31 239 Stimulering duurzame energieproductie

32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 316 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 april 2020

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de kabinetsbrieven Openstelling SDE+ voorjaarsronde 2020 (Kamerstuk 31 239, nr. 313), Toelichting op de ontwikkeling van de energierekening (Kamerstuk 29 023, nr. 258), Reactie op toezegging, gedaan tijdens het Algemeen Overleg Klimaat & Energie van 4 september 2019, over het actieplan «Voor meer schone warmte» (Kamerstuk 30 196, nr. 706), Uitvoering van het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 483), Kabinetsvisie waterstof (Kamerstukken 32 813 en 29 696, nr. 485), De rol van gas in het energiesysteem van nu en in toekomst (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 486), Afbouw salderingsregeling (Kamerstuk 31 239, nr. 314), Routekaart Groen Gas (Kamerstuk 32 813, nr. 487) en Eindevaluatie programma Groene Groei (Kamerstuk 33 043, nr. 103).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 april 2020 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 23 april 2020 zijn de vragen beantwoord

De voorzitter van de commissie, Diks

Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Inhoudsopgave

 
     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Antwoord / Reactie van de Minister

38

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over de diverse brieven op de agenda.

SDE+

In de eerste plaats betreft dit de openstelling van de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) voorjaarsronde 2020. De leden van de VVD-fractie lezen dat er door de ophoging van de SDE+ middelen in deze ronde projecten gefinancierd kunnen worden die tijdens de najaarsronde van 2019 geen kans maakten op subsidie. Kan de Minister toelichten om welke projecten dit gaat? Geldt voor deze tijdelijke verhoging dat er projecten in aanmerking komen voor subsidie die anders niet in aanmerking zouden zijn gekomen omdat zij voorheen niet voldoende kosteneffectief waren? Of heeft het extra budget hier geen invloed op?

Energierekening

De leden van de VVD-fractie zijn ten aanzien van de ontwikkeling van de energierekening verheugd dat bij gemiddeld gebruik de energierekening 170 euro lager uitviel. Deze leden willen dat het kabinet er scherp op toe blijft zien dat de rekening de komende jaren niet te sterk stijgt, gezien de gemaakte afspraken in het Klimaatakkoord om de belasting op energie ook niet te laten stijgen. Zij vragen de Minister welke mogelijkheden er zijn om de kosten in de toekomst zo laag mogelijk te houden.

Uitvoering Klimaatakkoord

Naar aanleiding van de brief over de uitvoering van het klimaatakkoord hebben de leden van de VVD-fractie ook diverse vragen. Deze leden lezen dat de Minister aangeeft dat regie vereist is op de ruimtelijke dimensie van het klimaatbeleid. Daarbij wordt aangegeven dat dit gebeurt via de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Regionale Energiestrategieën (RES). Zij vragen de Minister hoe de regie precies geborgd is via de systematiek van de NOVI. Daarbij vragen zij hoe de regie met betrekking tot de RES verloopt.

Er zal ook regie op het toekomstige energiesysteem worden gevoerd. De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan toelichten wat het programma Energie Hoofdstructuur in zal houden. Worden hier ook keuzes in gemaakt over bijvoorbeeld het al dan niet verzwaren van energienetten vanwege de toename van zonneweides? Of worden hier keuzes gemaakt over het minder plaatsen van zonneweides ten faveure van andere vormen van energieopwekking?

De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de voornemens rond de energie-intensieve industrie hoe de energie-intensieve industrie wordt afgebakend. Betreft dit de top-twaalf uitstoters, de vijf clusters uit het Klimaatakkoord, of de bedrijven die onder het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) vallen? Of is de afbakening ruimer? Wat behelst dit programma?

Over de regie op betaalbaarheid hebben de leden van de VVD-fractie ook een aantal vragen. Deze leden delen het uitgangspunt dat sterke industriële clusters belangrijk zijn voor de werkgelegenheid en economische groei, en dat de opgave niet te koste mag gaan van de bedrijvigheid. Ook in de nog te verschijnen impacttoets voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) zal dat wat deze leden betreft een leidend uitgangspunt moeten zijn. de Minister verwijst voor het voeren van de (interdepartementale) regie op alle aspecten van betaalbaarheid naar de jaarlijkse beleidscyclus op grond van de Klimaatwet. Op welke wijze wil de Minister al deze effecten in samenhang rapporteren aan de Kamer? Betekent dit dat in bijvoorbeeld de Monitor Klimaatbeleid een aparte uitwerking komt van de betaalbaarheid voor het bedrijfsleven, de effecten op werkgelegenheid en economische groei en de wijze waarop de bedrijvigheid wordt gestimuleerd en niet ten koste gaat van de klimaatopgave?

De leden van de VVD-fractie vinden dat het kabinet terecht stelt dat het realiseren van de klimaatopgave afhankelijk is van goed beleid rond arbeidsmarkt en scholing. Neemt het kabinet, los van de in te stellen commissie bij de Sociaal-Economische Raad (SER), ook zelf al initiatieven op gebied van arbeidsmarkt en scholing? Zo, ja welke?

Salderingsregeling

De leden van de VVD-fractie hebben eerder in een algemeen overleg gevraagd naar de afbouw van de salderingsregeling. Bij die gelegenheid kwam ook het fiscale alternatief dat door Energiebeheer Nederland is aangereikt aan de orde. Deze leden vragen de Minister om gemotiveerd uiteen te zetten waarom dat uiteindelijk is afgevallen.

Kabinetsvisie waterstof

De leden van de VVD-fractie zijn blij met de aanbieding van de kabinetsvisie op waterstof aan de Kamer. Zoals bekend hechten deze leden zeer aan het snel ontwikkelen van een koploperfunctie van Nederland voor de ontwikkeling van waterstof. Het is daarom goed te lezen dat het kabinet de ambities met betrekking tot waterstof omarmt. De visie op waterstof wordt sterk gedomineerd door de inzet op groene waterstof. Er zijn echter meerdere CO2-vrije technieken om waterstof te produceren, het kabinet noemt zelf ook pyrolyse en waterstof gebonden aan andere stoffen. Kan de Minister een overzicht geven van al het beschikbare innovatie-instrumentarium voor de andere technieken? Is dit innovatie-instrumentarium in voldoende mate beschikbaar?

In dit verband merken de leden van de VVD-fractie op dat de middelen voor tijdelijke exploitatiesteun komen uit een herschikking van bestaande middelen voor de subsidie Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+). Welke gevolgen heeft dat voor de resterende DEI+-middelen, blijven deze in voldoende mate beschikbaar? Is deze tijdelijke exploitatiesteun, al dan niet op termijn, ook beschikbaar voor andere technieken dan groene waterstof indien deze zich in de fase tussen demo- en uitrolfase komen te bevinden?

Ten aanzien van de 35 miljoen euro die het kabinet vanaf 2021 per jaar vrijmaakt voor de ontwikkeling van groene waterstof uit de DEI+ lezen de leden van de VVD-fractie dat voor blauwe waterstof genoeg geld vrijkomt via subsidiering van carbon capture and storage (CCS) uit de Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE++). In hoeverre worden projecten voor blauwe waterstof op andere wijzen gesubsidieerd? Klopt het dat de SDE++-subsidie voor CCS naar het toepassen van CCS gaat? In hoeverre houden bedrijven in dat geval voldoende subsidie over om ook blauwe waterstof te ontwikkelen? Is de Minister het met deze leden eens dat ook grijze en blauwe waterstof een grote rol zullen spelen in de energietransitie?

Tijdens de ontwikkelingsperiode van waterstof kan deze voor veel doeleinden worden ingezet. Hoe waarborgt de Minister dat, met name in de periode dat onvoldoende CO2-vrije waterstof beschikbaar is, deze met name beschikbaar komt voor die toepassingen die geen alternatief hebben dan gebruik van een gas. Dit geldt bijvoorbeeld in de industrie. Is de Minister met de leden van de VVD-fractie eens dat voorkomen moet worden dat waterstof in toenemende mate wordt gebruikt in sectoren waar alternatieven beschikbaar zijn als dat leidt tot tekorten in sectoren die geen alternatief hebben? Hoe beoordeelt de Minister in dit verband het gebruik van waterstof in de elektriciteitssector in gascentrales, indachtig het feit dat dan twee keer energieverlies optreedt (bij de omzetting van duurzame elektriciteit in waterstof, en daarna van waterstof in elektriciteit)?

Tot slot over het onderwerp waterstof willen de leden van de VVD-fractie graag weten aan de hand van welke criteria de Minister zal monitoren of de ingezette instrumenten voldoende kansen bieden voor de ontwikkeling van groene waterstof.

Gas

Met betrekking tot de rol van gas in het energiesysteem nu en in de toekomst steunen de leden van de VVD-fractie de insteek van het kabinet rond kleine velden. Deze leden lezen dat de toets van de Europese Unie (EU) op staatssteunaspecten van de investeringsaftrek nog enige tijd op zich laat wachten. Welke gevolgen heeft dat voor de indiening van het wetsvoorstel, aangezien dit ook door het kabinet op de lijst spoedeisende wetsvoorstellen (te behandelen voor de zomer) is gezet? Mocht de toets op staatssteun negatief uitvallen, dan wil het kabinet ook kijken of er alternatieven mogelijk zijn. Wat zijn deze alternatieven, en worden deze ook nu al ontwikkeld om geen tijd te verliezen ingeval het oordeel van de Europese Commissie negatief is?

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met de Minister dat de productie van groen gas eerst vergroot moeten worden voordat we besluiten over de manier waarop we groen gas in gaan zetten. Deze leden lezen dat er diverse onderzoeken zijn aangekondigd en de nadere uitwerking nog zal volgen. Zij vragen of de Minister kan aangeven wanneer de Kamer deze resultaten kan verwachten van de diverse acties. Het betreft dan de mogelijkheden om de realisatiegraad van projecten te vergoten, de inzet van diverse instrumenten die het mogelijk maken om meer te sturen op de productie van groen gas, de uitkomsten van de onderzoeken die zich richten op vraag-gestuurde instrumenten, de uitkomst van de innovatiebehoefte door TKI Nieuw Gas, het onderzoek dat Energiebeheer Nederland doet naar de potentie van het hergebruiken van locaties voor groengasproductie, het in kaart brengen van de potentie van riool- en afvalwaterzuiveringslocaties en tot slot de uitkomsten van de optie om te hybridiseren die verwerkt wordt in de Routekaart van de Startanalyse aardgasvrije buurten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de regering op de agenda van dit schriftelijke overleg staan. Deze leden denken op dit moment vooral aan al die mensen die te lijden hebben onder corona. Zij leven mee met alle zorgmedewerkers en iedereen die getroffen is door het virus en alle inwoners, bedrijven en instellingen die elk op hun eigen manier willen bijdragen aan onze samenleving. In die context hebben we nu dit schriftelijk overleg. Deze leden hopen snel weer een gewoon algemeen overleg met elkaar kunnen voeren. Onderwerpen zoals waterstof en groen gas verdienen het podium en vragen meer dan drie dagen voorbereidingstijd. Rond de zomer wanneer de Minister komt met de uitkomsten van het onderzoek over waterstof en de tenders op de Noordzee lijkt deze leden een beter moment om Waterstof uitgebreider te bespreken. Ook schetst de Minister een beeld dat Nederland mogelijk waterstof zou kunnen importeren uit de Zuidelijke Europese landen. Dat lijkt deze leden een mooi vergezicht. Laten we elkaar in Europa versterken waar we kunnen, dat verdient ons land, dat verdient Europa en zo kan een schone technologie gedreven vanuit Nederland met onze uitgangspositie mogelijkheden bieden om in Europa samen uit de crisis te komen en we op weg gaan naar het post coronatijdperk.

De leden van de CDA-fractie willen de Minister over de verschillende brieven die op de agenda staan vragen voorleggen.

Verlengen looptijd SDE-beschikkingen monomestvergisting

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister opschaling van de productie van groen gas van belang acht en op de korte termijn de SDE als het primaire instrument ziet voor het stimuleren van groengasproductie. Deze leden zijn van mening dat het van belang is om reeds bestaande initiatieven te blijven stimuleren en er zo goed mogelijk voor te zorgen dat deze in ieder geval niet vastlopen. Temeer omdat de Minister terecht zelf opmerkt dat in delen van de gebouwde omgeving de overstap naar een CO2-vrij gas de meest kostenefficiënte manier van verduurzamen kan zijn.

In dit kader vragen deze leden aandacht voor het project Jumpstart waarin momenteel 47 beschikkingen in de uitstelfase zitten, maar die bij realisatie een CO2-reductie van 42.000 ton per jaar kunnen behalen en daarnaast tevens tot een substantiële stikstofreductie kunnen leiden. Zij vragen in het bijzonder aandacht voor het lokale initiatief Wijnjewoude Energie Neutraal (WEN), waarvoor vier van deze SDE-beschikkingen door Jumpstart van Friesland Campina beschikbaar zijn gesteld.

Door een uniek, maar goed reproduceerbaar, plan voor de vergisting van rundveemest van veehouders uit het eigen dorp wil Wijnjewoude volledig onafhankelijk worden van aardgas. Deze leden vragen de Minister of hij de mening deelt dat projecten zoals WEN een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de ambitie uit het Klimaatakkoord voor de realisatie van 70 petajoule (PJ) aan groen gas (3,6 megaton CO2-reductie) in 2030 en dat lokale initiatieven zoals WEN belangrijk zijn voor het draagvlak voor de energietransitie.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de bovengenoemde beschikkingen tot september 2020 lopen en dat dit initiatieven zoals WEN, mede door de tijdrovende procedures en de huidige coronacrisis, onvoldoende tijd biedt voor projectrealisatie. Om projecten langer de tijd te geven voor realisatie zou een verlenging van twee jaar op de oorspronkelijk beschikkingen, tot september 2021, uitkomst kunnen bieden. Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden hij ziet om de looptijd van de SDE-beschikkingen uit het speciale luik voor monomestvergisting te verlengen met twee jaar tot september 2021, zodat reeds bestaande initiatieven zoals dat van WEN alsnog gerealiseerd kunnen worden. Zij vragen de Minister daarbij de voor- en nadelen van het verlengen van de looptijd inzichtelijk te maken. Zij vragen de Minister tevens, indien hij voor het verlengen van SDE-beschikkingen geen mogelijkheden ziet, bij het uitwerken van de alternatieve financieringsvormen die worden genoemd in de Routekaart Groen Gas rekening te houden met realisatie van projecten zoals het burgerinitiatief in Wijnjewoude en inzichtelijk te maken op welke wijze dit mogelijk is.

Kabinetsvisie waterstof

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet over de Kabinetsvisie Waterstof en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat er zich een wereldmarkt voor waterstof gaat ontplooien en dat waterstof een wereldwijd verhandelde commodity kan worden met grootschalige import en export. Zij constateren dat er al veel projecten in ontwikkeling zijn die voor een aanbod aan waterstof zorgen, maar dat de ontwikkelingen op het gebied van het daadwerkelijk ontwikkelen van de «waterstofmarkt» minder snel gaan. Toch is de vraag «bij wie kun je straks waterstof kopen» al relevant aan het worden. Deze leden vragen hoe de Minister aan kijkt tegen de mogelijkheden voor een waterstofhandelsplatform. Deelt de Minister de mening dat een waterstofhandelsplatform goed zou passen bij Nederland en aansluit bij de door ons ingediende ambitie van Nederland in de waterstofeconomie? Op welke wijze zou een dergelijk platform tot stand kunnen komen? Is de Minister bereid de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken en de uitkomsten uit te werken in het gezamenlijk met stakeholders in te richten en uit te voeren waterstofprogramma?

De leden van de CDA fractie lezen dat het kabinet een nieuw, tijdelijk, instrument voor exploitatiesteun ten behoeve van opschaling en kostenreductie van groene waterstof voor ogen heeft en dat het kabinet hiervoor circa 35 miljoen euro per jaar zal inzetten. Deze leden vragen de Minister inzichtelijk te maken in welke mate dit nieuwe instrument voldoende is om invulling te geven aan de in het Klimaatakkoord geformuleerd ambitie voor opschaling van elektrolyse naar circa 500 megawatt (MW) geïnstalleerd vermogen in 2025 en 3–4 gigawatt (GW) geïnstalleerd vermogen in 2030.

De leden van de CDA-fractie constateren dat een groot aantal van de in de kabinetsvisie genoemde acties nog in ontwikkeling zijn. Dit geldt voor bijvoorbeeld de implementatie van de Richtlijn Hernieuwbare Energie, de inzet van het bestaande gasnet, het in kaart brengen van import, de koppeling van wind op zee en waterstof, de mogelijkheden voor een bijmengverplichting en het nationaal waterstofprogramma. Deze leden vragen de Minister om op korte termijn een stappenplan uit te werken waarin duidelijk wordt gemaakt op welke termijn deze acties afgerond zullen worden en wat daarvan de effecten zijn op het behalen van de ambities uit het Klimaatakkoord op het gebied van waterstof. Ook zouden deze leden graag zien in hoeverre er rekening wordt gehouden met het mkb in de nadere uitwerking van het programma. In deze tijd is aanpassen van het grootste belang en is het alle hens aan dek. Tevens vragen de leden van de CDA-fractie de Minister inzichtelijk te maken hoe hij in het nationaal waterstofprogramma uitwerking zal geven aan de aangenomen motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 454) over het positioneren van Nederland als «hydrogen gateway to Europe» en het financieel instrumentarium dat nodig is om daarmee stappen te maken.

De leden van de CDA-fractie lezen dat waterstof meegenomen zal worden in de leidraad voor gemeenten voor verduurzaming en aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving. Zij vragen de Minister duidelijk te maken op welke wijze waterstof wordt meegenomen in deze leidraad en wat hierin het advies wordt richting gemeenten over de rol van waterstof bij de verduurzaming en het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving.

Afbouw salderingsregeling

De leden van de CDA fractie hebben kennisgenomen van de brief van regering over de Afbouw Salderingsregeling en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de salderingsregeling na 2023 zal worden afgebouwd richting 2031. Deze leden maken zich zorgen over signalen die zij ontvangen over de mogelijk negatieve impact hiervan op het plaatsen van zonnepanelen op sociale huurwoningen. Mogelijk zou dit er zelfs toe kunnen leiden dat er 70% minder zonnepanelen op sociale huurwoningen zullen worden geplaatst. Dit omdat zowel het bekostigen van de investering door de corporatie uit besparing in de energierekening en instemming van huurders op basis van het financieel voordeel dat zonnepanelen hen oplevert door het afbouwen van de salderingsregeling in gevaar kunnen komen.

De leden van de CDA-fractie zouden dit in het kader van het streven naar zoveel mogelijk benutting van daken, de verdere elektrificatie van de energievoorziening en het draagvlak voor de energietransitie bijzonder ongewenst vinden. Zij vragen de Minister of hij dit gevaar onderkend en op welke wijze hij hiermee rekening zal houden bij het voorstel voor het afbouwen van de salderingsregeling. Deze leden vragen de Minister in zijn antwoord tevens te reageren op de mogelijkheid om corporaties te stimuleren in te zetten op het gebruik van zon-PV in combinatie met thermische panelen voor zowel de verwarming van de woning als de verwarming van het tapwater. De stichting Wocozon stelt bijvoorbeeld een oplossing voor waarin corporaties de lasten van huurders kunnen laten dalen met enkele honderden euro’s per jaar, terwijl gas wordt bespaard, 50–60% CO2 wordt bespaard, zonder dat daarvoor een warmtenet nodig is. Is de Minister bereid om over deze optie te verkennen met het maatschappelijke veld?

De leden van de CDA-fractie dat er vanuit de energiesector kritiek wordt uitgeoefend op de door het kabinet voorgestelde wijze van afbouwen van de salderingsregeling. Door het kabinetsvoorstel zou de energienota onnavolgbaar worden, kleinverbruikers niet worden geprikkeld tot het nemen van flexibiliteitsmaatregelen en zouden onnodige hoge kosten en hoge administratieve lasten worden veroorzaakt. Deze leden verzoeken de Minister een inhoudelijke reactie te geven op deze kritiek. Zij vragen de Minister tevens om een inhoudelijke appreciatie van de door de energieleveranciers uitgewerkte variant voor het afbouwen van de salderingsregeling, waarin voor elke teruggeleverde kilowattuur (kWh) een vermindering van de energiebelasting wordt toegekend middels een vast bedrag in ct/kWh dat naar 0 wordt afgebouwd in 2031. Kan de Minister duidelijk maken op basis van welke argumenten niet voor deze variant wordt gekozen? Wat zijn de voor- en nadelen van deze variant ten opzichte van de door het kabinet voorgestelde aanpak?

Openstelling SDE+ voorjaarsronde 2020

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van regering over de openstelling SDE+-voorjaarsronde 2020 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de CDA fractie merken op dat Holland Solar recent een oproep heeft gedaan om de SDE+-subsidies die in 2020 verlopen met zes maanden tot een jaar te verlengen. Dit vanwege zorgen over de voortgang van nieuwe projecten en de verlengingsmogelijkheden van lopende beschikkingen. Ook merken deze leden op dat de installatiebranche alarm slaat over de gevolgen van de coronacrisis en dat 62 procent van de bedrijven tussen nu en twee weken werktijdverkorting verwacht aan te vragen.

Deze leden zijn van mening dat het gezien de huidige corona crisis begrijpelijk is dat bedrijven de plaatsing van onder andere zonnepanelen tijdelijk uitstellen of stil leggen, maar dat dit er niet toe moet leiden dat de Nederlandse zonnesector ook na deze crisis nadelige gevolgen blijft ondervinden doordat SDE+-subsidies verlopen. Deze leden zijn daarom van mening dat een verlenging van verleende SDE+-subsidies die in 2020 verlopen zekerheid kan bieden, waardoor bedrijven blijven investeren in de verduurzaming van hun bedrijfsvoering. Zij vragen de Minister op korte termijn duidelijk te maken welke mogelijkheden hij ziet om SDE+-subsidies die in 2020 verlopen met zes maanden tot een jaar te verlengen, zodat zowel de realisatie van zonne-energie alsook de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid kunnen worden behouden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat groen gas een belangrijke bron zal zijn in onze hernieuwbare energiemix. In hoeverre krijgt deze bron in de SDE het juiste zetje in de rug? Deze leden vragen in hoeverre het behulpzaam zou kunnen om in de SDE een onderscheid te maken tussen hernieuwbare gassen en hernieuwbare elektriciteit. Op deze wijze zouden de meest kostenefficiënte opties voor stroom en voor gas worden gestimuleerd, toch? Deze leden vragen de Minister in hoeverre een dergelijk onderscheid in de SDE mogelijk is en welke voor- en nadelen de Minister ziet bij een dergelijke benadering.

De leden van de CDA fractie merken op dat op Ameland een interessant eerste demonstratieproject gerealiseerd wordt met een nieuwe technologie, hogedrukvergisting. Dit project kan echter geen beroep doen op SDE-subsidie onder andere omdat de combinatie van zuiveringsslib met groente- en fruitafval niet is toegestaan. Deze leden zouden graag zien dat dergelijke reststromen op een duurzame wijze kunnen worden verwerkt. In hoeverre ziet de Minister mogelijkheden knellende regelgeving en subsidievoorwaarden voor dit innovatieve demonstratieproject tegen het licht te houden?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de termijnen tot vergunningverlening, bijvoorbeeld voor biomassaprojecten, toenemen, onder andere door procedures bij de Raad van State en financierings- en vergunningstrajecten die steeds meer tijd in beslag nemen. Dit leidt er toe dat financiers van projecten afhaken en SDE-beschikkingen in de knel komen. Deze leden vragen de Minister inzichtelijk te maken op welke schaal het hierboven geschetste probleem met oplopende vergunningstermijnen speelt, wat hierbij de grootste knelpunten zijn, en wat daarvan het effect is op de SDE en of hij op basis van zijn bevindingen wil kijken wat hij er aan kan doen om in alle redelijkheid projecten doorgang te kunnen laten vinden?

Uitvoering Klimaatakkoord

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over de uitvoering van het Klimaatakkoord en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister, waarin hij stelt dat het kabinet tijdens de huidige coronacrisis extra zorgvuldigheid wil betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Deze leden begrijpen de noodzaak voor extra zorgvuldigheid en het daarvoor benodigde uitstel van de besluitvorming over de maatregelen. Zij vragen de Minister wel in hoeverre het kabinet momenteel bezig is met de uitwerking van het Urgenda-pakket en op welke termijn de Minister verwacht naar buiten te komen. In hoeverre is het mogelijk, vragen deze leden de Minister, om inzichtelijk te maken wat de impact van de coronacrisis is op het mogelijke maatregelenpakket? In hoeverre neemt de uitstoot van CO2 inmiddels extra af door de coronacrisis en in hoeverre zijn deze effecten tijdelijk?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de coronacrisis ook invloed zal hebben op het proces van de RES’en, met name op het vlak van de besluitvorming door onder andere gemeenteraden en provinciale staten en de inwonersparticipatie. Deze leden vinden het van groot belang dat het democratisch proces rondom de RES’en zijn doorgang vindt. Zij vragen de Minister in hoeverre er, gezien het tijdstraject van de RES’en en de deadline voor het vaststellen van de concept-RES’en, voldoende ruimte voor deze democratische legitimatie is nu deze onder druk komt te staan door de coronacrisis. Deze leden vragen de Minister tevens welke mogelijkheden hij ziet om het RES-proces, indien nodig, te temporiseren en daarmee het democratische proces van zowel de inwonersparticipatie als de besluitvorming in gemeenteraden en provinciale staten te waarborgen. In dit kader vragen deze leden de Minister tevens op welke termijn hij de Kamer zal informeren over de uitvoering van de motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 455) met betrekking tot de inventarisatie van burgerparticipatie en de best practices.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het bij de uitvoering van het Klimaatakkoord van groot belang is ervoor te zorgen dat dit voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Een belangrijk element daarbij is het streven naar woonlastenneutraliteit. Deze leden merken op dat om woonlastenneutraliteit te bewerkstelligen er voor de warmtetransitie goede gegevens over eindgebruikerskosten nodig zijn, maar dat deze nog niet zijn opgeleverd. Deze leden vragen de Minister daarom om er voor te zorgen dat inzicht in de eindgebruikerskosten op woningtype zo spoedig mogelijk beschikbaar komt, zodat onder andere gemeenten deze kunnen benutten bij de Transitievisie Warmte en het bepalen van de volgorde van wijken.

De leden van de CDA-fractie merken tevens op dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) vermoedt dat woonlastenneutraliteit voor het overgrote deel van de woningen niet haalbaar is. Zij vragen de Minister of hij dit vermoeden deelt. Deze leden vragen de Minister in zijn antwoord op de voorgaande vraag ook duidelijk te maken voor welk gedeelte van de woningen woonlastenneutraliteit haalbaar is, op welk moment in de toekomst dit haalbaar wordt en wat hierbij de verwachte impact is van de huidige coronacrisis.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat naast draagvlak voor maatregelen ook de draagkracht van ondernemers van belang is bij de uitvoering van het Klimaatakkoord. Deze leden vragen de Minister daarom te beschrijven wat de impact is van de huidige coronacrisis op de implementatie van het Klimaatakkoord, met name als het gaat om de draagkracht van ondernemers voor het treffen van maatregelen die uitvoering geven aan het Klimaatakkoord.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de impacttoets op de specifieke effecten voor het mkb van het pakket aan maatregelen uit het Klimaatakkoord op korte termijn gereed zal zijn. Zij merken op dat de detailhandel in deze toets niet als specifieke branche is meegenomen. Kan de Minister aangeven of en hoe de detailhandel wordt meegenomen in de mkb-impacttoets?

Indirecte kostencompensatieregeling ETS

De leden van de CDA-fractie merken op dat de indirecte kostencompensatieregeling in 2021 komt te vervallen en dat de Europese ETS Richtlijn lidstaten oproept om ook in fase 4 van het ETS een compensatieregeling voor indirecte emissiekosten te implementeren. Van een aantal ons omringende landen is inmiddels duidelijk dat zij ook de vierde fase van het ETS een compensatieregeling voor indirecte emissiekosten zullen implementeren. Nederland heeft hierover nog geen duidelijkheid gegeven. Gezien het feit dat de huidige compensatieregeling in 2021 afloopt zorgt deze onduidelijkheid voor onzekerheid voor Nederlandse bedrijven. Deze leden vragen de Minister daarom op welke termijn hij verwacht een vervolg op de indirecte kostencompensatieregeling te kunnen publiceren. Zijn hierover gesprekken gaande met de Nederlandse industrie?

Disproportionele financiële gevolgen ODE-heffing

De leden van de CDA-fractie constateren dat onder andere levensmiddelenfabrikanten disproportioneel veel getroffen worden door financiële gevolgen van de heffing Opslag Duurzame Energie (ODE), mede omdat verduurzamingstechnieken die voor hun installaties relevant zijn vooralsnog niet in aanmerking komen voor subsidies. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2020 in de Eerste Kamer afgelopen december is een door CDA-Senator Essers ingediende motie aangenomen (Kamerstuk 35 304, F), die de regering verzoekt om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de extreme lastenstijging voor onder andere de glastuinbouw, de voedselverwerkende industrie, papier en chemie te verminderen en eventueel te temporiseren en daarover in overleg te treden met deze sectoren. Deze leden vragen de Minister om een stand van zaken te geven over de uitvoering van deze motie. Welke mogelijkheden zijn er onderzocht om de extreme lastenstijging te verminderen en/of temporiseren? Wat zijn de uitkomsten van het overleg met deze sectoren? Op welke termijn verwacht de Minister een voorstel te kunnen doen voor het verminderen en/of temporiseren van de extreme lastenstijging voor deze sectoren als gevolg van de ODE-heffing?

380 kV-verbinding Moerdijk

De leden van de CDA-fractie merken op dat er door TenneT een planstudie is uitgevoerd om te onderzoeken op welke wijze tracéoptimalisaties van een nieuwe 380 kilovolt (kV)-verbinding kunnen bijdragen aan het verlichten van de ruimtelijke druk in Moerdijk. Deze planstudie heeft plaatsgevonden in de vorm van werkateliers samen met belanghebbenden.

Uit de planstudie kwam een minimaal verschil in de ruimtelijke druk naar voren tussen twee varianten van het 380 Kv-tracé. Een belangrijk verschil was wel dat er bij een van de twee varianten meer woningen in Zevenbergschen Hoek in de magneetveldzone komen te liggen dan bij de andere variant. Dit leidde onder bewoners tot zorgen over mogelijke gezondheidseffecten van de hoogspanningsverbinding. Ondanks de minimale verschillen tussen deze varianten is er door de Minister toch voor de eerstgenoemde variant gekozen.

Deze leden hebben signalen ontvangen dat er bij inwoners en regionale overheden grote onvrede bestaat over de uitkomsten van deze planstudie, met name als het gaat om het participatietraject. Zij willen de Minister hierover de volgende vragen voorleggen.

Hoe kan het dat ondanks een uitgebreid participatietraject in aanwezigheid van deskundigen vanuit onder ander TenneT en het Ministerie van EZK er pas in het besluit van de Minister negatieve effecten zijn geconstateerd van de door de inwoners gekozen voorkeursvariant op het gebied van milieu, nettechniek, technische complexiteit en overlast en kosten? Klopt het dat alleen het kostenaspect bekend was bij de bewoners en dat slechts in mindere mate is aangegeven dat deze variant technisch iets lastiger uitvoerbaar zou zijn maar zeker niet onmogelijk was? Waarom is niet in een eerder fase duidelijkheid verschaft aan bewoners over andere negatieven effecten van de door hun gekozen voorkeursvariant? Klopt het dat de door de samenwerkende overheden en bewoners gewenste variant ongeveer 10 miljoen euro duurder is dan de nu gekozen variant? Kan de Minister aangeven hoe deze meerkosten zich verhouden tot de geplande uitkoop van negen gevoelige bestemmingen in het gebied?

Kan de Minister tevens aangeven welke andere tracéoptimalisaties zijn bestudeerd? Is hierbij de optie van ondergrondse verkabeling overwogen? Zo ja, op basis van wel argumenten is niet voor deze optie gekozen?

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens duidelijke te maken wat volgens hem de waarde is geweest van de uitgebreide participatie die hier heeft plaatsgevonden met bewoners, de betrokken gemeenten, provincie en waterschap. Welke waarde heeft dit proces gehad nu een gezamenlijk opgesteld advies van zoveel overheden voor dit gebied, waar extra aandacht voor was gevraagd door voormalig Minister Kamp, niet opgevolgd is door de Minister? Hoe ziet de Minister de gevolgen van het niet opvolgen van dit gezamenlijk opgestelde advies met betrekking tot het vertrouwen van bewoners en de betrokken lokale overheden?

De Minister heeft aangegeven aan TenneT te zullen vragen of er andere manieren zijn om bij te dragen aan de leefbaarheid in relatie tot de nieuwe hoogspanningsverbinding en om bij de uitwerking van het landschapsplan extra aandacht te geven aan het gebied. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hieruit worden geconcludeerd mag worden dat de er weer een participatietraject met onder andere gedupeerden zal worden gestart. Zo ja, op welke wijze zal dit participatietraject plaatsvinden en welk budget trekt de Minister daarvoor uit?

Onderzoek langer openhouden kerncentrale Borssele mogelijk maken

De leden van de CDA fractie ontvangen signalen dat het vanwege belemmeringen uit de Kernenergiewet momenteel niet mogelijk is om, bijvoorbeeld in het verlengde van de aangenomen motie van de leden Yeşilgöz en Agnes Mulder (Kamerstuk 35 167, nr. 15), onderzoek te doen naar op welke wijze de kerncentrale in Borssele langer veilig open gehouden kan worden. Deze leden vragen de Minister of het juist is dat artikel 15a van de Kernenenergiewet een aanvraag voor bedrijfsduurverlenging van de kerncentrale in Borssele op dit moment niet mogelijk maakt. Indien dit het geval is, is de Minister dan bereid om stappen te ondernemen om de wet op dit punt zodanig aan te passen zodat het mogelijk wordt om onderzoek te doen naar het langer open houden van de kerncentrale in Borssele?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

In deze uitzonderlijke tijden staat de strijd tegen corona natuurlijk op één. De leden van de D66-fractie willen allereerst hun steun en bewondering uitspreken voor het personeel in ziekenhuizen dat keihard werkt om zoveel mogelijk Nederlanders te genezen van de gevolgen van het coronavirus.

Daarnaast hebben deze leden grote waardering voor de tomeloze inzet van het kabinet om Nederland door deze crisis heen te slepen, met een economisch steunpakket dat in zeer korte tijd moest worden samengesteld.

Tegelijkertijd ziet de D66-fractie ook het belang van vooruit blijven kijken naar een schone toekomst. Deze leden maken daarom graag gebruik van deze schriftelijke behandeling van dringende energie- en klimaatzaken.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de geagendeerde stukken en hebben de volgende vragen.

Gevolgen corona

Door de coronacrisis vallen veel projecten voor schone energie stil. De leden van de D66-fractie waarschuwen voor het risico op afstel van hernieuwbare energieprojecten, die van significante waarde zijn voor het behalen van de klimaatdoelen. Hoe ziet de Minister dit risico? Wat onderneemt hij om dit te voorkomen?

Deze leden vragen bovendien of de realisatietermijn voor afgegeven subsidiebeschikkingen (zoals in de SDE) verlengd kan worden voor projectontwikkelaars die nu buiten hun schuld vertraging oplopen.

Door de coronacrisis zijn huishoudens opgeroepen om zoveel mogelijk thuis te werken. Hierdoor verschuiven kosten voor elektriciteits- en gasverbruik van kantoren naar huishoudens. Heeft de Minister in beeld welke effecten dit heeft voor de vaste lasten van huishoudens? Is het kabinet bereid om huishoudens in deze extra, zeer onvoorziene uitgaven, eventueel tegemoet te komen?

In deze tijden van thuiswerken en intensieve zorg, zijn we als Nederland afhankelijk van een betrouwbare elektriciteitslevering. In dat licht vragen de leden van de D66-fractie of de coronacrisis mogelijk ook effecten kan hebben voor de leveringszekerheid in Nederland.

De leden van de D66-fractie hebben er alle begrip voor dat de strijd tegen corona op dit moment de hoogste prioriteit heeft. Tegelijkertijd verwachten zij ook dat er snel een pakket ligt waarmee kan worden voldaan aan het Urgenda-vonnis, inclusief maatregelen die zorgen voor een lagere energierekening voor bedrijven en inwoners. De hoogste rechter oordeelde immers alweer drie maanden geleden dat de Staat haar inwoners moet beschermen tegen de gevaarlijke gevolgen van klimaatverandering. Daarvoor moet ons land in 2020 25% CO2-emissiereductie bereiken. Dat vraagt om snelle actie, zodat de maatregelen echt nog dit jaar kunnen worden uitgevoerd.

Deze leden vragen de Minister inzicht te geven op welke termijn het kabinet een maatregelenpakket presenteert. Ten behoeve van de vormgeving van het Urgendapakket heeft Tennet een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van maatregelen op de Nederlandse leveringszekerheid. Deze leden vragen de Minister of de onderzoeksresultaten met de Kamer gedeeld kunnen worden.

Warmtenetten

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van de Minister op het D66-actieplan «Voor meer schone warmte: zet de bewoner op 1 voor betaalbare warmtenetten.» Deze leden vragen de Minister hoe concreet de actiepunten uitgewerkt worden in de warmtewet 2.0. Zij vragen ook of het gesprek dat de Minister zou hebben met de VNG over warmtenetten al heeft plaatsgevonden, en in het bijzonder zijn deze leden daarbij benieuwd of hierbij het slechts tijdelijk aanwijzen van warmtekavels en warmtebesparing als randvoorwaarde zijn besproken. Verder begrepen de leden uit de eerdere brief over de nieuwe warmtewet dat de Minister wil dat een warmtebedrijf de gehele markt in zijn bezit krijgt. Deze leden willen juist ruimte voor innovatie en buurtinitiatieven. Hoe wordt dat geborgd in de nieuwe warmtewet?

SDE++

De leden van de D66-fractie waarderen de introductie van een nieuwe SDE++-categorie voor windmolens van 150 meter tiphoogte. Zij vragen echter in hoeverre hiermee voldoende goede voorwaarden worden gecreëerd voor windparken op land met draagvlak. Kan de Minister daarom onderbouwen in welke behoefte de nieuwe SDE++-categorie voorziet? Is de Minister bereid om hiervoor een lijst aan te leveren met locaties of projecten die nu wel vooruit kunnen?

De leden van de D66-fractie ontvangen bijvoorbeeld zorgelijke signalen uit Noord-Brabant, waar behoefte bestaat aan kleinere windparken, met een maximale tiphoogte van 180 meter. Hoger is niet haalbaar, vanwege verstoring van de defensieradar in de regio. Deze windparken dreigen onder de huidige SDE++-voorwaarden echter niet gerealiseerd te worden. Is de Minister daarom bereid om de speciale SDE++-categorie voor windmolens op land te verbreden tot molens van 180 meter hoogte? In het verlengde hiervan vragen zij de Minister om duidelijkheid van de Minister of het klopt dat radar(verstoring) niet telt als objectief vast te stellen hoogtebeperking.

Kabinetsvisie waterstof

De leden van de D66-fractie ondersteunen de doelstelling van het kabinet om de inzet van groene waterstof in Nederland te laten groeien tot 500 MW in 2025 en 3 tot 4 GW in 2030. Deze leden vragen of de genoemde stimuleringsmiddelen daadwerkelijk volstaan om deze doelen te bereiken. Kan de Minister onderbouwen hoe we hiermee groene waterstof snel tot volle wasdom laten komen in ons land?

Uitvoering Klimaatakkoord

De leden van de D66-fractie hebben met interesse de brief van de Minister over de voortgang van de uitvoering van het Klimaatakkoord gelezen. Hoewel deze leden begrip hebben voor de beperkte plenaire debatmogelijkheden in de Kamer tijdens de coronacrisis, verwachten zij wel een snelle voortgang in de uitvoering van de CO2-heffing voor de industrie en de minimum CO2-prijs voor de elektriciteitssector. Voorts vragen deze leden hoe ondertekenaars van het Klimaatakkoord betrokken blijven bij de besluitvorming.

De leden van de D66-fractie willen dat duurzaamheid in de kern komt te staan van onze economie. Gerichte duurzame investeringen van financiële instellingen zijn daarvoor cruciaal, en het Sustainable Development Scenario (SDS) van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) wijst investeerders de weg. Dit scenario is echter niet toereikend voor de benodigde versnelling, aangezien het de kans op een maximale temperatuurstijging van 1,5 graad onvoldoende aannemelijk maakt. Deze leden vragen de Minister daarom of hij bereid is, om samen met zijn EU-collega’s, het IEA te bewegen om nog dit jaar een scenario te publiceren dat minimaal 66% kans geeft op maximaal 1,5 graad temperatuurstijging.

De leden van de D66-fractie hebben begrip voor het besluit van het kabinet om de huidige vormgeving van saldering tot 2023 te behouden en daarna een zorgvuldige afbouw in te zetten waarbij de investering van zonnepanelen financieel te dragen blijft voor huishoudens. In het Klimaatakkoord wordt gesproken over een terugverdientijd van circa zeven jaar. Nu blijkt dit voor huishoudens die na deze kabinetsperiode investeren op te lopen tot negen jaar. Kan de Minister onderzoeken hoe dit dichter bij zeven jaar kan worden gebracht? Organisaties als de Consumentenbond en de Verenging Eigen Huis wijzen er tenslotte op dat dit belangrijk is voor de bereidheid van mensen om in zonnepanelen te investeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben grote waardering voor alle inspanningen om de gezondheidscrisis die veroorzaakt wordt door het coronavirus het hoofd te bieden. Ook is er waardering voor het generieke steunbeleid om inkomens van burgers veilig te stellen en zo veel mogelijk faillissementen te voorkomen. Daar bovenop leven er bij deze leden wel zorgen over de gevolgen van de crisis rondom COVID-19 voor de energietransitie.

Gevolgen corona

Een ledenraadpleging van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) toont aan dat twee derde van de bedrijven die actief zijn in de energietransitie, lopende projecten hebben die stilliggen als gevolg van de maatregelen rondom COVID-19. Er zijn grote zorgen voor een daling van de omzet. Participatieprocessen liggen stil en vergunningsprocedures worden stil gelegd. Voor een deel zijn deze ontwikkelingen helaas onontkoombaar, maar voor een deel kan de Minister hier maatregelen voor treffen. Is de Minister bijvoorbeeld bereid om de realisatietermijn voor afgegeven SDE-beschikkingen te verlengen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de stand van zaken is rondom het gunnen van een jaar verlenging van de realisatietermijn vanwege de problemen rondom de netcapaciteit, zoals ook is beschreven in de aangenomen gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 439)? Deze leden krijgen te horen dat dit nog steeds niet officieel is verkondigd en beschikkinghouders nerveus worden. Is de Minister bereid met provincies en gemeentes in overleg te gaan en op te roepen tot het zoveel mogelijk doorgaan van de processen rondom de RES’en en warmtevisies? Heeft de Minister inzicht in hoeverre deze processen wel of niet doorgaan volgens planning? Schat de Minister in dat de planning van de RES’en moet worden aangepast en zo ja, wat betekent dat voor de voortgang van het Klimaatakkoord? Kan de energietransitie (grotendeels) worden aangemerkt als een vitaal proces zodat het werk rondom warmtelevering en snellaadstations ten allen tijde door kan gaan?

Deze leden stellen verder vast dat Invest-NL in een bijzondere tijd is gestart. In hoeverre kan Invest-NL een rol spelen bij het opvangen van deze klappen voor de energietransitie in deze moeilijke tijden? Is de Minister op andere manieren voornemens om te voorkomen dat de energietransitie stokt? Deze leden vinden het belangrijk blijft dat de CO2-heffing per 1 januari 2022 wordt ingevoerd, zoals aangekondigd. Wanneer komt de CO2-heffing in consultatie?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden met het kabinet dat de crisis in de zorg op dit moment de allerhoogste prioriteit heeft, maar roepen het kabinet op om, zoals ook in EU-verband is afgesproken, de vergroening van de economie tot een essentieel onderdeel te maken van de toekomstige inspanningen om te herstellen van de schok veroorzaakt door de COVID-19 pandemie. Is de Minister hiertoe bereid? Welke voorbereidende stappen zet het kabinet daartoe?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrip voor het feit dat de aankondiging van de maatregelen om aan het Urgenda-vonnis te voldoen even op zich laat wachten en niet conform de motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 35 236, nr. 7) vóór 1 april bij de Kamer is ingediend. Deze leden zijn wel van mening dat dit uitstel niet al te lang moet duren, deelt de Minister deze mening? Kan wat meer worden uitgediept welke vragen er nog liggen, waardoor een beperkt uitstel van het presenteren van het pakket nodig was? Wanneer verwacht het kabinet het pakket dan wel te kunnen presenteren? Is de Minister bereid en in staat om toe te zeggen dat dit bijvoorbeeld voor 1 mei is?

RES’en

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de voortgang van de RES’en. Lopen deze vertraging op? Is er al een indicatie van de opstelsom van de biedingen van alle regio’s? Deze leden ontvangen veel signalen van degenen die betrokken zijn bij de regionale energiestrategieën over zaken die de regio’s nodig hebben van de Rijksoverheid. Is de Minister hierover in een goed gesprek met alle betrokkenen? Deze leden zien dat men behoefte heeft aan bepaalde beleidsopties die de medeoverheden kunnen gebruiken om de energietransitie te sturen. Zo is er behoefte om te sturen op participatie, zodat energieprojecten met een hoge mate van participatie voorrang krijgen op energieprojecten met minder participatie. Kan dit mogelijk worden gemaakt? Kunnen er juridische mogelijkheden worden geschapen om duurzame energieprojecten financieel te benutten met het oog op wederkerigheid? Zo kan de opbrengst van een duurzaam energieproject bijvoorbeeld (deels) worden gebruikt voor de aanleg van natuur.

De leden van de GroenLinks-fractie zien graag dat er extra bevoegdheden komen voor medeoverheden voor verplichtingen rondom zonne-energie op daken. Ziet de Minister dit ook graag? Welke mogelijkheden zijn er hiervoor? Is de Minister bereid om in gesprek te gaan met de ondertekenaars van het Klimaatakkoord over aanpassing van de terugverdientijd naar zeven jaar bij de actualisatie van de wet Milieubeheer, in ieder geval met betrekking tot energieopwekkende maatregelen?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA) waarschuwt dat in RES’en vaak gekozen wordt voor ouderwetse en te kleine windmolens.1 Deze windmolens worden soms niet meer gebouwd en soms worden er onnodige hoogtebeperkingen gehanteerd. Is de Minister bekend met deze waarschuwing van NWEA? Erkent de Minister deze waarschuwing en gaat de Minister deze waarschuwing overbrengen naar de dertig energieregio’s?

De leden van de GroenLinks-fractie verwachten dat elke regio een verschillend bod zullen doen. Sommige regio’s dragen relatief veel bij aan de energietransitie, anderen relatief weinig. Wanneer de totale optelsom uiteindelijk boven de 35 terawattuur (TWh) ligt zal het hierbij blijven en zullen sommige regio’s veel meer bijdragen aan de energietransitie dan andere regio’s. Deze leden vinden dit oneerlijk. Is de Minister het met deze leden eens dat het wellicht interessant zou zijn om regio’s die relatief veel bijdragen ook bepaalde voordelen te geven, zoals extra financiering voor isolerende maatregelen, zodat er een extra stimulans ontstaat voor regio’s om ambitieuze plannen te maken?

Informatievoorziening aan burgers

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse het onderzoek van I&O Research2 gelezen, waarin wordt geconcludeerd dat burgers voor het nemen van klimaatmaatregelen vaak wachten op de overheid maar niks hoort van die overheid. Burgers verwachten informatie van gemeenten, maar krijgt die niet. Het lijkt er op dat gemeenten afwachtend zijn met het geven van informatie omdat zij de plannen voor de energietransitie eerst compleet willen hebben. Maar zo ontstaat er een «mismatch» tussen de behoefte van burgers en de acties rondom informatie van gemeenten. Kan de Minister een korte reactie geven op dit onderzoek en deze onderzoeksresultaten meenemen in de verdere uitwerking van het Klimaatakkoord, ook in gesprekken met gemeenten?

