeling door te zetten. De regeling wordt nu geëvalueerd en de leden vragen de Minister wanneer zij de uitkomsten van die evaluatie kunnen verwachten en wanneer de Minister de Kamer informeert over de voortgang van de regeling.

De evaluatie van de regeling praktijkleren is reeds aan uw Kamer toegezonden.76 In de brief aan uw Kamer over dit onderwerp, ben ik ook ingegaan op de vervolgstappen met betrekking tot deze regeling.

Voorts vragen zij welke stappen de rijksoverheid zelf zet in het realiseren van voldoende stageplaatsen bij de overheid.

Rijksbreed is een programma opgericht voor studenten-en startersbeleid, met daarin het voorstel om speciaal aandacht te hebben voor onder andere de werving van mbo’ers. Het programma streeft naar het verhogen van het aandeel stageplekken (mbo, hbo en wo) naar 5% in 2024 van het totaal aantal fte aan Rijksmedewerkers.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de doelstelling om het studentenwelzijn te verbeteren. Deze leden zijn blij dat in de ondersteuningsstructuur rondom mbo-studenten er specifiek aandacht, kennis en kunde komt voor het signaleren van en het gesprek voeren over (dreigende) depressieve gevoelens, suïcidale gedachten en vroegtijdig schoolverlaten. Zij vragen de Minister hoe deze aandacht, kennis en kunde concreet in de ondersteuningsstructuur komt, welke ruimte mbo-instellingen hebben om dit naar eigen inzicht in te richten en welke partijen hierbij betrokken worden. Betrekt de Minister daar ook de studentenverenigingen bij en Stichting 113?

Het mbo is aangesloten bij de Gezonde School-aanpak en het programma Welbevinden op School77. Via dit programma wordt de kennis en kunde ontsloten op het gebied van mentale gezondheid. Op dit moment wordt dit programma geïntensiveerd voor het mbo, vanuit de interdepartementale aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal78. Met behulp van een GGD-adviseur kunnen mbo-instellingen geadviseerd worden over het inbedden van de kennis en kunde in de ondersteuningsstructuur. De Gezonde School werkt samen met partijen als Stichting 113, Pharos, Trimbos, GGD-GHOR Nederland en de MBO Raad.

Daarnaast worden er naar aanleiding van het amendement van het lid Van der Graaf C.S.79 extra middelen gereserveerd voor het verbreden van de kennis en kunde op het gebied van studentenwelzijn. Met deze middelen worden instellingen in het mbo en hoger onderwijs ondersteund ter bevordering van de mentale gezondheid van studenten en krijgen mbo-instellingen handvatten om dit in te bedden in de ondersteuningsstructuur. Studenteninitiatieven worden ook betrokken bij het verbreden van deze kennis en kunde. Met behulp van deze trajecten worden mbo-instellingen ondersteund, maar hebben zij tegelijkertijd de ruimte om het op een manier die past bij de mbo-instelling vorm te geven.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen de doelstelling dat de toegankelijkheid van het mbo voor studenten met een ondersteuningsbehoefte vergroot wordt, onder andere door verbetering van de begeleiding van deze studenten bij stages en hun eerste stappen op de arbeidsmarkt. De leden vragen de Minister hoe gewaarborgd wordt dat stagematchers en -begeleiders vanuit onderwijsinstellingen voldoende kennis en kunde hebben over hoe uitsluiting en discriminatie op grond van handicap er specifiek uit kan zien.

In het Stagepact is afgesproken dat alle mbo-instellingen zich inzetten voor de verdere professionalisering van hun stagebeleid en de uitvoering daarvan, zodat stagebegeleiders onder andere passend en adequaat handelen bij de overdracht tussen student en leerbedrijf bij studenten met een extra hulpbehoefte en op het gebied van (stage)discriminatie. Hierdoor hebben begeleiders vanuit de mbo-instelling ook voldoende kennis en kunde over discriminatie op grond van handicap. Daarnaast is vanuit de verbeteragenda passend onderwijs mbo vorig jaar het BPV-handboek – het handboek voor de professionals ten behoeve van de beroepspraktijkvorming – voor de begeleiding van mbo-studenten met extra ondersteuningsbehoefte ontwikkeld.80 Dit handboek bevat veel informatie, hulpmiddelen en handreikingen voor de stagebegeleider. Momenteel brengen de betrokken organisaties van de verbeteragenda dit handboek ook in diverse regio’s onder de aandacht van stagebegeleiders, praktijkopleiders, leerbedrijven, Doorstroompunten (voorheen RMC’s) en medewerkers van gemeenten. Zo stimuleren we dat betrokken partijen de juiste begeleiding bij de bpv aan deze jongeren kunnen bieden. Dit wordt ook meegenomen in de verdere implementatie van het Stagepact.