Warmtelevering

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het weinig verrassend dat het advies van ACM3 over de marktwerking rondom warmtelevering vooral in lijn lijkt te zijn met de huidige wetgeving, gezien het feit dat de taakbeoefening van het ACM ook sterk is ingekaderd door te toetsten op de bestaande regulering en wetgeving. De nieuwe Warmtewet geeft echter de kans om de huidige wetgeving te verbeteren en toekomstbestendig te maken. Daarom is «out of the box» denken gewenst. Deze leden lijkt het nuttiger om adviezen te vragen van andere deskundigen die met verrassende en vernieuwende ideeën kunnen komen over de marktordening van warmtelevering. Is de Minister hiertoe bereid? Is de Minister bereid een wetenschappelijk panel samen te stellen en hierop mee te laten denken? Welke wetswijzigingen zijn nodig indien wordt besloten om netwerkbedrijven een volwaardige rol te geven in de aanleg en beheer van warmtenetten? Is het huidig kader dat door de ACM gebruikt wordt om kruissubsidiering te voorkomen tussen netbeheerder en netwerkbedrijf ook geschikt voor de warmtemarkt? Zo nee, waarom niet? Welke financiële risico’s ziet de Minister die alleen van toepassing zijn op een netwerkbedrijf en niet bij andere spelers op de warmtemarkt?

De leden van de GroenLinks-fractie horen van energieleveranciers dat er zorgen zijn rondom het complexer worden van de energienota als gevolg van de plannen voor de afbouw van de salderingsregeling. Is de Minister bekend met deze zorgen? Kan de Minister met energieleveranciers hierover in gesprek gaan? Hoe kunnen huishoudens extra gestimuleerd worden om energie vooral zelf te gebruiken, hetzij door opslag, hetzij door slimme oplossingen, hetzij door opgewekte stroom te gebruiken op momenten van opwek?

Kabinetsvisie waterstof

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse de kabinetsvisie over waterstof gelezen. Deze leden weten dat er nog veel baanbrekend onderzoek moet gedaan rondom waterstof, zo dient er nog veel te worden gewerkt aan het opschalen van elektrolysers. Zij hebben daarom behoefte aan een tijdslijn van de onderzoeken: wanneer is welk onderzoek gereed? Kan er een schema komen over de te behalen doelen en de lessen per activiteit zodat de samenhang duidelijker wordt? Verder wordt in de kabinetsvisie aangekondigd dat er een exploitatiesubsidie wordt ingesteld. Deze leden staan achter deze subsidie, maar vragen hoe wordt gemonitord en geëvalueerd dat de ingezette middelen tot opschalingsmogelijkheden en kostenefficiëntie leiden. Hoe wordt middels deze subsidie ook rekening gehouden met de vraagkant van waterstof?

Deze leden merken op dat sommige gemeenten in hun planvorming voor de warmtetransitie nog zwaar leunen op de belofte van toekomstige waterstof. Als gevolg daarvan is er een risico dat bijvoorbeeld woningisolatie onvoldoende dreigt te worden aangepakt. Is de Minister bereid om gemeenten een realistisch beeld te geven van de mogelijkheden en onmogelijkheden van waterstof in de gebouwde omgeving? Deelt de Minister mening dat de inzet van groene waterstof primair zal moeten worden ingezet voor de transitie in de industrie of ter vervanging van sterk vervuilende brandstoffen in de zware transportsector, dan als warmtebron in de gebouwde omgeving? Het aanbod van CO2-vrije gassen is beperkt terwijl de potentiele vraag groot is. Is de Minister bereid een cascaderingsladder voor CO2-vrije gassen opstellen, waardoor een zo hoogwaardig mogelijke inzet wordt gegarandeerd? Is de Minister van mening dat er momenteel voldoende fundamenteel en toegepast onderzoek wordt gedaan naar het optimaliseren van groene waterstofproductie, het opschalen en verbeteren van elektrolysemethoden en opslagtechnieken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke aanvullende stappen zijn hier wanneer nodig en mogelijk? Volgens FME, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie, blijven de plannen voor waterstof met de op dit moment toegezegde financiering een theoretisch verhaal: er moet meer geïnvesteerd worden in waterstof. Wat is de reactie van de Minister op deze waarschuwing van FME? Hoe staat het in dit verband met het op Prinsjesdag aangekondigde investeringsfonds. Gaat dit nog door en wordt het mogelijk om grootschalige waterstofprojecten via dit fonds (mede) te financieren?

Routekaart Groen Gas

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de Routekaart Groen Gas dat de Minister mogelijk een lagere energiebelasting voor groen gas wil onderzoeken. Hoe zou zoiets praktisch uitvoerbaar zijn? Waarom zou dit specifiek voor groen gas een mogelijkheid moeten zijn? Deze leden zien een beperkte rol voor groen gas gezien de beperkte beschikbaarheid van duurzame biomassa, maar wachten het duurzaamheidskader voor biomassa met interesse af. Wanneer kan de Kamer dit duurzaamheidskader verwachten?

Kamervragen klimaatsceptici

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de antwoorden op de vragen4 over de invloed van klimaatsceptici. Deze leden begrijpen dat er geen complete lijst van bezoeken aan het ministerie door invloedrijke klimaatsceptici kan worden gegeven, maar zijn van mening dat er een completer beeld kan worden geschetst van de acties van de genoemde personen richting het ministerie en dat er op zijn minst een appreciatie kan worden gegeven van wat dit kabinet eigenlijk vindt van het feit dat fossiele bedrijven via het financieren van derden geprobeerd hebben twijfel te zaaien over klimaatverandering en kabinetsbeleid te beïnvloeden. Is de Minister hiertoe bereid?

Klimaattop Glasgow

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat de klimaattop in Glasgow helaas wordt uitgesteld. Welke gevolgen heeft dit, volgens de inschatting van de Minister? Is het redelijk om aan te nemen dat deze klimaattop plaatsvindt in de eerste helft van 2021? Wat voor gevolgen heeft dit uitstel voor het vaststellen van het EU-doel voor 2030? Is de Minister bereid om zich te blijven inspannen voor een ambitieus EU-doel?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende agenda. Deze leden hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Gevolgen corona

De leden van de SP-fractie roepen op, nu alle zeilen terecht worden bijgezet om de huidige coronacrisis te bestrijden, de strijd tegen klimaatverandering niet «in de wacht» te zetten. Deze leden stellen dat juist nu die maatregelen genomen moeten worden die niet alleen leiden tot de benodigde reductie, maar die ook zorgen voor de realisatie van een rechtvaardig en sociaal klimaatbeleid. Welke maatregelen kunnen op korte en middellange termijn worden ingevoerd om zowel huishoudens, midden- en kleinbedrijf (mkb) als grotere bedrijven die wel serieus werk maken van verduurzaming te ondersteunen? Hoe wordt voorkomen dat bedrijven het nemen van verduurzamingsmaatregelen nu helemaal laten varen?

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het thuisblijven een grote invloed heeft op het energieverbruik. Hoe wordt voorkomen dat een grotere groep mensen in de problemen komt door een hoge naheffing? Hoe worden de huishoudens die nu al in energiearmoede leven ondersteund? Ook vragen deze leden juist nu extra aandacht voor de zeer noodzakelijke verbetering en verduurzaming van ongezonde schimmelwoningen. Ook hierom is het essentieel dat klimaatmaatregelen en verduurzaming van woningen doorgang moet blijven vinden. Zeker de garantie van kostenneutraliteit is in deze tijden van én extra kosten én voor veel mensen het verlies van inkomsten zo belangrijk. Zij vragen de Minister op deze zorgen in te gaan.

De leden van de SP-fractie merken dan ook op dat nu er voor miljarden euro’s aan overheidssteun wordt uitgetrokken om de impact van de coronacrisis op te vangen, dit niet zonder meer naar de fossiele sectoren mag verdwijnen. Deze leden delen de zorgen en noodzaak om direct te reageren, maar dringen er bij de Minister op aan de juiste keuzes te maken. Wanneer de huidige crisis ten einde komt, wacht ons nog steeds de klimaatcrisis. Grijp het pakket aan maatregelen en ondersteuning aan om van fossiel naar verduurzaming te sturen, aldus deze leden. Stel duurzaamheidseisen en verduurzamingsplannen als voorwaarde voor steun, zo roepen zij op. Anders dreigt deze crisis de volgende crisis alleen maar te vergroten. Wanneer er nu voor miljarden euro’s in de luchtvaart en fossiele bedrijven wordt gestoken zodat zij op de oude voet verder kunnen gaan, creëren we de problemen van morgen. Zij zien hier graag een uitgebreide reactie en reflectie van de Minister op.

Ook willen de leden van de SP-fractie graag weten hoe de uitvoering van de Green Deal nu verder loopt. Nu vrijwel alle debatten en overige parlementaire overlegmomenten zijn stilgelegd, is er onvoldoende zicht op besluitvorming van de Europese raden en Europese Commissie menen zij. Deze leden waarschuwen ervoor dat het parlement niet buiten spel mag komen te staan bij verdere besluitvorming. Hoe wordt hier op dit moment vorm aan gegeven? Ook zien zij berichten dat er lidstaten zijn (Tsjechië en Polen) die zolang de coronacrisis en de economische problemen die hieruit volgen niet zijn opgelost, klimaatbeleid willen uit- dan wel afstellen. De leden van de SP-fractie merken op dat ook binnen de EU-klimaatbeleid alleen rechtvaardig en sociaal tot stand kan komen, zeker nu. Hoe gaat de Minister daar in Europa voor pleiten?

SDE+ en maatregelen 1 april

De leden van de SP-fractie hebben geschrokken kennisgenomen van het bericht dat uit een enquête van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) blijkt dat bij twee derde van bedrijven in de hernieuwbare energiesector duurzame projecten stil zijn komen te liggen als gevolg van de coronacrisis. Grotere projecten worden niet uitgevoerd, maar ook is het werken in woningen stil komen te liggen. Deze leden vragen of het verlengen van subsidiebeschikkingen mogelijk is, om bedrijven langer de tijd te geven projecten alsnog te realiseren. Aan welke andere maatregelen specifiek voor deze duurzame projecten kan worden gedacht? Deze leden vragen ook hoe huishoudens die verduurzamingsplannen op stapel hadden staan tegemoet gekomen kan worden.

Welke maatregelen om nog dit jaar de CO2-uitstoot met 11 à 12 megaton terug te dringen zodat de doelen worden gehaald kunnen wel worden genomen? Op welke termijn wordt hierover een knoop doorgehakt?

Ontwikkeling energierekening

De leden van de SP-fractie hebben met verbazing gereageerd op de brief van de Minister van 3 maart 2020, waarin wordt gesteld dat de energierekening van huishoudens omlaag zou gaan. Zij roepen de Minister op eerlijker te communiceren en duidelijk te maken dat hier geen sprake is van een daadwerkelijke daling, maar een minder forse stijging dan verwacht. Klopt het dat de gemiddelde energierekening ten opzichte van bijvoorbeeld 2018 in 2020 gewoon hoger is en de komende jaren alleen maar verder zal stijgen?

Deze leden benadrukken het belang om vooral nu rechtvaardig klimaatbeleid te voeren. Nu vele huishoudens de economische en financiële impact direct voelen, zijn juist zij gebaat bij energiebeleid dat hen verder helpt in plaats van de rekeningen nog verder verhoogt.

De leden van de SP-fractie vragen waarom alleen voor bedrijven in de 2e tot en met 4e schijf de mogelijkheid wordt gecreëerd om geen energiebelasting en ODE te betalen, maar gaat dit niet op voor huishoudens en mkb-bedrijven in de 1e schijf, die ook hard zijn geraakt door de coronacrisis? Op welke wijze worden zij ondersteund, willen deze leden weten.

De leden van de SP-fractie vinden het zeer wrang te constateren dat de Minister stelt dat de lasten eerlijker zijn verdeeld door de schuif in de ODE. Erkent de Minister dat de ODE op de lagere tot middeninkomens relatief veel zwaarder drukken dan op de grote vervuilende bedrijven? Ook merken deze leden op dat de ODE de komende jaren fors zal stijgen. Hoe helpt dit huishoudens verder, zo vragen zij de Minister.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister uit te leggen hoe hij denkt dat van een verschuiving van belasting op elektriciteit naar gas juist de lagere en middeninkomens zullen profiteren. Zijn het niet juist deze inkomensgroepen die weinig tot geen keus hebben om de benodigde verduurzamingsmaatregelen te nemen die leiden tot een lagere energierekening?

De leden van de SP-fractie hebben al meerdere voorstellen gedaan om tot een rechtvaardig klimaatbeleid te komen. Zo kunnen er meer zonnepanelen geïnstalleerd worden die niet alleen voor een groter aandeel duurzame energie zorgen, maar ook de energierekening verlaagt. Waarom zet het kabinet daar niet vol op in? Hetzelfde gaat op voor grootscheepse isolatie van woningen, te beginnen met de meest tochtige schimmelwoningen. Zij wijzen de Minister erop dat het komen tot een duurzame en klimaatneutrale samenleving een collectieve verantwoordelijkheid is waarbij de overheid de regie moet nemen en de benodigde investeringen moet doen, in plaats van het nu maken tot een individuele zorg en kostenpost. Zij vragen de Minister hierop te reageren.

Afbouw salderingsregeling

De leden van de SP-fractie merken op dat de aangekondigde vervanging van de salderingsregeling voor een veel soberdere terugleververgoeding het stimuleren van zonnepanelen niet helpt. Deze leden roepen nogmaals op deze keuze te herzien en juist meer in deze duurzame energievorm dicht bij de mensen zelf te investeren. De verwijzing naar de kosten voor de belastingbetaler vinden zij absurd, aangezien dit de enige regeling is waar juist die belastingbetaler van kan profiteren, in tegenstelling tot de hoge kosten van de ODE die via de SDE worden ingezet waar de belastingbetaler helemaal niets van terug ziet.

In de brief deze week over de afbouw van de salderingsregeling wordt gesteld dat TNO is uitgegaan van de meest gunstige omstandigheden, zowel in ligging als kwaliteit van en hoeveelheid panelen. Waarom is daar voor gekozen, vragen de leden van de SP-fractie. Dit geeft toch geen reëel beeld van de gemiddelde omstandigheden en benadeelt zo toch die de gemiddelde huishoudens met zonnepanelen? Zij vragen hierop een reactie van de Minister.

De leden van de SP-fractie benadrukken nogmaals dat juist de installatie van zonnepanelen belangrijk is in de transitie. Zowel voor het draagvlak, het meedelen in de veranderingen, eigenaarschap, lokale opwek en het vergroten van het aandeel duurzame energie is zon op dak het uitgelezen instrument. Deze leden begrijpen dan ook niet dat een succesvolle regeling die dit alles stimuleert wordt omgezet in een zo sobere regeling dat eerder een teruggang te verwachten is dan een verdere stijging van het aandeel zonne-energie. Zij verzoeken de Minister zeer scherp te monitoren wat het effect is van deze wijziging. Is de Minister bereid, wanneer blijkt dat het aandeel zon op dak bij particulieren minder snel stijgt dan onder de salderingsregeling het geval is geweest of zelfs een dalende trend waar te nemen is, er onmiddellijk wordt ingegrepen en te komen tot een regeling die wel grootschalig zon op dak stimuleert?

De leden van de SP-fractie verwijzen verder naar een e-mailbericht die zij hebben ontvangen, waaruit blijkt dat een energieleverancier krap een maand na vastzetting van de tarieven voor enkele jaren, de terugleververgoeding voor zonnestroom naar beneden bijstelt. Kan dit zomaar, vragen zij? Wat zijn de gevolgen van deze praktijken voor particulieren en energiecoöperaties die hun investeringen hebben gedaan uitgaande van andere tarieven? Want de schade bestaat niet alleen uit de lagere tarieven dan afgesproken, maar ook valt bij netto-teruglevering het voordeel van het vervallen van energiebelastingen en ODE weg. Zij vragen de Minister hierop te reageren.

Is de Minister het met deze leden eens dat dit zon op dak niet stimuleert maar steeds meer mensen afschrikt?

Uitvoering Klimaatakkoord

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de uitvoeringsagenda wordt belemmert door de coronacrisis. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat we de reductiedoelen op een rechtvaardige en sociale manier halen, aangezien dit moeizamer zal blijken naarmate de tijd verstrijkt en klimaatbeleid vertraging heeft opgelopen als gevolg van de coronacrisis? Hoe wordt er geanticipeerd op de voorgenomen verhoogde doelstelling van 55% reductie in 2030, een doel waar Nederland binnen de EU actief voor pleit? Welke extra maatregelen worden overwogen?

Wat betreft regie, merken de leden van de SP-fractie op dat het nu belangrijker dan ooit is dat de overheid deze pakt en zijn verantwoordelijkheid neemt. In deze onzekere tijden zullen juist bedrijven niet snel in de benodigde verduurzamingsmaatregelen investeren. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook zij toch doen wat nodig is, om niet als deze huidige crisis achter de rug is op een te grote achterstand te staan? Welke zekerheid kan geboden worden aan de werknemers die nu al vrezen voor hun baan? Deze leden vragen of de lange termijnvisie voor de energie-intensieve industrie nog volgens planning naar de Kamer komt of dat deze nu herzien wordt met het oog op de huidige omstandigheden. Zij vragen ook of in deze langetermijnvisie oplossingen worden geboden voor de werknemers in de fossiele sector.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre gemeenten wel of niet verder gaan met de wijkaanpak. Deze leden vragen er bij gemeenten op aan te dringen zich maximaal in te spannen voor vroegtijdige en adequate informatieverstrekking aan inwoners en zich actief in te spannen om draagvlak te creëren. Zij benadrukken hoe belangrijk het is met de inwoners van de wijken direct in gesprek te gaan over de mogelijkheden en de rol die bewoners hierin kunnen vervullen. Ook stellen zij dat het streven naar 50% eigendom meer moet zijn dan een los streven. Zij willen dit als voorwaarde stellen voor gemeentelijke verduurzamingsplannen in de wijken. Juist in deze onzekere tijden is het essentieel inwoners niet met nog meer onzekerheden te confronteren maar zorgvuldig te werk te gaan en verzekerd te zijn van maximaal draagvlak en de verzekering dat iedereen mee deelt.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de zogenaamde «rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie». Zij menen dat de energievoorziening een publieke taak behoort te zijn. Houdt de Minister de mogelijkheid open dat uit deze en andere studies zal blijken, dat gezien de omvang en urgentie van de energietransitie, deze transitie veel meer door de overheid opgepakt en uitgevoerd dient te worden in plaats van dit aan de markt te laten?

Wat betreft de betaalbaarheid verwijzen de leden van de SP-fractie naar de vragen en opmerkingen die zij plaatsten bij het agendapunt over de ontwikkeling van de energierekening. Deze leden maken zich grote zorgen over de onbetaalbaarheid van deze transitie voor huishoudens en mkb. Zij menen dat dit onvoldoende wordt onderkend door dit kabinet en te weinig naar de stapeling van hogere lasten wordt gekeken. De zogenaamde «lastenverlichting» die de Minister aanhaalt wanneer hij verwijst naar de schuif in ODE en energiebelasting is absoluut onvoldoende. Deze leden vragen opnieuw hoe de Minister huishoudens en mkb echt gaat ondersteunen bij de verduurzamingsmaatregelen die iedereen moet gaan nemen. Ook nu benadrukken zij dat dit een collectieve verantwoordelijkheid is die door de overheid gefaciliteerd moet worden, in plaats van een individuele verantwoordelijkheid die alleen maar tot hoge individuele lasten leidt. Ook in deze context vragen zij hierop een reactie van de Minister.

Wat betreft arbeidsmarkt en scholing vragen de leden van de SP-fractie of verder ingegaan kan worden in de nieuw in te richten commissie bij de SER. Uit welke afgevaardigden zal deze commissie gaan bestaan en met welke concrete vragen en mogelijke oplossingen gaan zij zich bezig houden?

Schone warmte

Ook de leden van de SP-fractie benadrukken het belang van transparantie ten aanzien van de tarieven. Warmte is nu vaak erg duur en dit helpt niet om huishoudens de overstap te laten maken. Ook maken deze leden zich zorgen over de kosten voor huurders die helemaal geen keuze hebben gehad en zich nu geconfronteerd zien met een ondoorzichtige totstandkoming van tarieven en hoge rekeningen. Gaat de nieuwe Warmtewet deze problemen nu echt oplossen, zo vragen deze leden. Kan nu worden bevestigd dat er een einde wordt gemaakt aan de koppeling aam de gasprijs, vragen zij. Verder vragen deze leden hoe er gezorgd gaat worden voor voldoende draagvlak bij de aansluiting van een wijk op een warmtenet. Ook benadrukken zij nogmaals dat wijken niet aangesloten moeten worden op biomassacentrales en andere niet-duurzame vormen van verwarmen die «lock-in»-effecten geven.

Waterstof en de rol van (groen) gas

De leden van de SP-fractie vragen voor welke specifieke sectoren in de industrie waterstof ingezet gaat worden. Is dat alleen voor die bedrijven die afhankelijk zijn van zeer hoge temperaturen of zijn er andere (groepen) bedrijven waar waterstof een grote rol zal gaan spelen? Waarom wordt waterstof beschouwd als duurzame oplossing voor de gebouwde omgeving? Zijn daar niet meer voor de hand liggende oplossingen, gezien de hoeveelheid elektriciteit die nodig is om waterstof te produceren? Deze leden zien graag meer toelichting op deze specifieke toepassingsmogelijkheden.

De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden de Minister ziet voor verdere internationale samenwerking zonder verder verstrikt te raken in de Europese Energie Unie. Er wordt aan het eind van de brief kort verwezen naar bilaterale samenwerking met bijvoorbeeld Duitsland. Kan er verder worden ingegaan op dit soort mogelijke samenwerkingsverbanden?

De leden van de SP-fractie vragen wat gaat de rol zijn van CCS binnen de ontwikkeling van waterstof. Kan dit verder worden toegelicht? Kan meer worden gezegd over de hoeveelheid elektriciteit die nodig gaat zijn voor de realisatie van waterstof op deze gewenste schaal? Wanneer zal al deze elektriciteit duurzaam geproduceerd zijn?

Verder vragen deze leden wat de rol van Energie Beheer Nederland (EBN) in deze ontwikkeling kan zijn. Kan de energie en de middelen die dit (staats-) bedrijf nu nog steekt in de zoektocht naar nieuwe winningsgebieden voor fossiele energie deze niet beter steken en de meer publieke ontwikkeling van duurzame energie zoals bijvoorbeeld waterstof?

De leden van de SP-fractie vernemen verbaasd dat er zelfs voor 2050 nog wordt uitgegaan van 30–50% gas voor de energiebehoefte. Kan deze behoefte per sector verder worden uitgesplitst en gespecificeerd? Kan verder worden toegelicht waarom dit de enige wijze zou zijn?

De leden van de SP-fractie vinden het absurd dat fossiele bedrijven door middel van de investeringsaftrek nog meer worden gestimuleerd om te zoeken naar gaswinningslocaties. Waarom worden deze middelen niet ingezet om schone energie te stimuleren, vragen deze leden. Zij roepen op de investeringsaftrek niet verder te verhogen, het is bizar om deze bedrijven nog meer steun te verlenen dan nu al het geval is.

De leden van de SP-fractie begrijpen dat voor meer afgelegen en dunbevolkte gebieden een duurzame energieoplossing lastig is. Maar kan er vanuit worden gegaan dat in de rest van Nederland de piekbelasting anders opgevangen kan gaan worden dan met (groen) gas? Is dit niet op te vangen door meer te investeren in betere opslagmogelijkheden?

Waarom gaat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) er vanuit dat de gasvraag de komende decennia gelijk zal blijven, vragen de leden van de SP-fractie. Hoe kan deze vraag drastisch worden verlaagd? De grootste afnemers binnen de industrie zetten stappen, maar is dat genoeg? En hoe zit het met de afname van alle andere bedrijven? Hoe wordt die vraag verminderd?

De leden van de SP stellen dat wanneer er werk wordt gemaakt van grootschalige isolatie van woningen, bijvoorbeeld onder regie van en gefaciliteerd door de overheid, deze vraag voor huishoudens veel verder omlaag kan dan wanneer daar niet toe wordt overgegaan. Zij vragen de Minister hierop te reageren.

Ook willen deze leden graag weten of dit percentage volledig uit echt groen gas kan bestaan, waarbij de CO2-uitstoot ook wanneer gekeken naar de gehele keten zo goed als nul is. Dat het kabinet meer wil inzetten op de zogenaamde «droge» vormen, zoals (rest)hout, baart de leden van de SP-fractie grote zorgen. Wil het kabinet naast de onmogelijk op duurzame schaal te produceren hoeveelheden hout voor de biomassacentrales nu ook groen gas uit deze bron produceren? Hoeveel hout moet hiervoor worden geïmporteerd en waar gaat dat vandaan komen? Deze leden waarschuwen dat wij niet zogenaamd «duurzame» sier kunnen maken door op andere plakken in de wereld massale boskap te faciliteren om aan onze vraag te kunnen voldoen. Zij vragen de Minister hier op te reageren.

De leden van de SP-fractie uiten bovenstaande zorgen ook met betrekking tot mestvergisting. Hoe past dit streven in het streven naar een meer duurzame vorm van landbouw, met minder dieren en minder mest? Wordt dit met het subsidiëren van deze vorm niet teniet gedaan, maar nog grootschaliger vee houden hierdoor gestimuleerd? Deze leden vragen een uitgebreide reactie op deze zorgen.

In hoeverre wordt bij de huidige Garanties van Oorsprong naar de gehele keten gekeken en getoetst in de praktijk naar duurzaamheid? De leden van de SP-fractie vrezen dat hoe grootschaliger op groen gas wordt ingezet, hoe minder duurzaam de herkomst hiervan zal zijn. Kan de Minister hier verder op ingaan?

De leden van de SP-fractie benadrukken nogmaals dat het voor de veiligheid van de Groningers van essentieel belang is dat er zo snel mogelijk een einde komt aan de bestaande gaswinning. Ook willen zij de waarborg dat er zo snel als mogelijk een einde komt aan de winning uit kleine velden.

Groene groei

De leden van de SP-fractie concluderen dat er zeer weinig uit het programma Groene Groei is voortgekomen. Zijn er plannen om in de nabije toekomst opnieuw dergelijke programma’s op te zetten? Zo ja, op welke wijze worden deze opgezet en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze wel resultaat hebben? Zo nee, wordt er op andere wijze ingezet op meer kennis over en een betere ontwikkeling van groene groei?

Overig

De leden van de SP-fractie zijn zeer teleurgesteld in de beantwoording van de Minister op de door hun gestelde Kamervragen over compensatie voor omwonenden van de windparken Oostermoer en N335. Deze leden menen dat omwonenden recht hebben op een eerlijke compensatie van de waardedaling van hun woning. Een gebiedsfonds verandert daar immers niets aan. Zij roepen nogmaals op een eerlijke tegemoetkoming aan gedupeerden toe te kennen en dit recht voor andere (huidige en toekomstige) gedupeerden bij wet te regelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Gevolgen corona

De leden van de PvdA-fractie hebben er begrip voor de vanwege de huidige coronacrisis de aandacht tijdelijk niet ten volle op het onderwerk klimaat en energie gericht kan zijn met de nadruk op «tijdelijk». Dat neemt niet weg dat de gestelde klimaatdoelen en het tijdspad daarnaar toe naar de mening van deze leden volledig overeind dienen te blijven staan. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet?

De uitbraak van het Coronavirus gaat gepaard met ernstige economische repercussies. Bij de leden van de PvdA-fractie leven meerdere vragen. Welke impact gaat dit hebben op de uitvoering van het Klimaatakkoord? Wat betekent dit voor de investeringscapaciteit van huishoudens en het bedrijfsleven? De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het te vroeg is om nu al gedetailleerde antwoorden op de vragen naar de impact van de coronacrisis te verlangen, maar is de Minister bbereid om na het verstrijken van de acute fase van de coronacrisis de te verwachten impact in kaart te brengen? Is de Minister in dit kader bereid om de partijen in de Voortgangsoverleggen en Uitvoeringsoverleggen en wellicht de desbetreffende planbureaus over de te verwachten impact te consulteren en de bevindingen met de Kamer te delen?

Een hoeksteen van het Klimaatakkoord is het verduurzamen van het grondstoffen- en brandstoffenverbruik van de industrie, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Nu zichtbaar wordt dat zowel de olieprijzen in elkaar zijn gestort en de prijs voor emissierechten CO2 scherp is gedaald, neemt de prikkel af om CO2-besparende maatregelen te nemen. Deelt de Minister opvatting van deze leden dat een langdurige afname van de prijsprikkels om te verduurzamen onwenselijk is? Is de Minister bereid om binnen de EU een inspanning te plegen om de trendbreuk in de prijsontwikkeling van CO2-emissierechten te keren? Is de Minister bereid om op nationaal niveau het relatieve voordeel op het gebruik van fossiele energie, dat nu is ontstaan, zo veel mogelijk ongedaan te maken? Biedt de prijsdaling van fossiele energie meer ruimte om deze zwaarder te belasten in combinatie met een terugsluis van de opbrengst om innovatie en verduurzaming te stimuleren? Wil de Minister daar op korte termijn studie naar laten doen en beleidsalternatieven voor ontwikkelen en aan de Kamer voorleggen?

De leden van de PvdA-fractie zouden er in dit verband op willen wijzen dat er in het Klimaatakkoord is afgesproken dat er voor de industrie een CO2-heffing zou komen. Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze heffing en het daarvoor benodigde wetsvoorstel? Deelt de Minister de mening dat de invoering van deze heffing niet substantieel vertraagd mag worden? Zo ja, hoe gaat de Minister een dergelijke vertraging voorkomen? Zo nee, waarom niet?

In het kader van de economische gevolgen van de coronacrisis vragen de leden van de PvdA-fractie of de Minister de mening deelt dat het wenselijk kan zijn om bedrijfsspecifieke steun voor relatief vervuilende bedrijven conditioneel te maken op de realisatie van duurzaamheidsdoelen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zorgt de Minister ervoor dat hier rekening mee wordt gehouden bij de vormgeving van steunmaatregelen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat de kans reëel is dat als gevolg van de coronacrisis de luchtvaartsector in een proces van grondige herstructurering geraakt, waarbij naar verwachting ook een beroep wordt gedaan op overheden. Zo nee, waarom deelt de Minister die mening niet? Zo ja, is de Minister bereid in kaart te brengen of en op welke wijze de herstructurering gepaard kan gaan met het realiseren van duurzaamheidsdoelen, het structureel reduceren van vliegverkeer, het bevorderen van een verschuiving van luchttransport naar andere transportmodaliteiten en het werk maken van het principe van «true pricing»?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel lopende duurzame energieprojecten en vergunningsprocedures ten gevolge van de coronacrisis nu stilliggen? Was is het gevolg daarvan voor de aanvraag van aanvragen voor de najaarsronde van SDE++? Wat zijn de gevolgen voor eerder afgegeven beschikkingen: lopen deze projecten het risico de realisatietermijn te overschrijden? Acht de Minister het nodig en wenselijk dat dergelijke projecten een verlenging van de realisatietermijn krijgen aangezien het project buiten de schuld van de initiatiefnemer stil is komen te liggen. Is de Minister bereid tot een generieke verlenging van de realisatietermijn in de SDE+? Zo ja, met welke termijn? Zo nee, waarom niet?

SDE++ en CCS

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de SDE++-regeling met betrekking tot CCS. Deze leden krijgen signalen van natuur- en milieuorganisaties dat de werkelijke kosten van de opslag van CO2 hoger zouden zijn dan waarvan in de SDE++ wordt uitgegaan. Bijvoorbeeld omdat er gerekend wordt met een afschrijvingstermijn van 30 jaar terwijl die termijn eerder 15 jaar zou moeten zijn? Kan de Minister hierop ingaan? Is het waar dat de kosten van de voor CCS benodigde infrastructuur en belangrijke verzekeringen worden meegerekend in de kosten van CCS? Zo ja, waarom is dat het geval en kan dit gecorrigeerd worden? Zo nee, wat is er dan niet waar?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het waar is dat de CO2-uitstoot die meetelt in de SDE++-beoordeling niet tot uitdrukking brengt dat er in het gehele CCS-proces in werkelijkheid sprake is van een hogere CO2-uitstoot, bijvoorbeeld vanwege niet meegerekende uitstoot bij winning, compressie en transport. Zo ja, wat zegt dat over de daadwerkelijke bijdrage van de opslag van CO2 aan het halen van de klimaatdoelen en wat zegt dat over de mate waarin de SDE++ effectief voor dit doel wordt gebruikt? Zo nee, waarom is dit niet waar? Op grond van welke berekeningen is de CO2-besparing door CCS gebaseerd? Kan de Minister inzichtelijk maken wat de integrale CO2-besparingen zijn en wat de totale CO2-uitstoot in het gehele CCS-proces is? Beschikt de Minister over onafhankelijke berekeningen over effectiviteit van de opslag van CO2 in relatie tot de kosten daarvan, de benodigde subsidie en de uiteindelijk verminderde CO2-uitstoot? Zo ja, wat zijn die berekeningen, door wie zijn die gevalideerd en kan de Minister ze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u die berekeningen dan alsnog laten valideren en de Kamer hierover informeren?

De leden van de PvdA-fractie zouden graag willen weten in hoeverre de SDE++ ruimte gaat bieden voor projecten die voortkomen uit de RES’en. Deze leden vrezen dat doordat de SDE++ alleen op laagste kosten rangschikt het risico bestaat dat dergelijke projecten niet voor SDE++ in aanmerking zullen komen. Bijvoorbeeld projecten voor wind en zon («hernieuwbaar op land») die in de RES’en uitkomst zijn van een zorgvuldig ruimtelijk ontwerp- en afwegingsproces, deze worden in de SDE++ niet anders behandeld dan projecten die deze basis niet hebben. Deelt de Minister deze vrees? Zo ja, waarom en is dit aanleiding om projecten die voortvloeien uit RES’en in de SDE++ anders te laten beoordelen? Zo nee, waarom deelt de Minister die vrees niet en waaruit blijkt dat dergelijke projecten wel een kans op SDE++ hebben?

Salderingsregeling en zonne-energie

Wat betreft de salderingsregeling hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van zowel de steun van de brancheverenging Holland Solar6 als ook de bezwaren van Energie-Nederland tegen het voorstel van de Minister voor afbouw tot 2031. Volgens de energieleveranciers zou het voorstel onder andere leiden tot onnavolgbare facturen en offertes voor consumenten en hoge implementatie- en uitvoeringskosten die gesocialiseerd worden over alle huishoudens (ook niet PV-bezitters) met hogere energierekening als gevolg. Deze en andere bezwaren die Energie-Nederland tegen het voorstel opwerpt zijn te vinden op de website van Energie-Nederland.7 Kan de Minister op deze bezwaren ingaan? Hoe verhouden die bezwaren zich tot de steun die de branchevereniging aan het voorstel geeft?

De leden van de PvdA-fractie hebben ten aanzien van de opwekking van elektriciteit door middel van zonne-energie de volgende vraag. Naar de mening van deze leden is het van belang dat opwekkers van zonne-energie worden geprikkeld om zo veel mogelijk opgewekte elektriciteit te gebruiken op het moment van opwekken dan wel op te slaan. Zij menen dat daarmee voorkomen kan worden dat grote hoeveelheden zonne-energie het net extra belasten. Ook is een goede balans tussen vraag en aanbod gewenst voor de stabiliteit van het energiesysteem. Deelt de Minister die mening? Zo ja, deelt de Minister dan ook de mening dat het om piekbelasting op het net te verminderen en een goede balans te krijgen tussen vraag en aanbod te krijgen het gewenst is om de consument te prikkelen, te leren en te verleiden om vormen van opslag te gaan benutten en om het gebruik van elektriciteit zo veel mogelijk af te stemmen met aanbod op het net? Zo ja, hoe gaat de Minister hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?

Arbeidsmarkt en scholing

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de Minister dat het realiseren van de klimaatopgave «mede afhankelijk [is] van goed beleid rond arbeidsmarkt en scholing» (Kamerstuk 32 813, nr. 483). Kan de Minister concreet in cijfers aangeven hoe naar verwachting vraag en aanbod van de arbeidsmarkt ten aanzien van voor de energietransitie benodigd personeel zich zal ontwikkelen? Wat doet de Minister nu al om ervoor te zorgen dat er voldoende arbeidskrachten zullen komen om de energietransitie mogelijk te maken? Welke instrumenten zet de Minister daar nu voor in? De aan het woord zijnde leden lezen dat er in 2020 een nieuwe commissie «arbeidsmarkt en transities» wordt ingericht bij de SER. Wat gaat deze commissie concreet doen en wanneer zijn er welke resultaten te verwachten?

Energienota’s

De leden van de PvdA-fractie zouden erop willen wijzen dat in eerdere overleggen zorgen zijn uitgesproken over de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de energienota. Is de Minister bereid samen met in de energieleveranciers in overleg te treden met organisaties die zich inzetten voor begrijpelijke communicatie met laaggeletterden om de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de energienota’s te verbeteren?

Routekaart Groen Gas

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van Routekaart Groen Gas. Zo vragen deze leden hoe de Minister de doelmatige inzet van dit schaarse duurzame gas in bestaande bouw gaat bevorderen en het waar mogelijk beperken van de inzet van groen gas in nieuwbouw. Daarbij zouden zij erop willen wijzen dat de systeemwaarde van groen gas in de gebouwde omgeving groot is, met name door lagere kosten voor woningaanpassingen en vermeden kosten voor het aanpassen van het energienetwerk. Op welke wijze kan de Minister rekening houden met deze systeemwaarde van groen gas?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister bekend is met de inzet het netwerkbedrijf Rendo die in samenwerking met de overheden in het werkgebied van Rendo een inzet plegen om een infrastructuur en businesscase voor de distributie van groen gas te realiseren. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat de uitrol van groen gas in het bijzonder in buitengebieden bijdraagt aan de vergroening van het energiesysteem en de hiaten vult in gebieden waar de aanleg van warmtenetten niet haalbaar is? Zo ja, is de Minister bereid de inzet van Rendo en de overheden te ondersteunen en de Kamer periodiek in kennis te stellen van de voortgang van het project? Zo nee, waarom niet?

Kan de Minister zeggen wat de administratieve en andere uitvoeringsconsequenties van een gedifferentieerd belastingtarief voor groen gas zouden zijn?

Waterstofvisie

Over de kabinetsvisie op Waterstof hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen. Zo vragen deze leden of de Minister de mening deelt dat de 35 miljoen euro exploitatiesubsidie slecht als eerste stap kan dienen en dus vervolgstappen nodig zijn. Zo ja, waar denkt de Minister aan? Zo nee, waarom niet? Daarnaast menen deze leden dat het wenselijk is om voor het gebruik en de opschaling van de productie van waterstof ook de vraagzijde te stimuleren door een tijdpad te maken voor de introductie van waterstof, waarbij de industrie stapsgewijs wordt verplicht om waterstof in de mix van te gebruiken energie op te nemen, dit naar analogie van het stapsgewijs verplicht stellen van het opnemen en bijmengen van biobrandstof in fossiele autobrandstoffen. Deelt de Minister die mening? Zo ja, hoe gaat de Minister dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de brieven van het kabinet over de uitvoering van het Klimaatakkoord en overige brieven over de transitie naar een duurzame samenleven. Deze leden hebben op een aantal punten nog vragen aan de Minister.

Gevolgen corona

De leden van de ChristenUnie-fractie willen beginnen met de observatie dat de roerige tijd waarin wij ons bevinden, met de coronacrisis, ook effecten heeft op de weg naar een duurzame economie. Laten wij erop letten dat, hoewel nog onduidelijk is hoe groot de effecten van de coronacrisis op de economie gaan zijn, we oog blijven houden voor de duurzame koers die wij hebben ingezet voor die economie. Juist de Corona-crisis wijst ons indringend op de noodzaak om onze economie vorm te geven binnen sociale en ecologische grenzen. Alhoewel de lucht inmiddels schoner is dan afgelopen decennia, zijn er veel ontwikkelingen die deze leden zorgen baren. Zo keldert de olieprijs en is de eerste grote investeerder, Vattenfall, gestopt met de subsidieloze tender. Ook de prijs voor CO2 in het ECTS is inmiddels gekelderd. Deelt de Minister de zorgen van deze leden hierover? Zij vragen wat de invloed van de coronacrisis op de planning van de uitvoering van het Urgenda-vonnis en het Klimaatakkoord gaat zijn. Wanneer krijgt de Kamer hier meer duidelijkheid over?

SDE+ en SDE++

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat volgens een inventarisatie van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie twee op de drie projecten door de coronacrisis stilliggen. Dat zal effect op de najaarsronde van de SDE++ van dit jaar hebben, en op reeds afgegeven beschikkingen: aangewezen projecten lopen zo de kans uit de realisatietermijn te lopen. Deze projecten liggen buiten de schuld van de initiatiefnemer stil. Is de Minister bereid tot een generieke verlenging van de realisatietermijn in de SDE+?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen opmerken dat de coronacrisis ook kansen biedt. Projecten waarvoor de straat open moet of waarbij op andere wijze gebruik moet worden gemaakt van de openbare weg lenen zich uitstekend voor uitvoering in deze tijd. De overheid kan ook haar inkoopmacht gebruiken om de overgang naar een duurzame economie te stimuleren. Gaat de Minister van deze kansen gebruik maken? Is de Minister bereid om tijdens deze crisis op deze wijze te sturen naar een duurzamere economie?

Salderingsregeling

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de door de Minister gepresenteerde opvolger van de salderingsregeling. Met een voorspelbare afbouw en een acceptabele terugverdientijd, blijven zonnepanelen voor huishoudens interessant. Deze regeling biedt ook voldoende zekerheid op langere termijn voor leasebedrijven en woningcorporaties. Op deze wijze zullen huishoudens met zonnepanelen op het eigen dak ook in de toekomst een goed rendement behouden zonder verregaande administratieve lasten.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de afbouw brengt wel een nieuwe uitdaging met zich meebrengt, aangezien het zogenaamde eigenverbruik van de zonnestroom de meest voordelige optie wordt. De vraag naar opslagmogelijkheden voor stroom voor huishoudens zal gaan stijgen. Welke (veilige) manieren van opslag van stroom worden nu ondersteund door de Minister? Op welke wijze? Is er bijvoorbeeld al voldoende stilgestaan bij de risico’s en veiligheidseisen voor waterstofproductie door particulieren? Hoe wordt in de nieuwe regeling de consument geprikkeld om opgewekte stroom te gebruiken op momenten van opwek, dan wel op te slaan om op een later moment te gebruiken, zodat opslag minder noodzakelijk wordt? Is de Minister bereid om nog een keer te kijken hoe marktconforme beprijzing goed geregeld kan worden voor teruglevering en wil de Minister met stakeholders in gesprek gaan over prikkels om het eigen verbruik te optimaliseren? Tevens vragen deze leden of de zorgen van de energieleveranciers over de begrijpelijke energienota voldoende zijn meegenomen door de Minister. Een begrijpelijke energienota levert inzicht op voor de consument, en kan daarmee energiebesparing en/of eigen opwek ondersteunen. Met de nu voorgestelde regeling zijn de (teruglever)volumes op de nota voor de klant niet meer te herleiden tot de geregistreerde meterstanden.

Warmte

De leden van de ChristenUnie-fractie krijgen signalen dat warmte een ondergeschoven kindje in de RES’en is. Herkent de Minister deze signalen en wat gaat de Minister daarmee doen? Kan de Minister inzicht geven in de totstandkoming van de RES’en? Liggen gemeenten op koers en wordt participatie voldoende vormgegeven? Welke invloed heeft de coronacrisis op de totstandkoming van de RES’en?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat middels de RES’en ingezet wordt op zowel energieopwekking als de warmtevraag. Voor energieopwekking zijn zon en wind de aangewezen technieken. Voor de warmtevraag zijn er naar naast zon- en windenergie, andere technieken/innovaties mogelijk zoals duurzame waterstof, zonneboilers of geothermie. Is hier binnen de RES’en voldoende aandacht voor? Hoe wil de Minister bevorderen dat er volop gebruik wordt gemaakt van deze duurzame technieken?

Routekaart groen gas

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij dat de Minister gaat kijken naar mogelijkheden tot optimalisering van de SDE++ voor groen gas en tegelijkertijd alternatieve instrumenten onderzoekt. Deze leden delen de noodzaak om zo snel als mogelijk af te stappen van het Groninger gas. Er zal naast verduurzaming ook (tijdelijke) vervanging gevonden moeten worden, ter overbrugging naar een gasvrij energiesysteem. Maar moet deze vervanging daadwerkelijk uit eigen land komen, in het bijzondere de kleine velden op land, zeker wanneer dit betekent dat kwetsbare natuurgebieden extra risico lopen of dat slapende vergunningen «gewekt» worden en onrust veroorzaken bij omwonenden? Wat is de belangenafweging van de Minister hierin?

Kabinetsvisie waterstof

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de inzet van de Minister op duurzame waterstof. Er worden vele onderzoeken uitgevoerd, kan de Minister de Kamer voorzien van een tijdslijn van de te verwachten data dat de onderzoeken gereed zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de ontwikkelingen van een geïntegreerde waterstofeconomie in Nederland bieden veel kansen bieden voor de regio en met name de regio Noord-Nederland, waar na decennia van gaswinning succesvol ingezet wordt op de nieuwe waterstof-economie, bijvoorbeeld voor het faciliteren van waterstofwijken. de Minister kondigt een exploitatiesubsidie van 35 miljoen euro per jaar aan om de realisatie van een substantiële kostenreductie van groene waterstof op de meest kosteneffectieve manier vorm te geven. Kan de Minister onderbouwen dat deze inzet voldoende is om de ambitie van 500 MW elektrolyse-capaciteit in 2025 te realiseren? Is hierbinnen nog voldoende ruimte voor innovatie- en demonstratieprojecten, die hard nodig zijn om innovatie van waterstof technologieën te bevorderen? Deze leden vinden het van belang dat zowel innovatie als de doelstelling van 500 MW in 2025 gerealiseerd worden.

Woonlastenneutraliteit

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van het grootste belang dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar is voor burgers en bedrijven. In dat verband vragen zij de Minister wat hij verstaat onder een «overgrote meerderheid van huishoudens» bij woonlastenneutraliteit. Deelt de Minister de visie van deze leden dat de kosten voor netverzwaring niet volledig voor rekening van burgers mag worden gebracht? Wat gaat de Minister doen om de energierekening voor burgers betaalbaar te houden?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de Minister erop gewezen dat de afbouw van de salderingsregeling negatieve effecten heeft op de energietransitie in de gebouwde omgeving, bijvoorbeeld als het gaat om nul op de meter-projecten waarbij salderen een onderdeel is van de businesscase. Onder andere Aedes heeft hierop gewezen. Kan de Minister aangeven wat het resultaat van het overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover is geweest?

Voorlichtingscampagne

De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat veel burgers wel bereid zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzame samenleving, maar vragen hebben als «hoe dan», «waar begin ik» en «waar kan ik terecht voor advies». Deze leden moeten vaststellen dat de klimaatcampagne «Iedereen doet wat» van de Rijksoverheid om burgers en bedrijven te helpen bij het maken van duurzame keuzes onvoldoende bekend is en mensen niet helpt om antwoorden te vinden op hun vragen. Daarom vragen deze leden op welke wijze de Minister de aangenomen motie van de leden Dik-Faber en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 466) gaat uitvoeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben daarover nog enkele kritische vragen en opmerkingen.