Voorts vragen zij de Minister naar de beschikbaarheid van en kennis over toegankelijke leerbedrijven. Deze leden willen voorkomen dat er situaties ontstaan waarin bedrijven aangeven dat ze studenten met een beperking weigeren, omdat ze er nou eenmaal niet op toegerust zijn. Hoe kan gewaarborgd worden dat zo veel mogelijk leerbedrijven fysiek toegankelijk zijn en de kennis in huis hebben of kunnen krijgen om hulpmiddelen en ondersteuning te regelen?

Voor de beschikbaarheid van voldoende toegankelijke leerbedrijven zie ik een belangrijke rol voor SBB, zij hebben de wettelijke taak om de kwaliteit van de bpv te bevorderen. Vanuit het Stagepact ontvangt SBB financiering om extra in te zetten op kwaliteitsbevordering bij leerbedrijven, met daarbij specifiek aandacht vooronder meer studenten met een ondersteuningsbehoefte. Op stagemarkt.nl, de website van SBB met alle erkende leerbedrijven, geven de leerbedrijven ook aan of zij mogelijkheden bieden voor begeleiding op maat en of zij bereid zijn om te werken aan fysieke toegankelijkheid. Zodat de beschikbaarheid van toegankelijke leerbedrijven inzichtelijk is voor studenten en mbo-instellingen.

Deze leden zien dat de instroom in het mbo vanuit het voortgezet onderwijs daalt. Welke stappen kan en wil de Minister zetten om het voortgezet onderwijs beter te betrekken bij loopbaanoriëntatie en -begeleiding? Zij lezen in de werkagenda niets over het betrekken van het voortgezet onderwijs bij de toeleiding naar het beroepsonderwijs en de loopbaanoriëntatie. Deze leden horen graag een reflectie van de Minister op dit punt.

Ik ben het met de leden eens dat goede loopbaanoriëntatie – en begeleiding (LOB) in het voortgezet onderwijs heel belangrijk is. Het voortgezet onderwijs biedt leerlingen brede LOB op het vervolgonderwijs in het mbo, hbo en wo. LOB is in het beroepsgerichte vmbo al een verplicht onderdeel van het curriculum. In het algemeen vormend onderwijs (vmbo tl, havo en vwo) is LOB een aandachtspunt waaraan wordt gewerkt. Het Ministerie van OCW introduceert daarom op dit moment praktijkgerichte programma’s in de gemengde en theoretische leerwegen van het vmbo en de havo om ook deze leerlingen beter te laten oriënteren op – en te begeleiden bij – de stap naar het vervolgonderwijs.81 Ook krijgt LOB in het kader van de huidige bijstelling van het curriculum een bestendige plek in het curriculum van álle schoolsoorten en leerwegen in het voortgezet onderwijs.

Deze leden vragen de Minister wat zijn plannen zijn voor het aanbieden van excellentiemogelijkheden aan studenten in het mbo.

Binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken 2024–2027 is het bieden van excellentiemogelijkheden opgenomen als vrijwillig thema.82 Instellingen wordt gevraagd om in hun kwaliteitsplan te beschrijven welke excellentiemogelijkheden zij hun studenten aanbieden, hoeveel excellentieprogramma’s zij aanbieden en hoe groot het aantal deelnemers aan deze programma’s is. Zij maken verplicht een analyse van deze gegevens en bepalen op basis daarvan of zij inzetten op uitbreiding en het meer zichtbaar maken van excellentiemogelijkheden.

Voorts vragen zij of de Minister in het licht van die ambitie in wil gaan op het beknopte advies van de SBB uit 2020. Zij vragen de Minister naar de weging van de diverse aanbevelingen.