Uitvoering Urgenda-vonnis

Het kabinet schreef de Kamer dat ze het eerder toegezegde pakket maatregelen inzake het Urgenda-vonnis uit zal stellen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie begrijpen dat de coronacrisis op dit moment voor de nodige mate van overmacht heeft gezorgd op het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Toch willen deze leden er ook op wijzen dat Urgenda de Klimaatzaak al won in 2015 en dat ruim daarvoor al bekend was dat de klimaatcrisis om stevige extra maatregelen vraagt. Diverse kabinetten deden veel te weinig om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Na de uitspraak in 2015 stond de regering destijds ook niets in de weg om uitvoering te geven aan het vonnis. Sindsdien hebben het huidige en het vorige kabinet echter bijzonder weinig ondernomen om de absolute ondergrens van minimaal 25% minder uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van 1990 met zekerheid te halen.

De betreffende kabinetten hebben volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie kostbare tijd verspeeld. In plaats van het vonnis uit te voeren, gingen deze kabinetten in beroep en in cassatie. Aanvullende maatregelen bleven lange tijd uit. Ook de Hoge Raad stelde Urgenda inmiddels in het gelijk. Erkent de Minister dat dit en het vorige kabinet al veel eerder maatregelen hadden kunnen en moeten nemen met als doel het Urgenda-doel met zekerheid te halen? Zo nee, waarom niet?

Erkent de Minister dat, vanwege het cumulatieve effect van broeikasgassen, het opnieuw uitstellen van klimaatmaatregelen er voor zorgt dat de nog te nemen maatregelen steviger van aard zullen moeten zijn dan wanneer de regering eerder was begonnen met het nemen van maatregelen? Zo nee, waarom niet?

Wanneer mogen we die extra maatregelen alsnog verwachten? In hoeverre gaat de Minister de lessen van de coronacrisis meenemen in deze set maatregelen? Wordt het een pakket van maatregelen dat op meerdere terreinen een positief effect zal hebben? Zo nee, waarom niet?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister ook hoe het staat met de uitvoering van een aantal aangenomen moties. Ten eerste de aangenomen motie van het lid Thieme (Kamerstuk 35 300, nr. 28) waarin de regering wordt verzocht een uiterste inspanning te leveren om het reductiedoel voor broeikasgassen in 2020 te halen. Ten tweede de aangenomen motie van het lid Van Raan (Kamerstuk 35 235, nr. 6) waarin de regering wordt verzocht om het risico te minimaliseren dat de ondergrens van minimaal 25% CO2-reductie in 2020 gemist zou worden. Ten derde de aangenomen motie van het lid Van Raan (Kamerstuk 35 236, nr. 4) waarin de regering wordt verzocht om ook de door Urgenda gepresenteerde uitbreidingen van het 40-puntenplan serieus te nemen en de Kamer per maatregel te informeren over de afwegingen om deze wel of niet te nemen. Wat kan de Minister daar over vertellen?

Met betrekking tot het informeren over de uitbreidingen van het 40-puntenplan – inmiddels heeft Urgenda 54 maatregelen gepresenteerd – vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie ook om de eerdere 40 maatregelen opnieuw serieus te bekijken. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Destijds hanteerde de Minister – in strijd met de uitspraak in de Klimaatzaak – nog vier zeer beknellende criteria bij de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Raan c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 362), waarin de regering wordt verzocht om alle door Urgenda geïnventariseerde maatregelen serieus te nemen en de Kamer per maatregel te informeren over de afwegingen om deze wel of niet te nemen. Als gevolg daarvan werden enkele effectieve maatregelen geblokkeerd. Inmiddels heeft de Hoge Raad het oordeel in de Klimaatzaak definitief gemaakt. Nederland mag de ondergrens van 25% broeikasgasreductie niet missen. Is de Minister daarom bereid om zijn eerdere criteria flexibeler te hanteren, zeker waar ze het realiseren van het vonnis in de weg staan? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om meer nadrukkelijk te sturen op snelheid van reductie als belangrijkste criterium? Zo nee, waarom niet?

Coronamaatregelen en klimaatbeleid

Het reeds gepresenteerde generieke noodpakket voor banen en economie inzake de coronacrisis kon rekenen op steun van de Partij voor de Dieren-fractie. Deze leden zijn ook uitgesproken voorstander van een nadere uitbreiding van dit pakket voor de groepen die nu nog buiten de boot dreigen te vallen. Denk onder andere aan zelfstandigen zonder personeel, artiesten, sekswerkers, grenswerkers, oproepkrachten, uitzendkrachten, flexwerkers en andere personen met een onzekere positie op de arbeidsmarkt.

Naast deze generieke maatregelen, lijkt het waarschijnlijk dat er ook individuele bedrijven zullen aankloppen voor extra financiële injecties. Meer specifiek stonden KLM en Schiphol bijvoorbeeld al op de stoep van de regering. De luchtvaart in haar huidige verschijning is echter een zeer ontwrichtende sector die radicaal moet hervormen. Een stevige krimp van het aantal vliegbewegingen is noodzakelijk voor klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier. Erkent de Minister deze noodzaak tot transitie van de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat eventuele extra financiële steun voor de luchtvaartsector niet kan bestaan zonder strenge voorwaarden voor het inzetten van deze onvermijdelijke transitie? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister meer vertellen over welke andere bedrijven of sectoren momenteel al hebben aangeklopt voor mogelijke extra financiële steun?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de coronacrisis aantoont dat er alom maatschappelijk begrip is voor stevige maatregelen om de crisis aan te pakken. De urgentie is voor bijna iedereen duidelijk. De klimaatcrisis is voor sommigen mogelijk wat abstracter, maar zal helaas in staat blijken te zijn om voor nog veel grotere negatieve gevolgen te zorgen. Op het moment dat we deze gevolgen aan den lijven zullen ondervinden, is het echter mogelijk al te laat om er nog iets aan te kunnen doen. Deelt de Minister de mening dat het juist daarom noodzakelijk om de klimaatcrisis met een net zo grote urgentie te behandelen? Zo nee, waarom niet?

In het licht van de financiële en economische noodpakketten die nu loskomen, in Nederland en bij regeringen wereldwijd, wijzen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op het feit dat ook vóór de coronacrisis de noodzaak al bestond om onze economie radicaal te hervormen en in lijn te brengen met de grenzen van onze aarde. Het oude «business as usual» heeft er voor gezorgd dat we ons nu middenin de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis bevinden. Eventuele bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties kunnen daarom nooit als doel hebben om terug te keren naar dat oude ontwrichtende «business as usual». Deelt de Minister deze zienswijze? Zo nee, waarom niet?

Erkent de Minister dat er in het huidige fiscale beleid, daterend uit het pre-coronatijdperk, nog veel ruimte is voor vergroening? Zo nee, waarom niet?

Erkent de Minister dat onze economie in het algemeen nog niet in lijn is met de doelstellingen uit het Parijsakkoord? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister de mening dat het eeuwig zonde zou zijn om de nu ontstane financiële ruimte nu niet te benutten om onze economie versneld in de duurzame en toekomstbestendige stand te zetten? Zo nee, waarom niet?

Erkent de Minister dat er in diverse sectoren bedrijven zijn die aanhikken tegen het inzetten van de onvermijdelijke transitie naar een duurzamer verdienmodel? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat diverse welwillende bedrijven het financieel zeer zwaar zullen krijgen en op termijn mogelijk zelfs failliet zullen gaan of uitgekocht moeten worden, indien ze er niet in slagen om de transitie naar een duurzamer verdienmodel in te zetten? Zo nee, waarom niet?

Erkent de Minister dat het voor diverse van deze bedrijven erg schadelijk zou zijn als bepaalde aanvullende financiële injecties in de economie zouden worden ingezet om terug te keren naar het oude en ontwrichtende «business as usual»? Zo nee, waarom niet?

Wat is de visie van de Minister op het helpen van zo veel mogelijk bedrijven met het inzetten van de onvermijdelijke transitie naar een duurzamer en toekomstbestendig verdienmodel, juist in het kader van de mogelijke aanvullende bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat dit bij uitstek het moment is om na te denken over slimme voorwaarden aan bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties. Deelt de Minister deze zienswijze? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties gebruikt moeten worden om mensen en natuur te beschermen? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties niet gebruikt moeten worden om vervuilende sectoren te beschermen, maar juist om deze vervuilende sectoren versneld te laten verduurzamen en daarmee te helpen om toekomstbestendig te worden? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties gepaard moeten gaan met voorwaarden omtrent het stoppen met fossiele investeringen en investeringen die leiden tot nadere aantasting van de biodiversiteit? Zo nee waarom niet?

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties gepaard moeten gaan met voorwaarden omtrent het opstellen van ambitieuze klimaatplannen door deze bedrijven en sectoren, met als doel om de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk terug te dringen? Zo nee, waarom niet?

Uitvoering Klimaatakkoord

De transitie van onze economie vergt de nodige omscholing van werknemers, zo staat onder andere ook opgenomen in het Klimaatakkoord. De consistente aanpak om dit te realiseren is volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie echter nog niet goed zichtbaar. Welke stappen gaat de Minister zetten op dit punt? Hoe gaat de Minister werknemers van fossiele bedrijven helpen om over te stappen naar duurzame bedrijfstakken?

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties gepaard moeten gaan met voorwaarden omtrent werkgelegenheid en sociale voorzieningen? Bijvoorbeeld door een goed sociaal plan op te stellen en door werknemers van fossiele bedrijven te helpen om over te stappen naar een duurzame sector?

Het versterken van een duurzame samenleving en economie is juist op dit moment mogelijk en kan volgens de leden van Partij voor de Dieren-fractie juist een rol spelen in het vitaliseren van de economie en het beperken van de schade. Denk bijvoorbeeld aan het stimuleren van de vraag naar verduurzaming van de gebouwde omgeving, wat ook een nadrukkelijk doel is uit het Klimaatakkoord. Installatiebedrijven zouden nu de scholen dicht zijn bijvoorbeeld op grote schaal zonnepanelen kunnen installeren op schooldaken, zoals onder andere ook werd gesuggereerd door Urgenda8 9.

Wat is de zienswijze van de Minister op het inzetten van de vrijgekomen budgetruimte om, naast bedrijven, ook burgers te helpen bij het verder verduurzamen van de samenleving?

Ziet de Minister mogelijkheden voor een ophoging van subsidies voor woningisolatie of het installeren van zonnepanelen en groene daken? Erkent de Minister dat een dergelijke aanpak ook economische kansen biedt, bijvoorbeeld voor de isolatiebranche, installatiebedrijven, hoveniers en ondernemers in duurzame energie? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister van plan om, juist omdat de economie nu harde klappen krijgt, de vraag naar klimaatvriendelijke producten en diensten aan te wakkeren? Zo nee, waarom niet?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister de brief van de Grootouders voor het Klimaat kent.10 Is de Minister het eens met de beoordeling in de «stoplichten rapportage» dat we nog niet snel genoeg gaan om de doelen van Parijs te halen? Zo nee, kan de Minister dan per onderwerp in de rapportage aangegeven waar het beeld gunstiger is en waarom?

Hoe gaat de Minister het enthousiasme van burgers inzake deelname aan lokale energiecoöperaties behouden en vergroten? Welke ruimte ziet de Minister nog om complexe regelgeving te vereenvoudigen, met als doel om lokale duurzame initiatieven sneller op gang te helpen? Ziet de Minister bijvoorbeeld een mogelijke rol voor een klimaatcommissaris om vertraging tijdens de bestuurlijke processen sneller vlot te trekken? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister bereid om bij de herziening van de Postcoderoosregeling in te zetten op een verruiming zodat burgers meer mogelijkheden krijgen zelf het heft in handen te nemen en daarmee het draagvlak voor de uitbouw van duurzame energie op land aanzienlijk te vergroten? Zo nee, waarom niet?

Visie gassen in het toekomstige energiesysteem

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie danken de Minister voor zijn uitgebreide brieven over zijn visie op gassen in het toekomstige energiesysteem. Deze leden hebben daarover een aantal kritische vragen.

Voor deze leden is het van belang dat de oplossingen die gekozen worden duurzaam zijn. Oplossingen waarbij CO2 uitgestoten wordt zijn daarom onwenselijk.

Kan de Minister daarom toelichten waarom hij spreekt over CO2-vrije gassen wanneer hij daarmee ook doelt op biogassen? Klopt het dat bij de verbranding van biogas (of groen gas zoals de Minister het noemt) CO2 en/of andere broeikasgassen vrij komen (los van of deze wellicht worden afgevangen)? Deelt de Minister de mening dat het feit dat de uitstoot niet geregistreerd hoeft te worden niet betekent dat uitstoot niet plaatsvind? Deelt de Minister de mening dat CCS of carbon capture utilization (CCU) bij de bepleite inzet van biogassen in de gebouwde omgeving of de mobiliteitssector niet of nauwelijks mogelijk is? Op welke manier en met welke kosteneffectiviteit is dat wel mogelijk volgens de Minister?

Deze leden vragen de Minister zich te onthouden van het gebruik van promotietaal (zoals «groen» gas of «CO2-vrij» gas) omtrent deze gassen omdat die een valselijk beeld schetst over de bijdrage van deze gassen aan de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer en de klimaatverandering. Is de Minister daartoe bereid? Onderschrijft de Minister dat promotietaal niet gewenst is? Zo nee, waarom niet?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat in 2050 30 – 50% van het finale energieverbruik ingevuld zal moeten worden doormiddel van gassen. De inzet zoals die is beschreven in de brieven lijkt vrijwel geheel op die aanname te berusten. Deze leden vragen de Minister deze aanname beter uit te werken en te beargumenteren. Kan de Minister specifiek aangeven waarop de marge van 337–775 PJ waarover hij schrijft gebaseerd is? Waar in het Berenschot-rapport is deze marge terug te vinden?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen welke volgorderlijkheid volgens de Minister wenselijk is. Moet er eerst uitgezocht worden welke gassen en welke volumes op een wenselijke, en daadwerkelijk duurzame, wijze geproduceerd kunnen worden óf moet eerst uitgezocht worden welke vraag er zal zijn in 2050 en vervolgens bedacht hoe die in te vullen?

In die context vragen deze leden de Minister verder waar het duurzaamheidskader biomassa is dat de Kamer beloofd was voor maart 2020. Kan de Minister dit zo snel als mogelijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister met deze leden van mening dat het uiteenzetten van een visie over de inzet van biogassen, terwijl nog onvoldoende bekend is over de duurzaamheid en de beschikbaarheid van biomassa, nooit een volledige visie kan zijn en daarmee onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Dit is relevant aangezien de Minister het nog te ontvangen duurzaamheidskader wel al integraal van toepassing verklaart op de door hem nu uiteengezette toekomstvisie. Op basis van welke informatie verklaart de Minister dit kader reeds integraal van toepassing?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de brieven van de Minister dat de inzet van gassen voor de gebouwde omgeving nodig is in oude stadskernen en buitengebieden omdat een warmtenet of elektrificatie daar beperkt haalbaar is. Deze leden vragen de Minister duidelijker aan te geven waarom elektrificatie voor de gebouwde omgeving in het buitengebied middels elektrificatie in combinatie met lokale opwek en beperkte opslag onvoldoende mogelijk is.

Deelt de Minister de mening van de leden van de Partij voor de Dieren dat vanwege de onvermijdelijke krimp van de veestapel in Nederland het onwenselijk is om voor de energievoorziening afhankelijk te worden van de grootte van die veestapel? Zo nee, waarom niet?

Heeft de Minister kennisgenomen van alle reeds verschenen rapporten/adviezen die de overheid adviseren de veestapel te doen krimpen? Zoals de rapporten van het PBL en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI).

Van – bij benadering – welke omvang van de veestapel gaat de Minister uit (in 2030 en 2050)?

Erkent u dat bij het tot stand komen van dierlijke mest onvermijdelijk zeer actieve broeikasgassen zoals methaan vrijkomen? Kan daarom volgens de Minister wel gesteld worden dat energie afkomstig uit de vergisting van mest geen bijdrage levert aan de klimaatverandering? Zo ja, waarom?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen op basis van welke gegevens de Minister tot de conclusie komt dat er momenteel slechts 3% van de mest wordt vergist. Hoe beoordeeld de Minister dat wetende dat er tussen 2007 en 2017 al 2,5 miljard aan subsidie is gegeven aan mestvergisters, mestvergassers en andere manieren van energie opwekking uit dierlijke resten en excrementen? Hoeveel subsidie is dat tussen 2017 en 2020 nog geweest?

Kan de Minister aangeven of hij tevreden is over het behaalde rendement van de subsidies in deze sector aangezien mestvergisters en vergassers naast de vele schadelijke neveneffecten die zij hebben dus ook nog eens bijzonder duur zijn? Hoe is de voorgenomen inzet van de Minister op biogas te rijmen met het standpunt van de regering, dat lange tijd zeer stringent gehandhaafd werd, dat maatregelen kosten efficiënt moeten zijn? Kan de Minister aangeven met welke prijs per ton vermeden CO2 de Minister denkt dat mestvergisters gaan draaien? Is de Minister bereid, gegeven de hoge prijs en de vele schadelijke neveneffecten zijn inzet op biogassen te heroverwegen?

Kan de Minister de omzet (130 miljoen) die hij benoemt van de biogassector uitsplitsen naar de verschillende bronnen (mest, slib of biomassa) waaruit dit gewonnen is? Zo nee, waarom niet?

Biobrandstoffen

De Minister schetst verder een vergelijking tussen de voorgenomen werkwijze omtrent de garanties van oorsprong (GvO) voor de biogassen en de huidige praktijk bij biobrandstoffen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister bekend is met de fraudegevoeligheid van dit systeem bij biobrandstoffen. Is de Minister bekend met de grootschalige fraude die daar reeds plaatsvind? Deze leden zijn van mening dat een soortgelijk systeem zoals nu gebruikt wordt bij biodiesels in de praktijk onmogelijk waterdicht is te krijgen. Zij vragen de Minister daarom deze systematiek te heroverwegen en kenbaar te maken hoe hij fraude gaat voorkomen. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Welke garantie kan de Minister geven dat er geen fossiele gassen ingezet of gerekend zullen worden als zogenaamd duurzame biogassen?

Kabinetsvisie waterstof

Is de Minister met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie van mening dat waterstof gemaakt moet worden met duurzame energie? Kan de Minister in het licht daarvan ingaan op de relatie tussen de beschikbaarheid, nu en in de toekomst, van duurzame energie in Nederland en de productie van waterstof? Kan de Minister in het licht van de beschikbaarheid van duurzame energie ook reflecteren op de «unieke uitgangspositie van Nederland» voor waterstof? Maakt de beperkte beschikbaarheid van duurzame energie Nederland volgens de Minister een geschikt land voor grootschalige waterstofproductie? Zo ja, hoe dan?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister aangeven welke soort waterstof hij bedoeld wanneer hij spreekt over CO2 vrije waterstof. Op welke schaal denkt de Minister op dit moment gebruik te gaan maken van CCS voor de productie van waterstof?

Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie stellen graag enkele onderwerpen inzake klimaat en energie aan de orde.

Gevolgen corona

Als eerste een vraag die onvermijdelijk is in de situatie waar wij ons bevinden. De leden van de 50PLUS-fractie vragen op welke wijze de huidige situatie van «intelligente lockdown» de voortgang van de klimaatmaatregelen beïnvloedt. Inmiddels is via de media duidelijk geworden dat de regering om deze reden extra plannen die vanwege Urgenda genomen moesten worden, heeft uitgesteld. Maar klopt de berichtgeving dat de ministerraad het Urgendapakket inmiddels al wel heeft goedgekeurd?

Dat de volksgezondheid op dit moment de acute aandacht vraagt, lijkt de leden van de 50PLUS-fractie duidelijk en terecht. Maar deze crisis is relatief kort geleden begonnen, slechts enkele weken geleden. Je mag dus verwachten dat er op zijn minst gebrainstormd was, dat er eigenlijk plannen bedacht en ontwikkeld waren. Kan de Minister daar iets over zeggen? Zijn er nog meer klimaatmaatregelen die worden uitgesteld of aangepast, vanwege de huidige situatie? Worden er bijvoorbeeld investeringen opgeschort, of misschien wel afgeblazen? Wat zijn de gevolgen voor de Europese Green Deal?

We zitten immers in een unieke situatie. De leden van de 50PLUS-fractie vragen welke informatie de noodzakelijke maatregelen en gebeurtenissen in het kader van de coronacrisis ons geven over de effectiviteit en uitvoering van klimaatmaatregelen. Welke invloed hebben deze op het klimaat? Wat leren wij hiervan? Zijn er ook blijvende gevolgen van de huidige beperkingen?

Netcapaciteit

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat al eerder is toegezegd dat de Minister met een plan van aanpak zou komen voor wat betreft dit onderwerp. Dat zou al eind 2019 zijn, maar uiteindelijk in het eerste kwartaal van 2020. Deze leden hebben echter nog niets gezien. Dat er in de huidige situatie vertraging zou optreden zouden zij zich kunnen voorstellen. Maar het plan had er al lang moeten zijn. Graag ontvangen deze leden een toelichting. Wanneer komt dit plan, waarom heeft het zo lang geduurd en welke invloed heeft de huidige situatie op de voortgang? Welke effecten heeft thuiswerken op de (spreiding van) de belasting van het energienetwerk; en op het verbruik an sich?

Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie

De leden van de 50PLUS-fractie hebben vernomen dat het kabinet momenteel de vormgeving van het uitstel van de heffing van energiebelasting en/of Opslag Duurzame Energie samen met de energieleveranciers onderzoekt. Uitstel van betaling van ODE en energiebelasting zou tot minder schade aan de liquiditeitspositie van bedrijven kunnen leiden. Kan de Minister hier al meer over vertellen? Zou dit ook invloed kunnen hebben op de verlaging van de ODE voor particulieren? Kan de Minister garanderen dat dit in elk geval in stand blijft?

De verwachting was voor de crisis al dat door leveringstarieven, nettarieven én door toenemende elektrificatie de energierekening zal stijgen. Ondanks de procentuele daling van het gehalte aan energiebelastingen. Voor velen zal dit, zeker na dit gebeuren, zwaar zijn. Het mantra van deze leden is altijd geweest: haalbaar en betaalbaar. Hoe houden we dat zo?

Salderingsregeling

De leden van de 50PLUS-fractie vragen wat betreft de afbouw van de salderingsregeling of de regering nader kan specificeren op welke cijfers de berekeningen van Milieu Centraal inzake de terugverdientijd van zonnepanelen zijn gebaseerd. Deze leden horen namelijk ook andere geluiden. Graag reactie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

ODE/SDE++

De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de gevolgen van de verhoging van de ODE-heffing voor het bedrijfsleven, met name die voor stroom. Onder meer sectoren als de glastuinbouw en de voedselverwerkende industrie kunnen rekenen op forse lastenverhogingen. De recente openstelling van de SDE++-regeling leert dat er voor deze sectoren relatief weinig mogelijkheden zijn om de lastenverhoging te compenseren via de SDE++. De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen voor onderzoek naar de mogelijkheden om de extreme lastenstijging in overleg met de getroffen sectoren te verminderen of te temporiseren.

De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd of dit onderzoek en overleg al loopt en wat de stand van zaken is. Is het de bedoeling om eventuele aanpassingen in het nieuwe Belastingplan op te nemen of al eerder in te laten gaan? Kijkt de Minister ook naar de mogelijkheid om een deel van de lastenverhogingen in verband met de vanwege de Corona-crisis uitgestelde belastingheffing helemaal te schrappen? Gaat de Minister ook in overleg met de getroffen sectoren over de invulling en benutting van de SDE++-regeling?

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de nieuwe SDE++-regeling. In de regeling zitten geen schotten. Tegelijkertijd is in het kader van het Klimaatakkoord de inschatting gemaakt dat voor duurzame warmte en groen gas (van belang in het kader van de gemeentelijke warmteplannen) naar schatting ongeveer 135 miljoen euro per jaar uit de SDE++ nodig is. Omdat deze bronnen verhoudingsgewijs vaak duurder zijn dan andere duurzame energieproductie is de kans reëel dat zij in de SDE++ het onderspit delven. Hoe verhoudt zich dat tot de inschatting/wens in het kader van het Klimaatakkoord? Ook in het kader van de RES’en worden na bestuurlijke en maatschappelijke afwegingen keuzes gemaakt voor bepaalde duurzame energiebronnen. Of deze waargemaakt kunnen worden, staat of valt met het verkrijgen van SDE++-subsidies. Daaromtrent kan met de huidige invulling van de SDE++-regeling geen zekerheid gegeven worden. Hoe wil de Minister hiermee omgaan? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat bij het opstellen van warmteplannen RES’en rekening gehouden wordt met kosteneffectiviteit en dat bij de invulling van de SDE++-regeling recht gedaan wordt aan gemaakte keuzes in warmteplannen en RES’en?

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat veel initiatiefnemers van duurzame energieprojecten aanlopen tegen het feit dat procedures en vergunningtrajecten vanwege de coronacrisis stilliggen en het risico bestaat dat de realisatietermijn van de SDE-beschikking niet gehaald wordt. Is de Minister bereid te kijken naar verlenging van deze realisatietermijn?

Vanuit het ruimtelijke spoor heeft de Kamer aangedrongen op het toepassen van een zonneladder: zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en zo min mogelijk op goede landbouwgrond. Dat wringt volgens de leden van de SGP-fractie met de SDE++-regeling die stuurt op kosteneffectiviteit en aanleg van zonneparken op akkers en weilanden stimuleert. Deelt de Minister deze analyse? Ook krijgen deze leden signalen dat in de RES’en de zonneladder onvoldoende recht wordt gedaan, omdat het eenvoudiger is om zonneparken in te boeken dan zonnepanelen op daken. Herkent de Minister dit? Zij vragen hoe de Minister in zijn beleid recht wil doen aan de gewenste zonneladder.

Uitvoering Klimaatakkoord

Gemeenten hebben onder meer voor het opstellen van de hun warmteplannen behoefte aan duidelijkheid over de verwachte eindgebruikerskosten voor het aardgasvrij maken van woningen op basis van data. De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de Leidraad van het Expertisecentrum Warmte en de Startanalyse van het Planbureau voor de Leefomgeving dit inzicht nog niet geven. Kan de Minister aangeven wanneer deze data en het gewenste inzicht in de eindgebruikerskosten beschikbaar komen, zo vragen deze leden. Is dat binnen nu en een half jaar?

Het kabinet wil regie voeren op de samenhang in het klimaatbeleid. De leden van de SGP-fractie vragen in dit verband aandacht voor de gebouwde omgeving. Het kabinet wil in 2030 1,5 miljoen huizen aardgas vrij krijgen. Daarbij is het uitgangspunt dat dit voor het overgrote deel van de huishoudens woonlastenneutraal moet gebeuren. De leden van de SGP-fractie constateren op basis van signalen van experts dat woonlastenneutraliteit met de beschikbaar gestelde budgetten voor onder meer het Warmtefonds in het overgrote deel van de gevallen niet haalbaar zal zijn. Wat betekent dit voor de ambitie en inzet van de Minister? Is het niet verstandig om meer in te zetten op energiebesparing als voorbereiding op de relatief dure stap naar 100% aardgasvrij?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

SDE+

1

De leden van de VVD-fractie lezen dat er door de ophoging van de SDE+ middelen in deze ronde projecten gefinancierd kunnen worden die tijdens de najaarsronde van 2019 geen kans maakten op subsidie. Kan de Minister toelichten om welke projecten dit gaat?

Antwoord

Een deel van de projecten uit de najaarsronde van 2019 is al afgewezen of zal worden afgewezen vanwege budgetuitputting. Deze projecten hebben een nieuwe aanvraag kunnen indienen in de voorjaarsronde. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is momenteel nog bezig met het verwerken van de laatste aanvragen voor de najaarsronde van 2019, dus het is nog onduidelijk welke aanvragen precies een beschikking hebben gekregen en welke niet. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de definitieve uitkomsten van de najaarsronde 2019.

2

Geldt voor deze tijdelijke verhoging dat er projecten in aanmerking komen voor subsidie die anders niet in aanmerking zouden zijn gekomen omdat zij voorheen niet voldoende kosteneffectief waren? Of heeft het extra budget hier geen invloed op?

Antwoord

In de SDE+ wordt uitgegaan van een maximaal basisbedrag (kostprijs) waarvoor technieken subsidie kunnen krijgen. Dit basisbedrag bedraagt € 0,13/kWh. Technieken met een basisbedrag hoger dan € 0,13/kWh kunnen aanspraak maken op de SDE+, maar voor deze projecten zal niet de gehele onrendabele top worden vergoed. Het maximale basisbedrag is hetzelfde in de voorjaarsronde als in najaarsronde. Projecten die daar niet aan voldoen komen dus alsnog niet in aanmerking voor een beschikking, ondanks het hogere budget.

Het is wel mogelijk dat bepaalde projecten in de voorjaarsronde een beschikking krijgen, terwijl deze in de najaarsronde zijn afgewezen, omdat zij op dat moment minder kosteneffectief waren dan concurrerende projecten. Naast het maximale basisbedrag voor de SDE+ als totaal, worden er ook per techniek maximale basisbedragen vastgesteld, die van jaar tot jaar meebewegen met de kostprijsontwikkeling van deze techniek. Daarbij geldt dat de basisbedragen voor de verschillende technieken in de voorjaarsronde 2020 lager zijn dan de gehanteerde subsidiebedragen in de najaarsronde 2019. Met andere woorden: eenzelfde project is kosteneffectiever in de voorjaarsronde in vergelijking met de najaarsronde.

Energierekening

3

De leden van de VVD-fractie zijn ten aanzien van de ontwikkeling van de energierekening verheugd dat bij gemiddeld gebruik de energierekening 170 euro lager uitviel. Deze leden willen dat het kabinet er scherp op toe blijft zien dat de rekening de komende jaren niet te sterk stijgt, gezien de gemaakte afspraken in het Klimaatakkoord om de belasting op energie ook niet te laten stijgen. Zij vragen de Minister welke mogelijkheden er zijn om de kosten in de toekomst zo laag mogelijk te houden.

Antwoord

Zoals genoemd in de brief over de ontwikkeling van de energierekening (Kamerstuk 29 023, nr. 258) is de ontwikkeling van de totale energierekening afhankelijk van veel factoren, waar het kabinet in meer of mindere mate invloed op heeft. De energierekening bestaat uit 3 componenten: de leveringstarieven, de nettarieven en de belastingen op energie.

  • De leveringstarieven komen tot stand op de geliberaliseerde energiemarkt op basis van vraag en aanbod, het kabinet heeft hier geen invloed op.

  • De nettarieven, de kosten die netbeheerders maken voor het aanleggen en beheren van gas- en elektriciteitsnetwerken, hangen deels samen met de energietransitie. De nettarieven zijn gereguleerd, de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet jaarlijks toe op een juiste vaststelling van de kosten die netbeheerders via de nettarieven mogen doorberekenen.

  • De belastingen op energie: in het Klimaatakkoord is afgesproken dat het totaal van de belastingen op energie (Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie -ODE-) in 2021 ongeveer gelijk blijft aan 2020 en vanaf 2022 beperkt zal stijgen voor huishoudens. Bij het tot stand komen van het Klimaatakkoord is afgesproken dat de bijdrage aan de ODE van huishoudens en bedrijven verschuift van 50–50 naar een verdeling waarin huishoudens een derde van de ODE opbrengen en bedrijven twee derde. Daarmee betalen huishoudens in 2020 aanzienlijk minder aan energiebelastingen dan in 2019. Ook is afgesproken dat de energiebelastingen voor huishoudens in 2021 niet stijgen ten opzichte van 2020 en vanaf 2022 veel beperkter stijgen dan in het regeerakkoord was voorzien.

Daarnaast is de werkelijke hoogte van de energierekening afhankelijk van het individuele energieverbruik van een huishouden. Een huishouden kan het verbruik beïnvloeden door bijvoorbeeld de aanschaf van zuinige apparaten en het aanbrengen van isolatie, maar ook door kleinere maatregelen, zoals het plaatsen van LED-verlichting.

Het kabinet werkt samen met alle betrokken partijen om de kosten van de transitie zo beperkt mogelijk en daarmee betaalbaar te houden. Dat doet het kabinet met name door te sturen op kosteneffectiviteit van de transitie. Daarnaast let het kabinet op een evenwichtige verdeling van de lasten. Het kabinet weegt bij de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming de ontwikkeling van de koopkracht integraal. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen. Via de koopkracht houdt het kabinet een vinger aan de pols.

Uitvoering Klimaatakkoord

4

Hoe is de regie precies geborgd via de systematiek van de NOVI? En hoe verloopt de regie met betrekking tot de RES?

Antwoord

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) maakt het Rijk nationale keuzes en geeft het een richtinggevend kader voor het maken van keuzes op regionaal niveau. Het kabinet zal met decentrale overheden samenwerkingsafspraken maken over de wijze waarop de doelen uit de NOVI kunnen worden gerealiseerd. Dit wordt nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda, die bij de definitieve NOVI verschijnt. Een belangrijke opgave uit de NOVI is de energietransitie. In de NOVI is als nationaal belang opgenomen dat er ruimte moet komen voor 35 TWh hernieuwbare elektriciteit op land met grootschalig wind- en zonne-energie. Dit wordt uitgewerkt via het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (RES). Via de NOVI geeft het Rijk ruimtelijke denkrichtingen mee voor de vormgeving van de RES’en, in de vorm van een voorkeur voor clustering van energie en een voorkeursvolgorde voor zon. In het kader van het RES-proces monitoren Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen met hulp van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op welke wijze de denkrichtingen zijn toegepast. Indien nodig kan dan tussen concept en definitieve RES bijsturing plaatsvinden.

5

Kan de Minister toelichten wat het programma Energie Hoofdstructuur in zal houden. Worden hier ook keuzes in gemaakt over bijvoorbeeld het al dan niet verzwaren van energienetten vanwege de toename van zonneweides? Of worden hier keuzes gemaakt over het minder plaatsen van zonneweides ten faveure van andere vormen van energieopwekking?

Antwoord

Het programma Energiehoofdstructuur zal – als opvolger van het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening – onder andere ingaan op de benodigde uitbreiding van het hoogspanningsnet. In april zal ik u nader informeren over de reikwijdte, de doelen en de aanpak van het programma Energiehoofdstructuur. Daarbij zal ik ook nader ingaan op de relatie van het programma met het Nationaal Programma RES.

6

De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de voornemens rond de energie-intensieve industrie hoe de energie-intensieve industrie wordt afgebakend. Betreft dit de top-twaalf uitstoters, de vijf clusters uit het Klimaatakkoord, of de bedrijven die onder het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) vallen? Of is de afbakening ruimer? Wat behelst dit programma?

Antwoord

De langetermijnvisie op de energie-intensieve industrie richt zich op de (energie-intensieve) basisindustrie, bestaande uit onder andere de bedrijfstakken aardolieraffinage, chemie, papier, basismetaal, bouwmaterialen en een deel van de voedingsmiddelenindustrie. Deze bedrijfstakken zijn grotendeels geclusterd in de vijf industriële regio’s. Voor de inhoud verwijzen wij u naar de visie zelf; deze zal voor de zomer naar de Kamer verzonden worden.

7

Op welke wijze wil de Minister in samenhang over betaalbaarheid rapporteren aan de Kamer? Betekent dit dat in bijvoorbeeld de Monitor Klimaatbeleid een aparte uitwerking komt van de betaalbaarheid voor het bedrijfsleven, de effecten op werkgelegenheid en economische groei en de wijze waarop de bedrijvigheid wordt gestimuleerd en niet ten koste gaat van de klimaatopgave?

Antwoord

Betaalbaarheid is een thema dat zich niet goed leent om in zijn totaliteit vast te zetten op een bepaald moment. Gedurende het politieke jaar komt dit bijvoorbeeld terug in de financieel-economische ramingen van het Centraal Planbureau (CPB), in de koopkrachtbesluitvorming, maar ook bij het invoeren van verschillende maatregelen. Op deze manier kan er ook bijgestuurd worden indien nodig. Zoals voorgeschreven in de Klimaatwet zal het kabinet vanaf dit jaar jaarlijks in de Klimaatnota rapporteren over de voortgang van de beleidsafspraken en de prognose van het doelbereik. De Klimaatnota wordt opgesteld op basis van de eveneens in de wet vastgelegde Klimaat-en energieverkenning (KEV). Bij de KEV zal het PBL ook een publicatie versturen over financiële en werkgelegenheidsaspecten van de energiehuishouding. Naast de KEV verschijnt jaarlijks ook de Monitor Klimaatbeleid. Deze zal op meer detailniveau inzicht geven in de beleidsvoortgang.

8

Neemt het kabinet, los van de in te stellen commissie bij de Sociaal-Economische Raad (SER), ook zelf al initiatieven op gebied van arbeidsmarkt en scholing? Zo, ja welke?

Antwoord

Het Rijk staat zelf aan de lat voor een aantal van de afspraken uit het Klimaatakkoord over arbeidsmarkt en scholing. Ook buiten het Klimaatakkoord spant het kabinet zich in voor voldoende goedgeschoold personeel in het kader van de energietransitie. Om de beschikbaarheid van menselijk kapitaal en efficiëntere inzet van de bestaande menskracht te realiseren heeft het kabinet bijvoorbeeld Techniekpact opgezet. Ook via de regeling MKB!dee wordt expliciet ondersteuning geboden voor initiatieven rond de energietransitie. Bovendien werkt het kabinet samen met partijen uit de bouwsector onder de noemer «Mensen maken de transitie» om te komen tot efficiëntere inzet van menselijk kapitaal bij de verduurzaming van de gebouwde omgeving en hier lessen uit te trekken. Andere voorbeelden waar het kabinet aan werkt zijn het Groenpact, waarin gewerkt wordt aan voldoende goedgeschoold personeel om onze fysieke leefomgeving klimaatbestendig te maken en te houden, en het initiatief «Leren voor Morgen» waarin de nieuw benodigde vaardigheden in de toekomstige, circulaire economie worden geïdentificeerd. Daarnaast werkt het kabinet ook aan het stimuleren van om- en bijscholing en opvangen van eventueel werkgelegenheidsverlies. De energietransitie levert veel kansen op, maar het is eveneens waarschijnlijk dat mensen in de fossiele sectoren hun baan zullen verliezen. Hierbij is sprake van zogenoemde transitie-effecten. Hoe groot de transitie-effecten zijn hangt af van in hoeverre werkenden en ondernemingen zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Om hierbij te ondersteunen heeft het kabinet de Voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie ingericht. Deze voorziening is gericht op van-werk-naar-werk-begeleiding en om- en bijscholing van werkenden. In deze voorziening is tot en met 2030 € 22 miljoen gereserveerd. Deze voorziening zal worden uitgewerkt c.q. aangewend in overleg met sociale partners.

Salderen

9

De leden van de VVD-fractie hebben eerder in een algemeen overleg gevraagd naar de afbouw van de salderingsregeling. Bij die gelegenheid kwam ook het fiscale alternatief dat door Energiebeheer Nederland is aangereikt aan de orde. Deze leden vragen de Minister om gemotiveerd uiteen te zetten waarom dat uiteindelijk is afgevallen.

Antwoord

Ik heb dit alternatief onderzocht en ik ben tot de conclusie gekomen dat de ongewenste effecten te groot zijn en dat het minder goed uitvoerbaar is dan de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling zoals opgenomen in het wetsvoorstel. Het fiscale alternatief dat door Energie Nederland is aangereikt, is weliswaar eenvoudiger uitvoerbaar voor energieleveranciers, maar is toch afgevallen omdat:

  • 1) de gewenste geleidelijke overgang lastiger is vorm te geven, met name voor klanten waarbij een gedeelte van de geleverde elektriciteit in de hogere verbruiksschijven van de energiebelasting valt (>10.000 kWh);

  • 2) het zou leiden tot een grotere stap in het afbouwpad in het eerste jaar dan gewenst, doordat ook de saldering van leverancierskosten onmiddellijk, in plaats van geleidelijk, zou worden afgeschaft;

  • 3) het huidige voorstel beter uitvoerbaar is voor de Belastingdienst, omdat er geen systeemaanpassingen nodig zijn.

Waterstof

10

De visie op waterstof wordt sterk gedomineerd door de inzet op groene waterstof. Er zijn echter meerdere CO2-vrije technieken om waterstof te produceren, het kabinet noemt zelf ook pyrolyse en waterstof gebonden aan andere stoffen. Kan de Minister een overzicht g even van al het beschikbare innovatie-instrumentarium voor de andere technieken? Is dit innovatie-instrumentarium in voldoende mate beschikbaar?

Antwoord

De verschillende technieken voor het produceren van CO2-vrije waterstof bevinden zich in verschillende stadia van ontwikkeling; voor ieder stadium is ander instrumentarium beschikbaar. Productie van blauwe waterstof wordt ondersteund via de SDE++-subsidie voor CCS. Voor andere technieken, zoals pyrolyse, geldt dat deze technieken zich nog in het stadium van onderzoek bevinden. Deze technieken worden daarom nu met name ondersteund via innovatie-instrumentarium, zoals de Topsector Energie-tender Industrie. Zodra deze technieken zich verder ontwikkelen kunnen ze in aanmerking komen voor de MOOI- (Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie) en de DEI+- (Demonstratie Energie Innovatie) regelingen.

11

In dit verband merken de leden van de VVD-fractie op dat de middelen voor tijdelijke exploitatiesteun komen uit een herschikking van bestaande middelen voor de subsidie Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+). Welke gevolgen heeft dat voor de resterende DEI+-middelen, blijven deze in voldoende mate beschikbaar?

Antwoord

Binnen de DEI+ zijn aanzienlijke middelen voor waterstofprojecten beschikbaar voor pilots en demo’s. Het totale budget voor de DEI+ is dit jaar € 86,1 miljoen. Met de herschikking ten behoeve van het tijdelijke opschalingsinstrument wordt beoogd de beschikbare middelen ook voor waterstofprojecten van substantiële omvang in te zetten. Dit is nodig om een schaalsprong te maken in de technologie. Binnen de DEI+ regeling blijven naar verwachting voldoende middelen over voor andere innovatieprojecten.

12

Is deze tijdelijke exploitatiesteun, al dan niet op termijn, ook beschikbaar voor andere technieken dan groene waterstof indien deze zich in de fase tussen demo- en uitrolfase komen te bevinden?

Antwoord

Zoals de kabinetsvisie aangeeft, is opname van andere productiemethodes in het instrumentarium voor exploitatiesteun afhankelijk van ontwikkelingen op het gebied van kosteneffectiviteit en techniek. Op dit moment is dit nog niet aan de orde, op termijn kan dit mogelijk zijn.

13

Ten aanzien van de € 35 miljoen die het kabinet vanaf 2021 per jaar vrijmaakt voor de ontwikkeling van groene waterstof uit de DEI+ lezen de leden van de VVD-fractie dat voor blauwe waterstof genoeg geld vrijkomt via subsidiering van carbon capture and storage (CCS) uit de Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE++). In hoeverre worden projecten voor blauwe waterstof op andere wijzen gesubsidieerd?

Antwoord

Naast de SDE++ is er nog een aantal andere subsidieregelingen om de ontwikkeling van blauwe waterstofprojecten te ondersteunen, Zo kunnen blauwe waterstofprojecten gebruik maken van de regeling Topsector Energiestudies Industrie voor de uitvoering van haalbaarheidsstudies, hier is dit jaar € 6 miljoen voor beschikbaar. Voor de realisatie van pilot projecten kan gebruik gemaakt worden van de DEI+-regeling. Daarnaast zijn er ook Europese regelingen zoals het Innovation Fund beschikbaar.

14

Klopt het dat de SDE++-subsidie voor CCS naar het toepassen van CCS gaat? In hoeverre houden bedrijven in dat geval voldoende subsidie over om ook blauwe waterstof te ontwikkelen?

Antwoord

De SDE++-subsidie voor CCS wordt aangevraagd door de partij waar ook de CO2-reductie aan de schoorsteen plaatsvindt. De SDE++-subsidie wordt namelijk toegekend voor de afvang en opslag van CO2, ongeacht in welke industriesector deze plaatsvindt. Ook bij de productie van waterstof kan CO2-afvang worden toegepast. Momenteel wordt waterstof al op grote schaal uit aardgas gemaakt. Het verschil in kosten tussen grijze en blauwe waterstof (waterstof uit aardgas met CCS) zit in de afvang, transport en opslag van CO2. Deze kosten worden voor een deel (er wordt gecorrigeerd voor de al bestaande ETS-kosten) via de SDE++ gedekt.

15

Is de Minister het met deze leden eens dat ook grijze en blauwe waterstof een grote rol zullen spelen in de energietransitie?

Antwoord

De kabinetsvisie op de rol van waterstof in de energietransitie is gericht op CO2-vrij geproduceerde waterstof. Dat kan blauwe waterstof zijn. De grote bestaande industriële markt met grijze waterstof moet worden verduurzaamd en kan fungeren als een basis voor de overgang naar duurzame waterstof.

16

Tijdens de ontwikkelingsperiode van waterstof kan deze voor veel doeleinden worden ingezet. Hoe waarborgt de Minister dat, met name in de periode dat onvoldoende CO2-vrije waterstof beschikbaar is, deze met name beschikbaar komt voor die toepassingen die geen alternatief hebben dan gebruik van een gas. Dit geldt bijvoorbeeld in de industrie.

Antwoord

De kabinetsvisie gaat uit van de rol van waterstof in een volledig duurzame energievoorziening en geeft aan dat het kabinet in verschillende vormen van eindverbruik een rol ziet voor CO2-vrije waterstof. Het belang van duurzame waterstof voor de industrie wordt daarbij benadrukt. De beschikbaarheid van duurzame waterstof is afhankelijk van hoe de waterstofketen zich gaat ontwikkelen. Vraag uit alle sectoren, ook buiten de industrie, zal helpen deze keten op gang te brengen en de productie van CO2-vrije waterstof te stimuleren. Vele partijen zijn daar al mee bezig. Technologische en prijsontwikkelingen zullen gaan bepalen waar de grenzen liggen van CO2-vrije waterstof in relatie tot concurrerende en complementaire opties om verschillende vormen van eindverbruik te verduurzamen. Dit zal invloed gaan hebben op de mate waarin en het moment waarop duurzame waterstof beschikbaar komt en voor welke toepassingen dat op welk moment een interessante optie is. Het is aan bedrijven zelf om hiervoor strategieën te ontwikkelen.

17

Is de Minister met de leden van de VVD-fractie eens dat voorkomen moet worden dat waterstof in toenemende mate wordt gebruikt in sectoren waar alternatieven beschikbaar zijn als dat leidt tot tekorten in sectoren die geen alternatief hebben?

Antwoord

De ketens voor productie en toepassingen van duurzame waterstof moeten zich nog gaan ontwikkelen, in nationaal en internationaal verband. Voor verschillende vormen van energievraag is CO2-vrije waterstof een optie om te kunnen verduurzamen, naast andere technologieën. Het gaat daarbij om vraag uit de industrie, gebouwde omgeving, mobiliteit en de elektriciteitsproductie. Vraag uit alle sectoren zal helpen de duurzame waterstofketen op gang te brengen en dat is op dit moment van belang. Technologische en prijsontwikkelingen zullen gaan bepalen waar de grenzen liggen van waterstof in relatie tot concurrerende en complementaire opties. Verschillende bedrijven in verschillende sectoren zullen er de komende tijd voor kiezen om te verduurzamen met gebruik van CO2-vrije waterstof. Zij wegen daarbij andere eventuele alternatieven af op o.a. technische beschikbaarheid, prijs en eventuele andere overwegingen. Het is de bedoeling dat op termijn een volwassen markt ontstaat voor CO2-vrije waterstof waarbij vraag en aanbod (internationaal) in balans zullen zijn.

18

Hoe beoordeelt de Minister in dit verband het gebruik van waterstof in de elektriciteitssector in gascentrales, indachtig het feit dat dan twee keer energieverlies optreedt (bij de omzetting van duurzame elektriciteit in waterstof, en daarna van waterstof in elektriciteit)?