De SBB heeft in 2020, op verzoek van mijn voorganger, advies uitgebracht over het invoeren van een meestertitel in het mbo-stelsel.83 Hierin concludeerden zij onder meer dat het opleiden voor een meestertitel niet de taak van het bekostigde beroepsonderwijs in het mbo was, aangezien zij beginnende beroepsbeoefenaars opleidt. De meestertitel is een initiatief van de branches en staat voor de hoogste graad van vakbekwaamheid. Ik sluit me bij dit inzicht aan en pleit dan ook niet voor de positionering van het meesterschap binnen het bekostigd mbo-stelsel.

Naast dit advies gaf de SBB ook een aantal aanbevelingen op het gebied van excellentiemogelijkheden. De belangrijkste aanbevelingen op dit gebied specifiek voor het bekostigd onderwijs zijn om te streven naar excellentie in opleidingsprogramma’s, om het imago van het beroepsonderwijs en vakmanschap te versterken en om de mogelijkheden van keuzedelen te benutten. Met het opnemen van excellentieprogramma’s in de Regeling Kwaliteitsafspraken 2024–2027, het financieel ondersteunen van MBO en Skills Heroes, kom ik aan de eerste twee aanbevelingen tegemoet.84 Bij de aanbeveling die SBB deed over het benutten van keuzedelen gaf zij zelf al aan dat het inzetten van keuzedelen als nadeel heeft dat hiermee de extra inzet en motivatie van de student minder zichtbaar wordt, aangezien keuzedelen een verplicht onderdeel van een opleiding zijn. Ik zie excellentieprogramma’s ook als iets extra’s ten opzichte van de reguliere mbo-opleidingen, waardoor ik deze programma’s niet als keuzedelen wil inzetten.

Tot slot vragen zij de Minister wanneer hij de eerste stappen wil zetten op dit dossier, of hij bereid is om de Kamer nader te informeren over zijn plannen en voor wanneer de Minister dat zou kunnen doen.

De mbo-instellingen zijn momenteel bezig met het opstellen van hun kwaliteitsplannen. In de monitoring van de Regeling Kwaliteitsafspraken zal ook het onderdeel excellentie meegenomen worden.85 In de zomer van 2024 levert de Commissie Kwaliteitsafspraken ook een sectorbeeld op van de inhoud van de plannen.

Op 27 maart 2023 verscheen het rapport «Elke Regio Telt!» van de Rli86, ROB87 en de Raad van Volksgezondheid en Samenleving88. Mbo-studenten kiezen vaak bewust voor een carrière in de regio. Het is daarom van belang dat regionale mbo-onderwijsinstellingen behouden blijven. Een verschraling van het onderwijsaanbod draagt bij aan verdere verschraling van de regio. Als mbo-studenten hun opleiding niet in de regio kunnen volgen, wordt het voor bedrijven in het mkb89 moeilijker om stagiairs en werknemers te werven. Het vestigen en behouden van instellingen in de regio heeft impact op de aantrekkelijkheid ervan voor jongeren en jonge huishoudens. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de werkagenda dat mbo-scholen worden opgeroepen om tot een regionale vertaling van de landelijke doelstellingen te komen. In het rapport «Elke Regio Telt!» wordt opgeroepen om mbo-instellingen ook verder te versterken door bijvoorbeeld wo- of hbo-onderwijs te organiseren op de locaties. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op deze noties uit het rapport. Deelt de Minister de analyse en urgentie die de adviesraden neerleggen? Tot welke actie noopt dit de Minister?

Ik deel de analyse en de urgentie die naar voren komt in het rapport «Elke Regio Telt». Het mbo is al sterk regionaal georiënteerd, met nauwe verbindingen met het bedrijfsleven en andere onderwijsinstellingen in de nabije omgeving. De (demografische) krimp in met name regio’s buiten de Randstad, vragen om een nog nauwere samenwerking om het aanbod voldoende in stand te houden. Ik werk aan een plan om de gevolgen van krimp in het mbo en hoger onderwijs voor de langere termijn aan te pakken. De aanbevelingen uit dit rapport neem ik – samen met de uitkomsten uit het IBO mbo en de brede toekomstverkenning – mee bij de uitwerking van dit plan. In het najaar van 2023 zal ik uw Kamer hier nader over informeren. Binnenkort verschijnt het rapport van de toekomstverkenning mbo, ho en wetenschap, en na de zomer wordt ook het IBO mbo afgerond. De aanbevelingen uit beide rapporten neem ik mee om mij te beraden op de benodigde vervolgstappen om de gevolgen van krimp aan te pakken en de aantrekkelijkheid van de regio te behouden.

Voorts vragen deze leden of de Minister daarin ook in kan gaan op de afspraak in het coalitieakkoord om ROC’s90als regionale opleidingscentra te versterken, waarin ook volwassenen een leven lang leren en ook nieuwkomers op basis van de nieuwe inburgeringswet vanaf dag één leren en integreren.

Vanuit de landelijke Werkagenda maken mbo-instellingen samen met hun regionale stakeholders een kwaliteitsagenda waarin zij hun ambities formuleren. Daarmee versterken we de rol van ROC’s als regionale opleidingscentra. In de Kamerbrief over de toekomstverkenning LLO die na de zomer beoogd is, zal het kabinet ingaan op de rol van ROC’s (en andere onderwijsinstellingen) ten aanzien van een leven lang ontwikkelen.

Inburgering, en dan specifiek de onderwijsroute als een van de drie leerroutes voor nieuwkomers, is een gezamenlijke opgave met het Ministerie van SZW. De Minister van SZW informeert de Kamer voor het zomerreces over de stand van zaken rondom de onderwijsroute.

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

In het stagepact wordt genoemd dat scholen studenten laten weten waar ze buiten de school stagediscriminatie kunnen melden als ze zich niet veilig genoeg voelen om dat op school te doen. Hierbij valt te denken aan de antidiscriminatievoorzieningen (hierna: adv’s). Nog recentelijk klaagden deze adv’s om het gebrek aan bekendheid en middelen91. De leden van de DENK-fractie vragen of de Minister denkt dat de adv’s genoeg middelen hebben. Zijn de adv’s in staat om met de zeer beperkte middelen ook deze, groeiende, taak op zich te nemen?

Een ADV heeft in de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen de wettelijke taak om onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun discriminatieklachten. Ook studenten kunnen daarom terecht bij een adv voor een melding over stagediscriminatie, hiervoor worden ADV’s via de gemeenten gefinancierd. Dit is geen nieuwe taak, studenten kunnen immers ook nu al terecht bij de ADV’s voor discriminatiemeldingen. Daarnaast heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) onderzoek laten doen door Berenschot naar inrichting, financiering en takenpakket van de ADV’s. Dit onderzoek is eind maart aan uw Kamer gezonden. Doel ervan is het versterken van de ADV’s zodat zij beter in staat zijn om hun rol van sterke partner voor burgers én voor de lokale overheid en maatschappelijke organisaties vorm te geven. De Minister van BZK heeft toegezegd rond de zomer met een eerste reactie te komen op dat rapport.

Het stagepact geeft aan dat mbo-scholen alle meldingen en signalen van discriminatie van studenten over erkende leerbedrijven registreren en deze doorgeven aan de SBB. De SBB registreert de meldingen en rapporteert aan het Ministerie van OCW, de SBB-studentenkamer en aan de branches. De leden van de DENK-fractie staan achter dit voornemen, maar vragen in hoeverre de Minister verwacht dat de scholen deze meldingen en signalen ook daadwerkelijk gaan doorgeven aan de SBB. Is de Minister bereid om deze uitkomsten te delen met Kamer?

In het Stagepact is afgesproken dat mbo-instellingen deze meldingen en signalen gaan doorgeven aan SBB, via monitoring van het Stagepact word inzichtelijk hoeveel meldingen en signalen SBB ontvangt van mbo-instellingen. Het aantal ontvangen meldingen is ook een belangrijk signaal in hoeverre de meldstructuur op de mbo-instelling toegankelijk is voor studenten. Het aantal meldingen en signalen kan ik delen met uw Kamer.

De leden van de DENK-fractie vragen hoe de Minister uitvoering geeft aan de aangenomen motie van het lid Van Baarle over de uitvoering van een periodiek mysteryguestonderzoek en het gebruik van de uitkomsten van dit onderzoek92.