Antwoord

Op termijn is in een duurzame energievoorziening CO2-vrij regelbaar vermogen nodig voor de productie van elektriciteit. Gascentrales die CO2-vrije gassen inzetten zijn daarbij een optie. De mogelijkheid om in de vorm van groene waterstof via conversie langdurig en grootschalig energie op te slaan, is ook van groot belang in een duurzame energievoorziening.

19

Tot slot over het onderwerp waterstof willen de leden van de VVD-fractie graag weten aan de hand van welke criteria de Minister zal monitoren of de ingezette instrumenten voldoende kansen bieden voor de ontwikkeling van groene waterstof.

Antwoord

De verschillende instrumenten worden primair ingezet voor het realiseren van de kostenreductie van groene waterstof. Criteria om dit te monitoren behelzen onder meer de benutting van de instrumenten, de toename in de omvang van elektrolyseprojecten, het ontstaan van een meer industriële productiewijze van elektrolysers, alsmede de benutting van innovaties die leiden tot een hogere elektrolyse efficiency en goedkopere materialen, en de afname van de kostverschillen met fossiele waterstof en daarmee afname van de subsidiebehoefte. Bij het monitoren hiervan zal ook rekening worden gehouden met de effecten op kostenreductie van de andere maatregelen in de beleidsagenda.

Gas

20

Met betrekking tot de rol van gas in het energiesysteem nu en in de toekomst steunen de leden van de VVD-fractie de insteek van het kabinet rond kleine velden. Deze leden lezen dat de toets van de Europese Unie (EU) op staatssteunaspecten van de investeringsaftrek nog enige tijd op zich laat wachten. Welke gevolgen heeft dat voor de indiening van het wetsvoorstel, aangezien dit ook door het kabinet op de lijst spoedeisende wetsvoorstellen (te behandelen voor de zomer) is gezet? Mocht de toets op staatssteun negatief uitvallen, dan wil het kabinet ook kijken of er alternatieven mogelijk zijn. Wat zijn deze alternatieven, en worden deze ook nu al ontwikkeld om geen tijd te verliezen ingeval het oordeel van de Europese Commissie negatief is?

Antwoord

De huidige investeringsaftrek geldt alleen voor investeringen in mijnbouwactiviteiten op de Noordzee. Het voornemen was om deze selectieve investeringsaftrek te verhogen. Over dit voornemen is voorafgaand aan de start van een eventuele notificatieprocedure overlegd met de Europese Commissie. In dit overleg is gebleken dat een staatssteuntoets door de Europese Commissie naar verwachting complex en langdurig kan zijn en dat de uitkomst onzeker is. Daarom ligt het alternatief voor om deze investeringsaftrek ook voor mijnbouwactiviteiten op land te doen gelden. Zodoende is er sprake van een generieke maatregel die niet bij de Europese Commissie hoeft te worden genotificeerd voor de staatssteuntoets. De mijnbouwondernemingen die op land actief zijn, hebben zich inmiddels bereid getoond constructief mee te denken over de gebruikmaking en de aanwending van deze investeringsaftrek en daarover met de Minister van Economische Zaken en Klimaat een convenant te willen sluiten. Het voornemen is deze generieke investeringsaftrek van 40% op te nemen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet dat nog deze maand aan uw Kamer zal kunnen worden aangeboden.

21

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met de Minister dat de productie van groen gas eerst vergroot moeten worden voordat we besluiten over de manier waarop we groen gas in gaan zetten. Deze leden lezen dat er diverse onderzoeken zijn aangekondigd en de nadere uitwerking nog zal volgen. Zij vragen of de Minister kan aangeven wanneer de Kamer deze resultaten kan verwachten van de diverse acties. Het betreft dan de mogelijkheden om de realisatiegraad van projecten te vergoten, de inzet van diverse instrumenten die het mogelijk maken om meer te sturen op de productie van groen gas, de uitkomsten van de onderzoeken die zich richten op vraag-gestuurde instrumenten, de uitkomst van de innovatiebehoefte door TKI Nieuw Gas, het onderzoek dat Energiebeheer Nederland doet naar de potentie van het hergebruiken van locaties voor groengasproductie, het in kaart brengen van de potentie van riool- en afvalwaterzuiveringslocaties en tot slot de uitkomsten van de optie om te hybridiseren die verwerkt wordt in de Routekaart van de Startanalyse aardgasvrije buurten.

Antwoord

De uitvoering van de Routekaart Groen Gas wordt op dit moment vormgegeven. Enkele processen zijn reeds in gang gezet, zoals de innovatieagenda groen gas van TKI Nieuw Gas en het onderzoek naar hergebruik door EBN, en deze producten zullen dit jaar gereedkomen. Naar de vormgeving van de overige processen wordt nu gekeken. Ik streef ernaar uw Kamer regelmatig te informeren over de voortgang van de uitvoering.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Verlengen looptijd SDE-beschikkingen monomestvergisting

De leden van het CDA vragen aandacht voor het project Jumpstart waarin momenteel 47 beschikkingen in de uitstelfase zitten, maar die bij realisatie een CO2-reductie van 42.000 ton per jaar kunnen behalen en daarnaast tevens tot een substantiële stikstofreductie kunnen leiden. Zij vragen in het bijzonder aandacht voor het lokale initiatief Wijnjewoude Energie Neutraal (WEN), waarvoor vier van deze SDE-beschikkingen door Jumpstart van Friesland Campina beschikbaar zijn gesteld. Door een uniek, maar goed reproduceerbaar, plan voor de vergisting van rundveemest van veehouders uit het eigen dorp wil Wijnjewoude volledig onafhankelijk worden van aardgas.

22

Deze leden vragen de Minister of hij de mening deelt dat projecten zoals WEN een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de ambitie uit het Klimaatakkoord voor de realisatie van 70 petajoule (PJ) aan groen gas (3,6 megaton CO2-reductie) in 2030 en dat lokale initiatieven zoals WEN belangrijk zijn voor het draagvlak voor de energietransitie.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de bovengenoemde beschikkingen tot september 2020 lopen en dat dit initiatieven zoals WEN, mede door de tijdrovende procedures en de huidige coronacrisis, onvoldoende tijd biedt voor projectrealisatie. Om projecten langer de tijd te geven voor realisatie zou een verlenging van twee jaar op de oorspronkelijk beschikkingen, tot september 2021, uitkomst kunnen bieden.

23

Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden hij ziet om de looptijd van de SDE-beschikkingen uit het speciale luik voor monomestvergisting te verlengen met twee jaar tot september 2021, zodat reeds bestaande initiatieven zoals dat van WEN alsnog gerealiseerd kunnen worden. Zij vragen de Minister daarbij de voor- en nadelen van het verlengen van de looptijd inzichtelijk te maken.

Antwoorden 22 en 23

Ik sta positief tegenover monomestvergisting, omdat het ervoor zorgt dat hernieuwbare energie wordt geproduceerd uit mest, hetgeen ten eerste bijdraagt aan de groen gas doelstellingen uit het Klimaatakkoord en ten tweede methaanemissies uit mest beperkt. Ik vind het ook positief dat de sector initiatieven ontwikkelt om de kostprijs van deze techniek te laten dalen en uitrol door een collectieve aanpak te faciliteren.

Om deze redenen heeft mijn ambtsvoorganger deze separate regeling voor monomestvergisting mogelijk gemaakt. In die ministeriële regeling is ook de realisatietermijn opgenomen. Ik vind dat met het oog op eerlijke concurrentie niet gepast om achteraf aanpassingen te doen aan de tendervoorwaarden. Daarnaast kan de inwilliging van dit verzoek aanleiding geven tot soortgelijke verzoeken binnen de reguliere SDE+. Dat is onwenselijk, omdat budget langer wordt vastgehouden en het subsidiebedrag mogelijk niet passend meer is vanwege daling van de kostprijs. Deze nadelen wegen niet op tegen het voordeel van de kans op de snellere realisatie van vergisters in Wijnjewoude. Wel kunnen de betreffende projecten een nieuwe subsidieaanvraag indienen. Een eerste kans hiervoor is de eerste openstelling van de SDE++ in 2020. In deze ronde is tevens een aantal verbeteringen doorgevoerd ten aanzien van de ondersteuning van monomestvergisting. Zo worden de vermeden methaanemissies meegenomen in de berekening van de kosteneffectiviteit van monomestvergisting, waar dit eerder niet get geval was.

24

De leden van de CDA-fractie vragen tevens, indien hij voor het verlengen van SDE-beschikkingen geen mogelijkheden ziet, bij het uitwerken van de alternatieve financieringsvormen die worden genoemd in de Routekaart Groen Gas rekening te houden met realisatie van projecten zoals het burgerinitiatief in Wijnjewoude en inzichtelijk te maken op welke wijze dit mogelijk is.

Antwoord

In de Routekaart Groen Gas bezie ik de instrumenten om de productie van groen gas te bevorderen. De SDE++ is en blijft hiervoor op de korte termijn het instrument. In dat kader wijs ik er graag op dat monomestvergisting op boerderijschaal is opgenomen in de SDE++. Aanvragers (zoals WEN) kunnen in het najaar hiervoor weer een aanvraag indienen. In mijn analyse van alternatieve instrumenten richt ik mij op de potentie van alternatieve instrumenten in het laten doorgroeien van de groen gas productie.

Waterstof

25

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat er zich een wereldmarkt voor waterstof gaat ontplooien en dat waterstof een wereldwijd verhandelde commodity kan worden met grootschalige import en export. Zij constateren dat er al veel projecten in ontwikkeling zijn die voor een aanbod aan waterstof zorgen, maar dat de ontwikkelingen op het gebied van het daadwerkelijk ontwikkelen van de «waterstofmarkt» minder snel gaan. Toch is de vraag «bij wie kun je straks waterstof kopen» al relevant aan het worden. Deze leden vragen hoe de Minister aan kijkt tegen de mogelijkheden voor een waterstofhandelsplatform. Deelt de Minister de mening dat een waterstofhandelsplatform goed zou passen bij Nederland en aansluit bij de door ons ingediende ambitie van Nederland in de waterstofeconomie? Op welke wijze zou een dergelijk platform tot stand kunnen komen? Is de Minister bereid de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken en de uitkomsten uit te werken in het gezamenlijk met stakeholders in te richten en uit te voeren waterstofprogramma?

Antwoord

Een waterstofhandelsplatform past zeker goed bij de Nederlandse ambities van een koploperspositie in Europa, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie. Ik ben bezig met een onderzoek naar hoe een dergelijk waterstofhandelsplatform zou kunnen functioneren. Gesprekken zijn gaande met relevante partijen over haalbaarheid en fasering. Zodra er meer helderheid is over de eerste conclusies, zal ik eventuele implementatie bespreken met stakeholders en uw Kamer informeren.

26

De leden van de CDA fractie lezen dat het kabinet een nieuw, tijdelijk, instrument voor exploitatiesteun ten behoeve van opschaling en kostenreductie van groene waterstof voor ogen heeft en dat het kabinet hiervoor circa 35 miljoen euro per jaar zal inzetten. Deze leden vragen de Minister inzichtelijk te maken in welke mate dit nieuwe instrument voldoende is om invulling te geven aan de in het Klimaatakkoord geformuleerd ambitie voor opschaling van elektrolyse naar circa 500 megawatt (MW) geïnstalleerd vermogen in 2025 en 3–4 gigawatt (GW) geïnstalleerd vermogen in 2030.

Antwoord

De inzet van het tijdelijke opschalingsinstrument is vooral om de eerste opschalingsprojecten te ondersteunen. Het zal daarnaast helpen om de startsituatie voor opschaling van elektrolyse beter in beeld te krijgen. Daartoe zal met name gekeken worden naar de invloed van technische en operationele aannames op de kosten van groene waterstof en de ontwikkeling van afzetmarkten. Daarmee kan dan beter worden ingeschat welk kostenreductiepad bij verdere opschaling realistisch is. In een vervolgfase kan dan mogelijk verdere ondersteuning worden gekoppeld aan afspraken met het bedrijfsleven over prijspaden voor afname van de financiële ondersteuning bij verschillende toepassingen. Zo legt het beoogde tijdelijke opschalingsinstrument de basis voor de opschaling richting de doelen uit het Klimaatakkoord richting 2025 en 2030.

27

De leden van de CDA-fractie constateren dat een groot aantal van de in de kabinetsvisie genoemde acties nog in ontwikkeling zijn. Dit geldt voor bijvoorbeeld de implementatie van de Richtlijn Hernieuwbare Energie, de inzet van het bestaande gasnet, het in kaart brengen van import, de koppeling van wind op zee en waterstof, de mogelijkheden voor een bijmengverplichting en het nationaal waterstofprogramma. Deze leden vragen de Minister om op korte termijn een stappenplan uit te werken waarin duidelijk wordt gemaakt op welke termijn deze acties afgerond zullen worden en wat daarvan de effecten zijn op het behalen van de ambities uit het Klimaatakkoord op het gebied van waterstof.

Antwoord

Het realiseren van de doelen van de kabinetsvisie en van de afspraken en ambities uit het Klimaatakkoord ten aanzien van waterstof, vergt betrokkenheid en inzet van vele partijen. Zoals aangegeven in de kabinetsvisie en afgesproken in het Klimaatakkoord zal de samenwerking tussen betrokken partijen vorm worden gegeven in een nationaal waterstofprogramma. De periode tot en met 2021 zal worden gebruikt voor de voorbereidende fase met lopende initiatieven en projecten als vertrekpunt.

De kabinetsvisie op waterstof bevat een beleidsagenda met daarin vier beleidslijnen met elk een aantal acties. Met de uitvoering hiervan is deels al begonnen en verder worden ze momenteel besproken en voorbereid met stakeholders. De timing van de acties die in de beleidsagenda staan verwoord is mede afhankelijk van de inzet van de stakeholders. Inzet is dat het onderzoek naar de koppeling aan wind op zee rond zomer 2020 is afgerond en dat de onderzoeken naar marktordening en bijmenging voor eind 2020 zijn voltooid. Ik zal de Kamer na de zomer informeren over de voortgang en verder planning van deze en andere onderzoeken en acties uit de beleidsagenda.

28

Ook zouden deze leden graag zien in hoeverre er rekening wordt gehouden met het mkb in de nadere uitwerking van het programma. In deze tijd is aanpassen van het grootste belang en is het alle hens aan dek.

Antwoord

Het kabinet ziet inzet op waterstof als een grote economische kans, juist ook omdat er al zoveel Nederlandse bedrijven, inclusief mkb, actief zijn op het gebied van waterstoftechnologie en waterstoftoepassingen. Deze bedrijven kunnen nu al profiteren van de diverse regelingen en instrumenten. Het waterstofprogramma moet nog worden uitgewerkt, maar zal zeker oog hebben voor de binnenlandse en buitenlandse kansen voor mkb-bedrijven.

29

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie de Minister inzichtelijk te maken hoe hij in het nationaal waterstofprogramma uitwerking zal geven aan de aangenomen motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 454) over het positioneren van Nederland als «hydrogen gateway to Europe» en het financieel instrumentarium dat nodig is om daarmee stappen te maken.

Antwoord

De aangenomen motie wordt uitgewerkt in de internationale strategie, waarvan de hoofdlijnen zijn beschreven in de kabinetsvisie. Nederland heeft met zijn unieke uitgangspositie zeker de potentie om een belangrijke waterstof-hub in Europa te worden. Dit vergt een voorspoedige opschaling van de duurzame waterstof in Nederland zelf via voortvarende implementatie van de veelheid aan voorgenomen waterstofprojecten, alsmede de realisatie van een waterstof-backbone die de industriële centra verbindt. Het financiële instrumentarium zoals geschetst in de kabinetsvisie moet dit adequaat ondersteunen. Er is ook een grote inspanning nodig om zo snel mogelijk een Europese interne markt voor duurzame waterstof te creëren, waardoor opschaling en kostendaling sneller te realiseren zijn. Diverse bedrijven en havens, waaronder de haven van Rotterdam, zijn al aan de slag om Nederland te positioneren als waterstofhub. Deze ontwikkelingen worden meegenomen in de voorbereidingen van het waterstofprogramma.

30

De leden van de CDA-fractie lezen dat waterstof meegenomen zal worden in de leidraad voor gemeenten voor verduurzaming en aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving. Zij vragen de Minister duidelijk te maken op welke wijze waterstof wordt meegenomen in deze leidraad en wat hierin het advies wordt richting gemeenten over de rol van waterstof bij de verduurzaming en het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving.

Antwoord

Waterstof zal waarschijnlijk pas na 2030 een grootschalige rol kunnen gaan spelen in de verduurzaming van de gebouwde omgeving. De komende jaren gaan we, mede in het kader van het nationale waterstof programma, onderzoeken wat hiervoor nodig is en aan de hand van pilots een scherper beeld krijgen van de mogelijkheden. Het is voor gemeenten wel van belang om nu al in beeld te brengen voor welke buurten of wijken waterstof in de toekomst mogelijk een alternatief kan worden. Dit geldt waarschijnlijk vooral voor gebouwen en wijken die moeilijk op een andere wijze te verduurzamen zijn. Aan de Startanalyse wordt een waterstofstrategie toegevoegd waarvoor op buurtniveau wordt berekend wat de nationale kosten zijn. Op basis van deze berekeningen kunnen gemeenten overwegen om buurten naar achteren te schuiven in de planning en andere buurten juist naar voren te halen.

Daarbij bevat de Leidraad nadrukkelijk geen advies voor een strategie per wijk of buurt. De Leidraad biedt uniforme en betrouwbare data en is één van de hulpmiddelen die een gemeente kan gebruiken om in samenspraak met lokale stakeholders keuzes te maken voor een alternatieve energie-infrastructuur en het bepalen van een tijdpad waarop wijken van het aardgas af gaan.

Salderen

31

De leden van de CDA-fractie constateren dat de salderingsregeling na 2023 zal worden afgebouwd richting 2031. Deze leden maken zich zorgen over signalen die zij ontvangen over de mogelijk negatieve impact hiervan op het plaatsen van zonnepanelen op sociale huurwoningen. Mogelijk zou dit er zelfs toe kunnen leiden dat er 70% minder zonnepanelen op sociale huurwoningen zullen worden geplaatst. Dit omdat zowel het bekostigen van de investering door de corporatie uit besparing in de energierekening en instemming van huurders op basis van het financieel voordeel dat zonnepanelen hen oplevert door het afbouwen van de salderingsregeling in gevaar kunnen komen.

De leden van de CDA-fractie zouden dit in het kader van het streven naar zoveel mogelijk benutting van daken, de verdere elektrificatie van de energievoorziening en het draagvlak voor de energietransitie bijzonder ongewenst vinden. Zij vragen de Minister of hij dit gevaar onderkend en op welke wijze hij hiermee rekening zal houden bij het voorstel voor het afbouwen van de salderingsregeling.

Antwoord

De salderingsregeling is niet specifiek ontworpen voor sociale huursector. Vanwege hoge uitvoeringskosten is het niet wenselijk onderscheid te maken tussen doelgroepen binnen de salderingsregeling. Een aangepaste afbouw zou bovendien meer geld kosten en daarvoor is geen budgettaire dekking. Het definitieve afbouwpad zoals dat in de brief (Kamerstuk 31 239, nr. 314) staat, is het optimale afbouwpad, gegeven de budgettaire randvoorwaarden uit het regeerakkoord. Minder of latere afbouw zou meer geld kosten en daarvoor is geen budgettaire dekking.

Mijn inziens is onderscheid maken tussen doelgroepen om drie redenen ook niet nodig.

Ten eerste verwacht ik dat er ook binnen de sociale huursector nog geïnvesteerd zal worden in zonnepanelen gedurende de afbouw van de salderingsregeling. Coöperaties kunnen veelal uit de voeten met een hogere terugverdientijd, ze zijn gewend te werken met langere investeringshorizons. Ik begrijp dat er door de afbouw van de salderingsregeling nieuwe afspraken gemaakt zullen moeten worden tussen de huurder en verhuurder over het financiële voordeel.

Ten tweede bestaat er een mix van instrumenten om het plaatsen van zonnepanelen te stimuleren, niet alleen de salderingsregeling maar ook de SDE+ en de Regeling Verlaagd Tarief (postcoderoosregeling). Er is besloten het budget voor de voorjaarsronde van de SDE+ op te hogen met 2 miljard euro naar 4 miljard euro. Corporaties kunnen daar ook gebruik van maken. Ook bij de start van de SDE++ in het najaar van 2020 is het mogelijk om subsidie aan te vragen voor het aanleggen van zonnepanelen op daken. Ook kan er gebruik worden gemaakt van de postcoderoosregeling.

Ten derde is het beleidsvoornemen om voor corporaties de mogelijkheid van plaatsing van zonnepanelen te vergroten naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet. Deze wijziging is erop gericht om belemmeringen bij corporaties weg te nemen waar het gaat om het kunnen leveren van energie aan het net zonder rechtstreekse verbinding met de bewoning. Deze wijziging van de Woningwet is verwerkt in een worstel dat in consulatie is gebracht. De consultatie is inmiddels gesloten. Verwachting is dat de Minister van BZK dit wetsvoorstel voor de zomer bij uw Kamer kan indienen.

32

Deze leden vragen de Minister in zijn antwoord tevens te reageren op de mogelijkheid om corporaties te stimuleren in te zetten op het gebruik van zon-PV in combinatie met thermische panelen voor zowel de verwarming van de woning als de verwarming van het tapwater.

Antwoord

Binnen de salderingsregeling is subsidie van deze combinatie niet mogelijk, want de salderingsregeling ziet enkel toe op het opwekken van hernieuwbare elektriciteit. Op grond van het Klimaatakkoord voeren de Rijksoverheid en Aedes een breed (interdepartementaal) onderzoek uit naar de ontwikkeling van de financiële positie van de corporatiesector en de haalbaarheid van de lange-termijnopgaven. Op basis van dat onderzoek, en met inachtneming van de standaarden waaraan woningen moeten voldoen in 2050, worden afspraken gemaakt over tussendoelen. Ook maken gemeenten en huurders op lokaal niveau prestatieafspraken met woningcorporaties, waarbij verduurzaming één van de hoofdonderwerpen is. Partijen kunnen op lokaal niveau inzetten op het gebruik van bijvoorbeeld zon-PV en thermische panelen. Gelet hierop is er geen streven om corporaties te stimuleren op specifieke technieken zoals het gebruik van zon-PV al dan niet in combinatie met thermische panelen voor zowel verwarming van de woning en het tapwater.

33

De stichting Wocozon stelt bijvoorbeeld een oplossing voor waarin corporaties de lasten van huurders kunnen laten dalen met enkele honderden euro’s per jaar, terwijl gas wordt bespaard, 50–60% CO2 wordt bespaard, zonder dat daarvoor een warmtenet nodig is. Is de Minister bereid om over deze optie te verkennen met het maatschappelijke veld?

Antwoord

Ik heb deze vraag voorgelegd aan de Minister van BZK. Op grond van de Woningwet staat het corporaties, huurders en gemeenten vrij de inhoud van prestatieafspraken te bepalen voor de lokale invulling van de wettelijke taken van de corporaties. Initiatieven zoals die van Wocozon kunnen daarmee al een plek krijgen in het lokale maatschappelijk veld. Een rol voor het kabinet is daardoor niet aan de orde.

34

De leden van de CDA-fractie dat er vanuit de energiesector kritiek wordt uitgeoefend op de door het kabinet voorgestelde wijze van afbouwen van de salderingsregeling. Door het kabinetsvoorstel zou de energienota onnavolgbaar worden, kleinverbruikers niet worden geprikkeld tot het nemen van flexibiliteitsmaatregelen en zouden onnodige hoge kosten en hoge administratieve lasten worden veroorzaakt. Deze leden verzoeken de Minister een inhoudelijke reactie te geven op deze kritiek.

Antwoord

Ik deel de mening over de onnavolgbare energienota niet. De ACM houdt toezicht op de begrijpelijkheid van de factuur en ik heb daar met hen contact over gehad. De ACM geeft aan dat zij niet verwacht dat de afbouw van de salderingsregeling ervoor zorgt dat de energierekening onbegrijpelijk wordt.

De voorgestelde wijziging zorgt er voor dat de energieleverancier (1) het ingevoede volume moet vermenigvuldigen met een afbouwpercentage, (2) het resultaat hiervan vervolgens in mindering moet brengen op de afname en (3) het restant van de invoeding tegen een redelijke vergoeding moet factureren. Dat zal van de leverancier een extra toelichting vragen op de saldering op de factuur en mogelijk zorgen voor extra vragen bij ConsuWijzer. De informatie over salderen op de website van ConsuWijzer en ACM zal daarop worden aangepast.

De extra toelichting zou overigens ook nodig zijn bij andere vormen van afbouw, omdat bij alle opties de afbouw moet worden verwerkt op de factuur.

Verder wordt flexibilisering door het geleidelijk afbouwen van de salderingsregeling juist aantrekkelijker. Het verbruik achter de meter is nog steeds belastingvrij en levert dus meer op dan de aan het net geleverde elektriciteit. Dit zet mensen aan tot het direct verbruiken van de opgewekte elektriciteit of het opslaan van die elektriciteit om het later weer te gebruiken.

Het klopt dat de aanpassingen leiden tot administratieve lasten. In het regeerakkoord is afgesproken dat de salderingsregeling in 2020 omgevormd wordt in een nieuwe regeling. Ongeacht welke vorm de afbouw van de salderingsregeling zou krijgen, er moeten altijd kosten gemaakt worden voor de uitvoering door de energieleveranciers. Het kabinet heeft een zorgvuldige afweging gemaakt en deze optie heeft acceptabele administratieve lasten voor energieleveranciers en is het best werkbaar voor de Belastingdienst.

35

Zij vragen de Minister tevens om een inhoudelijke appreciatie van de door de energieleveranciers uitgewerkte variant voor het afbouwen van de salderingsregeling, waarin voor elke teruggeleverde kilowattuur (kWh) een vermindering van de energiebelasting wordt toegekend middels een vast bedrag in ct/kWh dat naar 0 wordt afgebouwd in 2031. Kan de Minister duidelijk maken op basis van welke argumenten niet voor deze variant wordt gekozen? Wat zijn de voor- en nadelen van deze variant ten opzichte van de door het kabinet voorgestelde aanpak?

Antwoord

Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van de VVD, vraag 9 VVD.

Openstelling SDE+ voorjaarsronde 2020

36

De leden van de CDA vragen de Minister op korte termijn duidelijk te maken welke mogelijkheden hij ziet om SDE+-subsidies die in 2020 verlopen met zes maanden tot een jaar te verlengen, zodat zowel de realisatie van zonne-energie alsook de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid kunnen worden behouden.

Antwoord

Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Op deze termijn kan onder omstandigheden een jaar ontheffing worden verleend. Ik ben van mening dat er voldoende aanleiding is om de bestaande mogelijkheid tot ontheffing een meer generiek karakter te geven. Hierdoor zal ik alle projecten met een realisatietermijn in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing geven. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 439). Een belangrijke voorwaarde voor deze ontheffing is wel dat projecten naar verwachting binnen dat extra jaar kunnen worden gerealiseerd. Projecten moeten de ontheffing daarom bij RVO.nl aanvragen en daarbij expliciet aangeven dat realisatie binnen de ruimere periode mogelijk is. Ik heb uw Kamer op dinsdag 22 april over dit onderwerp geïnformeerd.

37

De leden van de CDA-fractie merken op dat groen gas een belangrijke bron zal zijn in onze hernieuwbare energiemix. In hoeverre krijgt deze bron in de SDE het juiste zetje in de rug?

Antwoord

Over de afgelopen jaren heeft de SDE+ een positieve bijdrage geleverd aan het kosteneffectief ontsluiten van een deel van de groen gas potentie. Met de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ zijn eveneens verbeteringen doorgevoerd ten aanzien van de stimulering van groengasproductie, in het bijzonder in de categorieën voor monomestvergisting. Op de korte termijn zal de SDE++ het primaire instrument zijn en blijven voor het stimuleren van groengasproductie. Wel zal ik blijven bezien of er optimalisatieslagen te maken zijn waardoor de opengestelde groengascategorieën nog beter aansluiten bij het opschalingsstreven uit het Klimaatakkoord. Wel zie ik dat het aantal en type afgegeven SDE+-beschikkingen nog onvoldoende is om de significante groei te realiseren die aansluit bij het opschalingsstreven uit het Klimaatakkoord. Tegen deze achtergrond bezie ik zowel optimalisatieslagen in de huidige SDE++ als nieuwe aanvullende of alternatieve instrumenten.

38

Deze leden vragen in hoeverre het behulpzaam zou kunnen om in de SDE een onderscheid te maken tussen hernieuwbare gassen en hernieuwbare elektriciteit. Op deze wijze zouden de meest kostenefficiënte opties voor stroom en voor gas worden gestimuleerd, toch? Deze leden vragen de Minister in hoeverre een dergelijk onderscheid in de SDE mogelijk is en welke voor- en nadelen de Minister ziet bij een dergelijke benadering.

Antwoord

Binnen de SDE+- en SDE++-regeling vindt concurrentie tussen projecten en technieken plaats om zo te komen tot stimulering van de meest kostenefficiënte projecten. Daarbij is het doel om met hetzelfde budget zoveel mogelijk CO2-winst te behandelen en niet een bepaalde hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit of gas. Dit is van belang om de effecten op de energierekening beperkt te houden. Het maken van een onderscheid tussen hernieuwbare gassen en hernieuwbare elektriciteit heeft beperkte voordelen maar ook een significante nadelen. Een voordeel van een dergelijk onderscheid zou kunnen zijn dat er meer zekerheid is over het beschikbare budget voor specifieke technieken. De nadelen van een dergelijk onderscheid zijn dat dit een deel van de concurrentie zou wegnemen en daarmee de kosteneffectiviteit van de regeling in het geheel verminderen. Daarnaast zou het introduceren van plafonds de benodigde goedkeuring in het kader van staatssteun door de Europese Commissie bemoeilijken. In mijn brief van 30 maart 2020 heb ik dan ook aangekondigd om aanvullende en alternatieve instrumenten te bezien voor de stimulering van groen gas (Kamerstuk 32 813, nr. 487).

39

De leden van de CDA fractie merken op dat op Ameland een interessant eerste demonstratieproject gerealiseerd wordt met een nieuwe technologie, hogedrukvergisting. Dit project kan echter geen beroep doen op SDE-subsidie onder andere omdat de combinatie van zuiveringsslib met groente- en fruitafval niet is toegestaan. Deze leden zouden graag zien dat dergelijke reststromen op een duurzame wijze kunnen worden verwerkt. In hoeverre ziet de Minister mogelijkheden knellende regelgeving en subsidievoorwaarden voor dit innovatieve demonstratieproject tegen het licht te houden?

Antwoord

Welke technieken in aanmerking komen voor subsidie in de SDE++-regeling wordt besloten op basis van advies van het PBL. Het PBL houdt in haar adviestraject jaarlijks een marktconsultatie, waarin haar conceptadvies voor commentaar wordt opengesteld en waar ook de gelegenheid is om nieuwe technieken aan te dragen die eventueel in aanmerking zouden kunnen komen. Voor mij is het advies van het PBL met een betrouwbare berekening van basisbedragen leidend in het kunnen openstellen van technieken. Vergisting met de combinatie van zuiveringsslib met groente- en fruitafval is daarin voor de SDE++ 2020 niet meegenomen. Voor de SDE++ 2021 start op korte termijn de marktconsultatie. Markpartijen kunnen in deze marktconsultatie onder andere suggesties aandragen voor dergelijke aanpassingen in de regeling en daarmee de subsidievoorwaarden.

40

De leden van de CDA-fractie constateren dat de termijnen tot vergunningverlening, bijvoorbeeld voor biomassaprojecten, toenemen, onder andere door procedures bij de Raad van State en financierings- en vergunningstrajecten die steeds meer tijd in beslag nemen. Dit leidt er toe dat financiers van projecten afhaken en SDE-beschikkingen in de knel komen. Deze leden vragen de Minister inzichtelijk te maken op welke schaal het hierboven geschetste probleem met oplopende vergunningstermijnen speelt, wat hierbij de grootste knelpunten zijn, en wat daarvan het effect is op de SDE en of hij op basis van zijn bevindingen wil kijken wat hij er aan kan doen om in alle redelijkheid projecten doorgang te kunnen laten vinden?

Antwoord

In het algemeen geldt dat de realisatietermijnen in de SDE+ passen bij de tijd die nodig is om de projecten te realiseren. Ik herken de signalen uit de sector van langere financierings- en vergunningstrajecten. In beginsel gaat het hierbij om een risico voor de projecten zelf. Hoewel ik het wenselijk vind dat projecten die worden beschikt ook daadwerkelijk worden gerealiseerd, is dit echter geen doel op zich. Het budget van projecten die niet worden gerealiseerd kan immers opnieuw worden ingezet voor andere projecten die hiermee wel worden gerealiseerd. Echter, door alle projecten met een realisatietermijn in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing te geven, bied ik ook ruimte voor projecten die om andere redenen dan het coronavirus vertraging oplopen.

Uitvoering Klimaatakkoord

41

In hoeverre is het kabinet momenteel bezig met de uitwerking van het Urgenda-pakket en op welke termijn de Minister verwacht naar buiten te komen?

Antwoord

Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om uitvoering te kunnen geven aan het Urgenda-vonnis. Op dit moment bevindt Nederland zich echter, samen met de rest van de wereld, als gevolg van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie. Hierin maken mensen zich in de eerste plaats zorgen over hun gezondheid, hun inkomen en hun baan. Daarom wil het kabinet extra zorgvuldigheid betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Daar is iets meer tijd voor nodig. Uiteraard blijft het kabinet gehouden aan uitvoering van het vonnis.

Het kabinet verwacht de Kamer op korte termijn te kunnen informeren over het aanvullende maatregelenpakket.

42

In hoeverre is het mogelijk om inzichtelijk te maken wat de impact van de coronacrisis is op het mogelijke maatregelenpakket voor uitvoering van het Urgenda-vonnis? In hoeverre neemt de uitstoot van CO2 inmiddels extra af door de coronacrisis en in hoeverre zijn deze effecten tijdelijk?

Antwoord

Het is evident dat de uitbraak van het coronavirus ook impact zal hebben op de mondiale, Europese en Nederlandse economie en daarmee de CO2-uitstoot. Het exacte effect daarvan is moeilijk te voorspellen. Het kabinet zal de ontwikkeling van de CO2-uitstoot, ook in relatie tot de ontwikkeling van de coronacrisis, de komende periode nauwlettend in de gaten houden. Het is niet aannemelijk dat CO2-reductie als gevolg van de coronacrisis structureel van aard zal zijn.

43

De leden van de CDA-fractie constateren dat de coronacrisis ook invloed zal hebben op het proces van de RES’en, met name op het vlak van de besluitvorming door onder andere gemeenteraden en provinciale staten en de inwonersparticipatie. Deze leden vinden het van groot belang dat het democratisch proces rondom de RES’en zijn doorgang vindt. Zij vragen de Minister in hoeverre er, gezien het tijdstraject van de RES’en en de deadline voor het vaststellen van de concept-RES’en, voldoende ruimte voor deze democratische legitimatie is nu deze onder druk komt te staan door de coronacrisis.

Antwoord

Het klopt dat de coronacrisis in sommige RES-regio’s de planning van het RES-proces heeft verstoord. In sommige gevallen heeft dit tot moeilijkheden geleid wat betreft het realiseren van gedegen politiek-bestuurlijke en maatschappelijke betrokkenheid.

Zoals aangegeven in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 491) is door mij, de koepels van de decentrale overheden en de voorzitters van de Elektriciteitstafel en het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord geprobeerd om tegemoet te komen aan de RES-regio’s, middels verschuivingen binnen het tijdsschema van het RES-proces. Hiermee is er meer tijd gecreëerd om politiek-bestuurlijke en maatschappelijke betrokkenheid te realiseren.

44

Deze leden vragen de Minister tevens welke mogelijkheden hij ziet om het RES-proces, indien nodig, te temporiseren en daarmee het democratische proces van zowel de inwonersparticipatie als de besluitvorming in gemeenteraden en provinciale staten te waarborgen.

Antwoord

Door de coronacrisis zijn in sommige RES-regio’s wat betreft het realiseren van politiek-bestuurlijke als maatschappelijke gedragen concept-RES moeilijkheden ontstaan. Veel RES-regio’s hadden in deze fase graag inwoners en volksvertegenwoordigers willen betrekken, maar kunnen dat nu in beperkte mate.

Zoals ik inmiddels aan de kamer heb gecommuniceerd in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 491) is, om een gedegen concept-RES-proces met voldoende democratische legitimatie te kunnen realiseren, samen met VNG, IPO, de Unie van Waterschappen en de voorzitters van de Elektriciteitstafel en het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord besloten tot verschuivingen in het tijdsschema van de RES. Dit betekent dat de oplevering van de concept-RES naar 1 oktober 2020 verschuift, en de oplevering van de RES1.0 naar 1 juli 2021 (ten opzichte van eerder 1 maart 2021).

De publicatiedatum van de doorrekening van het PBL van de definitieve concept-RES en het NPRES-advies hierover, wordt nu 1 februari 2021.

45

In dit kader vragen deze leden de Minister tevens op welke termijn hij de Kamer zal informeren over de uitvoering van de motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 455) met betrekking tot de inventarisatie van burgerparticipatie en de best practices.

Antwoord

Zoals ik in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 491) heb aangegeven zal ik in mijn brief over de concept-RES’en in het najaar van 2020 een uitgebreider beeld geven over de betrokkenheid van burgers in het proces richting de concept-RES’en. Ik zal dan ook aangeven welke acties ik met de partners in het Nationaal Programma RES zal ondernemen, en op dat moment ook al heb ondernomen, om burgerparticipatie te stimuleren in het proces richting de RES1.0 in juli 2021.

46

Kan de Minister ervoor te zorgen dat inzicht in de eindgebruikerskosten op woningtype zo spoedig mogelijk beschikbaar komt, zodat onder andere gemeenten deze kunnen benutten bij de Transitievisie Warmte en het bepalen van de volgorde van wijken.

Antwoord

In samenwerking met de VNG is, zoals toegezegd in de brief aan de VNG bij het Klimaatakkoord en de motie van de leden Nijboer en Moorlag (Kamerstuk 32 813, nr. 480), een onderzoek gestart naar de eindgebruikerskosten. Het PBL is gevraagd een voorstel te maken en zoals toegezegd in het VAO Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 11 maart jl. zal de Minister van BZK dit onderzoek na de zomer naar uw Kamer sturen.

47

Deelt de Minister het vermoeden van de VNG dat woonlastenneutraliteit voor het overgrote deel van de woningen niet haalbaar is? Kan de Minister in zijn antwoord ook duidelijk maken voor welk gedeelte van de woningen woonlastenneutraliteit haalbaar is, op welk moment in de toekomst dit haalbaar wordt en wat hierbij de verwachte impact is van de huidige coronacrisis.

Antwoord

Het PBL heeft bij de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord berekend dat met de huidige maatregelen ruim een miljoen woningen woonlastenneutraal verduurzaamd kunnen worden. Deze berekeningen zijn echter gebaseerd op gemiddelde huishoudens in gemiddelde woningen. Geen enkel huishouden is gemiddeld en woont in een gemiddelde woning. Dit betekent dat er nu al een groep woningen is die woonlastenneutraal verduurzaamd kunnen worden, maar ook een groep waarvoor dit nog niet kan. Daarom wordt samen met de VNG het eerdergenoemde onderzoek naar eindgebruikerskosten uitgevoerd. Daarin wordt expliciet gekeken naar de spreiding van woonlastenneutraliteit tussen woningen en warmteopties door de tijd. De impact van de coronacrisis op de woonlastenneutraliteit is onzeker. De scenario’s van het CPB laten echter in alle gevallen een economische recessie zien. De verwachting is dat dit niet positief zal uitwerken op de businesscase voor huishoudens om te gaan verduurzamen. In technische zin heeft een recessie naar verwachting geen dominante invloed op de business case van verduurzamingsmaatregelen, omdat de prijzen van maatregelen en energie ook zouden kunnen dalen. In de bestedingsbereidheid van consumenten zou een recessie echter wel een flinke deuk kunnen slaan.

48

Wat is de impact van de huidige coronacrisis op de implementatie van het Klimaatakkoord, met name als het gaat om de draagkracht van ondernemers voor het treffen van maatregelen die uitvoering geven aan het Klimaatakkoord?

Antwoord

Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om de Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

49

Kan de Minister aangeven of en hoe de detailhandel wordt meegenomen in de mkb-impacttoets?

Antwoord

De mkb-impacttoets brengt onder andere de effecten voor het mkb als geheel in kaart, waaronder de detailhandel, en voor tien specifieke sectoren, zoals bakkerijen, cafés en restaurants, klusbedrijven en installatiebedrijven. De detailhandel wordt uiteraard betrokken bij de uitwerking van vervolgacties uit de mkb-impacttoets.

Indirecte kostencompensatieregeling ETS

50

De leden van de CDA-fractie merken op dat de indirecte kostencompensatieregeling in 2021 komt te vervallen en dat de Europese ETS Richtlijn lidstaten oproept om ook in fase 4 van het ETS een compensatieregeling voor indirecte emissiekosten te implementeren. Van een aantal ons omringende landen is inmiddels duidelijk dat zij ook de vierde fase van het ETS een compensatieregeling voor indirecte emissiekosten zullen implementeren. Nederland heeft hierover nog geen duidelijkheid gegeven. Gezien het feit dat de huidige compensatieregeling in 2021 afloopt zorgt deze onduidelijkheid voor onzekerheid voor Nederlandse bedrijven. Deze leden vragen de Minister daarom op welke termijn hij verwacht een vervolg op de indirecte kostencompensatieregeling te kunnen publiceren. Zijn hierover gesprekken gaande met de Nederlandse industrie

Antwoord

In 2013 is bij het afsluiten van het Energieakkoord afgesproken dat er voor fase 3 van het ETS (periode tot en met 2020) een compensatieregeling zou worden ingevoerd. De in aanmerking komende bedrijven kunnen dan onder voorwaarden over het voorafgaande jaar compensatie aanvragen. Dit betekent dat in 2021 compensatie kan worden aangevraagd over het jaar 2020. De signalen dat een aantal bedrijven ook voor fase 4 van het ETS (periode 2021–2030) de compensatieregeling willen continueren zijn mij bekend. Ik verwijs hiervoor echter naar de afspraken met het bedrijfsleven in het Klimaatakkoord. Daarbij is aangegeven dat de huidige regeling zoals afgesproken in het Energieakkoord afloopt, zonder dat daarbij uitzicht wordt geboden op verlenging van de bestaande compensatieregeling.

Disproportionele financiële gevolgen ODE-heffing

51

De leden vragen wat de stand van zaken van de motie van het lid Essers (Kamerstuk 35 304, F) is?

52

Welke mogelijkheden zijn er onderzocht om de extreme lastenstijging te verminderen en/of temporiseren?

53

Wat zijn de uitkomsten van het overleg met deze sectoren?

Antwoord 51, 52 en 53

Zoals aangegeven in mijn brief van 10 december jl. over de motie van het lid Essers (Kamerstuk 35 304, G) vind ik het van belang om de gevolgen van de aanpassingen in de Opslag Duurzame Energie (ODE) voor de verschillende sectoren, waaronder de glastuinbouw, papier, chemie en voedselverwerkende industrie te monitoren. Daarbij zullen de verschillende fiscale prikkels en subsidie-instrumenten in ogenschouw worden genomen. Als eerste stap hierin heeft het kabinet een impacttoets laten uitvoeren om de specifieke effecten van het Klimaatakkoord op het mkb en het handelingsperspectief dat ondernemers wordt geboden via het Klimaatakkoord inzichtelijk te maken. Daarnaast worden de verschillende effecten op dit moment, met betrokkenheid van de verschillende sectoren, door CE Delft en Wageningen Economic Research nader in kaart gebracht.

54

Op welke termijn verwacht de Minister een voorstel te kunnen doen voor het verminderen en/of temporiseren van de extreme lastenstijging voor deze sectoren als gevolg van de ODE-heffing?

Antwoord

Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer nader over te kunnen informeren. De uitkomsten van de verschillende onderzoeken zal ik meenemen in de toekomstige besluitvorming over de ODE, waaronder de vaststelling van de tarieven voor 2021.

380-kv verbinding Moerdijk

55

Hoe kan het dat ondanks een uitgebreid participatietraject in aanwezigheid van deskundigen vanuit onder ander TenneT en het Ministerie van EZK er pas in het besluit van de Minister negatieve effecten zijn geconstateerd van de door de inwoners gekozen voorkeursvariant op het gebied van milieu, nettechniek, technische complexiteit en overlast en kosten? Klopt het dat alleen het kostenaspect bekend was bij de bewoners en dat slechts in mindere mate is aangegeven dat deze variant technisch iets lastiger uitvoerbaar zou zijn maar zeker niet onmogelijk was? Waarom is niet in een eerder fase duidelijkheid verschaft aan bewoners over andere negatieven effecten van de door hun gekozen voorkeursvariant?

Antwoord

Ik wil allereerst opmerken dat ik bij de uitwerking van het voorgenomen tracé van de nieuwe 380 kV hoogspanningsverbinding tussen Rillend en Tilburg in tien van de elf uitwerkingsgebieden het advies van de samenwerkende overheden heb overgenomen. Waar ik tot een andere afweging kom dan de samenwerkende overheden, komt dat doordat ik de criteria op een andere manier weeg. Ik kijk bij mijn afweging behalve naar het aantal gevoelige bestemmingen altijd ook naar de gevolgen voor het landschap, de meerjarige overlast voor de omgeving tijdens de realisatiefase, nettechniek en uiteraard de kosten. In het geval van de situatie bij Zevenbergschen Hoek ben ik tot de conclusie gekomen dat de maatschappelijke meerwaarde van de voorkeursvariant van de samenwerkende overheden niet opweegt tegen de meerkosten en de complexe technische uitvoering.

In werkateliers van TenneT met de omgeving zijn alle aspecten en afwegingen besproken. Hierbij is als eerste gekeken naar de aspecten van de variant als zodanig. Later in dit planproces is in detail gekeken naar de consequenties in de uitvoering, zoals de noodzaak van tijdelijke verbindingen die op een groter gebied effect hebben. De effecten van de verschillende varianten zijn beschreven in het zogenaamde projectboek 3. Dit projectboek 3 is gepubliceerd (https://projecten.tennet.eu/zuid-west-380-kv-oost-projectboek-3/) waarna ik de samenwerkende overheden om advies heb gevraagd. Het is dus niet correct dat de negatieve effecten van de voorkeursvariant van de samenwerkende overheden pas werden geconstateerd toen ik mijn besluit nam. Wel is het zo dat ik mijn keuze op verzoek nader heb toegelicht, waarbij ik gebruik heb gemaakt van informatie uit projectboek 3.

56

Klopt het dat de door de samenwerkende overheden en bewoners gewenste variant ongeveer 10 miljoen euro duurder is dan de nu gekozen variant? Kan de Minister aangeven hoe deze meerkosten zich verhouden tot de geplande uitkoop van negen gevoelige bestemmingen in het gebied?

Antwoord

Ik benadruk allereerst dat ik bij mijn keuze niet slechts kijk naar de kosten; ik betrek bij mijn afweging altijd alle aspecten, zoals ik hieronder in antwoord op uw andere vragen toelicht. De meerkosten van de voorkeursvariant van de samenwerkende overheden ten opzichte van het gekozen tracé bedragen ongeveer € 11,2 miljoen. De kosten van de uitkoop van de betreffende gevoelige bestemmingen zijn ongeveer € 3,4 miljoen, waarbij nog geen rekening is gehouden met de opbrengst uit de verkoop van de woningen. De meerkosten van de voorkeursvariant van de samenwerkende overheden zouden dus hoger zijn geweest dan de kosten die nu worden gemaakt voor het uitkopen van gevoelige bestemmingen.

57

Kan de Minister tevens aangeven welke andere tracéoptimalisaties zijn bestudeerd?