Zoals benoemd in mijn reactie op de motie tijdens het tweeminutendebat MBO93 wil ik mysteryguestonderzoek inzetten voor de monitoring van het Stagepact. Over de opzet van de monitoring informeer ik uw Kamer na de zomer.

De leden van de DENK-fractie achten het zeer wenselijk dat de onkosten van stagiaires zullen worden vergoed en er werk wordt gemaakt van een passende stagevergoeding. De onkostenvergoeding kan op verschillende manieren worden vastgelegd. Wil de Minister dit bij wet vastleggen of is het de bedoeling dat dit in de cao’s wordt geregeld?

Ik zal onkostenvergoedingen niet vastleggen bij wet. Sociale partners kunnen er voor kiezen om dit in een cao te doen. Het kan ook onderdeel zijn van de praktijkovereenkomst of van een andere overeenkomst tussen student en leerbedrijf (bijvoorbeeld een stageovereenkomst of arbeidsovereenkomst). Ook de onkostenvergoeding zal wel onderdeel zijn van de eerder genoemde monitoring van het Stagepact.

Wat verstaat de Minister precies onder onkosten?

Onkosten zijn de kosten die de student moet maken (van het bedrijf of van de wet) om stage te kunnen lopen bij een bedrijf (inclusief VOG en reiskosten als deze niet op een andere manier vergoed worden).

Tevens zijn deze leden benieuwd hoe de Minister de passende stagevergoeding wil gaan stimuleren. Wat is een passende stagevergoeding volgens de Minister?

Wat een passende stagevergoeding is, is niet eenduidig te benoemen. Aan de kant van de student speelt bijvoorbeeld de omvang van de stage en aan de kant van het bedrijf kunnen financiële aspecten een rol spelen. Om die reden is een stagevergoeding een onderwerp dat in eerste instantie tussen sociale partners besproken moet worden.

Waarom moet de passende stagevergoeding worden gestimuleerd en waarom wordt dit niet gewoon in de wet vastgelegd?

Conform de afspraak in het coalitieakkoord94 heeft het kabinet een pact gesloten tussen overheid, onderwijsinstellingen en bedrijfsleven om er voor te zorgen dat elke mbo-student een passende vergoeding krijgt. Als Minister van OCW ga ik niet over de vergoedingen die werkgevers uitkeren. Met het Stagepact maken we de afspraak om in cao’s afspraken te maken over een passende vergoeding. Hiermee krijgen deze afspraken een passende en duurzame plek. Daarnaast zal de voortgang van de afspraken in de cao’s onderdeel zijn van de eerder genoemde monitoring van het Stagepact.

De Minister geeft in zijn brief aan dat de SBB ondersteuning biedt aan bestaande en nieuwe leerbedrijven, door o.a. workshops, webinars en e-learnings. Tevens geeft de Minister aan dat het voorkomen van discriminatie onderdeel is van deze ondersteuning en wordt versterkt. Deze cursussen zijn vrijwillig voor nieuwe en bestaande leerbedrijven. Is de Minister het ermee eens dat het in bepaalde situaties, waarin er sprake is van discriminatie, wenselijk is dat een bestaand of nieuw leerbedrijf een verplichte cursus moet volgen?

Wanneer er sprake is van discriminatie, dan kan SBB naar aanleiding van hun onderzoek de erkenning van het leerbedrijf intrekken. Ook kan SBB verbeterafspraken maken met het leerbedrijf en worden bedrijven vervolgens gemonitord op deze afspraken, denk aan aanpassingen van het personeelsbeleid (zoals aanstellen andere praktijkopleider of aanstellen onafhankelijke vertrouwenspersoon), opstellen van een bpv-plan of het volgen van een cursus. De erkenning intrekken of verbeterafspraken zijn passende maatregelen wanneer er sprake is van discriminatie. Het is daarnaast wenselijk dat zoveel mogelijk bedrijven gebruik maken van de ondersteuning van SBB om discriminatie te voorkomen, hiervoor moeten SBB en andere ondertekenaars van het Stagepact de leerbedrijven motiveren en een norm stellen. In onderzoek van KIS wordt ook aangeven dat cursussen alleen werken voor mensen die gemotiveerd zijn, dat wordt niet bereikt door het te verplichten.95

Is de Minister bereid om te onderzoeken of een leerbedrijf kan worden verplicht deze cursus te volgen wanneer er bijvoorbeeld een klacht binnenkomt van een student?

De huidige aanpak van SBB is passend wanneer er sprake is van discriminatie, daarnaast is het van belang om bedrijven zoveel mogelijk te ondersteunen om discriminatie te voorkomen (met bijvoorbeeld workshops, webinars of tipkaarten). Verder verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag ook naar de antwoorden op uw andere vragen over dit onderwerp.


X Noot
1

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
2

bbl: beroepsbegeleidende leerweg

X Noot
3

Kamerstuk 31 524, nr. 517

X Noot
4

hbo: hoger beroepsonderwijs

X Noot
5

wo: wetenschappelijk onderwijs

X Noot
6

LOB: loopbaanoriëntatie en -begeleiding

X Noot
7

Kamerstuk 31 524, nr. 537

X Noot
8

bol: beroepsopleidende leerweg

X Noot
9

Verslag van het commissiedebat Macrodoelmatigheid mbo (d.d. 16 februari 2023): Kamerstuk 31 524, nr. 552

X Noot
10

Kamerstuk 31 524, nr. 526

X Noot
11

Werkagenda mbo 2023–2027: Samen Werken aan Talent, 14 februari 2023, p. 36 (Bijlage bij Kamerstuk 31 524, nr. 549)

X Noot
12

Kamerstukken 31 524 en 29 544, nr. 541

X Noot
13

LLO: Leven Lang Ontwikkelen

X Noot
15

Kamerstuk 36 100-VIII, nr. 10

X Noot
16

AOb: Algemene Onderwijsbond

X Noot
17

Rijksoverheid, «Wat verdien ik als leraar in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)?» Volgens de cao-mbo 2022–2023 zijn de salarisschalen van mbo-docenten ingedeeld in LB, LC, LD en LD. De taken van een leraar bepalen of hij in schaal LB, LC, LD of LE valt.

X Noot
18

MKB: midden- en kleinbedrijf

X Noot
19

VNO-NCW is een ondernemersvereniging, met brancheorganisaties en bedrijven als lid.

X Noot
20

Kamerstuk 36 200-VIII, nr. 91

X Noot
21

JBO: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs

X Noot
22

ChristenUnie, oktober 2019, «Actieplan vakmanschap», Nieuw actieplan vakmanschap – ChristenUnie.nl

X Noot
23

AD: Associate Degree

X Noot
24

SBB: Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven

X Noot
25

Kamerstuk 35 300-VIII, nr. 57.

X Noot
26

Kamerstuk 31 524, nr. 478

X Noot
27

Rli: Raad voor de leefomgeving en infrastructuur

X Noot
28

ROB: Raad voor het Openbaar Bestuur

X Noot
29

Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, Raad voor het Openbaar Bestuur en de Raad van Volksgezondheid en Samenlevering, maart 2023, «Elke Regio Telt!», Elke regio telt! | Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (rli.nl)

X Noot
30

mkb: midden- en kleinbedrijf

X Noot
31

ROC: Regionaal Opleidingscentrum

X Noot
32

De Volkskrant, 21 maart 2023, «Antidiscriminatiebureaus zoeken meer bekendheid en meer geld: «Gek dat zo’n groot thema zo onzichtbaar wordt afgehandeld»», Antidiscriminatiebureaus zoeken meer bekendheid en meer geld: «Gek dat zo’n groot thema zo onzichtbaar wordt afgehandeld» (volkskrant.nl)

X Noot
33

Kamerstuk 31 524, nr. 532

X Noot
34

Kamerstuk 31 524, nrs. 437 en 484

X Noot
35

bbl: beroepsbegeleidende leerweg

X Noot
36

Kamerstuk 31 524, nr. 517

X Noot
37

Regeling Kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027, Stcrt. 2023, nr. 8133.

X Noot
38

Kamerstuk 31 524, nr. 516

X Noot
39

LOB: loopbaanoriëntatie en -begeleiding

X Noot
40

Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB MBO 2023, Stcrt. 2023, nr. 13411.