Antwoord

De verschillende bestudeerde tracéoptimalisaties zijn terug te vinden in projectboek 3 (https://projecten.tennet.eu/zuid-west-380-kv-oost-projectboek-3/uitwerkingsgebied-6-moerdijk-zevenbergschen-hoek-duplicate/). Het betrof naast het voorkeurstracé (Rood) en de voorkeursvariant van de samenwerkende overheden (Geel) tevens een alternatief (Groen) met een grotere «knik» dan in de gele variant.

58

Is hierbij de optie van ondergrondse verkabeling overwogen? Zo ja, op basis van wel argumenten is niet voor deze optie gekozen?

Antwoord

Ondergrondse verkabeling is niet overwogen. Dit was op deze locatie niet aan de orde. Het uitgangspunt is altijd «bovengronds, tenzij». Verkabeling van een 380 kV-verbinding wordt, vanwege de elektrotechnische eigenschappen van een 380 kV-kabel in het hoogspanningsnet, alleen onderzocht en toegepast bij knelpunten waardoor de verbinding niet bovengronds kan worden gerealiseerd. Ondergrondse aanleg (verkabeling) is in dit geval wel door de gemeente aangedragen maar op deze locatie niet als variant uitgewerkt omdat er geen sprake is van zodanige knelpunten dat bovengrondse aanleg niet mogelijk is. Overigens zou ook verkabeling grote landschappelijke gevolgen hebben voor de lokale situatie, zowel tijdens de aanleg als in de uiteindelijke situatie.

59

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens duidelijke te maken wat volgens hem de waarde is geweest van de uitgebreide participatie die hier heeft plaatsgevonden met bewoners, de betrokken gemeenten, provincie en waterschap. Welke waarde heeft dit proces gehad nu een gezamenlijk opgesteld advies van zoveel overheden voor dit gebied, waar extra aandacht voor was gevraagd door voormalig Minister Kamp, niet opgevolgd is door de Minister?

Antwoord

In 2017 heeft mijn voorganger bij de keuze van het voorkeursalternatief toegezegd dat TenneT vanwege de ruimtelijke druk op Moerdijk in samenwerking met de gemeente en de provincie een planstudie zou uitvoeren om te onderzoeken op welke wijze tracéoptimalisaties van de nieuwe 380 kV-verbinding kunnen bijdragen aan het verlichten van de ruimtelijke druk. De planstudie is uitgevoerd en daar is de omgeving bij betrokken. Uit de planstudie zijn verschillende varianten naar voren gekomen die konden rekenen op draagvlak in de omgeving. Uiteindelijk is het echter aan de Minister om een eigen afweging te maken. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 24 september 2019 heb geschreven (Kamerstuk 29 023, nr. 249), hanteer ik daarbij dezelfde criteria als ik in mijn adviesaanvraag aan de samenwerkende overheden heb geformuleerd. Dat ik zoals hierboven geantwoord in dit specifieke geval tot een andere afweging ben gekomen dan de samenwerkende overheden doet wat mij betreft niets af aan de grote waardering die ik heb voor de constructieve samenwerking met de omgeving in de afgelopen jaren.

60

Hoe ziet de Minister de gevolgen van het niet opvolgen van dit gezamenlijk opgestelde advies met betrekking tot het vertrouwen van bewoners en de betrokken lokale overheden?

Antwoord

Ik vertrouw er op dat de keuze die ik heb gemaakt geen afbreuk doet aan hoe bewoners en betrokken lokale overheden het doorlopen proces hebben ervaren. In 2017 heb ik het advies van de samenwerkende overheden integraal overgenomen. Dit advies is tot stand gekomen na een intensief participatietraject. Vervolgens is dit voorgenomen tracé, wederom in een participatietraject, uitgewerkt en geoptimaliseerd. Ook dit heeft weer geleid tot een advies van de samenwerkende overheden dat ik zoals hierboven geantwoord in tien van de elf uitwerkingsgebieden heb overgenomen.

61

De Minister heeft aangegeven aan TenneT te zullen vragen of er andere manieren zijn om bij te dragen aan de leefbaarheid in relatie tot de nieuwe hoogspanningsverbinding en om bij de uitwerking van het landschapsplan extra aandacht te geven aan het gebied. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hieruit worden geconcludeerd mag worden dat de er weer een participatietraject met onder andere gedupeerden zal worden gestart. Zo ja, op welke wijze zal dit participatietraject plaatsvinden en welk budget trekt de Minister daarvoor uit?

Antwoord

De gemeente Moerdijk, de provincie Noord-Brabant en TenneT hebben afgesproken om vanuit ieders rol en verantwoordelijkheid na te denken over en bij te dragen aan een gebiedsuitwerkingsplan voor het betreffende buurtschap in Zevenbergschen Hoek. De intentie is uitgesproken om gezamenlijk dit plan op te stellen en daarbij de bewoners te betrekken. Op dit moment zijn alle betrokken partijen de ruimtelijke en financiële kaders aan het inventariseren.

Onderzoek kerncentrale Borssele

62

De leden van de CDA fractie ontvangen signalen dat het vanwege belemmeringen uit de Kernenergiewet momenteel niet mogelijk is om, bijvoorbeeld in het verlengde van de aangenomen motie van de leden Yeşilgöz en Agnes Mulder (Kamerstuk 35 167, nr. 15), onderzoek te doen naar op welke wijze de kerncentrale in Borssele langer veilig open gehouden kan worden. Deze leden vragen de Minister of het juist is dat artikel 15a van de Kernenenergiewet een aanvraag voor bedrijfsduurverlenging van de kerncentrale in Borssele op dit moment niet mogelijk maakt. Indien dit het geval is, is de Minister dan bereid om stappen te ondernemen om de wet op dit punt zodanig aan te passen zodat het mogelijk wordt om onderzoek te doen naar het langer open houden van de kerncentrale in Borssele?

Antwoord

Ja, de Kernenergiewet geeft nu aan dat een aanvraag voor levensduurverlenging van de kerncentrale na 2033 niet in behandeling wordt genomen.

Het kabinet heeft in haar brief van 6 november 2018 (Kamerstuk 32 645, nr. 89) aangegeven, dat kernenergie één van de opties is voor de toekomstige energiemix.

Nu de provincie Zeeland in haar Regionale Energie Strategie heeft aangegeven dat kernenergie een rol speelt in de Zeeuwse CO2-vrije energiemix, zal ik de vergunninghouder EPZ vragen of hij het technisch en bedrijfseconomisch mogelijk acht met inachtneming van daarvoor benodigde investeringen, dat de levensduur van de kerncentrale op een veilige manier wordt verlengd, en zo ja voor welke periode. Hierna kan het kabinet een bredere afweging maken in hoeverre er voldoende draagvlak bestaat om een aanpassing van de Kernenergiewet mogelijk te maken.

Ik zal hierbij ook het aankomende rapport betrekken dat wordt opgesteld in antwoord op de motie van de leden Yeşilgöz en Agnes Mulder (Kamerstuk 35 167, nr. 15), waarin de regering verzocht wordt onderzoek te doen naar de mogelijke rol van kernenergie in de energiemix en daarbij de kosten en voorwaarden van de bouw van nieuwe kerncentrales in andere landen in beeld te brengen. Ter uitvoering van deze motie wordt een rapport met internationaal vergelijkend perspectief opgesteld. Dit rapport wordt uitgebreid met een hoofdstuk gericht op de kosten in de Nederlandse situatie. Naar verwachting is het rapport gereed voor verzending aan uw Kamer in het tweede kwartaal van 2020.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Gevolgen corona

63

Door de coronacrisis vallen veel projecten voor schone energie stil. De leden van de D66-fractie waarschuwen voor het risico op afstel van hernieuwbare energieprojecten, die van significante waarde zijn voor het behalen van de klimaatdoelen. Hoe ziet de Minister dit risico? Wat onderneemt hij om dit te voorkomen? Deze leden vragen bovendien of de realisatietermijn voor afgegeven subsidiebeschikkingen (zoals in de SDE) verlengd kan worden voor projectontwikkelaars die nu buiten hun schuld vertraging oplopen.

Antwoord

Vanwege het coronavirus kan het zo zijn dat hernieuwbare energieprojecten tijdelijk stil komen te liggen. Mijn beeld is dat projecten die op dit moment in de aanbouw zijn zoveel mogelijk proberen doorgang vinden, mits dit veilig kan. Het protocol «Samen veilig doorwerken» biedt hierbij de nodige richtlijnen. Voor projecten waarvan de realisatietermijn dit jaar verloopt en die vertraging buiten hun invloedssfeer oplopen geldt dat deze op aanvraag één jaar ontheffing kunnen krijgen. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 439). Een belangrijke voorwaarde voor deze ontheffing is wel dat projecten naar verwachting binnen dat extra jaar kunnen worden gerealiseerd.

64

Door de coronacrisis zijn huishoudens opgeroepen om zoveel mogelijk thuis te werken. Hierdoor verschuiven kosten voor elektriciteits- en gasverbruik van kantoren naar huishoudens. Heeft de Minister in beeld welke effecten dit heeft voor de vaste lasten van huishoudens? Is het kabinet bereid om huishoudens in deze extra, zeer onvoorziene uitgaven, eventueel tegemoet te komen?

Antwoord

Het is mogelijk dat door het vele thuiswerken en thuisblijven het energieverbruik van huishoudens stijgt. Tegelijkertijd heeft de relatief zachte winter het energieverbruik van huishoudens dit jaar waarschijnlijk juist beperkt. Het is niet mogelijk voor het kabinet om dit op individueel niveau te monitoren. Huishoudens kunnen zelf vaak hun energieverbruik in de gaten houden, bijvoorbeeld via hun slimme meter of door contact met hun energieleverancier. Huishoudens die nu moeite hebben met het betalen van hun energierekening, zijn vaak huishoudens die in brede zin moeite hebben met het betalen van hun rekeningen. Hiervoor is breder armoedebeleid ingericht, waarvoor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk is. Het kabinet neemt op dit moment ook allerlei maatregelen om ervoor te zorgen dat huishoudens niet in de financiële problemen geraken als gevolg van de maatregelen om de verspreiding van het corona-virus te beperken. Zo zijn er tegemoetkomingen voor huishoudens die hun rekeningen niet kunnen betalen. Ook hebben netbeheerders aangegeven op dit moment geen afsluitingen wegens betalingsachterstanden uit te voeren en gaan energieleveranciers bij betalingsproblemen bezien of ze individuele afspraken met de afnemers kunnen maken.

65

Kan de Minister inzicht geven op welke termijn het kabinet een maatregelenpakket voor uitvoering van het Urgenda-vonnis presenteert?

Antwoord

Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om uitvoering te kunnen geven aan het Urgenda-vonnis. Op dit moment bevindt Nederland zich echter, samen met de rest van de wereld, als gevolg van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie. Hierin maken mensen zich in de eerste plaats zorgen over hun gezondheid, hun inkomen en hun baan. Daarom wil het kabinet extra zorgvuldigheid betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Daar is iets meer tijd voor nodig. Uiteraard blijft het kabinet gehouden aan uitvoering van het vonnis. Het kabinet verwacht de Kamer op korte termijn te kunnen informeren over het aanvullende maatregelenpakket.

66

In deze tijden van thuiswerken en intensieve zorg, zijn we als Nederland afhankelijk van een betrouwbare elektriciteitslevering. In dat licht vragen de leden van de D66-fractie of de coronacrisis mogelijk ook effecten kan hebben voor de leveringszekerheid in Nederland. Kunnen de uitkomsten van het onderzoek door TenneT naar de effecten van maatregelen op de Nederlandse leveringszekerheid rond de uitvoering van het Urgenda-vonnis met de Kamer gedeeld worden?

Antwoord

De coronacrisis heeft geen gevolgen voor de leveringszekerheid van elektriciteit. Het netwerk kan de aangepaste vraag goed aan en er zijn geen signalen dat de productie en levering van elektriciteit problemen ondervindt van de coronacrisis.

Voor de maatregelen die worden overwogen in het kader van de uitvoering van het Urgenda-vonnis geldt dat deze mogelijk wel effect zouden kunnen hebben op de leveringszekerheid. Hier heeft TenneT op mijn verzoek naar gekeken. De uitkomsten hiervan zullen openbaar gemaakt worden op het moment dat ook de aanvullende maatregelen die het kabinet wil nemen aan de Kamer voorgelegd worden.

Warmtenetten

67

De leden van de D66-fractie vragen hoe concreet de actiepunten uit het D66 plan «Voor meer schone warmte» worden uitgewerkt in de warmtewet 2.0.

Antwoord

In mijn brief van 17 maart jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 706) heb ik aangegeven dat gemaakte beleidskeuzes in het kader van Warmtewet 2 nauw aansluiten bij het actieplan van D66. In het conceptwetsvoorstel worden de door D66 voorgestelde transparante selectieprocedure, de keuze om al dan niet aan te sluiten op een collectief warmtesysteem en de duurzaamheidseisen concreet uitgewerkt. Voor de nieuwe tariefsystematiek wordt de koppeling met de gasprijs losgelaten. De nadere detaillering van de van de tariefmethodiek zal vorm worden gegeven in lagere regelgeving.

68

Zij vragen ook of het gesprek met de VNG over warmtenetten al heeft plaatsgevonden. In het bijzonder zijn deze leden benieuwd of hierbij het slechts tijdelijk aanwijzen van warmtekavels en warmtebesparing als randvoorwaarde zijn besproken.

Antwoord

Ja, op 25 maart 2020 heeft een Bestuurlijk Overleg over de warmtewet plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van IPO en VNG. Bij het overleg is gesproken over het punt van de duur van de aanwijzing van een warmtebedrijf. Er is overeengekomen dat deze aanwijzing niet voor onbepaalde tijd hoeft te zijn en dat gemeenten hierover een eigen afweging kunnen maken. Het onderwerp warmtebesparing is tijdens het Bestuurlijk Overleg niet aan de orde geweest.

69

Verder begrepen de leden uit de eerdere brief over de nieuwe warmtewet dat de Minister wil dat een warmtebedrijf de gehele markt in zijn bezit krijgt. Deze leden willen juist ruimte voor innovatie en buurtinitiatieven. Hoe wordt dat geborgd in de nieuwe warmtewet?

Antwoord

In de nieuwe Warmtewet gaan we er niet van uit dat dat een warmtebedrijf de gehele warmtemarkt in handen krijgt. Waar er echter sprake is van een monopoloïde markt moet de regulering daar wel op anticiperen. Dat beoog ik te doen in de nieuwe Warmtewet. Voor lokale initiatieven wordt gekeken hoe die goed in de wetgeving kunnen worden opgenomen, bijvoorbeeld door aparte regels voor kleinere warmtesystemen op te nemen. Op die manier houden lokale initiatieven ruimte op de warmtemarkt. Vraagstukken die hier spelen zijn de professionaliteit van een dergelijk initiatief (wat als het initiatief strandt/misloopt) en de representativiteit (wie wordt vertegenwoordigd door het initiatief). Rond het onderwerp innovatie spelen soortgelijke issues. Tegelijkertijd moet wel aan minimale vereisten ten aanzien van leveringszekerheid en betrouwbaarheid voldaan kunnen worden.

SDE++

70

De leden van de D66-fractie waarderen de introductie van een nieuwe SDE++-categorie voor windmolens van 150 meter tiphoogte. Zij vragen echter in hoeverre hiermee voldoende goede voorwaarden worden gecreëerd voor windparken op land met draagvlak. Kan de Minister daarom onderbouwen in welke behoefte de nieuwe SDE++-categorie voorziet? Is de Minister bereid om hiervoor een lijst aan te leveren met locaties of projecten die nu wel vooruit kunnen?

Antwoord

Het is nog te vroeg om te zeggen welke projecten door hoogte beperkte categorie gerealiseerd kunnen worden. Met name voor projecten met een lange voorbereidingstijd kan het enige tijd duren voordat hier duidelijkheid over is. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het om projecten in de nabijheid van een vliegveld.

71

De leden van de D66-fractie ontvangen bijvoorbeeld zorgelijke signalen uit Noord-Brabant, waar behoefte bestaat aan kleinere windparken, met een maximale tiphoogte van 180 meter. Hoger is niet haalbaar, vanwege verstoring van de defensieradar in de regio. Deze windparken dreigen onder de huidige SDE++-voorwaarden echter niet gerealiseerd te worden. Is de Minister daarom bereid om de speciale SDE++-categorie voor windmolens op land te verbreden tot molens van 180 meter hoogte? In het verlengde hiervan vragen zij de Minister om duidelijkheid van de Minister of het klopt dat radar(verstoring) niet telt als objectief vast te stellen hoogtebeperking.

Antwoord

Het klopt dat radar(verstoring) niet geldt als objectief vast te stellen oorzaak voor een hoogtebeperking, die volgt namelijk uit een project-specifieke radartoets. Dit geeft het PBL aan in het advies over de hoogtebeperkte categorie wind op land. Vandaar dat deze oorzaak ook niet voldoet aan het criterium afgeleid uit de gewijzigde motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 304): een beperking voortkomend uit landelijk beleid die objectief af te bakenen is. Uit het advies van het PBL volgt dat alleen hoogtebeperkingen vanuit de burger- en militaire luchtvaart objectief en eenduidig kunnen worden vertaald naar locaties waarvoor deze gelden.

Het PBL constateert in zijn advies dat de grens tussen wel en niet hoogte-beperkte turbines op 150 meter tiphoogte ligt. Ik ben dan ook niet voornemens om de categorie hoogtebeperkt te verbreden tot 180 meter tiphoogte, aangezien deze hoogte, conform het advies van het PBL, niet volgt uit de eerder genoemde hoogtebeperkingen die volgen uit de nabijheid van burger- en militaire luchtvaart. Overigens is het mogelijk dat ook projecten met een tiphoogte van 180 meter gerealiseerd kunnen worden met het huidige basisbedrag voor windmolens zonder hoogtebeperking, aangezien er altijd een zekere spreiding in de kostprijs van verschillende technologieën zit.

Waterstof

72

De leden van de D66-fractie ondersteunen de doelstelling van het kabinet om de inzet van groene waterstof in Nederland te laten groeien tot 500 MW in 2025 en 3 tot 4 GW in 2030. Deze leden vragen of de genoemde stimuleringsmiddelen daadwerkelijk volstaan om deze doelen te bereiken. Kan de Minister onderbouwen hoe we hiermee groene waterstof snel tot volle wasdom laten komen in ons land?

Antwoord

De inzet van het tijdelijke opschalingsinstrument is vooral om de eerste projecten van substantiële schaal (10 MW en groter) te ondersteunen. Het zal daarnaast helpen om de startsituatie voor opschaling van elektrolyse beter in beeld te krijgen. Daartoe zal met name gekeken worden naar de invloed van technische en operationele aannames op de kosten van groene waterstof en de ontwikkeling van afzetmarkten. Daarmee kan dan beter worden ingeschat welk kostenreductiepad bij verdere opschaling realistisch is. In een vervolgfase kan dan mogelijk verdere ondersteuning worden gekoppeld aan afspraken met het bedrijfsleven over prijspaden voor afname van de financiële ondersteuning bij verschillende toepassingen. Zo legt het beoogde tijdelijke opschalingsinstrument de basis voor een kosteneffectieve opschaling richting de doelen uit het Klimaatakkoord richting 2025 en 2030.

Uitvoering Klimaatakkoord

73

Hoe blijven ondertekenaars van het Klimaatakkoord betrokken bij de besluitvorming?.

Antwoord

Ondertekenaars van het Klimaatakkoord blijven betrokken via de uitvoeringsoverleggen die per sector zijn ingericht. Aan de uitvoeringsoverleggen nemen (vertegenwoordigers van) de partijen deel die nodig zijn voor de uitvoering en zich gecommitteerd hebben aan het Klimaatakkoord. Meer informatie hierover treft u in mijn brief van 20 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 483).

74

Is de Minister bereid om, samen met zijn EU-collega’s, het IEA te bewegen om nog dit jaar een scenario te publiceren dat minimaal 66% kans geeft op maximaal 1,5 graad temperatuurstijging?

Antwoord

Het IEA Sustainable Development Scenario (SDS) is in lijn met het Parijsakkoord om ruim onder de twee graden te blijven. Het SDS geeft aan wat er moet gebeuren om met 55% zekerheid op 1,65 graden en 66% zekerheid op 1,8 graden uit te komen (zonder netto negatieve emissie). In het SDS kunnen de belangrijkste ontwikkelde economieën, in tegenstelling tot ontwikkelende economieën, overigens al in 2050 op zero-emissie uitkomen. Er is op verzoek van uw Kamer reeds ambtelijk met het Internationaal Energie Agentschap (IEA) gesproken over de mogelijkheden van een 1,5 gradenscenario. In de meest recente WEO (2019) gaat het IEA reeds in op het SDS met 1,5 graden als uitgangspunt (blz. 122 en verder). Het IEA geeft vervolgens in hoofdlijnen aan wat er extra moet gebeuren om de additionele CO2-reductie te realiseren. Het IEA gebruikt hierbij minder netto negatieve emissies dan de IPCC scenario’s om het SDS compatibel te maken met een 50% kans op een temperatuurstijging van onder de 1,5 graden in 2100. Het expliciet vragen om een 1,5 gradenscenario is daarom niet nodig. Het IEA is reeds bezig met deze uitdaging en de recente WEO geeft aan wat de consequenties en beperkingen van de 1,5 gradendoelstelling zijn. Deze WEO is op 14 november 2019 aan uw Kamer gepresenteerd door de Executive Director van het IEA.

75

De leden van de D66-fractie hebben begrip voor het besluit van het kabinet om de huidige vormgeving van saldering tot 2023 te behouden en daarna een zorgvuldige afbouw in te zetten waarbij de investering van zonnepanelen financieel te dragen blijft voor huishoudens. In het Klimaatakkoord wordt gesproken over een terugverdientijd van circa zeven jaar. Nu blijkt dit voor huishoudens die na deze kabinetsperiode investeren op te lopen tot negen jaar. Kan de Minister onderzoeken hoe dit dichter bij zeven jaar kan worden gebracht? Organisaties als de Consumentenbond en de Verenging Eigen Huis wijzen er tenslotte op dat dit belangrijk is voor de bereidheid van mensen om in zonnepanelen te investeren.

Antwoord

Het definitieve afbouwpad zoals dat in de brief (Kamerstuk 31 239, nr. 314) staat, is het optimale afbouwpad, gegeven de budgettaire randvoorwaarden uit het regeerakkoord. Minder of latere afbouw zou meer geld kosten en daarvoor is geen budgettaire dekking. Voor een gemiddelde zon-PV installatie die deze kabinetsperiode wordt aangeschaft geldt een terugverdientijd van 7 jaar, zoals ik eerder heb aangekondigd. Daarna loopt de terugverdientijd inderdaad iets op, tot circa 9 jaar. Uit een onderzoek van PWC uit 2016 blijkt dat mensen bereid zijn te investeren in zonnepanelen met een terugverdientijd tot en met 9 jaar. De salderingsregeling blijft dus voldoende aantrekkelijk om te investeren in zonnepanelen. Bij een investering in zonnepanelen nog deze kabinetsperiode is de terugverdientijd bovendien nog wel 7 jaar. Dat maakt het juist aantrekkelijk voor mensen om zo snel mogelijk zonnepanelen aan te schaffen. Maar ook daarna blijft de terugverdientijd voldoende aantrekkelijk om te investeren in zonnepanelen en kan het aandeel zon-op-dak verder toenemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

Gevolgen corona

76

Een ledenraadpleging van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) toont aan dat twee derde van de bedrijven die actief zijn in de energietransitie, lopende projecten hebben die stilliggen als gevolg van de maatregelen rondom COVID-19. Er zijn grote zorgen voor een daling van de omzet. Participatieprocessen liggen stil en vergunningsprocedures worden stil gelegd. Voor een deel zijn deze ontwikkelingen helaas onontkoombaar, maar voor een deel kan de Minister hier maatregelen voor treffen. Is de Minister bijvoorbeeld bereid om de realisatietermijn voor afgegeven SDE-beschikkingen te verlengen?

77

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de stand van zaken is rondom het gunnen van een jaar verlenging van de realisatietermijn vanwege de problemen rondom de netcapaciteit, zoals ook is beschreven in de aangenomen gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 439)? Deze leden krijgen te horen dat dit nog steeds niet officieel is verkondigd en beschikkinghouders nerveus worden.

Antwoord 76 en 77

Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Op deze termijn kan onder omstandigheden een jaar ontheffing worden verleend. Ik ben van mening dat er voldoende aanleiding is om de bestaande mogelijkheid tot ontheffing een meer generiek karakter te geven. Hierdoor zal ik alle projecten met een realisatietermijn in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing geven. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 439). Een belangrijke voorwaarde voor deze ontheffing is wel dat projecten naar verwachting binnen dat extra jaar kunnen worden gerealiseerd. Projecten moeten de ontheffing daarom bij RVO.nl aanvragen en daarbij expliciet aangeven dat realisatie binnen de ruimere periode mogelijk is. Ik heb uw Kamer op dinsdag 22 april over dit onderwerp geïnformeerd.

78

Is de Minister bereid met provincies en gemeentes in overleg te gaan en op te roepen tot het zoveel mogelijk doorgaan van de processen rondom de RES’en en warmtevisies?

79

Heeft de Minister inzicht in hoeverre deze processen rondom de RES’en en warmtevisies wel of niet doorgaan volgens planning?

80

Schat de Minister in dat de planning van de RES’en moet worden aangepast en zo ja, wat betekent dat voor de voortgang van het Klimaatakkoord?

Antwoord 78, 79 en 80

Ja. Ik heb reeds met de provincies, gemeenten en waterschappen gesproken over het belang van het doorgaan met de lopende processen, zoals het afronden van de concept RES. Maatregelen ter bestrijding van het coronavirus hebben, in wat voor veel RES-regio’s een afrondende fase in hun concept-RES-proces was, barrières opgeworpen. Om een gedegen RES-proces te kunnen garanderen, heb ik met de koepels van decentrale overheden en de voorzitters van de Elektriciteitstafel en het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord moeten besluiten dat de oplevering van de concept-RES tot 1 oktober 2020 verschuift, en de oplevering van de RES1.0 tot 1 juli 2021 (ten opzichte van eerder 1 maart 2021). Het zo vurig gewenste draagvlag kan in deze periode onvoldoende worden opgebouwd. Dit heb ik in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 491) aan uw Kamer laten weten.

De publicatie van de doorrekening van het PBL van de definitieve concept-RES en het NPRES-advies hierover, zal op 1 februari 2021 komen te liggen. Dan wordt meer bekend over de definitieve kwalitatieve en kwantitatieve waardering van de concept-RES’en. De eventuele toepassing van verdeelsystematiek zal op basis van deze doorrekening worden gedaan.

Deadlines binnen het RES-proces zijn vastgelegd in het Klimaatakkoord en hangen samen met andere afspraken in het Klimaatakkoord. Over de verschuivingen in het tijdschema wordt momenteel overleg gevoerd met zowel het Ministerie van BZK, VNG, IPO en Unie van Waterschappen, als ook met de voorzitters van het Voortgangsoverleg en de uitvoeringstafels Elektriciteit en Gebouwde Omgeving. De komende periode werken NP RES, EZK, BZK, VNG, IPO en Unie van Waterschappen de impact van het nieuwe tijdschema uit.

81

Kan de energietransitie (grotendeels) worden aangemerkt als een vitaal proces zodat het werk rondom warmtelevering en snellaadstations ten allen tijde door kan gaan?

Antwoord

Bij de totstandkoming van het overzicht van vitale processen is er gekeken naar de (omvang van) de economische, fysieke en sociaal-maatschappelijke gevolgen bij stilstand van deze activiteiten. Zo is het landelijke en regionale transport van gas en elektriciteit als vitaal proces benoemd. De energietransitie bestaat echter ook uit verschillende maatregelen die niet aan de gestelde criteria voldoen. Het wijzigen van de criteria is op dit moment niet aan de orde.

82

Deze leden stellen verder vast dat Invest-NL in een bijzondere tijd is gestart. In hoeverre kan Invest-NL een rol spelen bij het opvangen van deze klappen voor de energietransitie in deze moeilijke tijden? Is de Minister op andere manieren voornemens om te voorkomen dat de energietransitie stokt?

Antwoord

Invest-NL is 16 januari jl. van start gegaan met een focus op bedrijven en projecten in de energietransitie en innovatieve scale-ups. Het kan financiering vaak over een langere periode bezien dan private partijen en dat kan in de huidige omstandigheden een nog groter voordeel zijn. Juist investeringen in de energietransitie vergen een lange horizon. Invest-NL werkt onverminderd verder aan de aanvragen en kansen die er al waren binnen de energietransitie, en gaat actief na of partijen extra ondersteuning nodig hebben vanwege de coronacrisis en welke rol het hierbij kan spelen.

83

Deze leden vinden het belangrijk blijft dat de CO2-heffing per 1 januari 2022 wordt ingevoerd, zoals aangekondigd. Wanneer komt de CO2-heffing in consultatie?

Antwoord

De consultatie van het wetsvoorstel CO2-heffing industrie start op korte termijn. Het wetsvoorstel zal, samen met het belastingplanpakket, op Prinsjesdag ingediend worden bij de Tweede Kamer. De inwerkingtreding van de heffing is conform Klimaatakkoord voorzien voor 1 januari 2021.

84

De leden van de GroenLinks-fractie vinden met het kabinet dat de crisis in de zorg op dit moment de allerhoogste prioriteit heeft, maar roepen het kabinet op om, zoals ook in EU-verband is afgesproken, de vergroening van de economie tot een essentieel onderdeel te maken van de toekomstige inspanningen om te herstellen van de schok veroorzaakt door de COVID-19 pandemie. Is de Minister hiertoe bereid? Welke voorbereidende stappen zet het kabinet daartoe?

Antwoord

Het is van groot belang dat we inzetten op een duurzaam en toekomstbestendig verdienvermogen van de Nederlandse economie. Dat vergt een transitie die door deze gezondheidscrisis niet achter de horizon is verdwenen. Het kabinet is gehouden aan de borgingscyclus uit de Klimaatwet die ervoor zorgt dat de reductieopgave gehaald wordt. Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om de Tweede Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

85

De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrip voor het feit dat de aankondiging van de maatregelen om aan het Urgenda-vonnis te voldoen even op zich laat wachten en niet conform de motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 35 236, nr. 7) vóór 1 april bij de Kamer is ingediend. Deze leden zijn wel van mening dat dit uitstel niet al te lang moet duren, deelt de Minister deze mening? Kan wat meer worden uitgediept welke vragen er nog liggen, waardoor een beperkt uitstel van het presenteren van het pakket nodig was? Wanneer verwacht het kabinet het pakket dan wel te kunnen presenteren? Is de Minister bereid en in staat om toe te zeggen dat dit bijvoorbeeld voor 1 mei is?

Antwoord

Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om uitvoering te kunnen geven aan het Urgenda-vonnis. Op dit moment bevindt Nederland zich echter, samen met de rest van de wereld, als gevolg van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie. Hierin maken mensen zich in de eerste plaats zorgen over hun gezondheid, hun inkomen en hun baan. Daarom wil het kabinet extra zorgvuldigheid betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Daar is iets meer tijd voor nodig. Uiteraard blijft het kabinet gehouden aan uitvoering van het vonnis. Het kabinet verwacht de Kamer op korte termijn te kunnen informeren over het aanvullende maatregelenpakket.

RES’en

86

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de voortgang van de RES’en. Lopen deze vertraging op?

Antwoord

Ja. Om een gedegen RES-proces te kunnen garanderen, heb ik met de koepels van decentrale overheden en de voorzitters van de Elektriciteitstafel en het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord moeten besluiten dat de oplevering van de concept-RES tot 1 oktober 2020 verschuift, en de oplevering van de RES1.0 tot 1 juli 2021 (ten opzichte van eerder 1 maart). Het zo vurig gewenste draagvlak kan in deze periode onvoldoende worden opgebouwd. Dit heb ik in de brief «RES: gevolgen Con en stand van zaken burgerparticipatie» verzonden op 9 april 2020, al aan de Kamer laten weten.

87

Is er al een indicatie van de opstelsom van de biedingen van alle regio’s?

Antwoord

Wat betreft het geaggregeerde aanbod van de RES-regio’s is het goed om twee zaken van elkaar te onderscheiden: het aanbod dat in de concept-RES’en staat of zal worden vermeldt, én het reële aanbod van de RES-regio’s dat in de doorrekening en analyse van de concept-RES’en van het PBL zal staan. Laatstgenoemde is meeste van belang. Op basis hiervan zal ook (eventueel) verdeelsystematiek worden ingezet.

Het belangrijkste moment is echter 1 februari 2021, de datum waarop het PBL hun doorrekeningen en analyse, en NP RES hun advies over de concept-RES’en publiceren. Het is mogelijk dat het reële aanbod dat hieruit naar voren komt significant verschilt van de ambitie die in de concept-RES’en vermeldt staan.

88

Deze leden ontvangen veel signalen van degenen die betrokken zijn bij de regionale energiestrategieën over zaken die de regio’s nodig hebben van de Rijksoverheid. Is de Minister hierover in een goed gesprek met alle betrokkenen?

Antwoord

Ja, ik heb regelmatig overleg met de regio’s over de RES’en en wat de regio’s nodig hebben van het Rijk (BZK, EZK). Het Rijk is een actieve, gecommitteerde partner in het RES-proces, niet alleen vanuit de borging van de afspraken uit het Klimaatakkoord, maar ook vanuit zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden in het klimaat- en energiebeleid, de betrouwbaarheid en betaalbaarheid van het energiesysteem, de inzet van Rijksgronden en -vastgoed en de borging van nationale belangen en (ruimtelijke) uitgangspunten voor de RES. Eén van deze uitgangspunten is dat in de RES gekeken moet worden hoe in de tijd efficiënt omgegaan kan worden met de beschikbare netcapaciteit.

Het Nationaal Programma RES ondersteunt het Rijk in deze rol, door het ophalen en agenderen van signalen uit de RES-regio’s over gewenste Rijksinzet in het RES-proces. Hier wordt vervolgens op bestuurlijk niveau elkaar over gesproken.

89

Kan het mogelijk worden gemaakt dat medeoverheden kunnen sturen op participatie in energieprojecten, zodat energieprojecten met een hoge mate van participatie voorrang krijgen op energieprojecten met minder participatie?

90

Kunnen er juridische mogelijkheden worden geschapen om duurzame energieprojecten financieel te benutten met het oog op wederkerigheid?

Antwoord 89 en 90

In het Klimaatakkoord wordt participatie door de omgeving in energieprojecten gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Het gaat daarbij zowel participatie in ontwerp en besluitvorming als om de mogelijkheid om de lokale omgeving financieel te laten meedelen. In veel grote energieprojecten wordt omwonenden tegenwoordig een vorm van financiële participatie geboden. Een omgevingsfonds is daarbij een veelvoorkomend voorbeeld, waarbij de initiatiefnemer geld stort in een fonds dat wordt benut voor projecten ten gunste van de omgeving, zoals bijvoorbeeld natuurontwikkeling.

Welke vorm of vormen van financiële participatie uiteindelijk afgesproken worden, is verder afhankelijk van de wensen van de omgeving en mogelijkheden van het project. Tegelijkertijd herken ik de behoefte van medeoverheden om op meerdere manieren te kunnen sturen op participatie bij energieprojecten. Ik acht het van belang dat bij energieprojecten het bevoegd gezag voldoende juridische mogelijkheden heeft om vooraf eenduidige kaders te kunnen vaststellen ten aanzien van financiële participatie. Binnen interbestuurlijk verband wordt daarom momenteel in kaart gebracht welk scala aan juridische mogelijkheden/bevoegdheden decentrale overheden hebben om eisen te stellen aan financiële participatie. Ik verwacht uw Kamer hierover, en over eventuele vervolgstappen, na de zomer van 2020 te informeren, zoals ook aangegeven mijn beantwoording van vragen van 12 maart 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2407).

91

De leden van de GroenLinks-fractie zien graag dat er extra bevoegdheden komen voor medeoverheden voor verplichtingen rondom zonne-energie op daken. Ziet de Minister dit ook graag? Welke mogelijkheden zijn er hiervoor?

Antwoord

Ja. Met de beantwoording van de moties van het lid Dik-Faber over de zonneladder heeft het kabinet het voornemen uitgesproken om gemeenten in het Bbl (Besluit bouwwerken leefomgeving) de bevoegdheid te geven via een zogenoemde maatwerkregel in het omgevingsplan te eisen dat nieuwe gebouwen die niet al onder de voorgenomen BENG-eisen vallen, zoals onverwarmde industriehallen, hun dak moeten gebruiken voor duurzame opwek van energie of klimaatadaptatie. De gemeente kan hierbij gebiedsgericht differentiëren. De reden dat deze mogelijkheid zich niet richt op nieuwe gebouwen die al onder de voorgenomen BENG-eisen vallen, is dat die BENG-eisen al verplichten tot een minimaal aandeel hernieuwbare energie.

Ook voor bestaande gebouwen worden de mogelijkheden voor gemeenten in het Bbl verruimd om zon op daken te stimuleren. Bij bestaande daken bestaat grotere noodzaak voor individueel maatwerk. Soms zal duurzaam gebruik van een bestaand dak alleen haalbaar zijn als hier financiële mogelijkheden, zoals een subsidie, tegenover staan of wordt aangesloten bij een natuurlijk vervangingsmoment, zoals renovatie. Daarom is er voor de bestaande bouw gekozen voor zogenoemde maatwerkvoorschriften. Een dergelijk voorschrift landt in een maatwerk-besluit en moet altijd in het individuele geval door het bevoegd gezag gemotiveerd worden.

Met het aanpassen van de bouwregelgeving creëert het kabinet nieuwe bevoegdheden voor gemeenten. Het kabinet roept gemeenten ook op om hier actief gebruik van te maken zodat waar mogelijk elk dak wordt benut als zonnedak.

92

Is de Minister bereid om in gesprek te gaan met de ondertekenaars van het Klimaatakkoord over aanpassing van de terugverdientijd naar zeven jaar bij de actualisatie van de wet Milieubeheer, in ieder geval met betrekking tot energieopwekkende maatregelen?

Antwoord

Uw Kamer heeft bij de begrotingsbehandeling verzocht om, bij de verbreding van de energiebesparingsplicht naar CO2 bij de actualisatie van de Wet milieubeheer, in beeld te brengen welke technische opties onder een terugverdientijd van zeven jaar zouden vallen (motie van de leden Van de Lee en Sienot, Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 36). Uw Kamer zou voor 1 juli a.s. geïnformeerd worden over de verbreding, inclusief de opties die onder een terugverdientijd van zeven jaar zouden vallen. Bij deze wil ik u informeren dat ik meer tijd nodig heb om de gevolgen van verschillende opties goed in kaart te brengen. Door de coronapandemie is het overleg met de stakeholders namelijk vertraagd. Ik zal u hierover na de zomer informeren. In antwoord op de vraag of ik in gesprek ga met de ondertekenaars van het Klimaatakkoord om het Klimaatakkoord te wijzigen, dat lijkt me niet verstandig. Ik zie het juist als mijn rol om vast te houden aan de afspraken van het Klimaatakkoord.

93

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA) waarschuwt dat in RES’en vaak gekozen wordt voor ouderwetse en te kleine windmolens11. Deze windmolens worden soms niet meer gebouwd en soms worden er onnodige hoogtebeperkingen gehanteerd. Is de Minister bekend met deze waarschuwing van NWEA?

Antwoord

Ja.

94

Erkent de Minister deze waarschuwing en gaat de Minister deze waarschuwing overbrengen naar de dertig energieregio’s?

Antwoord

Het is de regio’s om een RES op te stellen. Het PBL zal een analyse maken van de concept RES. Op basis hiervan voorziet Nationaal Programma RES de regio’s van een appreciatie, waarbij onder andere naar kosteneffectiviteit wordt gekeken, waarmee de regio’s kunnen toewerken naar de RES 1.0. Het Rijk treedt hierover in gesprek met de medeoverheden.

95

De leden van de GroenLinks-fractie verwachten dat elke regio een verschillend bod zullen doen. Sommige regio’s dragen relatief veel bij aan de energietransitie, anderen relatief weinig. Wanneer de totale optelsom uiteindelijk boven de 35 terawattuur (TWh) ligt zal het hierbij blijven en zullen sommige regio’s veel meer bijdragen aan de energietransitie dan andere regio’s. Deze leden vinden dit oneerlijk. Is de Minister het met deze leden eens dat het wellicht interessant zou zijn om regio’s die relatief veel bijdragen ook bepaalde voordelen te geven, zoals extra financiering voor isolerende maatregelen, zodat er een extra stimulans ontstaat voor regio’s om ambitieuze plannen te maken?

Antwoord

Kenmerkend voor de RES’en is dat deze zijn toegespitst op hun regionale context wat betreft bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak, systeemefficiëntie en ruimtelijke inpassing. Dit heeft verschillende kwantitatieve ambities tot gevolg.

Als de verschillen tussen kwantitatieve ambities voor betrokkenen te groot lijkt te worden, dan zie ik het primair als een verantwoordelijkheid van de RES-regio’s en decentrale overheden om hierover het gesprek met elkaar aan te gaan. Het RES-proces biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.

Informatievoorziening aan burgers

96

Kan de Minister een korte reactie geven op het onderzoek van I&O Research12 en deze onderzoeksresultaten meenemen in de verdere uitwerking van het Klimaatakkoord, ook in gesprekken met gemeenten?

Antwoord

Het onderzoek van I&O Research laat zien dat veel burgers in principe bereid zijn duurzame keuzes te maken, maar hierbij wel goede informatievoorziening van de overheid verwachten. Dit is in lijn met de opzet van de campagne «Iedereen doet wat». Deze is erop gericht mensen concreet handelingsperspectief te bieden.

Het streven is deze campagne ook te verbreden zodat ook gemeenten hiervan gebruik kunnen gaan maken. Dit is uiteraard in aanvulling op de activiteiten die veel gemeenten zelf al ondernemen om burgers te betrekken bij en informeren over het klimaatbeleid, bijvoorbeeld bij het opstellen van de Regionale Energiestrategie en de transitievisies Warmte.

Warmtelevering

97

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is adviezen te vragen van andere deskundigen dan de ACM over de marktordening van warmtelevering. En is de Minister bereid een wetenschappelijk panel samen te stellen en hierop mee te laten denken?

Antwoord

Ja. In de totstandkoming van Warmtewet 2 zijn diverse deskundigen geraadpleegd en om advies gevraagd, niet alleen de ACM. Onlangs is bijvoorbeeld TNO gevraagd om de gemeentelijke besluitvorming over warmtenetten in kaart te brengen op basis van enkele praktijkcasussen. Ook is gesproken met wetenschappers over de beoogde marktordening van collectieve warmtelevering. Daarnaast heb ik op verzoek van uw Kamer gekeken naar de keuzes buiten Nederland over de ordening van de warmtemarkt. De diverse opvattingen en inzichten heb ik verwerkt in mijn voorstel voor Warmtewet 2 die ik binnenkort in consultatie zal brengen. Ik acht het daarom niet nodig om een wetenschappelijk panel in te stellen, zoals de leden van de GroenLinks fractie voorstellen.

98

De leden vragen ook welke wetswijzigingen nodig zijn indien wordt besloten om netwerkbedrijven een volwaardige rol te geven in de aanleg en beheer van warmtenetten?

Antwoord

Netwerkbedrijven vallen onder dezelfde netwerkgroep (holding) als de netbeheerders voor elektriciteit en gas. Met de Wet onafhankelijk netbeheer (Won) zijn alle productie-, handels- en leveringsactiviteiten op het gebied van elektriciteit en gas bewust buiten de netwerkgroep geplaatst en zijn de activiteiten van het netwerkbedrijf beperkt om zo de onafhankelijke positie van de netbeheerder te waarborgen. Het doel van deze wetgeving is het zeker stellen van de betrouwbaarheid van het net en daarmee de leveringszekerheid van elektriciteit en gas. Ook beoogt de wetgever met deze wet kruissubsidies tussen de netbeheerder en andere onderdelen van het netwerkbedrijf en bevoordeling door de netbeheerder van andere onderdelen van het netwerkbedrijf te voorkomen. De activiteiten van de netwerkbedrijven zijn dus gebonden aan specifieke regels, zoals recent bekrachtigd middels wet Voortgang Energietransitie (VET). Het gaat in het bijzonder om het zogeheten groepsverbod en om het verbod op nevenactiviteiten (limitatieve lijst).

Een netwerkbedrijf kan op basis van de huidige regels de aanleg en het beheer van warmtenetten uitvoeren. Indien een netwerkbedrijf ook andere dan infrastructurele activiteiten zou gaan uitvoeren, bijvoorbeeld als exploitant van een warmtebron of door levering van warmte aan eindgebruikers, dan vergt dit een aanpassing van de limitatieve lijst voor nevenactiviteiten. Daarnaast kunnen de netwerkbedrijven in de knel komen met het groepsverbod. Voor de duidelijkheid, het betreft aanpassingen in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, niet in de Warmtewet. Die aanpassingen zullen onder meer regels inhouden die nodig zijn om een toename van risico’s, zoals aangegeven in het recente advies van de ACM13, te mitigeren (zie ook het antwoord op de volgende vraag).

99

Is het huidig kader dat door de ACM gebruikt wordt om kruissubsidiering te voorkomen tussen netbeheerder en netwerkbedrijf ook geschikt voor de warmtemarkt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee. De ACM geeft in haar advies aan dat om risico’s te mitigeren een aanvullend pakket aan maatregelen nodig is. Dat leidt tot een complexer toezicht en een verzwaring van de toezichtlasten voor de betreffende bedrijven en de ACM, bijvoorbeeld in het toezicht op de toerekening van kosten aan de verschillende activiteiten en de gevolgen daarvan voor de verschillende tarieven die afnemers betalen. De ACM verwacht overigens dat de risico’s ook met een aanvullend pakket aan maatregelen niet volledig zijn weg te nemen.

100

Welke financiële risico’s ziet de Minister die alleen van toepassing zijn op een netwerkbedrijf en niet bij andere spelers op de warmtemarkt?

Antwoord

De (exogene) risico’s op de warmtemarkt zijn in beginsel voor alle bedrijven gelijk. In de Elektriciteitswet en Gaswet zijn evenwel strikte voorwaarden opgenomen om de onafhankelijkheid van het netbeheer en de leveringszekerheid van elektriciteit en gas zeker te stellen, en om kruissubsidies naar en bevoordeling van andere onderdelen van het netwerkbedrijf te voorkomen (zie het antwoord op vraag 98.

101

De leden van de GroenLinks-fractie horen van energieleveranciers dat er zorgen zijn rondom het complexer worden van de energienota als gevolg van de plannen voor de afbouw van de salderingsregeling. Is de Minister bekend met deze zorgen? Kan de Minister met energieleveranciers hierover in gesprek gaan?

Antwoord

Ik ben van mening dat de energienota begrijpelijk blijft. De ACM houdt toezicht op de begrijpelijkheid van de factuur en ik heb daar met hen contact over gehad. De ACM geeft aan dat zij niet verwacht dat de afbouw van de salderingsregeling ervoor zorgt dat de energierekening onbegrijpelijk wordt. De voorgestelde wijziging zorgt er namelijk voor dat de energieleverancier (1) het ingevoede volume moet vermenigvuldigen met een afbouwpercentage, (2) het resultaat hiervan vervolgens in mindering moet brengen op de afname en (3) het restant van de invoeding tegen een redelijke vergoeding moet factureren. Dat zal van de energieleverancier een extra toelichting vragen op de saldering op de factuur. Ook verwachten we extra vragen bij ConsuWijzer. De informatie over salderen op de website van ConsuWijzer en ACM zal dan ook moeten worden aangepast.

102

Hoe kunnen huishoudens extra gestimuleerd worden om energie vooral zelf te gebruiken, hetzij door opslag, hetzij door slimme oplossingen, hetzij door opgewekte stroom te gebruiken op momenten van opwek?