X Noot
41

Kamerstuk 31 524, nr. 537

X Noot
42

Kamerstuk 31 497, nr. 389

X Noot
43

bol: beroepsopleidende leerweg

X Noot
44

Verslag van het commissiedebat Macrodoelmatigheid mbo (d.d. 16 februari 2023): Kamerstuk 31 524, nr. 552

X Noot
45

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 63 en Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 145.

X Noot
46

Kamerstuk 31 524, nr. 526

X Noot
47

Kamerstuk 31 524, nr. 526

X Noot
48

Regeling Kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027, Stcrt. 2023, nr. 8133.

X Noot
49

Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio’s, Stcrt. 2022, nr.17977.

X Noot
50

Werkagenda mbo 2023–2027: Samen Werken aan Talent, 14 februari 2023, p. 36

X Noot
51

Kamerstuk 31 524, nr. 522

X Noot
52

Kamerstuk 31 524 nr. 509

X Noot
53

Kamerstuk 35 336, nr. 16

X Noot
54

Kamerstuk 31 524, nr. 549

X Noot
56

Kamerstuk 35 034, nr. 23

X Noot
57

Kamerstukken 31 524 en 29 544, nr. 541

X Noot
58

LLO: Leven Lang Ontwikkelen

X Noot
59

Kamerstuk 31 524, nr. 558

X Noot
60

Kamerstuk 31 524, nr. 558

X Noot
65

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 118

X Noot
66

Laatste voortgangsbrief van dit programma: Kamerstuk 29 544, nr. 1158.

X Noot
67

AOb: Algemene Onderwijsbond

X Noot
68

Rijksoverheid, «Wat verdien ik als leraar in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)?» Volgens de cao-mbo 2022–2023 zijn de salarisschalen van mbo-docenten ingedeeld in LB, LC, LD en LD. De taken van een leraar bepalen of hij in schaal LB, LC, LD of LE valt.

X Noot
69

Regeling Kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027, Stcrt. 2023, nr. 8133.

X Noot
70

Kamerstuk 27 923, nr. 423

X Noot
71

Werkagenda mbo 2023–2027. Kamerstuk 31 524, nr. 549

X Noot
72

Naar een gedeelde en integrale visie op onderzoek over, met en in het mbo, MBO Raad, (2019): https://www.mboraad.nl/publicaties/pamflet-naar-een-gedeelde-en-integrale-visie-op-onderzoek-over-met-en-het-mbo

X Noot
73

MKB: midden- en kleinbedrijf

X Noot
74

VNO-NCW is een ondernemersvereniging, met brancheorganisaties en bedrijven als lid.

X Noot
75

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 91

X Noot
76

Kamerstuk 31 524, nr. 563

X Noot
78

Kamerstuk 32 793, nr. 613

X Noot
79

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 148

X Noot
81

Kamerstuk 31 289, nr. 548

X Noot
82

Regeling Kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027, Stcrt. 2023, nr. 8133.

X Noot
83

Kamerstuk 31 524, nr. 478

X Noot
84

Regeling Kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027, Stcrt. 2023, nr. 8133.

X Noot
85

Regeling Kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027, Stcrt. 2023, nr. 8133.

X Noot
86

Rli: Raad voor de leefomgeving en infrastructuur

X Noot
87

ROB: Raad voor het Openbaar Bestuur

X Noot
88

Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, Raad voor het Openbaar Bestuur en de Raad van Volksgezondheid en Samenlevering, maart 2023, «Elke Regio Telt!», Elke regio telt! | Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (rli.nl)

X Noot
89

mkb: midden- en kleinbedrijf

X Noot
90

ROC: Regionaal Opleidingscentrum

X Noot
91

De Volkskrant, 21 maart 2023, «Antidiscriminatiebureaus zoeken meer bekendheid en meer geld: «Gek dat zo’n groot thema zo onzichtbaar wordt afgehandeld»», Antidiscriminatiebureaus zoeken meer bekendheid en meer geld: «Gek dat zo’n groot thema zo onzichtbaar wordt afgehandeld» (volkskrant.nl)

X Noot
92

Kamerstuk 31 524, nr. 532

X Noot
93

Handelingen II 2022/23, nr. 23, item 6

X Noot
94

Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst».

X Noot
95

Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) (2016). Onderzoek naar de plausibiliteit van training gericht op bewustwording van vooroordelen in werving en selectie. Van confrontatie naar minder discriminatie op de arbeidsmarkt?

Naar boven