Antwoord

Met de afbouw van de salderingsregeling vanaf 2023 ontstaat een prikkel om zo min mogelijk van de opgewekte elektriciteit aan het net te leveren en zoveel mogelijk direct zelf te gebruiken of om op te slaan achter de eigen elektriciteitsmeter. De elektriciteit die direct gebruikt wordt, levert meer op dan de elektriciteit die op het net wordt ingevoed. Het is in eerste instantie aan de markt om hiervoor aanvullende slimme oplossingen te ontwikkelen

Waterstof

103

Deze leden weten dat er nog veel baanbrekend onderzoek moet gedaan rondom waterstof, zo dient er nog veel te worden gewerkt aan het opschalen van elektrolysers. Zij hebben daarom behoefte aan een tijdslijn van de onderzoeken: wanneer is welk onderzoek gereed? Kan er een schema komen over de te behalen doelen en de lessen per activiteit zodat de samenhang duidelijker wordt?

Antwoord

Voor een overzicht van lopende onderzoeken in Nederland verwijs ik naar het rapport «Waterstof voor de energietransitie» van TKI Nieuw Gas (januari 2020). Het rapport schetst ook de innovatie-opgaves in samenhang met de fasering van de opschaling op het gebied van waterstof. Daarnaast wordt er ook in het buitenland op dit onderwerp veel onderzoek verricht. Gezien de snelheid en omvang van de ontwikkelingen in binnen- en buitenland is het niet uitvoerbaar om dit alles in een schema vast te leggen. Zoals aangegeven in de kabinetsvisie zal ik de bevindingen van bovengenoemd rapport meenemen in de voorbereidingen van het waterstofprogramma, waarin innovatie een van de speerpunten zal zijn.

104

Verder wordt in de kabinetsvisie aangekondigd dat er een exploitatiesubsidie wordt ingesteld. Deze leden staan achter deze subsidie, maar vragen hoe wordt gemonitord en geëvalueerd dat de ingezette middelen tot opschalingsmogelijkheden en kostenefficiëntie leiden. Hoe wordt middels deze subsidie ook rekening gehouden met de vraagkant van waterstof?

Antwoord

De inzet van het tijdelijke opschalingsinstrument is vooral om de eerste opschalingsprojecten te ondersteunen. Het zal daarnaast helpen om de startsituatie voor opschaling van elektrolyse beter in beeld te krijgen. Daartoe zal aan de hand van deze projecten met name gekeken worden naar de invloed van technische en operationele aannames op de kosten van groene waterstof en de ontwikkeling van afzetmarkten. Daarmee kan dan beter worden ingeschat welk kostenreductiepad bij verdere opschaling realistisch is.

In een vervolgfase kan dan ook rekening worden gehouden met ontwikkelingen aan de vraagzijde zoals de inzet van waterstof ten behoeve van verduurzaming van het weg- en railtransport en de lucht- en scheepsvaart, naast een eventuele bijmenging in het gasnet. Die ontwikkelingen kunnen sterk bijdragen aan het beperken van de noodzakelijke ondersteuning voor de opschaling via exploitatiesubsidies.

105

Deze leden merken op dat sommige gemeenten in hun planvorming voor de warmtetransitie nog zwaar leunen op de belofte van toekomstige waterstof. Als gevolg daarvan is er een risico dat bijvoorbeeld woningisolatie onvoldoende dreigt te worden aangepakt. Is de Minister bereid om gemeenten een realistisch beeld te geven van de mogelijkheden en onmogelijkheden van waterstof in de gebouwde omgeving?

Antwoord

Gemeenten worden bij het opstellen van de Transitievisie Warmte ondersteund door het Expertise Centrum Warmte (ECW). Daarbij is de door het ECW aangeboden Leidraad Aardgasvrije Wijken een belangrijk instrument. Met behulp van de Leidraad kunnen gemeenten bepalen welk warmte-alternatief en de bijbehorende isolatiegraad de laagste nationale kosten kent per ton vermeden CO2. Op dit moment wordt gewerkt aan een vernieuwde versie, welke voor de zomer van 2020 gepubliceerd zal worden. In deze versie worden ook de nationale kosten van waterstof berekend.

Voordat duurzame waterstof grootschalig voor de gebouwde omgeving beschikbaar is, moeten nog ketens voor productie en transport ontwikkeld worden. Significante volumes duurzame waterstof zullen waarschijnlijk niet voor 2030 beschikbaar komen voor de gebouwde omgeving. Ook is de prijsvorming van waterstof nog onzeker. De komende jaren gaan we, mede in het kader van het nationale waterstof programma, onderzoeken wat er komt kijken bij de toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving en aan de hand van pilots een scherper en realistisch beeld krijgen van de mogelijkheden. Een brede inzet op waterstof in de gebouwd omgeving is daarom de komende jaren niet te verwachten.

Gemeenten bepalen uiterlijk in 2021 het tijdpad voor de warmtetransitie en benoemen in welke wijken de gemeente tot en met 2030 wil verduurzamen. Ook het planmatig isoleren van woningen en andere gebouwen kan onderdeel uitmaken van deze aanpak. Dit wordt vastgelegd in de gemeentelijke Transitievisie Warmte. Uitgangspunt daarbij is dat gemeenten zoveel mogelijk programmeren op basis van de laagste nationale kosten en de kosten voor eindgebruikers. Daarnaast is het advies om te kiezen voor robuustheid, dus te beginnen in wijken waar met zekerheid een logisch en betaalbaar alternatief voorhanden is.

106

Deelt de Minister mening dat de inzet van groene waterstof primair zal moeten worden ingezet voor de transitie in de industrie of ter vervanging van sterk vervuilende brandstoffen in de zware transportsector, dan als warmtebron in de gebouwde omgeving?

Antwoord

De kabinetsvisie gaat uit van de systeemrol van waterstof in een volledig duurzame energievoorziening, met een rol in verschillende vormen van energieverbruik Het belang van duurzame waterstof voor de industrie maar ook voor het zware transport wordt daarbij benadrukt. De beschikbaarheid van duurzame waterstof is afhankelijk van hoe de waterstofketen zich gaat ontwikkelen. Vraag uit alle sectoren, ook buiten de industrie en het zware transport, zal helpen deze keten op gang te brengen. Technologische en prijsontwikkelingen zullen gaan bepalen waar de grenzen liggen van waterstof in relatie tot concurrerende en complementaire opties. Dit zal invloed gaan hebben op in welke mate en op welk moment duurzame waterstof ingezet gaat worden voor de diverse toepassingen. Het is aan bedrijven zelf om hiervoor strategieën te ontwikkelen. Voor de gebouwde omgeving geldt dat waterstof als duurzaam gas een van de opties is voor die gebieden en wijken die moeilijk met andere alternatieven zijn te verduurzamen.

Een van de factoren die in de besluitvorming daarover een rol kan spelen is de mogelijkheid om de bestaande gasinfrastructuur daar te gebruiken, zowel de landelijke voor transport als de regionale voor distributie.

107

Het aanbod van CO2-vrije gassen is beperkt terwijl de potentiele vraag groot is. Is de Minister bereid een cascaderingsladder voor CO2-vrije gassen opstellen, waardoor een zo hoogwaardig mogelijke inzet wordt gegarandeerd?

Antwoord

De nationale productie van CO2-vrije gassen, zoals waterstof en groen gas, is op dit moment beperkt. De toekomstige productie, prijsstelling en de exacte vraag per energiefunctie per type gas zijn nu nog onbekend. Het potentieel is op zich groot, zeker bezien vanuit een internationaal perspectief. Als voorbeeld, in de visie op waterstof is aangegeven dat verschillende landen wereldwijd inzetten op de productie van groene waterstof en een exportsector aan het ontwikkelen zijn. In mijn beleid richt ik mij allereerst op het vergroten van het aanbod van CO2-vrije gassen. Tegen deze achtergrond acht ik het nu niet noodzakelijk om middels een cascaderingsladder te sturen op de inzet van CO2-vrije gassen.

108

Is de Minister van mening dat er momenteel voldoende fundamenteel en toegepast onderzoek wordt gedaan naar het optimaliseren van groene waterstofproductie, het opschalen en verbeteren van elektrolysemethoden en opslagtechnieken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke aanvullende stappen zijn hier wanneer nodig en mogelijk?

Antwoord

Innovatie is een van de belangrijkste manieren waarop de beoogde kostenreductie kan worden bereikt. In het rapport «Waterstof voor de energietransitie» van TKI Nieuw Gas worden de lopende onderzoeksprojecten in kaart gebracht. Dit geeft aan dat er via programma’s zoals ECCM (Electro Chemische Conversie en Materialen), via de diverse Topsectoren, inzet van TNO en via initiatieven zoals ISPT en Voltachem al veel gebeurt in Nederland. Het rapport schetst ook de innovatie-opgaves. Zoals aangegeven in de kabinetsvisie zal ik de bevindingen van dit rapport meenemen in de voorbereidingen van het waterstofprogramma, waarin innovatie een van de speerpunten zal zijn.

109

Volgens FME, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie, blijven de plannen voor waterstof met de op dit moment toegezegde financiering een theoretisch verhaal: er moet meer geïnvesteerd worden in waterstof. Wat is de reactie van de Minister op deze waarschuwing van FME?

Antwoord

Met het voorgestelde opschalingsinstrument kan een serieuze start worden gemaakt met de opschaling van elektrolyse richting de 100 MW geïnstalleerd vermogen, waarbij ook wordt voorzien in ondersteuning van de exploitatie van de elektrolysers. Een dergelijke ondersteuning op die schaal wordt nog nergens in Europa geboden. Het is een belangrijke eerste stap in het proces van opschaling en kostenreductie.

110

Hoe staat het in dit verband met het op Prinsjesdag aangekondigde investeringsfonds. Gaat dit nog door en wordt het mogelijk om grootschalige waterstofprojecten via dit fonds (mede) te financieren?

Antwoord

In verband met de coronacrisis is besluitvorming over het aangekondigde investeringsfonds uitgesteld. Het kabinet zal de Kamer zal op een later, nog te bepalen, moment informeren over de beoogde opzet en selectiecriteria van het fonds. Het is daarom nu nog te vroeg om uitspraken te doen over financiering van specifieke projecten.

Routekaart Groen gas

111

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de Routekaart Groen Gas dat de Minister mogelijk een lagere energiebelasting voor groen gas wil onderzoeken. Hoe zou zoiets praktisch uitvoerbaar zijn? Waarom zou dit specifiek voor groen gas een mogelijkheid moeten zijn?

Antwoord

De praktische uitvoerbaarheid en vormgeving is één van de aspecten waar ik in het onderzoeken van alternatieve instrumenten naar zal kijken. Gezien het belang van groen gas in het realiseren van de verduurzamingsopgave, acht ik het wenselijk en noodzakelijk om alternatieve instrumenten voor de bevordering van dit gas te bezien. Een gedifferentieerde energiebelasting is hier één van. Het onderzoeken van alternatieve instrumenten voor de productie van groen is tevens een afspraak uit het Klimaatakkoord.

112

Deze leden zien een beperkte rol voor groen gas gezien de beperkte beschikbaarheid van duurzame biomassa, maar wachten het duurzaamheidskader voor biomassa met interesse af. Wanneer kan de Kamer dit duurzaamheidskader verwachten?

Antwoord

De Sociaal-Economische Raad (SER) is door het kabinet gevraagd een advies op te stellen voor het duurzaamheidskader biomassa. De SER streeft er, onder de huidige omstandigheden, naar zo snel mogelijk te adviseren. Besluitvorming van het kabinet over het duurzaamheidskader volgt zo snel mogelijk na ontvangst van dit advies. Streven is om het duurzaamheidskader nog dit jaar aan uw Kamer aan te bieden.

Klimaatsceptici

113

Is de Minister bereid een completer beeld te schetsen van de acties van de invloedrijke klimaatsceptici richting het ministerie en een appreciatie te geven van het feit dat fossiele bedrijven via het financieren van derden geprobeerd hebben twijfel te zaaien over klimaatverandering en kabinetsbeleid te beïnvloeden?

Antwoord

Ik vind het niet relevant welke acties klimaatsceptici wel of niet richting het Ministerie van EZK hebben ondernomen. Wat relevant is, zijn de keuzes die nationaal door de politiek zijn gemaakt. Deze keuzes zijn bekend. Ik heb al aangegeven dat ik het geen goede zaak vindt wanneer de financiële ondersteuning door bedrijven expliciet als doel heeft gehad om het wetenschappelijke debat over klimaatverandering te vertroebelen.

Klimaattop Glasgow

114

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat de klimaattop in Glasgow helaas wordt uitgesteld. Welke gevolgen heeft dit, volgens de inschatting van de Minister? Is het redelijk om aan te nemen dat deze klimaattop plaatsvindt in de eerste helft van 2021? Wat voor gevolgen heeft dit uitstel voor het vaststellen van het EU-doel voor 2030? Is de Minister bereid om zich te blijven inspannen voor een ambitieus EU-doel?

Antwoord

De Klimaattop in Glasgow wordt inderdaad uitgesteld en zal volgens inkomend COP-voorzitter VK op zijn vroegst in mei 2021 plaatsvinden. Daarmee zullen ook de onderhandelingen later dan gepland plaats vinden. De gevolgen hiervan worden door het kabinet in kaart gebracht. In reactie op het bericht dat de COP wordt uitgesteld, heeft Commissaris Timmermans laten weten vast te willen houden om dit jaar over te gaan tot besluitvorming over het EU-doel voor 2030. De Europese Commissie ziet de Impact Assessment als prioriteit en verwacht dat deze in september gereed zal zijn. De Impact Assessment dient als basis om een besluit over de ophoging van het 2030 doel te nemen, Het kabinet blijft zich me inspannen om het EU-broeikasgasreductiedoel voor 2030 op te hogen naar 55%.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Gevolgen corona

115

De leden van de SP-fractie roepen op, nu alle zeilen terecht worden bijgezet om de huidige coronacrisis te bestrijden, de strijd tegen klimaatverandering niet «in de wacht» te zetten. Deze leden stellen dat juist nu die maatregelen genomen moeten worden die niet alleen leiden tot de benodigde reductie, maar die ook zorgen voor de realisatie van een rechtvaardig en sociaal klimaatbeleid. Welke maatregelen kunnen op korte en middellange termijn worden ingevoerd om zowel huishoudens, midden- en kleinbedrijf (mkb) als grotere bedrijven die wel serieus werk maken van verduurzaming te ondersteunen? Hoe wordt voorkomen dat bedrijven het nemen van verduurzamingsmaatregelen nu helemaal laten varen?

Antwoord

Het is van groot belang dat we inzetten op een duurzaam en toekomstbestendig verdienvermogen van de Nederlandse economie. Dat vergt een transitie die door deze gezondheidscrisis niet achter de horizon is verdwenen. Het kabinet is gehouden aan de borgingscyclus uit de Klimaatwet die ervoor zorgt dat de reductieopgave gehaald wordt. Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om uw Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

116

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het thuisblijven een grote invloed heeft op het energieverbruik. Hoe wordt voorkomen dat een grotere groep mensen in de problemen komt door een hoge naheffing? Hoe worden de huishoudens die nu al in energiearmoede leven ondersteund?

Antwoord

Het is mogelijk dat door het vele thuiswerken en thuisblijven het energieverbruik van huishoudens stijgt. Tegelijkertijd heeft de relatief zachte winter het energieverbruik van huishoudens dit jaar waarschijnlijk juist beperkt. Het is niet mogelijk voor het kabinet om dit op individueel niveau te monitoren. Huishoudens kunnen zelf hun energieverbruik in de gaten houden, bijvoorbeeld via hun slimme meter of door contact met hun energieleverancier. Huishoudens die nu moeite hebben met het betalen van hun energierekening, zijn vaak huishoudens die in brede zin moeite hebben met het betalen van hun rekeningen. Hiervoor is breder armoedebeleid ingericht, waarvoor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk is. Het kabinet neemt op dit moment ook allerlei maatregelen om te voorkomen dat huishoudens in de financiële problemen geraken als gevolg van de maatregelen om de verspreiding van het corona-virus te beperken. Zo zijn er tegemoetkomingen voor huishoudens hun rekeningen niet kunnen betalen. Ook hebben netbeheerders aangegeven op dit moment geen afsluitingen wegens betalingsachterstanden uit te voeren en gaan energieleveranciers bij betalingsproblemen bezien of ze individuele afspraken met de afnemers kunnen maken.

117

Ook vragen deze leden juist nu extra aandacht voor de zeer noodzakelijke verbetering en verduurzaming van ongezonde schimmelwoningen. Ook hierom is het essentieel dat klimaatmaatregelen en verduurzaming van woningen doorgang moet blijven vinden. Zeker de garantie van kostenneutraliteit is in deze tijden van én extra kosten én voor veel mensen het verlies van inkomsten zo belangrijk. Zij vragen de Minister op deze zorgen in te gaan.

Antwoord

Uiteraard steun ik de oproep van de leden van de SP-fractie dat het belangrijk is dat ook in deze tijd de klimaatmaatregelen en verduurzaming doorgaan. Voor de verduurzaming van woningen en de kosten daarvan is de Minister van BZK verantwoordelijk. Ik verwijs de leden van de SP-fractie daarom door voor de uiteenzetting van het beleid op dit terrein.

118

De leden van de SP-fractie merken dan ook op dat nu er voor miljarden euro’s aan overheidssteun wordt uitgetrokken om de impact van de coronacrisis op te vangen, dit niet zonder meer naar de fossiele sectoren mag verdwijnen. Deze leden delen de zorgen en noodzaak om direct te reageren, maar dringen er bij de Minister op aan de juiste keuzes te maken. Wanneer de huidige crisis ten einde komt, wacht ons nog steeds de klimaatcrisis. Grijp het pakket aan maatregelen en ondersteuning aan om van fossiel naar verduurzaming te sturen, aldus deze leden. Stel duurzaamheidseisen en verduurzamingsplannen als voorwaarde voor steun, zo roepen zij op. Anders dreigt deze crisis de volgende crisis alleen maar te vergroten. Wanneer er nu voor miljarden euro’s in de luchtvaart en fossiele bedrijven wordt gestoken zodat zij op de oude voet verder kunnen gaan, creëren we de problemen van morgen. Zij zien hier graag een uitgebreide reactie en reflectie van de Minister op.

Antwoord

In 2019 heeft het kabinet het klimaatakkoord gepresenteerd. Hierin hebben bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden maatregelen afgesproken met als doel om in 2030 bijna de helft (49%) minder broeikasgassen uit te stoten dan we in 1990 deden. Een ambitieus klimaatbeleid vraagt om hervormingen, maar deze hervormingen bieden naast milieuwinst ook kansen voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen.

Het kabinet vindt de economische gevolgen die veroorzaakt worden door het coronavirus en de tegenspoed veel ondernemingen in Nederland zwaar raakt vooralsnog geen aanleiding om aanvullende klimaatdoelen te stellen of maatregelen te treffen.

Voor wat betreft de voorwaarden aan eventuele steun aan specifieke bedrijven kijkt het kabinet nu naar de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 413, nr. 6) die 25 maart jl. is aangenomen tijdens het Wetgevingsoverleg met de Minister van Financiën naar aanleiding van het noodpakket. In deze motie wordt het kabinet opgeroepen voorwaarden te verbinden aan de eventuele steun die verleend zal worden aan specifieke bedrijven. Wij informeren uw Kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.

119

Ook willen de leden van de SP-fractie graag weten hoe de uitvoering van de Green Deal nu verder loopt. Nu vrijwel alle debatten en overige parlementaire overlegmomenten zijn stilgelegd, is er onvoldoende zicht op besluitvorming van de Europese raden en Europese Commissie menen zij. Deze leden waarschuwen ervoor dat het parlement niet buiten spel mag komen te staan bij verdere besluitvorming. Hoe wordt hier op dit moment vorm aan gegeven? Ook zien zij berichten dat er lidstaten zijn (Tsjechië en Polen) die zolang de coronacrisis en de economische problemen die hieruit volgen niet zijn opgelost, klimaatbeleid willen uit- dan wel afstellen. De leden van de SP-fractie merken op dat ook binnen de EU-klimaatbeleid alleen rechtvaardig en sociaal tot stand kan komen, zeker nu. Hoe gaat de Minister daar in Europa voor pleiten?

Antwoord

De Europese Commissie ligt voorlopig nog op koers bij de verdere uitwerking van de plannen uit de Green Deal. Eind deze maand zal de Commissie haar strategie voor biodiversiteit en farm-to-fork presenteren. Ook heeft de Commissie aangegeven de 2030-Impact Assessment als prioriteit te zien en deze, conform recente planning, in september 2020 te presenteren. Ontegenzeggelijk loopt de behandeling van de Green Deal voorstellen wel vertraging op. Voorlopig zijn alle milieu- en energieraden uitgesteld, waardoor er geen besluitvorming mogelijk is. Bij de doorgang van Raden wordt u zoals gebruikelijk geïnformeerd over de agenda en de Nederlandse inzet.

Ik vind het van belang dat we nu acties ondernemen om de economische problemen die voortvloeien uit de coronacrisis aan te pakken. Dat kan echter niet betekenen dat de afspraken uit de Green Deal opzij worden gezet. De maatregelen die gericht zijn op het economische herstel wil ik zo veel mogelijk samen laten vallen met maatregelen die ons helpen met het oplossen van het klimaatprobleem. Nu de juiste groene herstelmaatregelen nemen is economisch slim en zorgt ervoor dat we in de transitie niet achterop raken. Daarbij zal hou ik oog voor een rechtvaardig en sociaal EU-klimaatbeleid. Daarom heb ik samen met 14 andere EU lidstaten recentelijk een brief naar de Commissie gestuurd om het economisch herstel en Green Deal integraal vorm te geven.

SDE+ en maatregelen 1 april

120

Deze leden vragen of het verlengen van subsidiebeschikkingen mogelijk is, om bedrijven langer de tijd te geven projecten alsnog te realiseren. Aan welke andere maatregelen specifiek voor deze duurzame projecten kan worden gedacht?

Antwoord

Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Op deze termijn kan onder omstandigheden een jaar ontheffing worden verleend. Ik ben van mening dat er voldoende aanleiding is om de bestaande mogelijkheid tot ontheffing een meer generiek karakter te geven. Hierdoor zal ik alle projecten met een realisatietermijn in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing geven. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 439). Een belangrijke voorwaarde voor deze ontheffing is wel dat projecten naar verwachting binnen dat extra jaar kunnen worden gerealiseerd. Projecten moeten de ontheffing daarom bij RVO.nl aanvragen en daarbij expliciet aangeven dat realisatie binnen de ruimere periode mogelijk is. Ik heb uw Kamer op dinsdag 22 april over dit onderwerp geïnformeerd.

121

Deze leden vragen ook hoe huishoudens die verduurzamingsplannen op stapel hadden staan tegemoet gekomen kan worden.

Antwoord

Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Hierbij zal ook bij de rol van huishoudens worden stilgestaan. Het kabinet streeft ernaar de Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

122

Welke maatregelen om nog dit jaar de CO2-uitstoot met 11 à 12 megaton terug te dringen zodat de doelen worden gehaald kunnen worden genomen? Op welke termijn wordt hierover een knoop doorgehakt?

Antwoord

Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om uitvoering te kunnen geven aan het Urgenda-vonnis. Op dit moment bevindt Nederland zich echter, samen met de rest van de wereld, als gevolg van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie. Hierin maken mensen zich in de eerste plaats zorgen over hun gezondheid, hun inkomen en hun baan. Daarom wil het kabinet extra zorgvuldigheid betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Daar is iets meer tijd voor nodig. Uiteraard blijft het kabinet gehouden aan uitvoering van het vonnis. Het kabinet verwacht de Kamer op korte termijn te kunnen informeren over het aanvullende maatregelenpakket.

Ontwikkeling Energierekening

123

De leden van de SP-fractie hebben met verbazing gereageerd op de brief van de Minister van 3 maart 2020, waarin wordt gesteld dat de energierekening van huishoudens omlaag zou gaan. Zij roepen de Minister op eerlijker te communiceren en duidelijk te maken dat hier geen sprake is van een daadwerkelijke daling, maar een minder forse stijging dan verwacht. Klopt het dat de gemiddelde energierekening ten opzichte van bijvoorbeeld 2018 in 2020 gewoon hoger is en de komende jaren alleen maar verder zal stijgen?

Deze leden benadrukken het belang om vooral nu rechtvaardig klimaatbeleid te voeren. Nu vele huishoudens de economische en financiële impact direct voelen, zijn juist zij gebaat bij energiebeleid dat hen verder helpt in plaats van de rekeningen nog verder verhoogt.

Antwoord

Het kabinet vindt het belangrijk dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. In mijn brief van 3 maart jl. heb ik aangegeven dat de energierekening met ongeveer 170 euro daalt in 2020 ten opzichte van 2019 bij een gemiddeld verbruik. Dit komt voornamelijk omdat de belastingen bij gelijkblijvend verbruik, voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik circa 100 euro lager is dan in 2019. Bij de vergelijking tussen 2020 en 2019 is dus geen sprake van een minder forse stijging, maar een daadwerkelijke daling van het totaal aan belastingen in. De publicatie van het CBS van 3 maart jl. maakt ook een vergelijking tussen de gemiddelde energierekening van huishoudens in januari 2020 en januari 2018. Deze is ongeveer even hoog als rekening wordt gehouden met een verwacht dalend gemiddeld energieverbruik in deze periode, bijvoorbeeld doordat huishoudens energie besparen.

Het kabinet kan geen uitspraken doen over de ontwikkeling van de gehele energierekening de komende jaren, omdat het geen invloed heeft op de leveringstarieven in de markt. Wel heb ik in de brief van 3 maart jl. aangegeven dat de nettarieven de komende jaren waarschijnlijk zullen stijgen door de geplande investeringen in de netten. Met hoeveel deze nettarieven zullen stijgen is nog niet bekend. De belastingen op energie (de Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie) is door de maatregelen van het kabinet afgezwakt. Zo zullen deze in 2021 niet stijgen ten opzichte van 2020 en vanaf 2022 veel beperkter stijgen dan in het Regeerakkoord was voorzien.

124

De leden van de SP-fractie vragen waarom alleen voor bedrijven in de 2e tot en met 4e schijf de mogelijkheid wordt gecreëerd om geen energiebelasting en ODE te betalen, maar gaat dit niet op voor huishoudens en mkb-bedrijven in de 1e schijf, die ook hard zijn geraakt door de coronacrisis? Op welke wijze worden zij ondersteund, willen deze leden weten.

Antwoord

Het kabinet neemt verschillende maatregelen om op korte termijn financiële ruimte te geven aan bedrijven die geraakt worden door de maatregelen om de verspreiding van het corona-virus te beperken. Eén maatregel betreft de mogelijkheid voor energiebedrijven om aangeslotenen die een maandelijkse eindfactuur ontvangen voor het betalen van hun energierekening drie maanden lang een factuur te sturen zonder energiebelasting en ODE. Deze bedrijven moeten deze belastingen in oktober alsnog voldoen. Het is niet uitvoerbaar gebleken om voor huishoudens en bedrijven die een maandelijks voorschot betalen voor hun energierekening ook een dergelijk uitstel te bieden. Wel zijn er andere tegemoetkomingen voor huishoudens en mkb-bedrijven die moeite hebben met het betalen van hun (energie)rekeningen. Zo hebben netbeheerders aangegeven op dit moment geen afsluitingen wegens betalingsachterstanden uit te voeren. Ook hebben energieleveranciers aangegeven in het geval van betalingsproblemen met bedrijven en huishoudens in gesprek te willen treden om individuele afspraken te maken, bijvoorbeeld over een betalingsregeling.

125

De leden van de SP-fractie vinden het zeer wrang te constateren dat de Minister stelt dat de lasten eerlijker zijn verdeeld door de schuif in de ODE. Erkent de Minister dat de ODE op de lagere tot middeninkomens relatief veel zwaarder drukken dan op de grote vervuilende bedrijven? Ook merken deze leden op dat de ODE de komende jaren fors zal stijgen. Hoe helpt dit huishoudens verder, zo vragen zij de Minister.

Antwoord

Nee, het kabinet heeft met de verschuiving van de ODE-lasten van huishoudens naar bedrijven bewust gekeken naar de effecten op lagere en middeninkomens. Van de verhoging van de belastingvermindering – de vaste teruggave van energiebelasting – profiteren lagere en middeninkomens relatief meer dan hogere inkomensgroepen en bedrijven. Bedrijven, en met name industriële bedrijven die veel energie verbruiken, gaan met de verschuiving van de ODE aanzienlijk meer bijdragen aan de ODE. Ook heeft het kabinet de voorziene oploop van de ODE de komende jaren voor huishoudens afgevlakt en voor bedrijven verhoogd.

126

De leden van de SP-fractie vragen de Minister uit te leggen hoe hij denkt dat van een verschuiving van belasting op elektriciteit naar gas juist de lagere en middeninkomens zullen profiteren. Zijn het niet juist deze inkomensgroepen die weinig tot geen keus hebben om de benodigde verduurzamingsmaatregelen te nemen die leiden tot een lagere energierekening?

Antwoord

De verschuiving van de belasting van elektriciteit naar aardgas beoogt om de prikkels voor verduurzaming van de warmtevoorziening. Hiermee beoogt het kabinet dat alternatieven voor aardgas aantrekkelijker worden. Daarnaast heeft het kabinet de belastingvermindering verhoogd, daarvan profiteren lagere en middeninkomens relatief meer dan hogere inkomensgroepen.

127

De leden van de SP-fractie hebben al meerdere voorstellen gedaan om tot een rechtvaardig klimaatbeleid te komen. Zo kunnen er meer zonnepanelen geïnstalleerd worden die niet alleen voor een groter aandeel duurzame energie zorgen, maar ook de energierekening verlaagt. Waarom zet het kabinet daar niet vol op in? Hetzelfde gaat op voor grootscheepse isolatie van woningen, te beginnen met de meest tochtige schimmelwoningen. Zij wijzen de Minister erop dat het komen tot een duurzame en klimaatneutrale samenleving een collectieve verantwoordelijkheid is waarbij de overheid de regie moet nemen en de benodigde investeringen moet doen, in plaats van het nu maken tot een individuele zorg en kostenpost. Zij vragen de Minister hierop te reageren.

Antwoord

Het kabinet stimuleert het installeren van zonnepanelen zowel voor huiseigenaren – via de salderingsregeling – als voor huishoudens die geen eigen dak hebben – via de postcoderoosregeling. Daarnaast zet het kabinet in op isolatie van woningen. Zo wordt met de ISDE, de subsidie voor de verduurzaming van het warmtegebruik, vanaf volgend jaar ook isolatie gestimuleerd. Voor de verduurzaming van woningen is de Minister van BZK verantwoordelijk. Ik verwijs de leden van de SP-fractie daarom door voor de uiteenzetting van het beleid op dit terrein.

Afbouw salderingsregeling

128

In de brief deze week over de afbouw van de salderingsregeling wordt gesteld dat TNO is uitgegaan van de meest gunstige omstandigheden, zowel in ligging als kwaliteit van en hoeveelheid panelen. Waarom is daar voor gekozen, vragen de leden van de SP-fractie. Dit geeft toch geen reëel beeld van de gemiddelde omstandigheden en benadeelt zo toch die de gemiddelde huishoudens met zonnepanelen? Zij vragen hierop een reactie van de Minister.

Antwoord

In het onderzoek van TNO wordt een referentie gebruikt voor huishoudens waarbij de meest kostenefficiënte panelen worden ingezet die gelegen zijn op een relatief gunstig georiënteerd dak, op het zuiden. Deze gunstige omstandigheden zijn representatief voor hoe mensen zonnepanelen in de praktijk plaatsen, daar brengen ze namelijk het meeste op. Ook de meest kostenefficiënte zonnepanelen zijn representatief, dat zijn namelijk de zonnepanelen waar kosten en opbrengsten het meest in verhouding zijn. Dit geeft dus zeker een reëel beeld en benadeelt gemiddelde huishoudens met zonnepanelen niet. Bovendien vind ik het ook wenselijk dat er een stimulans uitgaat van de regeling om kwalitatief goede zonnepanelen te plaatsen en om een zo goed mogelijke ligging te kiezen.

129

De leden van de SP-fractie benadrukken nogmaals dat juist de installatie van zonnepanelen belangrijk is in de transitie. Zowel voor het draagvlak, het meedelen in de veranderingen, eigenaarschap, lokale opwek en het vergroten van het aandeel duurzame energie is zon op dak het uitgelezen instrument. Deze leden begrijpen dan ook niet dat een succesvolle regeling die dit alles stimuleert wordt omgezet in een zo sobere regeling dat eerder een teruggang te verwachten is dan een verdere stijging van het aandeel zonne-energie. Zij verzoeken de Minister zeer scherp te monitoren wat het effect is van deze wijziging. Is de Minister bereid, wanneer blijkt dat het aandeel zon op dak bij particulieren minder snel stijgt dan onder de salderingsregeling het geval is geweest of zelfs een dalende trend waar te nemen is, er onmiddellijk wordt ingegrepen en te komen tot een regeling die wel grootschalig zon op dak stimuleert?

Antwoord

Ieder jaar brengt het PBL de Klimaat en Energieverkenning (KEV) uit. Hiermee monitoren we het klimaatbeleid in zijn geheel en de investeringen in zonnepanelen, al dan niet door de salderingsregeling, zijn daar onderdeel van. Daarmee is voldoende monitoring van het effect van de wijziging in de salderingsregeling. De KEV kan aanleiding geven voor aanscherping van het klimaatbeleid.

130

De leden van de SP-fractie verwijzen verder naar een e-mailbericht die zij hebben ontvangen, waaruit blijkt dat een energieleverancier krap een maand na vastzetting van de tarieven voor enkele jaren, de terugleververgoeding voor zonnestroom naar beneden bijstelt. Kan dit zomaar, vragen zij? Wat zijn de gevolgen van deze praktijken voor particulieren en energiecoöperaties die hun investeringen hebben gedaan uitgaande van andere tarieven? Want de schade bestaat niet alleen uit de lagere tarieven dan afgesproken, maar ook valt bij netto-teruglevering het voordeel van het vervallen van energiebelastingen en ODE weg. Zij vragen de Minister hierop te reageren.

Is de Minister het met deze leden eens dat dit zon op dak niet stimuleert maar steeds meer mensen afschrikt?

Antwoord

De vraag lijkt een zeer specifieke casus te betreffen waar ik de details niet van ken. Zonder meer informatie kan ik hier zodoende geen zinvolle uitspraak over doen.

Uitvoering Klimaatakkoord

131

Op welke wijze wordt de uitvoeringsagenda belemmerd door de coronacrisis. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat we de reductiedoelen op een rechtvaardige en sociale manier halen, aangezien dit moeizamer zal blijken naarmate de tijd verstrijkt en klimaatbeleid vertraging heeft opgelopen als gevolg van de coronacrisis?

Antwoord

Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om uw Kamer hierover voor de zomer nader te informeren. Ten aanzien van de uitvoering van het Klimaatakkoord volgt het kabinet de borgingscyclus uit de Klimaatwet die ervoor zorgt dat de reductieopgave gehaald wordt. Gedurende deze cyclus zal het kabinet een eerlijke lastenverdeling van de transitie zwaar meewegen in de besluitvorming.

132

Hoe wordt er geanticipeerd op de voorgenomen verhoogde doelstelling van 55% reductie in 2030, een doel waar Nederland binnen de EU actief voor pleit? Welke extra maatregelen worden overwogen?

Antwoord

In september zal de Europese Commissie haar impact assessment presenteren over een ophoging van het EU 2030-broeikasgasreductiedoel naar 50 tot 55%. Met deze impact assessment zal de Commissie inzichtelijk maken wat de haalbaarheid is van een dergelijke ophoging en wat de economische gevolgen hiervan zijn. Op basis hiervan zal de Europese Raad een besluit nemen over het herzien van het EU 2030-doel. In 2021 zal de Europese Commissie vervolgens een voorstel doen voor het aanpassen van de onderliggende wetgeving. Zoals ik ook in reactie op de derde nader gewijzigde motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 435) heb aangegeven zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de gevolgen voor het Nederlandse klimaatbeleid zodra hierover in Europa besluitvorming heeft plaatsgevonden.

133

Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook zij toch doen wat nodig is, om niet als deze huidige crisis achter de rug is op een te grote achterstand te staan? Welke zekerheid kan geboden worden aan de werknemers die nu al vrezen voor hun baan?

Antwoord

Het is van groot belang dat we inzetten op een duurzaam en toekomstbestendig verdienvermogen van de Nederlandse economie. Dat vergt een transitie die door deze gezondheidscrisis niet achter de horizon verdwenen is. De maatregelen die het kabinet reeds heeft getroffen zijn bedoeld om werknemers en werkgevers zoveel mogelijk te ondersteunen om door de huidige crisis heen te komen. Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen van) de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om de Tweede Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

134

Deze leden vragen of de lange termijnvisie voor de energie-intensieve industrie nog volgens planning naar de Kamer komt of dat deze nu herzien wordt met het oog op de huidige omstandigheden. Zij vragen ook of in deze langetermijnvisie oplossingen worden geboden voor de werknemers in de fossiele sector.

Antwoord

De langetermijnvisie energie-intensieve industrie zal voor de zomer naar de Kamer verzonden worden. De visie zal ingaan op het belang van de basisindustrie in industriële waardeketens, de kans die Nederland heeft om de plek in Europa te zijn om deze richting 2050 te verduurzamen en daarmee ook economische kansen te creëren. De brief geeft aan welke stevige publieke en private inzet nu nodig is om deze kansen te verzilveren. De brief gaat daarmee impliciet over toekomstige kansen voor werknemers in de te verduurzamen fossiele sector.

135

In hoeverre gaan gemeenten wel of niet verder met de wijkaanpak? Is de Minister bereid om er bij gemeenten op aan te dringen dat zij zich maximaal inspannen voor vroegtijdige en adequate informatieverstrekking aan inwoners en zich actief in te spannen om draagvlak te creëren?

Antwoord

Het merendeel van de gemeenten is al bezig met het maken van transitievisies warmte. Een deel van de gemeenten is bezig een analyse te (laten) maken van de verschillende mogelijkheden, andere gemeenten zijn (ook) al in gesprek met de bewoners. Via de Handreiking Participatie Wijkaanpak Aardgasvrij14 worden gemeenten ondersteund bij het goed betrekken van en communiceren met bewoners bij het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving. Door de coronacrisis zijn (fysieke) bijeenkomsten momenteel niet mogelijk. Gemeenten maken mede daarom ook gebruik van andere communicatiekanalen. Desondanks kan een gemeente het wenselijk vinden om fysieke bijeenkomsten te organiseren. Deze kunnen voorlopig niet plaatsvinden. Er zijn nog geen signalen dat hierdoor de afronding van de transitievisies warmte (voor eind 2021, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord) in de knel komt.

136

Houdt de Minister de mogelijkheid open dat uit de Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie en andere studies zal blijken, dat gezien de omvang en urgentie van de energietransitie, deze transitie veel meer door de overheid opgepakt en uitgevoerd dient te worden in plaats van dit aan de markt te laten?

Antwoord

De energievoorziening is een samenwerking tussen betrokken publieke en private partijen. Dat zal ook in de toekomst zo blijven. Daarbij wordt altijd gezocht naar de optimale balans tussen publiek en privaat om de energievoorziening schoon, betrouwbaar, betaalbaar, veilig en ruimtelijk inpasbaar te houden. De «Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie» zal beschrijven hoe markten in de energietransitie zich ontwikkelen en welke regie daar vanuit het Rijk op gevoerd wordt.

137

Hoe gaat de Minister huishoudens en mkb echt ondersteunen bij de verduurzamingsmaatregelen die iedereen moet gaan nemen?

Antwoord

In het Klimaatakkoord is een groot aantal maatregelen gepresenteerd. Veel maatregelen zijn erop gericht om huishoudens en het mkb financieel en praktisch te ondersteunen, zoals het Warmtefonds, de verhoging van de belastingkorting in de energiebelasting, de verschuiving van lasten in de ODE van huishoudens naar grootverbruikers en verschillende subsidieregelingen. Het totale pakket is een afgewogen geheel waarin alle uitgangspunten van het kabinet tot hun recht komen: kostenefficiënt, oog voor de huishoudportemonnee, eerlijke lastenverdeling en het behoud van maatschappelijk draagvlak.

In aanvulling daarop heeft het kabinet de mkb-impacttoets uitgevoerd, om de effecten van het Klimaatakkoord op het mkb beter te kunnen duiden. De bevindingen en de aandachtpunten die hieruit voortvloeien zullen worden meegenomen in de uitwerking van de instrumenten, waarbij het mkb nauw zal worden betrokken. In verband met de ontwikkelingen rondom COVID-19 heeft dit enige vertraging opgelopen. Het kabinet verwacht de Kamer hierover voor de zomer nader te kunnen informeren.

138

Kan verder ingegaan worden op de nieuw in te richten commissie bij de SER? Uit welke afgevaardigden zal deze commissie gaan bestaan en met welke concrete vragen en mogelijke oplossingen gaan zij zich bezig houden?

Antwoord

De nieuwe commissie bij de SER gaat zich niet uitsluitend op de energietransitie richten, maar ook op andere transities zoals digitalisering en een circulaire economie. De nieuwe commissie heeft als taak de kansen en bedreigingen van deze transities voor de werkgelegenheid en scholing in samenhang te signaleren, over het benutten van kansen te adviseren en daarnaast nationale, sectorale en regionale initiatieven te bevorderen. De commissie zal bestaan uit sociale partners en SER-kroonleden, aangevuld met adviserende leden. Mevrouw Mariëtte Hamer, voorzitter van de Sociaal Economische Raad en de Uitvoeringsstructuur Arbeidsmarkt en Scholing, gaat de nieuwe commissie voorzitten.

Schone warmte

139

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de kosten voor huurders die geen keuze hebben gehad en zich nu geconfronteerd zien met een ondoorzichtige totstandkoming van tarieven en hoge rekeningen. Zij vragen of de nieuwe Warmtewet deze problemen nu echt gaat oplossen.

Antwoord

De tariefsystematiek in Warmtewet 2 voorkomt dat verbruikers te veel betalen voor warmte. Met warmtetarieven die gebaseerd gaan worden op de efficiënte kosten en een redelijk rendement betaalt de verbruiker niet meer dan nodig is gelet op de kosten die gepaard gaan met de productie, distributie en levering van warmte. Daarnaast zullen in Warmtewet 2 bepalingen worden opgenomen die zorgen voor meer transparantie over de wijze waarop tarieven tot stand zijn gekomen. Tariefregulering op basis van werkelijke kosten voorkomt niet dat deze tarieven door sommige groepen als te hoog worden ervaren. Daarom beziet het kabinet in het kader van de wijkgerichte aanpak ook de ontwikkeling van de daadwerkelijke kosten. Voor huishoudens wordt daarbij het uitgangspunt van woonlastenneutraliteit gehanteerd.

140

Kan nu worden bevestigd dat er een einde wordt gemaakt aan de koppeling aan de gasprijs

Antwoord

Ja, met de inwerkingtreding van Warmtewet 2 wordt de koppeling van de maximale warmtetarieven aan de gemiddelde kosten van een gebruiker van aardgas losgelaten. Voor de invoering van de nieuwe tariefmethodiek zal wel enige overgangstijd nodig zijn, onder meer om grote tariefschokken voor afnemers en bedrijven te voorkomen. In mijn brief van 10 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr.704) over warmtetarieven en tariefregulering heb ik een indicatief tijdspad geschetst.

141

Hoe gaat er gezorgd worden voor voldoende draagvlak bij de aansluiting van een wijk op een warmtenet?

Antwoord

In de wijkgerichte aanpak is burgerparticipatie een belangrijk element. Bewoners worden betrokken bij de totstandkoming van het uitvoeringsplan en omgevingsplan van de gemeente, waarin wordt besloten welke wijken worden aangesloten op een collectief warmtesysteem. Zie hierover ook de antwoorden op vragen 283 en 284.

Waterstof en de rol van (groen) gas

142

De leden van de SP-fractie vragen voor welke specifieke sectoren in de industrie waterstof ingezet gaat worden. Is dat alleen voor die bedrijven die afhankelijk zijn van zeer hoge temperaturen of zijn er andere (groepen) bedrijven waar waterstof een grote rol zal gaan spelen?

Antwoord

Waterstof wordt op dit moment al grootschalig toegepast in de raffinagesector en chemie. Waterstof zal naar verwachting ook een belangrijke rol kunnen spelen bij de vergroening van de staalsector. Waterstof wordt in de bestaande toepassingen vooral als grondstof gebruikt. In principe kan waterstof de rol van aardgas overnemen bij hoge temperatuur warmtetoepassingen. Op lagere temperaturen zijn er voor warmte meer alternatieven beschikbaar zoals warmtepompen, geothermie etc. Afhankelijk van de uiteindelijk kosten van deze alternatieven kan waterstof voor alle bedrijven mogelijk interessant zijn, dus ook voor bedrijven in andere maak-industrieën .

143

Waarom wordt waterstof beschouwd als duurzame oplossing voor de gebouwde omgeving? Zijn daar niet meer voor de hand liggende oplossingen, gezien de hoeveelheid elektriciteit die nodig is om waterstof te produceren? Deze leden zien graag meer toelichting op deze specifieke toepassingsmogelijkheden.

Antwoord

In de gebouwde omgeving wordt gewerkt met verschillende warmtestrategieën om de sector te verduurzamen, zoals warmtenetten, «all electric», en duurzame gassen, namelijk waterstof en groen gas. Waterstof wordt dus beschouwd als één van de duurzame oplossingen in de gebouwde omgeving. Om de CO2-emissies in de gebouwde omgeving terug te brengen tot (bijna) nul in 2050, zijn alle warmteopties in Nederland nodig. De verschillende warmtestrategieën zijn toe te passen in verschillende situaties, afhankelijk van de bouwtechnische eigenschappen van het gebouw en de lokale omstandigheden. Voor nieuwbouw en goed te isoleren gebouwen is «all-electric» een goede optie. Maar een «all-electric» warmtevoorziening in het hele land is qua netcapaciteit onmogelijk en onbetaalbaar. Op andere plekken waar voldoende duurzame warmtebronnen beschikbaar zijn, kunnen warmtenetten de beste optie zijn. Het is ook een rendabele optie bij relatief dichte bebouwing. Ver uiteen gelegen en/of lastig te isoleren woningen kunnen met waterstof of groen gas duurzaam verwarmd worden. Duurzame gassen, waaronder waterstof, kunnen ook worden gebruikt om met gas gestookte warmtenetten te verduurzamen of voor het aanvullen van de piekvraag van nieuwe warmtenetten.

De optie waterstof onderscheidt zich, net als groen gas, van «all-electric» opties en warmtenetten, doordat het als gasvormige energiedrager een vervanger kan zijn van aardgas, die direct gebruik kan maken van de huidige gasinfrastructuur. TNO heeft recent, in opdracht van EZK, het rapport «waterstof als optie voor een klimaatneutrale warmtevoorziening in de bestaande bouw» gepubliceerd. Uit het rapport blijkt dat in verschillende situaties in de bestaande bouw (zoals in oude binnensteden en buitengebieden), het gebruik van waterstof en/of groen gas, via het bestaande gasnet, maatschappelijk gezien de meest (en soms enige) haalbare optie is. Niettemin zijn er nog veel vragen rondom de inzet van waterstof in de gebouwde omgeving, zoals veiligheid, beschikbaarheid, duurzaamheid en betaalbaarheid. Deze moeten eerst worden beantwoord voordat duurzame waterstof op grote schaal in de gebouwde omgeving kan worden toegepast.

144

De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden de Minister ziet voor verdere internationale samenwerking zonder verder verstrikt te raken in de Europese Energie Unie. Er wordt aan het eind van de brief kort verwezen naar bilaterale samenwerking met bijvoorbeeld Duitsland. Kan er verder worden ingegaan op dit soort mogelijke samenwerkingsverbanden?

Antwoord

De leden wijzen terecht op het grote belang van bilaterale samenwerking. Ik zie daarvoor nog grote mogelijkheden op diverse niveaus. Op nationaal niveau met onze directe buurlanden Duitsland en België, waar al concrete bilaterale haalbaarheidsstudies onderweg zijn over hoe we met gebruikmaking van grensoverschrijdende infrastructuur tot snellere opschaling en kostendaling kunnen komen. Op het niveau van de provincies is er in de grensstreken ook al interessante bilaterale samenwerking tot stand gekomen met bijvoorbeeld Duitse deelstaten. Breder bezien zijn er al bilaterale contacten met opties voor verdere intensivering met o.a. het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Denemarken, Japan en de VS. Tot slot staan we aan het begin van bilaterale samenwerking met landen die zich gaan ontwikkelen tot netto exporteur van duurzame waterstof, met Portugal als meest concrete voorbeeld op dit moment.

145

De leden van de SP-fractie vragen wat gaat de rol zijn van CCS binnen de ontwikkeling van waterstof. Kan dit verder worden toegelicht?

Antwoord

Voor de productie van CO2-vrije waterstof is voldoende beschikbaarheid van hernieuwbare elektriciteit van belang of de toepassing van CCS bij de productie van waterstof uit aardgas (blauwe waterstof). Deze blauwe waterstof kan mede voorzien in de vraag naar CO2-vrije waterstof en kan hiermee een belangrijke rol vervullen in de ontwikkeling van een duurzaam waterstofsysteem in Nederland. In de Rotterdamse haven is men bezig met het project H-vision om dit mogelijk te maken.

146

Kan meer worden gezegd over de hoeveelheid elektriciteit die nodig gaat zijn voor de realisatie van waterstof op deze gewenste schaal? Wanneer zal al deze elektriciteit duurzaam geproduceerd zijn?

Antwoord

Voor de productie van groene waterstof is hernieuwbare elektriciteit nodig. Het is nu niet te zeggen wat het opgestelde productievermogen voor groene waterstof zal zijn en hoeveel vollasturen deze in productie zullen zijn. Helder is wel dat de benodigde hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit bij een opgesteld vermogen van 3–4 GW (waarvan een groot deel elektrolyse) significant is. Hierbij is relevant dat het Klimaatakkoord als doel heeft dat in 2030 meer dan 70 procent van de elektriciteit duurzaam is opgewekt. Verder bezie ik mede vanwege de mogelijk significante vraag naar hernieuwbare elektriciteit voor de productie van groene waterstof, geïntegreerde tenders waarin de productie van waterstof wordt gekoppeld aan wind op zee. Daarnaast kan duurzame waterstof worden geïmporteerd.

147

Verder vragen deze leden wat de rol van Energie Beheer Nederland (EBN) in deze ontwikkeling kan zijn. Kan de energie en de middelen die dit (staats-) bedrijf nu nog steekt in de zoektocht naar nieuwe winningsgebieden voor fossiele energie deze niet beter steken en de meer publieke ontwikkeling van duurzame energie zoals bijvoorbeeld waterstof?

Antwoord

Zoals ik uiteen heb gezet in de brief over de rol van gas in het energiesysteem (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 486), blijft aardgas op de korte tot middellange termijn van belang voor ons energiesysteem. Het inzetten van energie en middelen in de opsporing en winning van koolwaterstoffen sluit aan bij dit belang. Dit belang laat overigens onverlet dat ik ook een rol weggelegd zie voor EBN in het realiseren van de Nederlandse verduurzamingsopgave. EBN heeft via deelname in olie- en gasprojecten veel specifieke kennis en ervaring op het gebied van de ondergrond en de infrastructuur in de ondergrond. Met deze kennis en expertise kan EBN bijdragen aan het versnellen van de energietransitie. Er wordt momenteel gewerkt aan een brief over de mogelijke rollen van EBN in de energietransitie in onder andere waterstof, CCS, groen gas en geothermie. Voor de zomer zal ik uw Kamer middels deze brief nader informeren over deze rollen.

148

De leden van de SP-fractie vernemen verbaasd dat er zelfs voor 2050 nog wordt uitgegaan van 30–50% gas voor de energiebehoefte. Kan deze behoefte per sector verder worden uitgesplitst en gespecificeerd? Kan verder worden toegelicht waarom dit de enige wijze zou zijn?

Antwoord

De genoemde bandbreedte van 30 tot 50 procent (337 tot 775 PJ) betreft een verwijzing naar een rapport van Berenschot. In dit rapport zijn een zevental toekomstverkenningen voor 2050 naast elkaar gelegd. Per sector komen deze verkenningen uit op gemiddeld 262, 118 en 118 PJ aan duurzame gasvormige energiedragers in het finale energieverbruik van respectievelijk de industrie, mobiliteit en gebouwde omgeving.

Het is belangrijk om te benadrukken dat deze getallen geenszins de minimaal noodzakelijke hoeveelheid gassen weergeven. De genoemde percentages zijn louter een weergave van de geschatte volumes gassen in het energiesysteem in een zevental veelgebruikte toekomstverkenningen. In mijn brief over de rol van gas in het energiesysteem (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 486) heb ik uiteengezet dat voor verschillende energiefuncties verduurzaming moeilijk te realiseren is, doordat alternatieven technisch of economisch beperkt haalbaar zijn. Een deel van deze functies is technisch wel in te vullen met niet-gasvormige energiedragers, maar alleen tegen hoge meerkosten en door kosteninefficiënte investeringen te doen, zoals overdimensionering van elektriciteitsnetwerken of overisolatie van woningen.

149

De leden van de SP-fractie vinden het absurd dat fossiele bedrijven door middel van de investeringsaftrek nog meer worden gestimuleerd om te zoeken naar gaswinningslocaties. Waarom worden deze middelen niet ingezet om schone energie te stimuleren, vragen deze leden. Zij roepen op de investeringsaftrek niet verder te verhogen, het is bizar om deze bedrijven nog meer steun te verlenen dan nu al het geval is.

Antwoord

In mijn brief van 30 maart 2020 over de rol van gas in het energiesysteem van nu en in de toekomst (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 486) heb ik aangegeven dat aardgas in de komende decennia van essentieel belang is zolang er nog onvoldoende duurzame alternatieven zijn. Omdat en zolang Nederland nog behoefte heeft aan aardgas geeft het kabinet de voorkeur aan winning uit eigen bodem. Het slechte investeringsklimaat heeft er echter toe geleid dat investeringen in opsporing en winning van aardgas uit de kleine velden de laatste jaren een sterk dalende lijn vertonen. Als er geen maatregelen worden getroffen, zal dat er toe leiden dat de voor olie- en gaswinning gebruikte infrastructuur voortijdig wordt ontmanteld en verwijderd. Die infrastructuur kan dan ook niet meer worden ingezet in het kader van een meer duurzame energievoorziening. De investeringsaftrek heeft daarom twee doelstellingen. Aan de ene kant wordt de gassector meer economisch perspectief geboden om te investeren waardoor de tendens van te sterk dalende winning kan worden afgeremd. Aan de andere kant wordt voorkomen dat infrastructuur voortijdig wordt verwijderd en daardoor verloren gaat voor duurzamere vormen van energievoorziening.

150

De leden van de SP-fractie begrijpen dat voor meer afgelegen en dunbevolkte gebieden een duurzame energieoplossing lastig is. Maar kan er vanuit worden gegaan dat in de rest van Nederland de piekbelasting anders opgevangen kan gaan worden dan met (groen) gas? Is dit niet op te vangen door meer te investeren in betere opslagmogelijkheden?

Antwoord

De manieren waarop de piekbelasting op te vangen is, verschillen per buurt. Dit heeft onder meer te maken met de (mogelijke) mate van isolatie en de grootte van de vraagpieken, de beschikbare en gekozen warmtebronnen en de beschikbare transportcapaciteit op de netwerken. In sommige gevallen is all-electric verwarming of een warmtenet zonder piekgasvoorziening mogelijk, maar in andere gevallen verdienen gasvormige energiedragers als groen gas of waterstof de voorkeur. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn in (zeer) moeilijk te isoleren woningen, omdat daar behoefte bestaat aan energiedragers met een hoge energiedichtheid. Verbeterde opslagmogelijkheden voor elektriciteit bieden hier geen oplossing. Ook kunnen hybride ketels in bepaalde gebieden een kosteneffectieve oplossing zijn, bijvoorbeeld wanneer het volledig elektrisch invullen van basis- en pieklast zou leiden tot overdimensionering van het elektriciteitsnet.

Vraag

Waarom gaat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) er vanuit dat de gasvraag de komende decennia gelijk zal blijven, vragen de leden van de SP-fractie.

151

Het PBL geeft in zijn raming aan dat de binnenlandse vraag naar aardgas tussen 2020 en 2030 daalt van 31 naar 27 miljard m3 aardgas, oftewel een daling van circa 10%. Dat de binnenlandse vraag naar aardgas het komende decennium beperkt daalt heeft de volgende oorzaken. Allereerst is aardgas een veel efficiëntere drager van energie dan elektronen en elektrificatie van met name de warmtevoorziening is uitermate kostbaar. Als tweede zal de uitfasering van de kolencentrales deels worden opgevangen door aardgas gestookte centrales. Als derde kost het grootschalige tot ontwikkeling brengen van duurzame alternatieven, zoals waterstof en groen gas, tijd waardoor de inzet van deze alternatieven het komende decennium nog geen grote vlucht zal nemen. Om laatstgenoemde reden zet ik middels de kabinetsvisie Waterstof en de Routekaart Groen Gas in op het vergroten van de productie van deze gassen.

152

Hoe kan deze vraag drastisch worden verlaagd? De grootste afnemers binnen de industrie zetten stappen, maar is dat genoeg? En hoe zit het met de afname van alle andere bedrijven? Hoe wordt die vraag verminderd?

Antwoord

In de industrie zet ik in op afname van de vraag door energiebesparing bij de grootste energieafnemers via de energiebesparingsconvenanten MJA3 en MEE, inclusief het Addendum 9 PJ (Resultatenbrochure 2018, Kamerstuk 30 196, nr. 689). Daarnaast valt een groot deel van de andere bedrijven onder de energiebesparingsplicht uit de Wet milieubeheer. Met de vorig jaar geïntroduceerde informatieplicht en extra inzet op toezicht en handhaving worden bedrijven bewogen om hun energievraag te verminderen.

153

De leden van de SP stellen dat wanneer er werk wordt gemaakt van grootschalige isolatie van woningen, bijvoorbeeld onder regie van en gefaciliteerd door de overheid, deze vraag voor huishoudens veel verder omlaag kan dan wanneer daar niet toe wordt overgegaan. Zij vragen de Minister hierop te reageren.

Antwoord

De ambitie van het Klimaatakkoord is 1,5 miljoen bestaande woningen en andere gebouwen via de wijkgerichte aanpak te isoleren en/of aardgasvrij te maken. Gemeenten voeren de regie bij deze transitie, waarbij ze er dus ook voor kunnen kiezen om voor een bepaalde wijk in te zetten op grootschalige renovatie. De Leidraad Aardgasvrije Wijken geeft inzicht in zowel de kosten voor de energie-opwek en distributie als de kosten van maatregelen in de woning (onder andere isolatie). De keuze voor een bepaald warmte-alternatief en het bijbehorende isolatieniveau van gebouwen heeft gevolgen voor de verdeling van maatregelen tussen gebouweigenaren, lokale energieleveranciers en energieproducenten. Bij vergaand isoleren maken gebouweigenaren meer investeringskosten. Minder vergaande isolatie betekent een groter warmteverbruik en leidt dus tot een hoger energieverbruik per woning / gebouw. Minder vergaand isoleren kan goedkoper zijn, ook als rekening wordt gehouden met een hoger energieverbruik. Er zijn echter ook andere gevolgen van een keuze, bijvoorbeeld het ruimtelijk beslag van de energie-opwek. Gemeenten wegen deze aspecten af.

Grootschalige renovatie wordt ook gestimuleerd met de Renovatieversneller. Dit is een meerjarig landelijk ondersteuningsprogramma bestaande uit begeleiding, kennis en subsidie. Met de Renovatieversneller wordt beoogd kostenreductie te realiseren over de hele renovatieketen door een eerste brede marktintroductie van standaardmaatregelenpakketten te stimuleren in renovatieprojecten waarbinnen vraagbundeling, standaardisatie, ketensamenwerking en industrialisatie plaatsvindt.

154

Ook willen deze leden graag weten of dit percentage volledig uit echt groen gas kan bestaan, waarbij de CO2-uitstoot ook wanneer gekeken naar de gehele keten zo goed als nul is.

Antwoord

Op basis van de huidige inzichten is het onwaarschijnlijk dat in 2030 het door het PBL genoemde percentage, 33,7% van het primair energieverbruik, ingevuld kan worden met louter groen gas.

155

Dat het kabinet meer wil inzetten op de zogenaamde «droge» vormen, zoals (rest)hout, baart de leden van de SP-fractie grote zorgen. Wil het kabinet naast de onmogelijk op duurzame schaal te produceren hoeveelheden hout voor de biomassacentrales nu ook groen gas uit deze bron produceren? Hoeveel hout moet hiervoor worden geïmporteerd en waar gaat dat vandaan komen? Deze leden waarschuwen dat wij niet zogenaamd «duurzame» sier kunnen maken door op andere plakken in de wereld massale boskap te faciliteren om aan onze vraag te kunnen voldoen. Zij vragen de Minister hier op te reageren.

Antwoord

De subsidiebedragen voor biomassavergassing worden berekend op basis van de kosten voor b-hout en snoei- en dunningshout. Dit is een ander type biomassa met een ander kostenprofiel dan houtpellets voor verbranding in biomassaketels. Het grootschalig importeren van buitenlandse houtpellets is dan ook niet haalbaar op basis van de subsidiebedragen voor biomassavergassing uit de SDE+/++. Los hiervan, is de verwachting van de sector dat houtige biomassa slechts in een klein deel van de opschalingsambitie zal voorzien.

156

De leden van de SP-fractie uiten bovenstaande zorgen ook met betrekking tot mestvergisting. Hoe past dit streven in het streven naar een meer duurzame vorm van landbouw, met minder dieren en minder mest? Wordt dit met het subsidiëren van deze vorm niet teniet gedaan, maar nog grootschaliger vee houden hierdoor gestimuleerd? Deze leden vragen een uitgebreide reactie op deze zorgen.

Antwoord

Het groen gas beleid is gericht op het produceren van groen gas uit beschikbare reststromen. Dierlijke mest is een ruimschoots beschikbare reststroom die momenteel slechts zeer beperkt wordt ingezet (circa 3% van alle huidige mest wordt vergist). Een toename van de energieproductie uit deze reststroom zonder dat dit leidt tot instandhoudingseffecten is daardoor haalbaar. Daarnaast kan de vergisting of vergassing van mest gecombineerd worden met de terugwinning van mineralen en productie van hoogwaardige meststoffen om zo de regionale landbouwkringlopen te sterken. De subsidiering van energieproductie uit de SDE+/++ dekt alleen de kosten van de energieproductie en rekent geen kosten voor het gebruik van mest als grondstof, hierdoor ontstaat geen stimulans voor de vergroting van de mestproductie.

157

In hoeverre wordt bij de huidige Garanties van Oorsprong naar de gehele keten gekeken en getoetst in de praktijk naar duurzaamheid? De leden van de SP-fractie vrezen dat hoe grootschaliger op groen gas wordt ingezet, hoe minder duurzaam de herkomst hiervan zal zijn. Kan de Minister hier verder op ingaan?

Antwoord

Bij garanties van oorsprong wordt niet getoetst op duurzaamheid. Wel werkt het kabinet momenteel aan een duurzaamheidskader voor de inzet van biomassa. De criteria uit dit kader zullen integraal van toepassing zijn op de inzet van biomassa voor groen gas productie. Ongeacht de grootte van de groen gas productie, zal dit kader de duurzaamheid van de gebruikte biomassa waarborgen. Ook vanuit de Europese Hernieuwbare Energierichtlijn gelden eisen ten aanzien van de duurzaamheid van groen gas.

Groene groei

158

De leden van de SP-fractie concluderen dat er zeer weinig uit het programma Groene Groei is voortgekomen. Zijn er plannen om in de nabije toekomst opnieuw dergelijke programma’s op te zetten? Zo ja, op welke wijze worden deze opgezet en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze wel resultaat hebben? Zo nee, wordt er op andere wijze ingezet op meer kennis over en een betere ontwikkeling van groene groei?

Antwoord

Het interdepartementaal programma Groene Groei (2013-»18) heeft bijgedragen aan het denken over wegen waarlangs groene groei te bereiken. De beleidsdoelen van het programma zijn opgenomen in het bedrijvenbeleid vanuit de gedachte dat verduurzaming een integraal onderdeel moet zijn van afwegingen rond vorming van het bedrijvenbeleid waaronder het innovatiebeleid.

De focus, doelen en activiteiten van het programma Groene Groei kunnen inmiddels worden herkend in het interdepartementale programma Circulaire Economie en in de uitvoering van het Klimaatakkoord, waarbij meer aandacht uitgaat naar monitoring en evaluatie, met resterende opgaven in fiscaliteit waar bijvoorbeeld de werkgroep fiscale vergroening zich over buigt. Het belang van duurzame groei wordt daarnaast behartigd in de inzet op duurzame groei en brede welvaart zoals uiteengezet in mijn brief « Groeistrategie voor Nederland op de lange termijn» (Kamerstuk 29 696, nr. 7).

Overig

159

De leden van de SP-fractie zijn zeer teleurgesteld in de beantwoording van de Minister op de door hun gestelde Kamervragen over compensatie voor omwonenden van de windparken Oostermoer en N3315 Deze leden menen dat omwonenden recht hebben op een eerlijke compensatie van de waardedaling van hun woning. Een gebiedsfonds verandert daar immers niets aan. Zij roepen nogmaals op een eerlijke tegemoetkoming aan gedupeerden toe te kennen en dit recht voor andere (huidige en toekomstige) gedupeerden bij wet te regelen.

Antwoord

Zoals ik in mijn beantwoording van 19 maart 2020 heb aangegeven is de planschaderegeling het wettelijke instrument om tegemoet te komen aan schade die is ontstaan door een ruimtelijke ontwikkeling, zoals de plaatsing van windturbines (Kenmerk 2020D11082). De tegemoetkoming in de planschade wordt op individueel niveau vastgesteld. Schadevergoeding als gevolg van rechtmatige overheidsbesluiten (nadeelcompensatie), omvat geen volledige schadevergoeding. Er is sprake van een normaal maatschappelijk risico. Het forfait voor het normaal maatschappelijk risico is aan de orde gekomen in de Eerste en Tweede Kamer bij behandeling van de Invoeringswet Omgevingswet, waarbij ook de gevolgen daarvan bij de ontwikkeling van energieprojecten zijn besproken. Het forfait is bij behandeling van de Invoeringswet in de Tweede Kamer, naar aanleiding van het nader gewijzigd amendement van de leden Ronnes en Smeulders (Kamerstuk 34 986, nr. 52), vastgesteld op 4%. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat deze gepaard kunnen gaan met een waardedaling (of waardestijging) van omliggende woningen. Er is op dit moment geen aanleiding om een uitzondering te maken voor duurzame energieprojecten of voor de windparken N33 en Drentse Monden en Oostermoer.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Gevolgen corona

160

De leden van de PvdA-fractie hebben er begrip voor de vanwege de huidige coronacrisis de aandacht tijdelijk niet ten volle op het onderwerk klimaat en energie gericht kan zijn met de nadruk op «tijdelijk». Dat neemt niet weg dat de gestelde klimaatdoelen en het tijdspad daarnaar toe naar de mening van deze leden volledig overeind dienen te blijven staan. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ja, deze mening deel ik en wordt ondersteund door de borgingscyclus in de Klimaatwet.

161

Welke impact gaat de Corona-crisis hebben op de uitvoering van het Klimaatakkoord?

Antwoord

Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om uw Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

162

Wat betekent dit voor de investeringscapaciteit van huishoudens en het bedrijfsleven?

Antwoord

Door de coronacrisis is de verwachting dat de investeringscapaciteit van huishoudens en het bedrijfsleven, in ieder geval tijdelijk, zal afnemen.

163

Is de Minister bereid om na het verstrijken van de acute fase van de coronacrisis de te verwachten impact in kaart te brengen? Is de Minister in dit kader bereid om de partijen in de Voortgangsoverleggen en Uitvoeringsoverleggen en wellicht de desbetreffende planbureaus over de te verwachten impact te consulteren en de bevindingen met de Kamer te delen?

Antwoord

Zoals aangegeven wordt momenteel ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om uw Kamer hierover voor de zomer nader te informeren. Op basis hiervan kan worden bezien welke vervolgstappen nodig zijn.

164

Deelt de Minister opvatting van deze leden dat een langdurige afname van de prijsprikkels om te verduurzamen onwenselijk is?

Antwoord

Ja, deze opvatting deel ik.

165

Is de Minister bereid om binnen de EU een inspanning te plegen om de trendbreuk in de prijsontwikkeling van CO2-emissierechten te keren?

Antwoord

Nederland pleit in Europees verband voor een versterking van het EU ETS, wat ook invloed heeft op de prijsontwikkeling van CO2-emissierechten. Nederland bepleit onder andere een verlaging van het plafond, een versterking van de markstabiliteitsreserve en een CO2-minimumprijs.

166

Is de Minister bereid om op nationaal niveau het relatieve voordeel op het gebruik van fossiele energie, dat nu is ontstaan, zo veel mogelijk ongedaan te maken? Biedt de prijsdaling van fossiele energie meer ruimte om deze zwaarder te belasten in combinatie met een terugsluis van de opbrengst om innovatie en verduurzaming te stimuleren? Wil de Minister daar op korte termijn studie naar laten doen en beleidsalternatieven voor ontwikkelen en aan de Kamer voorleggen?

Antwoord

Nee. Het aanpassen van de belastingen op energie is niet aan de orde. Het is de verwachting dat op de langere termijn brandstof- en energieprijzen zullen stijgen.

167

De leden van de PvdA-fractie zouden er in dit verband op willen wijzen dat er in het Klimaatakkoord is afgesproken dat er voor de industrie een CO2-heffing zou komen. Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze heffing en het daarvoor benodigde wetsvoorstel? Deelt de Minister de mening dat de invoering van deze heffing niet substantieel vertraagd mag worden? Zo ja, hoe gaat de Minister een dergelijke vertraging voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De afgelopen maanden is het wetsvoorstel CO2-heffing uitgewerkt conform het Klimaatakkoord met als resultaat dat er op het moment een ver gevorderd concept wetsvoorstel ligt. De consultatie van het wetsvoorstel CO2-heffing industrie start op korte termijn. Het wetsvoorstel zal, samen met het belastingplanpakket, op Prinsjesdag ingediend worden bij de Tweede Kamer. De inwerkingtreding van de heffing is conform Klimaatakkoord voorzien voor 1 januari 2021.

168

In het kader van de economische gevolgen van de coronacrisis vragen de leden van de PvdA-fractie of de Minister de mening deelt dat het wenselijk kan zijn om bedrijfsspecifieke steun voor relatief vervuilende bedrijven conditioneel te maken op de realisatie van duurzaamheidsdoelen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zorgt de Minister ervoor dat hier rekening mee wordt gehouden bij de vormgeving van steunmaatregelen?

Antwoord

Het kabinet kijkt nu naar de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 413, nr. 6) die 25 maart jl. is aangenomen tijdens het Wetgevingsoverleg met de Minister van Financiën naar aanleiding van het noodpakket. In deze motie wordt het kabinet opgeroepen voorwaarden te verbinden aan de eventuele steun die verleend zal worden aan specifieke bedrijven. Wij informeren uw Kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.

169

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat de kans reëel is dat als gevolg van de coronacrisis de luchtvaartsector in een proces van grondige herstructurering geraakt, waarbij naar verwachting ook een beroep wordt gedaan op overheden. Zo nee, waarom deelt de Minister die mening niet? Zo ja, is de Minister bereid in kaart te brengen of en op welke wijze de herstructurering gepaard kan gaan met het realiseren van duurzaamheidsdoelen, het structureel reduceren van vliegverkeer, het bevorderen van een verschuiving van luchttransport naar andere transportmodaliteiten en het werk maken van het principe van «true pricing»?

Antwoord

De verschillende maatregelen die op dit moment worden genomen hebben mede als doel om de structurele impact van de crisis voor bedrijven en sectoren te verkleinen. Bij de luchtvaart gaat het er daarbij om dat de Nederlandse bereikbaarheid nu en na deze crisis geborgd kan worden. Na deze crisis kan en moet de Nederlandse luchtvaart dankzij de beste mogelijke bereikbaarheid van Nederland bijdragen aan het economisch herstel. Uitgangspunt daarbij blijft een ambitieuze stapsgewijze verduurzaming van de sector.

170

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel lopende duurzame energieprojecten en vergunningsprocedures ten gevolge van de coronacrisis nu stilliggen?

Antwoord

Het is mij niet bekend hoeveel lopende hernieuwbare energieprojecten en vergunningsprocedures op dit moment stilliggen als gevolg van de coronacrisis. Vanwege het coronavirus kan het zo zijn dat hernieuwbare energieprojecten tijdelijk stil komen te liggen. Mijn beeld is dat projecten die op dit moment in de aanbouw zijn zoveel mogelijk proberen doorgang vinden, mits dit veilig kan. Het protocol «Samen veilig doorwerken» biedt hierbij de nodige richtlijnen.

171

Was is het gevolg daarvan voor de aanvraag van aanvragen voor de najaarsronde van SDE++?

Antwoord

Het is van groot belang dat we inzetten op een duurzaam en toekomstbestendig verdienvermogen van de Nederlandse economie. Dat vergt een transitie die door deze gezondheidscrisis niet achter de horizon is verdwenen. Ik vind het daarom van belang dat de openstellingen van de SDE+(+) doorgang vinden. Zo ook de eerste openstelling van de SDE++ in het najaar.

172

Wat zijn de gevolgen voor eerder afgegeven beschikkingen: lopen deze projecten het risico de realisatietermijn te overschrijden? Acht de Minister het nodig en wenselijk dat dergelijke projecten een verlenging van de realisatietermijn krijgen aangezien het project buiten de schuld van de initiatiefnemer stil is komen te liggen. Is de Minister bereid tot een generieke verlenging van de realisatietermijn in de SDE+? Zo ja, met welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Op deze termijn kan onder omstandigheden een jaar ontheffing worden verleend. Ik ben van mening dat er voldoende aanleiding is om de bestaande mogelijkheid tot ontheffing een meer generiek karakter te geven. Hierdoor zal ik alle projecten met een realisatietermijn in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing geven. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 429). Een belangrijke voorwaarde voor deze ontheffing is wel dat projecten naar verwachting binnen dat extra jaar kunnen worden gerealiseerd. Projecten moeten de ontheffing daarom bij RVO.nl aanvragen en daarbij expliciet aangeven dat realisatie binnen de ruimere periode mogelijk is. Ik heb uw Kamer op dinsdag 22 april over dit onderwerp geïnformeerd.

SDE++ en CCS

173

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de SDE++-regeling met betrekking tot CCS. Deze leden krijgen signalen van natuur- en milieuorganisaties dat de werkelijke kosten van de opslag van CO2 hoger zouden zijn dan waarvan in de SDE++ wordt uitgegaan. Bijvoorbeeld omdat er gerekend wordt met een afschrijvingstermijn van 30 jaar terwijl die termijn eerder 15 jaar zou moeten zijn? Kan de Minister hierop ingaan?

Antwoord

Het is onjuist dat er bij de berekeningen rondom CCS zou uit zijn gegaan van een afschrijvingstermijn van 30 jaar. Het PBL heeft, net als voor alle technieken in de SDE++, de basisbedragen voor CCS berekend. Dit is gedaan op basis van literatuuronderzoek en een marktconsultatie. Zij adviseert onafhankelijk over alle subsidiebedragen. Fraunhofer heeft voor het PBL een externe review gedaan op de adviezen, welke zijn verwerkt in het eindadvies. In het advies van het PBL wordt er van uitgegaan dat er na 15 jaar geen restwaarde meer is, dit betekent dat er een afschrijvingstermijn van 15 jaar wordt gehanteerd.

174

Is het waar dat de kosten van de voor CCS benodigde infrastructuur en belangrijke verzekeringen worden meegerekend in de kosten van CCS? Zo ja, waarom is dat het geval en kan dit gecorrigeerd worden? Zo nee, wat is er dan niet waar?

Antwoord

Het uitgangspunt is geweest om alle kosten behorende bij CCS in het basisbedrag op te nemen omdat de verschillende technieken in de SDE++ met elkaar concurreren op kostenefficiëntie. Voor de onrendabele top van CCS betekent dit dat rekening is gehouden met zowel de investeringskosten als de operationele kosten voor de aanvrager. Onderdeel van deze operationele kosten is een verwerkingstarief, welke de totale kosten voor transport en opslag van CO2 dekt (incl. de investeringskosten voor de infrastructuur en de operationele kosten incl. risico-opslag en eventuele verzekeringen).

175

De leden van de PvdA-fractie vragen of het waar is dat de CO2-uitstoot die meetelt in de SDE++-beoordeling niet tot uitdrukking brengt dat er in het gehele CCS-proces in werkelijkheid sprake is van een hogere CO2-uitstoot, bijvoorbeeld vanwege niet meegerekende uitstoot bij winning, compressie en transport. Zo ja, wat zegt dat over de daadwerkelijke bijdrage van de opslag van CO2 aan het halen van de klimaatdoelen en wat zegt dat over de mate waarin de SDE++ effectief voor dit doel wordt gebruikt? Zo nee, waarom is dit niet waar? Op grond van welke berekeningen is de CO2-besparing door CCS gebaseerd? Kan de Minister inzichtelijk maken wat de integrale CO2-besparingen zijn en wat de totale CO2-uitstoot in het gehele CCS-proces is?

Antwoord

Voor alle technieken in de SDE++ zijn zowel de directe uitstoot van CO2 als indirecte uitstoot door het gebruik van stroom en warmte (intern energieverbruik) meegenomen in de berekening van de subsidie-intensiteit. Er wordt dus rekening gehouden met de CO2-uitstoot die gepaard gaat met het afvangen en transporteren van CO2. De eventuele CO2-emmissies die het horen bij de gebruikte energie die nodig is voor het onder druk inbrengen van de CO2 in het lege gasveld zijn niet meegenomen, conform de uitgangspunten die ook voor de andere technieken worden gehanteerd. Het PBL schat in dat deze CO2-uitstoot maximaal 2 procent van de totale vermeden hoeveelheid CO2 is. Het effect is daarmee gering.

176

Beschikt de Minister over onafhankelijke berekeningen over effectiviteit van de opslag van CO2 in relatie tot de kosten daarvan, de benodigde subsidie en de uiteindelijk verminderde CO2-uitstoot? Zo ja, wat zijn die berekeningen, door wie zijn die gevalideerd en kan de Minister ze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u die berekeningen dan alsnog laten valideren en de Kamer hierover informeren?

Antwoord

Het eindadvies van het PBL SDE++ 2020, waarop de subsidie voor CCS is bepaald, is als bijlage bij de brief van 17 februari jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 312) bijgevoegd. In die brief is aangekondigd dat met behulp van een onafhankelijk extern onderzoek een passend tarief voor het transport en de opslag zal worden vastgesteld (validatie/review) en de basisbedragen van CCS daarop indien nodig worden aangepast. Het externe onderzoek loopt nog en wordt binnenkort afgerond, ik zal uw Kamer hierover informeren.

177

De leden van de PvdA-fractie zouden graag willen weten in hoeverre de SDE++ ruimte gaat bieden voor projecten die voortkomen uit de RES’en. Deze leden vrezen dat doordat de SDE++ alleen op laagste kosten rangschikt het risico bestaat dat dergelijke projecten niet voor SDE++ in aanmerking zullen komen. Bijvoorbeeld projecten voor wind en zon («hernieuwbaar op land») die in de RES’en uitkomst zijn van een zorgvuldig ruimtelijk ontwerp- en afwegingsproces, deze worden in de SDE++ niet anders behandeld dan projecten die deze basis niet hebben. Deelt de Minister deze vrees? Zo ja, waarom en is dit aanleiding om projecten die voortvloeien uit RES’en in de SDE++ anders te laten beoordelen? Zo nee, waarom deelt de Minister die vrees niet en waaruit blijkt dat dergelijke projecten wel een kans op SDE++ hebben?

Antwoord

Het kabinet heeft aan de regio’s meegeven dat kosteneffectiviteit één van de aspecten die het kabinet van belang acht bij het opstellen van de regionale energiestrategieën (RES). Het PBL zal een analyse maken van de concept RES. Op basis hiervan voorziet Nationaal Programma RES de regio’s van een appreciatie aan de waarvan de regio’s kunnen toewerken naar de RES 1.0. Uit het proces van de RES’en volgen uiteindelijk de benodigde vergunningen voor het realiseren van hernieuwbare energieprojecten. Een vergunning is voor een groot deel van de technieken die met de SDE+ gestimuleerd worden een vereiste. Indien in het proces rondom de RES wordt besloten aan een initiatiefnemer geen vergunning te verlenen, omdat het project bijvoorbeeld vanuit de ruimtelijke inpassing niet wenselijk wordt geacht, komt deze dus ook niet in aanmerking voor SDE+. Het proces van de RES is daarmee sturend voor het type projecten dat tot stand komt.

Salderingsregeling en zonne-energie

178

Wat betreft de salderingsregeling hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van zowel de steun van de brancheverenging Holland Solar16 als ook de bezwaren van Energie-Nederland tegen het voorstel van de Minister voor afbouw tot 2031. Volgens de energieleveranciers zou het voorstel onder andere leiden tot onnavolgbare facturen en offertes voor consumenten en hoge implementatie- en uitvoeringskosten die gesocialiseerd worden over alle huishoudens (ook niet PV-bezitters) met hogere energierekening als gevolg. Deze en andere bezwaren die Energie-Nederland tegen het voorstel opwerpt zijn te vinden op de website van Energie-Nederland.17 Kan de Minister op deze bezwaren ingaan?

Antwoord

Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van het CDA, nr. 34.

179

Hoe verhouden die bezwaren zich tot de steun die de branchevereniging aan het voorstel geeft?

Antwoord

Holland Solar spreekt haar steun uit vanwege de langjarige zekerheid die deze regeling biedt aan huishoudens, bedrijven en energieleveranciers. De voornaamste bezwaren van EnergieNederland gaan over een onduidelijke energienota. Zoals hierboven al aangegeven delen ik en de ACM deze mening niet. Ook vanuit andere hoeken heb ik geen signalen van zorg over dit punt ontvangen.

180

De leden van de PvdA-fractie hebben ten aanzien van de opwekking van elektriciteit door middel van zonne-energie de volgende vraag.

Naar de mening van deze leden is het van belang dat opwekkers van zonne-energie worden geprikkeld om zo veel mogelijk opgewekte elektriciteit te gebruiken op het moment van opwekken dan wel op te slaan. Zij menen dat daarmee voorkomen kan worden dat grote hoeveelheden zonne-energie het net extra belasten. Ook is een goede balans tussen vraag en aanbod gewenst voor de stabiliteit van het energiesysteem. Deelt de Minister die mening? Zo ja, deelt de Minister dan ook de mening dat het om piekbelasting op het net te verminderen en een goede balans te krijgen tussen vraag en aanbod te krijgen het gewenst is om de consument te prikkelen, te leren en te verleiden om vormen van opslag te gaan benutten en om het gebruik van elektriciteit zo veel mogelijk af te stemmen met aanbod op het net? Zo ja, hoe gaat de Minister hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik deel de mening dat een goede balans tussen vraag en aanbod gewenst is voor de stabiliteit van het energiesysteem. Het is ook wenselijk om de consument te prikkelen om elektriciteit op te slaan en het elektriciteitsverbruik af te stemmen op het aanbod op het net. Daar draagt de afbouw van de salderingsregeling ook aan bij. Doordat het relatief minder gunstig wordt om elektriciteit terug te leveren aan het net, wordt het gunstiger om eigen opgewekte elektriciteit direct te verbruiken of op te slaan.

Arbeidsmarkt en scholing

181

Kan de Minister concreet in cijfers aangeven hoe naar verwachting vraag en aanbod van de arbeidsmarkt ten aanzien van voor de energietransitie benodigd personeel zich zal ontwikkelen?

Antwoord

Ik kan hier op dit moment helaas geen concrete cijfers over geven. Ik ben op dit moment met het UWV in gesprek om te bepalen of en hoe deze cijfers kunnen worden betrokken bij de Monitor Klimaatbeleid, waarmee ik uw Kamer informeer over de voortgang van het klimaatbeleid.

182

Wat doet de Minister nu al om ervoor te zorgen dat er voldoende arbeidskrachten zullen komen om de energietransitie mogelijk te maken? Welke instrumenten zet de Minister daar nu voor in?

Antwoord

Om de beschikbaarheid van menselijk kapitaal en efficiëntere inzet van de bestaande menskracht te realiseren zet het kabinet verschillende instrumenten in, zoals het stimuleren van voldoende technisch opgeleid personeel via Techniekpact. Ook via de regeling MKB!dee wordt expliciet ondersteuning geboden voor initiatieven rond de energietransitie. Bovendien werkt het kabinet samen met partijen uit de bouwsector onder de noemer «Mensen maken de transitie» om te komen tot efficiëntere inzet van menselijk kapitaal bij de verduurzaming van de gebouwde omgeving en hier lessen uit te trekken. Andere voorbeeld waar het kabinet aan werkt zijn het Groenpact, waarin gewerkt wordt aan voldoende goedgeschoold personeel om onze fysieke leefomgeving klimaatbestendig te maken en te houden, en het initiatief «Leren voor Morgen» waarin de nieuw benodigde vaardigheden in de toekomstige, circulaire economie worden geïdentificeerd. Daarnaast werkt het kabinet ook aan het stimuleren van om- en bijscholing en opvangen van eventueel werkgelegenheidsverlies. De energietransitie levert veel kansen op, maar het is eveneens waarschijnlijk dat mensen in de fossiele sectoren hun baan zullen verliezen. Hierbij is sprake van zogenoemde transitie-effecten. Hoe groot de transitie-effecten zijn hangt af van in hoeverre werkenden en ondernemingen zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Om hierbij te ondersteunen heeft het kabinet de Voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie ingericht. Deze voorziening is gericht op van-werk-naar-werk begeleiding en om- en bijscholing van werkenden. In deze voorziening is tot en met 2030 € 22 miljoen gereserveerd. Deze voorziening zal worden uitgewerkt c.q. aangewend in overleg met sociale partners.

183

Wat gaat de nieuwe SER-commissie concreet doen en wanneer zijn er welke resultaten te verwachten?

Antwoord

De nieuwe commissie bij de SER gaat zich niet uitsluitend op de energietransitie richten, maar ook op andere transities zoals digitalisering en een circulaire economie. De nieuwe commissie heeft als taak de kansen en bedreigingen van deze transities voor de werkgelegenheid en scholing in samenhang te signaleren, over het benutten van kansen te adviseren en daarnaast nationale, sectorale en regionale initiatieven te bevorderen.

Energienota’s

184

De leden van de PvdA-fractie wijzen op hun eerder geuite zorgen over de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de energienota. Ze vragen of de Minister bereid is samen met de energieleveranciers in overleg te treden met organisaties die zich inzetten voor begrijpelijke communicatie met laaggeletterden om de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de energienota’s te verbeteren.

Antwoord

Ik ben het met u eens dat de energienota duidelijk leesbaar en begrijpelijk moet zijn voor iedere afnemer. De ACM kan op grond van de huidige wet- en regelgeving optreden tegen energieleveranciers als hun energienota niet duidelijk is, zoals zij bijvoorbeeld eind 2017 en begin 2018 nog heeft gedaan.18 Ook houdt zij toezicht op het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, dat met ingang van 1 juli 2018 is aangepast in verband met het vergroten van de inzichtelijkheid in het energieverbruik van eindafnemers. De ACM heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen signalen krijgt via ACM Consuwijzer die aanleiding geven tot opnieuw optreden. De nieuwe Elektriciteitsrichtlijn bevat uitgebreide eisen voor facturen en factureringinformatie aan eindafnemers, die ook zien op goede leesbaarheid en transparantie. Tevens schrijft deze Richtlijn voor dat lidstaten consumentenorganisaties raadplegen wanneer zij wijzigingen ten aanzien van de factuurvoorschriften overwegen. Deze eisen zullen worden opgenomen in het wetsvoorstel voor de Energiewet, en zullen gelden voor eindafnemers van zowel elektriciteit als gas.

Routekaart Groen gas

185

Zo vragen deze leden hoe de Minister de doelmatige inzet van dit schaarse duurzame gas in bestaande bouw gaat bevorderen en het waar mogelijk beperken van de inzet van groen gas in nieuwbouw. Daarbij zouden zij erop willen wijzen dat de systeemwaarde van groen gas in de gebouwde omgeving groot is, met name door lagere kosten voor woningaanpassingen en vermeden kosten voor het aanpassen van het energienetwerk. Op welke wijze kan de Minister rekening houden met deze systeemwaarde van groen gas?

Antwoord

Gemeenten bepalen middels hun Transitievisies Warmte welke verduurzamingsstrategie per buurt gekozen wordt. Vanuit de Rijksoverheid wordt niet direct gestuurd op de vraag in welke wijk groen gas wel of niet ingezet mag worden. Gezien de schaarste van groen gas en de onzekerheid over de toekomstige beschikbaarheid en prijs van groen gas, heb ik gemeenten wel verzocht en geadviseerd om hun warmtetransitie niet te beginnen met de inzet van groen gas en vooral allereerst in te zetten op isolatie en het ontwikkelen van alternatieve warmteopties waar dit goedkoper is. Op deze manier worden alternatieven ontwikkeld waar dit economisch goed haalbaar is en blijven op termijn die buurten over waar schaars groen gas doelmatig ingezet kan worden. De systeemwaarde van groen gas, zoals de eventuele lagere kosten van woning- of netaanpassingen, zit verwerkt in de Startanalyse aardgasvrije buurten. Deze analyse ondersteunt gemeenten in het opstellen van hun Transitievisie Warmte en geeft inzicht waar groen gas een efficiënte verduurzamingsstrategie kan zijn.

186

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister bekend is met de inzet het netwerkbedrijf Rendo die in samenwerking met de overheden in het werkgebied van Rendo een inzet plegen om een infrastructuur en businesscase voor de distributie van groen gas te realiseren. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat de uitrol van groen gas in het bijzonder in buitengebieden bijdraagt aan de vergroening van het energiesysteem en de hiaten vult in gebieden waar de aanleg van warmtenetten niet haalbaar is? Zo ja, is de Minister bereid de inzet van Rendo en de overheden te ondersteunen en de Kamer periodiek in kennis te stellen van de voortgang van het project? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ja, ik ben bekend met de initiatieven van Rendo. Groen gas moet met name daar ingezet worden waar alternatieve verduurzamingsstrategieën technisch of economisch niet haalbaar zijn. In de gebouwde omgeving kan dit in het bijzonder het geval zijn in monumentale binnensteden en buitengebieden. Op basis van de geschetste beleidsagenda uit de Routekaart Groen Gas zal ik mij inzetten voor het ondersteunen van groen gas projecten. Ik zal de Kamer regelmatig informeren over de ontwikkeling van groen gas projecten en de groen gas sector.

187

Kan de Minister zeggen wat de administratieve en andere uitvoeringsconsequenties van een gedifferentieerd belastingtarief voor groen gas zouden zijn?

Antwoord

De praktische uitvoerbaarheid en vormgeving van een gedifferentieerd belastingtarief is één van de aspecten waar ik in het onderzoeken van alternatieve instrumenten naar zal kijken en uw Kamer later over zal informeren.

Waterstofvisie

188

Over de kabinetsvisie op Waterstof hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen. Zo vragen deze leden of de Minister de mening deelt dat de 35 miljoen euro exploitatiesubsidie slecht als eerste stap kan dienen en dus vervolgstappen nodig zijn. Zo ja, waar denkt de Minister aan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Inzet van het voorgestelde instrument en de bij behorende middelen is om op zo kort mogelijke termijn een serieuze start met de opschaling te maken door het faciliteren van circa 100 MW aan geïnstalleerd vermogen via realisatie van een aantal demonstratieprojecten. Dit zal ook helpen om een beter inzicht te krijgen in de huidige kosten, technische opties en de mogelijkheden voor kostenreductie bij verdere opschaling. Op grond daarvan kan beter worden ingeschat welke middelen voor een verdere opschaling in lijn met de ambities van het Klimaatakkoord nodig zijn.

189

Daarnaast menen deze leden dat het wenselijk is om voor het gebruik en de opschaling van de productie van waterstof ook de vraagzijde te stimuleren door een tijdpad te maken voor de introductie van waterstof, waarbij de industrie stapsgewijs wordt verplicht om waterstof in de mix van te gebruiken energie op te nemen, dit naar analogie van het stapsgewijs verplicht stellen van het opnemen en bijmengen van biobrandstof in fossiele autobrandstoffen. Deelt de Minister die mening? Zo ja, hoe gaat de Minister dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Bijmengen van biobrandstoffen is een manier om te voldoen aan de Europese hernieuwbare energiedoelstellingen voor mobiliteit. Waterstof valt hier momenteel ook al onder. Zoals ook in de kabinetsvisie aangegeven is een onderzoek naar bijmenging één van de drie initiatieven die ik ga ontplooien om de productie van groene waterstof te stimuleren. Dit onderzoek bevindt zich momenteel in de beginfase, waarbij de praktische, technische en veiligheidsaspecten nog verder moeten worden uitgezocht. Het is nog te vroeg om iets te zeggen over de uitvoerbaarheid en de wenselijkheid hiervoor voor bijvoorbeeld de industrie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

Gevolgen corona

190

Deelt de Minister de zorgen over het kelderen van de olieprijs en de CO2-prijs?

Antwoord

Ja, ik deel de zorgen dat het kelderen van onder andere de CO2-prijs het tempo van verduurzaming zou kunnen vertragen.

191

Wat is de invloed van de coronacrisis op de planning van de uitvoering van het Urgenda-vonnis en het Klimaatakkoord gaat zijn. Wanneer krijgt de Kamer hier meer duidelijkheid over?

Antwoord

Voor wat betreft de uitvoering van het Urgenda-vonnis, werkt het kabinet op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen. Op dit moment bevindt Nederland zich echter, samen met de rest van de wereld, als gevolg van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie. Hierin maken mensen zich in de eerste plaats zorgen over hun gezondheid, hun inkomen en hun baan. Daarom wil het kabinet extra zorgvuldigheid betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Daar is iets meer tijd voor nodig. Uiteraard blijft het kabinet gehouden aan uitvoering van het vonnis. Het kabinet verwacht de Kamer op korte termijn te kunnen informeren over het aanvullende maatregelenpakket.

Voor wat betreft de uitvoering van het Klimaatakkoord, momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om de Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

SDE+ en SDE++

192

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat volgens een inventarisatie van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie twee op de drie projecten door de coronacrisis stilliggen. Dat zal effect op de najaarsronde van de SDE++ van dit jaar hebben, en op reeds afgegeven beschikkingen: aangewezen projecten lopen zo de kans uit de realisatietermijn te lopen. Deze projecten liggen buiten de schuld van de initiatiefnemer stil. Is de Minister bereid tot een generieke verlenging van de realisatietermijn in de SDE+?

Antwoord

Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Op deze termijn kan onder omstandigheden een jaar ontheffing worden verleend. Ik ben van mening dat er voldoende aanleiding is om de bestaande mogelijkheid tot ontheffing een meer generiek karakter te geven. Hierdoor zal ik alle projecten met een realisatietermijn in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing geven. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 439). Een belangrijke voorwaarde voor deze ontheffing is wel dat projecten naar verwachting binnen dat extra jaar kunnen worden gerealiseerd. Projecten moeten de ontheffing daarom bij RVO.nl aanvragen en daarbij expliciet aangeven dat realisatie binnen de ruimere periode mogelijk is. Ik heb uw Kamer op dinsdag 22 april over dit onderwerp geïnformeerd.

193

De leden van de ChristenUnie-fractie willen opmerken dat de coronacrisis ook kansen biedt. Projecten waarvoor de straat open moet of waarbij op andere wijze gebruik moet worden gemaakt van de openbare weg lenen zich uitstekend voor uitvoering in deze tijd. De overheid kan ook haar inkoopmacht gebruiken om de overgang naar een duurzame economie te stimuleren. Gaat de Minister van deze kansen gebruik maken? Is de Minister bereid om tijdens deze crisis op deze wijze te sturen naar een duurzamere economie?

Antwoord

Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om uw Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

Salderingsregeling

194

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de afbouw brengt wel een nieuwe uitdaging met zich meebrengt, aangezien het zogenaamde eigenverbruik van de zonnestroom de meest voordelige optie wordt. De vraag naar opslagmogelijkheden voor stroom voor huishoudens zal gaan stijgen.

Welke (veilige) manieren van opslag van stroom worden nu ondersteund door de Minister? Op welke wijze?

Antwoord

De verwachting is dat de afbouw van de salderingsregeling – en de verdere elektrificatie – de ontwikkelingen in de markt ondersteunen als de opslag van elektriciteit en deze flexibiliteitsdiensten op termijn goedkoper en breder toepasbaar worden. Daarbij is de verwachting dat opslagfaciliteiten steeds kleiner zullen worden en daarmee beter geschikt voor in huis.

Daarbij geldt dat met de afbouw juist een prikkel voor opslagsystemen zal ontstaan. De markt is zich al aan het voorbereiden op lokale opslag van elektriciteit met batterijen, o.a. bij huishoudens. Op kleine schaal wordt hiervan ook al gebruik gemaakt. Ook zijn er steeds meer aanbieders van flexibiliteitsdiensten op de elektriciteitsmarkt die zich richten op huishoudens via vraagsturing. Met flexibele tarieven, slimme meters en verbruiksmanagers (en -displays) bij huishoudens wordt dit allemaal mogelijk en interessant. Een additionele stimulans voor opslag van elektriciteit ligt daarom vooralsnog niet voor de hand. Wel worden innovatieve manieren van energieopslag al gestimuleerd via het energie-innovatie instrumentarium, met name via de DEI+ en binnen de MOOI-regeling op het thema gebouwde omgeving19.

195

Is er bijvoorbeeld al voldoende stilgestaan bij de risico’s en veiligheidseisen voor waterstofproductie door particulieren?

Antwoord

De risico’s zijn bekend en hangen voornamelijk samen met lekkage. De ervaring en kennis die de industrie bezit over veilig omgaan met waterstof zal toepasselijk worden gemaakt voor kleinschalige productie van waterstof, bijvoorbeeld door navorsingen vanuit het Waterstof Veiligheid Innovatie Programma (WVIP). Het doel is dat ook kleinschalige waterstofproductie op een veilige manier kan plaatsvinden.

196

Hoe wordt in de nieuwe regeling de consument geprikkeld om opgewekte stroom te gebruiken op momenten van opwek, dan wel op te slaan om op een later moment te gebruiken, zodat opslag minder noodzakelijk wordt?

Antwoord

Met de afbouw van de salderingsregeling vanaf 2023 ontstaat een prikkel om zo min mogelijk van de opgewekte elektriciteit aan het net te leveren en zoveel mogelijk direct zelf te gebruiken of om op te slaan achter de eigen elektriciteitsmeter. De prikkel ontstaat omdat de elektriciteit die men zelf gebruikt meer oplevert dan de elektriciteit die men aan het net levert vanwege de uitgespaarde kosten van het afnemen van elektriciteit inclusief belastingen.

197

Is de Minister bereid om nog een keer te kijken hoe marktconforme beprijzing goed geregeld kan worden voor teruglevering?

Antwoord

In de Kamerbrief heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind om een redelijke prijs te waarborgen voor de door de consument op het net ingevoede elektriciteit. Zo kunnen we de consument beschermen en terugverdientijden voor investeringen in hernieuwbare energie op peil houden. In het wetsvoorstel heb ik opgenomen dat bij Algemene Maatregel van Bestuur een minimum kan worden bepaald voor de vergoeding die een energieleverancier aan zijn klant moet betalen voor de ingevoede elektriciteit. Het is mijn voornemen om het wettelijk minimum vast te stellen op 80% van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen. Daarmee geef ik de markt meer ruimte dan tot nu toe onder de salderingsregeling, maar bescherm ik ook de consument.

Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij Algemene Maatregel van Bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen.

198

Wil de Minister met stakeholders in gesprek gaan over prikkels om het eigen verbruik te optimaliseren?

Antwoord

Met de afbouw van de salderingsregeling vanaf 2023 ontstaat een prikkel om zo min mogelijk van de opgewekte elektriciteit aan het net te leveren en zoveel mogelijk direct zelf te gebruiken of om op te slaan achter de eigen elektriciteitsmeter. De elektriciteit die direct gebruikt wordt, levert meer op dan de elektriciteit die op het net word ingevoed. Het is in eerste instantie aan de markt om hiervoor aanvullende slimme oplossingen te ontwikkelen.

199

Tevens vragen deze leden of de zorgen van de energieleveranciers over de begrijpelijke energienota voldoende zijn meegenomen door de Minister. Een begrijpelijke energienota levert inzicht op voor de consument, en kan daarmee energiebesparing en/of eigen opwek ondersteunen. Met de nu voorgestelde regeling zijn de (teruglever)volumes op de nota voor de klant niet meer te herleiden tot de geregistreerde meterstanden.

Antwoord

Ik ben van mening dat de energienota begrijpelijk blijft. De ACM houdt toezicht op de begrijpelijkheid van de factuur en ik heb daar met hen contact over gehad. De ACM geeft aan dat zij niet verwacht dat de afbouw van de salderingsregeling ervoor zorgt dat de energierekening onbegrijpelijk wordt. De voorgestelde wijziging zorgt er namelijk voor dat de energieleverancier (1) het ingevoede volume moet vermenigvuldigen met een afbouwpercentage, (2) het resultaat hiervan vervolgens in mindering moet brengen op de afname en (3) het restant van de invoeding tegen een redelijke vergoeding moetfactureren. Dat zal van de energieleverancier een extra toelichting vragen op de saldering op de factuur. Ook verwachten we extra vragen bij ConsuWijzer. De informatie over salderen op de website van ConsuWijzer en ACM zal dan ook moeten worden aangepast.

Warmte

200

De leden van de ChristenUnie-fractie krijgen signalen dat warmte een ondergeschoven kindje in de RES’en is. Herkent de Minister deze signalen en wat gaat de Minister daarmee doen?

Antwoord

Nee, ik herken die signalen niet. Elke regio levert een Regionale Structuur Warmte (RSW) op, als onderdeel van de RES. De RSW bestaat minimaal uit: inzicht in de warmtevraag en het warmte-aanbod, een beschrijving van de mogelijkheden voor nieuw te ontwikkelen bovengemeentelijke warmte-infrastructuur en een toelichting op het doorlopen proces met stakeholders (context). De RSW sluit daarbij aan op de opties in de gemeentelijke Transitievisie warmte (TVW) en de keuzes in de uitvoeringsplannen. Het staat de regio’s vrij om andere onderdelen mee te nemen in de RSW.

201

Kan de Minister inzicht geven in de totstandkoming van de RES’en?

Antwoord

In alle RES-regio’s is de afgelopen maanden hard gewerkt aan het opstellen van een concept-RES. Regio’s hebben de grote mate van vrijheid die zij hebben om hun eigen RES-proces vorm te geven, gepakt. Er zijn verschillende inhoudelijke en procesmatige afwegingen gemaakt die tot 30 unieke RES-processen hebben geleid. Op dit moment zijn er negen vastgestelde concept-RES’en door RES-regio’s vrijgegeven.

Door de coronacrisis is er samen met de koepels van de decentrale overheden en de voorzitters van de Elektriciteitstafel en het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord besloten tot verruiming in het tijdschema van het verdere RES-proces. Ik verwijs u hiervoor naar de brief «RES: gevolgen Corona en stand van zaken burgerparticipatie»» van 9 april 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 491).

202

Liggen gemeenten op koers en wordt participatie voldoende vormgegeven?

Antwoord

Een aantal regio’s heeft nu al een (voorlopige) concept-RES gereed, en Zeeland zelfs al een RES 1.0. Sommige regio’s zullen in staat zijn een bestuurlijk vastgestelde concept-RES in te leveren voor de zomer van 2020. Ik vraag die regio’s vooral door te gaan met de RES 1.0 en daarbij volksvertegenwoordigers en samenleving intensief te betrekken. Ook kunnen zij andere regio’s laten profiteren van de kennis en inzichten door deze actief te delen.

Participatie vanuit de samenleving is cruciaal in de RES. Alleen als iedereen in ons land de mogelijkheid heeft om mee te doen, kunnen we de transitie maken naar een klimaatneutrale samenleving in 2050. Daarom moeten inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties optimaal betrokken zijn bij de RES. Daartoe zal ik in mijn brief over de concept-RES’en in het najaar van 2020 een uitgebreider beeld geven over de betrokkenheid van burgers in het proces richting de concept-RES’en.

203

Welke invloed heeft de coronacrisis op de totstandkoming van de RES’en?

Antwoord

Vrijwel alle RES-regio’s leken voor de oorspronkelijke deadline van 1 juni een gedragen concept-RES op te leveren. Maatregelen ter bestrijding van het coronavirus hebben echter in wat voor veel regio’s een afrondende fase in hun concept-RES-proces was, voor obstakels gezorgd. Hierdoor zijn voornamelijk wat betreft het realiseren van gedegen politiek-bestuurlijke en maatschappelijke participatie moeilijkheden ontstaan.

204

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat middels de RES’en ingezet wordt op zowel energieopwekking als de warmtevraag. Voor energieopwekking zijn zon en wind de aangewezen technieken. Voor de warmtevraag zijn er naar naast zon- en windenergie, andere technieken/innovaties mogelijk zoals duurzame waterstof, zonneboilers of geothermie. Is hier binnen de RES’en voldoende aandacht voor?

Antwoord

Elke regio levert een RSW op, als onderdeel van de RES. De RSW bestaat minimaal uit: inzicht in de warmtevraag en het warmte-aanbod, een beschrijving van de mogelijkheden voor nieuw te ontwikkelen bovengemeentelijke warmte-infrastructuur en een toelichting op het doorlopen proces met stakeholders (context). De RSW sluit daarbij aan op de opties in de gemeentelijke Transitievisie warmte (TVW) en de keuzes in de uitvoeringsplannen. Het staat de regio’s vrij om andere onderdelen mee te nemen in de RSW.

205

Hoe wil de Minister bevorderen dat er volop gebruik wordt gemaakt van deze duurzame technieken?

Antwoord

Voor duurzame technieken zoals waterstof, groen gas, geothermie, restwarmte en zonthermie lopen verschillende trajecten om de ontwikkeling en inzet van deze technieken te bevorderen. Voor waterstof en groen gas is uw Kamer recentelijk geïnformeerd middels de kabinetsvisie Waterstof en de Routekaart Groen Gas, waarin voor beide energiedragers beleidsagenda’s zijn geïntroduceerd. Voor geothermie zal ik uw Kamer voor de zomer een brief doen toekomen waarin ik een update geef over de verschillende versterkings- en versnellingsmaatregelen voor de geothermiesector die ik in mijn brief van 8 februari 2018 (Kamerstuk 31 239 nr. 282) heb voorgesteld. Ook zal ik in mijn komende brief ingaan op het traject dat is gestart om een verdere versnelling van geothermie in Nederland realiseren en de eerste stappen te maken met de toepassing van geothermie in de gebouwde omgeving. Restwarmte is opgenomen in de verbrede SDE++ (Kamerstuk 31 239, nr. 312) en overwogen wordt om een «ophaalrecht» voor restwarmte te introduceren in de Warmtewet 2 (Kamerstuk 30 196, nr. 694). Voor zonthermie werkt TNO op mijn verzoek aan een routekaart zonthermie.

Routekaart groen gas

206

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij dat de Minister gaat kijken naar mogelijkheden tot optimalisering van de SDE++ voor groen gas en tegelijkertijd alternatieve instrumenten onderzoekt. Deze leden delen de noodzaak om zo snel als mogelijk af te stappen van het Groninger gas. Er zal naast verduurzaming ook (tijdelijke) vervanging gevonden moeten worden, ter overbrugging naar een gasvrij energiesysteem. Maar moet deze vervanging daadwerkelijk uit eigen land komen, in het bijzondere de kleine velden op land, zeker wanneer dit betekent dat kwetsbare natuurgebieden extra risico lopen of dat slapende vergunningen «gewekt» worden en onrust veroorzaken bij omwonenden? Wat is de belangenafweging van de Minister hierin?

Antwoord

Zoals uiteengezet in mijn brief van 30 maart 2020 (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 486) hebben gasvormige energiedragers een onvervangbare functie binnen het Nederlandse energiesysteem en zal de transitie naar duurzame alternatieven zich geleidelijk voltrekken. Aardgas is tijdens deze transitie van belang voor de invulling van de bestaande gasbehoefte. Het kabinet geeft voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden, zowel op land als op zee, omwille van een tal van redenen, welke ik heb beschreven in mijn brieven van 19 februari 2020 en 30 maart 2020.20

Daarbij is mijn belangenafweging gebaseerd op de Mijnbouwwet, met als uitgangspunt dat gas alleen wordt gewonnen als dit veilig kan. Om een vergunning te kunnen verlenen voor winning van delfstoffen, wordt eerst een zorgvuldige beoordeling gemaakt van de risico’s voor omwonenden, gebouwen en infrastructuur, en nadelige effecten voor milieu en natuur. Een risico wordt bepaald door enerzijds de kans, en anderzijds het effect van een gebeurtenis. Bij iedere vergunning voor een klein gasveld vindt een individuele beoordeling plaats waarbij de laatste inzichten over de kans en het effect worden betrokken. Als de risico’s klein zijn en er geen veiligheidsvraagstuk aan de orde is, wordt dit toelaatbaar geacht en wordt de vergunning verleend. Of natuurgebieden extra risico lopen, wordt dus beoordeeld in de vergunningverlening. Ik ga ervanuit dat u met de slapende vergunning doelt op opsporingsvergunningen, waarbij de procedure tot de verlening van een winningsvergunning nog doorlopen moet worden. Als er een vergunningaanvraag loopt voor daadwerkelijke mijnbouwactiviteiten dan worden omwonenden geïnformeerd, onder andere door een informatiemarkt in de desbetreffende regio.

kabinetsvisie waterstof

207

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de inzet van de Minister op duurzame waterstof. Er worden vele onderzoeken uitgevoerd, kan de Minister de Kamer voorzien van een tijdslijn van de te verwachten data dat de onderzoeken gereed zijn?

Antwoord

De kabinetsvisie op waterstof bevat een beleidsagenda met daarin vier beleidslijnen met elk een aantal acties waaronder een aantal onderzoeken. Deze worden momenteel besproken en voorbereid met stakeholders. De uitwerking is mede afhankelijk van de inzet van de stakeholders. Inzet is het onderzoek naar de koppeling aan wind op zee rond de zomer is afgerond en dat de onderzoeken naar marktordening en bijmenging voor eind 2020 zijn voltooid. Ik zal de Kamer na de zomer informeren over de voortgang en verder planning van deze en andere onderzoeken.

208

De Minister kondigt een exploitatiesubsidie van 35 miljoen euro per jaar aan om de realisatie van een substantiële kostenreductie van groene waterstof op de meest kosteneffectieve manier vorm te geven. Kan de Minister onderbouwen dat deze inzet voldoende is om de ambitie van 500 MW elektrolyse-capaciteit in 2025 te realiseren?

Antwoord

De inzet van het tijdelijke opschalingsinstrument is vooral om de eerste projecten van substantiële schaal (10 MW en groter) te ondersteunen. Het zal daarnaast helpen om de startsituatie voor opschaling van elektrolyse beter in beeld te krijgen. Daartoe zal met name gekeken worden naar de invloed van technische en operationele aannames op de kosten van groene waterstof en de ontwikkeling van afzetmarkten. Daarmee kan dan beter worden ingeschat welk kostenreductiepad bij verdere opschaling realistisch is. In een vervolgfase kan dan mogelijk verdere ondersteuning worden gekoppeld aan afspraken met het bedrijfsleven over prijspaden voor afname van de financiële ondersteuning bij verschillende toepassingen. Zo legt het beoogde tijdelijke opschalingsinstrument de basis voor een kosteneffectieve opschaling richting de doelen uit het Klimaatakkoord richting 2025 en 2030.

209

Is hierbinnen nog voldoende ruimte voor innovatie- en demonstratieprojecten, die hard nodig zijn om innovatie van waterstof technologieën te bevorderen? Deze leden vinden het van belang dat zowel innovatie als de doelstelling van 500 MW in 2025 gerealiseerd worden.

Antwoord

Binnen de DEI+ zijn aanzienlijke middelen voor waterstofprojecten beschikbaar voor pilots en demo’s. Het totale budget voor de DEI+ is dit jaar € 86,1 miljoen. Met de herschikking ten behoeve van het tijdelijke opschalingsinstrument wordt beoogd de beschikbare middelen ook voor waterstofprojecten van substantiële omvang in te zetten. Dit is nodig om een schaalsprong te maken in de technologie. Binnen de DEI+ regeling blijven naar verwachting voldoende middelen over voor andere innovatieprojecten.

Woonlastenneutraliteit

210

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van het grootste belang dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar is voor burgers en bedrijven. In dat verband vragen zij de Minister wat hij verstaat onder een «overgrote meerderheid van huishoudens» bij woonlastenneutraliteit. Deelt de Minister de visie van deze leden dat de kosten voor netverzwaring niet volledig voor rekening van burgers mag worden gebracht? Wat gaat de Minister doen om de energierekening voor burgers betaalbaar te houden?

Antwoord

Het kabinet deelt de mening van het ChristenUnie-fractie dat het belangrijk is om de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar te houden. Voor uw vragen over de kosten van de energietransitie in relatie tot woonlastenneutraliteit verwijs ik u door naar mijn collega de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik deel de visie van de leden van de ChristenUnie-fractie dat de kosten voor netverzwaring niet volledig voor rekening van burgers mogen worden gebracht. Om die reden wordt dan ook een kostenreflectief tarief gehanteerd. Hierdoor betalen burgers en bedrijven ieder de kosten die passen bij het gebruik van het net. Een belangrijk deel van de kosten voor de elektriciteits- en aardgasnetten wordt neergelegd bij bedrijven. Daarnaast ben ik continu op zoek naar mogelijkheden om de energierekening voor zowel huishoudens als bedrijven betaalbaar te houden. Dat doe ik enerzijds door te sturen op een zo kosteneffectief mogelijke energietransitie en anderzijds de netbeheerders in de regulering te prikkelen hun taak zo effectief mogelijk uit te voeren.

211

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de Minister erop gewezen dat de afbouw van de salderingsregeling negatieve effecten heeft op de energietransitie in de gebouwde omgeving, bijvoorbeeld als het gaat om nul op de meter-projecten waarbij salderen een onderdeel is van de businesscase. Onder andere Aedes heeft hierop gewezen. Kan de Minister aangeven wat het resultaat van het overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover is geweest?

Antwoord

De afbouw van de salderingsregeling wordt meegenomen als onderdeel van de evaluatie van de energieprestatievergoeding (EPV) voor nul-op-de-meter projecten. de Minister van BZK is hiervoor in gesprek met de belangrijkste stakeholders: Aedes, de Woonbond en de vereniging Stroomversnelling. Zoals gemeld in de brief van 5 maart 2020 (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 106) zal de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van 2020 worden geïnformeerd over de herziening (EPV) naar aanleiding van de evaluatie.

Voorlichtingscampagne

212

Op welke wijze gaat de Minister de aangenomen motie van de leden Dik-Faber en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 466) uitvoeren?

Antwoord

Ik zal uw Kamer op korte termijn nader informeren over de uitvoering van de motie van de leden Dik-Faber en Sienot.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Uitvoering Urgenda-vonnis

213

Erkent de Minister dat dit en het vorige kabinet al veel eerder maatregelen hadden kunnen en moeten nemen met als doel het Urgenda-doel met zekerheid te halen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Met de aanvullende maatregelen die het kabinet in de afgelopen jaren meermaals heeft getroffen om de doelstellingen van het Energieakkoord te realiseren, was de verwachting dat de 25% emissiereductie binnen bereik zou komen.21 Daarbij is telkens gebruik gemaakt van de meest recente ramingen van het PBL. Op 28 juni en 1 november 2019 heeft het kabinet wederom aanvullende maatregelen getroffen die op korte termijn een emissiereductie realiseren, en daarmee een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het vonnis. Ik herken het beeld dan ook niet dat het kabinet eerder aanvullende maatregelen had moeten treffen.

214

Erkent de Minister dat, vanwege het cumulatieve effect van broeikasgassen, het opnieuw uitstellen van klimaatmaatregelen er voor zorgt dat de nog te nemen maatregelen steviger van aard zullen moeten zijn dan wanneer de regering eerder was begonnen met het nemen van maatregelen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Voor de uitvoering van het Urgenda-vonnis is dit niet het geval. Voor de uitvoering van het Urgenda-vonnis dient de nationale uitstoot van broeikasgassen in 2020 en elk jaar daarna met 25% gereduceerd te zijn ten opzichte van 1990. Extra reducties in eerdere jaren tellen niet mee voor de reductieopgave in latere jaren. Wanneer we in 2020 meer dan 25% reduceren kunnen we deze extra reducties niet benutten om tekorten in de jaren daarna op te vangen.

215

Wanneer mogen we die extra maatregelen alsnog verwachten? In hoeverre gaat de Minister de lessen van de coronacrisis meenemen in deze set maatregelen? Wordt het een pakket van maatregelen dat op meerdere terreinen een positief effect zal hebben? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Voor wat betreft het uitvoeren van het Urgenda-vonnis werkt het kabinet op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen. Op dit moment bevindt Nederland zich echter, samen met de rest van de wereld, als gevolg van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie. Hierin maken mensen zich in de eerste plaats zorgen over hun gezondheid, hun inkomen en hun baan. Daarom wil het kabinet extra zorgvuldigheid betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Daar is iets meer tijd voor nodig. Uiteraard blijft het kabinet gehouden aan uitvoering van het vonnis. Het kabinet verwacht de Kamer op korte termijn te kunnen informeren over het aanvullende maatregelenpakket.

216

Hoe staat het met de uitvoering van een aantal aangenomen moties? Ten eerste de aangenomen motie van het lid Thieme (Kamerstuk 35 300, nr. 28) waarin de regering wordt verzocht een uiterste inspanning te leveren om het reductiedoel voor broeikasgassen in 2020 te halen. Ten tweede de aangenomen motie van het lid Van Raan (Kamerstuk 35 235, nr. 6) waarin de regering wordt verzocht om het risico te minimaliseren dat de ondergrens van minimaal 25% CO2-reductie in 2020 gemist zou worden. Ten derde de aangenomen motie van het lid Van Raan (Kamerstuk 35 236, nr. 4) waarin de regering wordt verzocht om ook de door Urgenda gepresenteerde uitbreidingen van het 40-puntenplan serieus te nemen en de Kamer per maatregel te informeren over de afwegingen om deze wel of niet te nemen. Wat kan de Minister daar over vertellen?

Antwoord

Het kabinet werkt op dit moment aan aanvullende maatregelen om uitvoering te geven aan het vonnis. Bovenstaande moties worden daarbij meegenomen. U zult hierover op korte termijn worden geïnformeerd.

217

Met betrekking tot het informeren over de uitbreidingen van het 40-puntenplan – inmiddels heeft Urgenda 54 maatregelen gepresenteerd – vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie ook om. Is de Minister bereid de eerdere 40 maatregelen opnieuw serieus te bekijken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het kabinet werkt op dit moment aan aanvullende maatregelen om uitvoering te geven aan het vonnis. Het kabinet betrekt daarbij ook de maatregelen die door externe stakeholders zijn aangedragen, waaronder de maatregelen van Stichting Urgenda.

218

Is de Minister daarom bereid om zijn eerdere criteria flexibeler te hanteren, zeker waar ze het realiseren van het vonnis in de weg staan? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om meer nadrukkelijk te sturen op snelheid van reductie als belangrijkste criterium? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Op de inhoud van de aanvullende maatregelen en eventuele criteria die het kabinet hanteert kan ik niet vooruitlopen. Het is evident dat, gegeven de noodzaak op emissiereductie op korte termijn te realiseren, snelheid van de uitvoering van de maatregelen daarbij zal worden meegewogen. U zult op korte termijn worden geïnformeerd over de aanvullende maatregelen die het kabinet zal treffen

Coronamaatregelen en klimaatbeleid

219

Naast deze generieke maatregelen, lijkt het waarschijnlijk dat er ook individuele bedrijven zullen aankloppen voor extra financiële injecties. Meer specifiek stonden KLM en Schiphol bijvoorbeeld al op de stoep van de regering. De luchtvaart in haar huidige verschijning is echter een zeer ontwrichtende sector die radicaal moet hervormen. Een stevige krimp van het aantal vliegbewegingen is noodzakelijk voor klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier. Erkent de Minister deze noodzaak tot transitie van de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat eventuele extra financiële steun voor de luchtvaartsector niet kan bestaan zonder strenge voorwaarden voor het inzetten van deze onvermijdelijke transitie? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister meer vertellen over welke andere bedrijven of sectoren momenteel al hebben aangeklopt voor mogelijke extra financiële steun?

Antwoord

Een ambitieuze stapsgewijze verduurzaming van de sector en het verminderen van de impact op de leefomgeving zijn belangrijke uitgangspunten van het luchtvaartbeleid. De verschillende maatregelen die op dit moment in het kader van de coronacrisis worden genomen hebben als doel om de structurele impact van de crisis voor bedrijven en sectoren te verkleinen. Bij de luchtvaart gaat het er daarbij om dat de Nederlandse bereikbaarheid nu en na deze crisis geborgd kan worden. Na deze crisis kan en moet de Nederlandse luchtvaart dankzij de beste mogelijke bereikbaarheid van Nederland bijdragen aan het economisch herstel. Voor eventuele steunmaatregelen gericht op de luchtvaart wordt daarbij bezien of en welke voorwaarden opportuun zijn. Voor eventuele steun die verleend wordt aan specifieke bedrijven kijkt het kabinet op dit moment naar de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 413, nr. 6) die 25 maart jl. tijdens het Wetgevingsoverleg met de Minister van Financiën naar aanleiding van het noodpakket is aangenomen. In deze motie wordt het kabinet opgeroepen voorwaarden te verbinden aan steun aan specifieke bedrijven. De Kamer wordt zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie geïnformeerd.

220

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de coronacrisis aantoont dat er alom maatschappelijk begrip is voor stevige maatregelen om de crisis aan te pakken. De urgentie is voor bijna iedereen duidelijk. De klimaatcrisis is voor sommigen mogelijk wat abstracter, maar zal helaas in staat blijken te zijn om voor nog veel grotere negatieve gevolgen te zorgen. Op het moment dat we deze gevolgen aan den lijven zullen ondervinden, is het echter mogelijk al te laat om er nog iets aan te kunnen doen. Deelt de Minister de mening dat het juist daarom noodzakelijk om de klimaatcrisis met een net zo grote urgentie te behandelen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ja, dat deel ik. De klimaatcrisis heeft op geen enkele manier als gevolg van de huidige gezondheidscrisis aan urgentie ingeboet.

221

In het licht van de financiële en economische noodpakketten die nu loskomen, in Nederland en bij regeringen wereldwijd, wijzen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op het feit dat ook vóór de coronacrisis de noodzaak al bestond om onze economie radicaal te hervormen en in lijn te brengen met de grenzen van onze aarde. Het oude «business as usual» heeft er voor gezorgd dat we ons nu middenin de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis bevinden. Eventuele bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties kunnen daarom nooit als doel hebben om terug te keren naar dat oude ontwrichtende «business as usual». Deelt de Minister deze zienswijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In 2019 heeft het kabinet het klimaatakkoord gepresenteerd. Hierin hebben bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden maatregelen afgesproken met als doel om in 2030 bijna de helft (49%) minder broeikasgassen uit te stoten dan we in 1990 deden. Een ambitieus klimaatbeleid vraagt om hervormingen, maar deze hervormingen bieden naast milieuwinst ook kansen voor onze economie, onze welvaart en ons duurzame verdienvermogen.

Het kabinet vindt de economische gevolgen die veroorzaakt worden door het coronavirus en de tegenspoed veel ondernemingen in Nederland zwaar raakt vooralsnog geen aanleiding om aanvullende klimaatdoelen te stellen of maatregelen te treffen.

Voor wat betreft de voorwaarden aan eventuele steun aan specifieke bedrijven kijkt het kabinet nu naar de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 413, nr. 6) die 25 maart jl. is aangenomen tijdens het Wetgevingsoverleg met de Minister van Financiën naar aanleiding van het noodpakket. In deze motie wordt het kabinet opgeroepen voorwaarden te verbinden aan de eventuele steun die verleend zal worden aan specifieke bedrijven. Wij informeren uw kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.

222

Erkent de Minister dat er in het huidige fiscale beleid, daterend uit het pre-coronatijdperk, nog veel ruimte is voor vergroening? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De economische gevolgen veroorzaakt door het coronavirus zullen fors zijn. Het kabinet zet daarom thans in op een pakket aan maatregelen om de korte termijn gevolgen van de crisis te matigen. Tegelijk blijft het kabinet inzetten op het realiseren van de klimaatdoelen. Onderdeel daarvan is ook de inzet van fiscale instrumenten. Wat dat betreft zie ik geen verschil in de inzet van fiscale vergroeningsopties voor en na de huidige crisis. Dit jaar zal het Ministerie van Financiën een evaluatie starten van de energiebelasting en neemt daarin ook mogelijke wijzigingen van de richtlijn energiebelastingen mee. Deze richtlijn zal naar huidige verwachting in 2021 op voorstel van de Europese Commissie worden herzien, mede in verband met de Europese Green Deal.

223

Erkent de Minister dat onze economie in het algemeen nog niet in lijn is met de doelstellingen uit het Parijsakkoord? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Dat erken ik. Het klimaatakkoord en het klimaatplan, dat is opgesteld in het kader van de Klimaatwet, zijn erop gericht de economie in lijn te brengen met de doelstellingen uit het Parijsakkoord.

224

Deelt de Minister de mening dat het eeuwig zonde zou zijn om de nu ontstane financiële ruimte nu niet te benutten om onze economie versneld in de duurzame en toekomstbestendige stand te zetten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het is van groot belang dat we inzetten op een duurzaam en toekomstbestendig verdienvermogen van de Nederlandse economie. Dat vergt een transitie die door deze gezondheidscrisis niet achter de horizon verdwenen. Ik deel evenwel niet dat door de coronacrisis, een gezondheidscrisis, extra financiële ruimte is ontstaan voor versnelling van bijvoorbeeld de energie- en klimaattransitie.

225

Erkent de Minister dat er in diverse sectoren bedrijven zijn die aanhikken tegen het inzetten van de onvermijdelijke transitie naar een duurzamer verdienmodel? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat diverse welwillende bedrijven het financieel zeer zwaar zullen krijgen en op termijn mogelijk zelfs failliet zullen gaan of uitgekocht moeten worden, indien ze er niet in slagen om de transitie naar een duurzamer verdienmodel in te zetten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het staat buiten kijf dat bedrijven hun bedrijfsmodellen in overeenstemming zullen moeten brengen met de transitie om levensvatbaar te blijven. Die transitie is geen gemakkelijke opgave. Dat geldt voor bedrijven, maar ook voor burgers en maatschappij.

226

Erkent de Minister dat het voor diverse van deze bedrijven erg schadelijk zou zijn als bepaalde aanvullende financiële injecties in de economie zouden worden ingezet om terug te keren naar het oude en ontwrichtende «business as usual»? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Noodpakketten van overheidswege moeten erop gericht zijn de directe economische impact van de gezondheidscrisis te verzachten.

227

Wat is de visie van de Minister op het helpen van zo veel mogelijk bedrijven met het inzetten van de onvermijdelijke transitie naar een duurzamer en toekomstbestendig verdienmodel, juist in het kader van de mogelijke aanvullende bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat dit bij uitstek het moment is om na te denken over slimme voorwaarden aan bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties. Deelt de Minister deze zienswijze? Zo nee, waarom niet?

228

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties gebruikt moeten worden om mensen en natuur te beschermen? Zo nee, waarom niet?

229

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties niet gebruikt moeten worden om vervuilende sectoren te beschermen, maar juist om deze vervuilende sectoren versneld te laten verduurzamen en daarmee te helpen om toekomstbestendig te worden? Zo nee, waarom niet?

230

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties gepaard moeten gaan met voorwaarden omtrent het stoppen met fossiele investeringen en investeringen die leiden tot nadere aantasting van de biodiversiteit? Zo nee waarom niet?

231

Deelt de Minister het uitgangspunt dat bedrijfsspecifieke of sectorspecifieke financiële injecties gepaard moeten gaan met voorwaarden omtrent het opstellen van ambitieuze klimaatplannen door deze bedrijven en sectoren, met als doel om de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk terug te dringen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 227, 228, 229, 230 en 231

Het kabinet kijkt nu naar de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Nijboer (Kamerstuk 35 413, nr. 6) die 25 maart jl. is aangenomen tijdens het Wetgevingsoverleg met de Minister van Financiën naar aanleiding van het noodpakket. In deze motie wordt het kabinet opgeroepen voorwaarden te verbinden aan de eventuele steun die verleend zal worden aan specifieke bedrijven. Wij informeren uw kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.

Uitvoering Klimaatakkoord

232

Welke stappen gaat de Minister zetten op het punt van arbeidsmarkt en scholing? Hoe gaat de Minister werknemers van fossiele bedrijven helpen om over te stappen naar duurzame bedrijfstakken?

Antwoord

Om de beschikbaarheid van menselijk kapitaal en efficiëntere inzet van de bestaande menskracht te realiseren zet het kabinet verschillende instrumenten in, zoals het stimuleren van voldoende technisch opgeleid personeel via Techniekpact. Ook via de regeling MKB!dee wordt expliciet ondersteuning geboden voor initiatieven rond de energietransitie. Bovendien werkt het kabinet samen met partijen uit de bouwsector onder de noemer «Mensen maken de transitie» om te komen tot efficiëntere inzet van menselijk kapitaal bij de verduurzaming van de gebouwde omgeving en hier lessen uit te trekken. Andere voorbeeld waar het kabinet aan werkt zijn het Groenpact, waarin gewerkt wordt aan voldoende goedgeschoold personeel om onze fysieke leefomgeving klimaatbestendig te maken en te houden, en het initiatief «Leren voor Morgen» waarin de nieuw benodigde vaardigheden in de toekomstige, circulaire economie worden geïdentificeerd. Daarnaast werkt het kabinet ook aan het stimuleren van om- en bijscholing en opvangen van eventueel werkgelegenheidsverlies. De energietransitie levert veel kansen op, maar het is eveneens waarschijnlijk dat mensen in de fossiele sectoren hun baan zullen verliezen. Hierbij is sprake van zogenoemde transitie-effecten. Hoe groot de transitie-effecten zijn hangt af van in hoeverre werkenden en ondernemingen zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Om hierbij te ondersteunen heeft het kabinet de Voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie ingericht. Deze voorziening is gericht op van-werk-naar-werk begeleiding en om- en bijscholing van werkenden. In deze voorziening is tot en met 2030 € 22 miljoen gereserveerd. Deze voorziening zal worden uitgewerkt c.q. aangewend in overleg met sociale partners.

233

Wat is de zienswijze van de Minister op het inzetten van de vrijgekomen budgetruimte om, naast bedrijven, ook burgers te helpen bij het verder verduurzamen van de samenleving?

Antwoord

Ik deel de zienswijze niet dat er door de coronacrisis, een gezondheidscrisis, extra financiële ruimte is ontstaan voor versnelling van bijvoorbeeld de energie- en klimaattransitie.

234

Ziet de Minister mogelijkheden voor een ophoging van subsidies voor woningisolatie of het installeren van zonnepanelen en groene daken? Erkent de Minister dat een dergelijke aanpak ook economische kansen biedt, bijvoorbeeld voor de isolatiebranche, installatiebedrijven, hoveniers en ondernemers in duurzame energie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik erken dat de energie- en klimaattransitie kansen biedt voor specifieke branches en bedrijven. In verband met de coronacrisis wil het kabinet extra tijd nemen om te voorkomen dat maatregelen een extra last leggen op bedrijven die getroffen zijn door de crisis, en waar mogelijk juist voor een economische impuls kunnen zorgen in sectoren waarbij vanwege de coronacrisis de economische activiteit terugloopt.

235

Is de Minister van plan om, juist omdat de economie nu harde klappen krijgt, de vraag naar klimaatvriendelijke producten en diensten aan te wakkeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het beleid van het kabinet gericht op het stimuleren van klimaatvriendelijke producten en investeringen blijft ook in deze periode overeind. Dat betekent dat subsidieregelingen open blijven en dat we via de brede publiekscampagnne «Iedereen doet WAT» burgers en bedrijven blijven stimuleren om de duurzame keuze te maken bij aankoop- en vervangmomenten. Daarnaast wordt momenteel ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen van) de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om de Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

236

Kent de Minister de brief van de Grootouders voor het Klimaat?22

Antwoord

Ja.

237

Is de Minister het eens met de beoordeling in de «stoplichten rapportage» dat we nog niet snel genoeg gaan om de doelen van Parijs te halen? Zo nee, kan de Minister dan per onderwerp in de rapportage aangegeven waar het beeld gunstiger is en waarom?

Antwoord

Met het doel van 49% nationale reductie en de ambitie om de Europese doelstelling voor 2030 te verhogen naar 55% levert Nederland zijn bijdrage aan het realiseren van de doelen van Parijs.

238

Hoe gaat de Minister het enthousiasme van burgers inzake deelname aan lokale energiecoöperaties behouden en vergroten?

Antwoord

Vertegenwoordigers van energiecoöperaties waren actief betrokken bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord, met name bij de sectortafel Elektriciteit en de sectortafel Gebouwde omgeving. Daarin zijn verschillende acties neergelegd om te bevorderen dat ondernemende burgers, verenigd in energiecoöperaties, een rol spelen bij de uitwerking van de afspraken over burgerparticipatie, het streven naar 50 procent lokaal eigendom van hernieuwbare elektriciteit op land en de wijkgerichte aanpak bij de warmtetransitie.

Ook ben ik in gesprek met organisaties die werken aan de versterking van burgerparticipatie. Het gaat hier onder andere om de Participatiecoalitie (Natuur en Milieufederaties, Energie Samen, Energieloketten, HIER, Buurkracht en LSA Bewoners) die de afgelopen jaren veel ervaring heeft opgedaan met het meedenken met en ondersteunen van bewoners en waaraan ik in het kader van het Klimaatakkoord subsidie verstrek ter bevordering van (burger)participatie in de RES’en en wijkenaanpak. De Participatiecoalitie draagt ook bij aan het invulling geven van het streven naar 50% lokaal eigendom in de RES’en. Binnenkort verstuur ik een Kamerbrief over de herziening van de Postcoderoosregeling

Binnenkort verstuur ik een Kamerbrief over de herziening van de Postcoderoosregeling. De Postcoderoosregeling is er voor lokale energiecoöperaties. In die brief ga ik in op het beleid ten aanzien van deelname aan lokale energiecoöperaties.

239

Welke ruimte ziet de Minister nog om complexe regelgeving te vereenvoudigen, met als doel om lokale duurzame initiatieven sneller op gang te helpen?

Antwoord

Naar aanleiding van het SGP-manifest «De burger aangesloten: Ruim baan voor lokale energieprojecten» is vorig jaar gekeken naar een aantal concrete suggesties om regelgeving aan te passen. Graag verwijs ik naar mijn reactie op dit manifest23. Tevens verstuur ik binnenkort een brief waarin de herziening van de Postcoderoosregeling centraal staat. Daarin kunt u lezen wat mijn plannen met betrekking tot lokale energiecoöperaties zijn.

240

Ziet de Minister bijvoorbeeld een mogelijke rol voor een klimaatcommissaris om vertraging tijdens de bestuurlijke processen sneller vlot te trekken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Met de huidige governance van het Klimaatakkoord en de borgingscyclus van de Klimaatwet zijn er naar mijn mening op dit moment genoeg instrumenten om eventueel vertraagde processen vlot te trekken.

241

Is de Minister bereid om bij de herziening van de Postcoderoosregeling in te zetten op een verruiming zodat burgers meer mogelijkheden krijgen zelf het heft in handen te nemen en daarmee het draagvlak voor de uitbouw van duurzame energie op land aanzienlijk te vergroten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Binnenkort verstuur ik een brief waarin de herziening van de Postcoderoosregeling centraal staat.

Visie gassen in het toekomstige energiesysteem

242

Kan de Minister daarom toelichten waarom hij spreekt over CO2-vrije gassen wanneer hij daarmee ook doelt op biogassen? Klopt het dat bij de verbranding van biogas (of groen gas zoals de Minister het noemt) CO2 en/of andere broeikasgassen vrij komen (los van of deze wellicht worden afgevangen)? Deelt de Minister de mening dat het feit dat de uitstoot niet geregistreerd hoeft te worden niet betekent dat uitstoot niet plaatsvind?

Antwoord

In de brief Routekaart Groen Gas, alsmede in de overige brieven aan uw Kamer over de rol van gas in het energiesysteem en de kabinetsvisie Waterstof, is gekozen voor de term CO2-vrije gassen. Alle drie de brieven maken expliciet dat groen gas en duurzame waterstof onder deze term verstaan worden. Op basis van Europese afspraken wordt groen gas gezien als een CO2-vrij gas. Bij de verbranding van groen gas komt CO2 vrij. Deze CO2 is afkomstig uit de gebruikte grondstoffen, zoals rioolslib, mest of GFT-afval, en zou ook bij alternatieve gangbare verwerkingsmethoden van deze reststromen vrij gekomen zijn. Recente cijfers tonen aan dat de inzet van groen gas zonder CCS/CCU leidt tot een CO2-reductie tussen de 52 en 97% ten opzichte van aardgas. Bij het meerekenen van vermeden methaanemissies conform de Hernieuwbare Energierichtlijn loopt de CO2-reductie op tot boven de 200%.24

243

Deelt de Minister de mening dat CCS of carbon capture utilization (CCU) bij de bepleite inzet van biogassen in de gebouwde omgeving of de mobiliteitssector niet of nauwelijks mogelijk is? Op welke manier en met welke kosteneffectiviteit is dat wel mogelijk volgens de Minister?

Antwoord

Ik deel de opvatting dat de inzet van CCS en CCU bij de verbranding van groen gas in de gebouwde omgeving of mobiliteitssector, gezien de diffuusheid van deze emissies, op dit moment nauwelijks mogelijk is.

244

Deze leden vragen de Minister zich te onthouden van het gebruik van promotietaal (zoals «groen» gas of «CO2-vrij» gas) omtrent deze gassen omdat die een valselijk beeld schetst over de bijdrage van deze gassen aan de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer en de klimaatverandering. Is de Minister daartoe bereid? Onderschrijft de Minister dat promotietaal niet gewenst is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik ben niet bereid de gekozen terminologie aan te passen. De term groen gas is de gangbare benaming in Nederland voor tot aardgaskwaliteit opgewerkt biogas. Zoals hierboven geschetst is groen gas conform Europese afspraken een CO2-vrij gas. Er is in dit geval dan ook geen sprake van ongewenste promotietaal.

245

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat in 2050 30 – 50% van het finale energieverbruik ingevuld zal moeten worden doormiddel van gassen. De inzet zoals die is beschreven in de brieven lijkt vrijwel geheel op die aanname te berusten. Deze leden vragen de Minister deze aanname beter uit te werken en te beargumenteren. Kan de Minister specifiek aangeven waarop de marge van 337–775 PJ waarover hij schrijft gebaseerd is? Waar in het Berenschot-rapport is deze marge terug te vinden?

Antwoord

De genoemde marge is terug te vinden op bladzijde 14 van het betreffende Berenschot rapport. In dit rapport worden een zevental toekomstverkenningen voor 2050 naast elkaar gelegd. Naast het Berenschot rapport verwijs ik in de Routekaart Groen Gas ook naar studies van IRENA, Navigant en Gasunie en TenneT. Daarnaast geef ik een overzicht van energiefuncties waarvoor flexibele en energiedichte gasvormige dragers van belang zijn.

246

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen welke volgorderlijkheid volgens de Minister wenselijk is. Moet er eerst uitgezocht worden welke gassen en welke volumes op een wenselijke, en daadwerkelijk duurzame, wijze geproduceerd kunnen worden óf moet eerst uitgezocht worden welke vraag er zal zijn in 2050 en vervolgens bedacht hoe die in te vullen?

Antwoord

Vraag en aanbod zijn twee variabelen die in samenhang tot stand komen en in de Routekaart Groen Gas ook in samenhang bezien worden. De Routekaart schetst zowel de verwachte toekomstige behoefte naar gassen, als de potentie om de groen gas productie duurzaam op te schalen.

247

In die context vragen deze leden de Minister verder waar het duurzaamheidskader biomassa is dat de Kamer beloofd was voor maart 2020. Kan de Minister dit zo snel als mogelijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De Sociaal-Economische Raad (SER) is door het kabinet gevraagd een advies op te stellen voor het duurzaamheidskader biomassa. De SER streeft er, onder de huidige omstandigheden, naar zo snel mogelijk te adviseren. Besluitvorming van het kabinet over het duurzaamheidskader volgt zo snel mogelijk na ontvangst van dit advies. Streven is om het duurzaamheidskader rond de zomer aan uw Kamer aan te bieden.

248

Is de Minister met deze leden van mening dat het uiteenzetten van een visie over de inzet van biogassen, terwijl nog onvoldoende bekend is over de duurzaamheid en de beschikbaarheid van biomassa, nooit een volledige visie kan zijn en daarmee onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Dit is relevant aangezien de Minister het nog te ontvangen duurzaamheidskader wel al integraal van toepassing verklaart op de door hem nu uiteengezette toekomstvisie. Op basis van welke informatie verklaart de Minister dit kader reeds integraal van toepassing?

Antwoord

De visie die ik in de Routekaart Groen Gas uiteenzet ten aanzien van de inzet van groen gas is volledig conform de inzet van het duurzaamheidskader. Zoals ik in de brief heb aangegeven zal de inzet van groen gas, dankzij de flexibele inzetbaarheid van groen gas als chemiegrondstof, vervoersbrandstof en warmtebrandstof mee kunnen bewegen met een eventuele prioritering van de inzet van biomassa conform het duurzaamheidskader. Ik verklaar het duurzaamheidskader integraal van toepassing op de groen gas sector daar dit één van de conversiedomeinen voor biomassa is.

249

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de brieven van de Minister dat de inzet van gassen voor de gebouwde omgeving nodig is in oude stadskernen en buitengebieden omdat een warmtenet of elektrificatie daar beperkt haalbaar is. Deze leden vragen de Minister duidelijker aan te geven waarom elektrificatie voor de gebouwde omgeving in het buitengebied middels elektrificatie in combinatie met lokale opwek en beperkte opslag onvoldoende mogelijk is.

Antwoord

De mate waarin elektrificatie in de gebouwde omgeving mogelijk is, is hoofdzakelijk afhankelijk van de mate waarin isolatie van een woning mogelijk is en de mate waarin middels elektriciteit in de pieklast te voorzien is. Delen van het buitengebied worden gekenmerkt door oudere en ruim omgezette bebouwing, alsmede door beperkte capaciteit op het lokale elektriciteitsnet waardoor elektrificatie in deze gebieden geen haalbare optie is.

250

Deelt de Minister de mening van de leden van de Partij voor de Dieren dat vanwege de onvermijdelijke krimp van de veestapel in Nederland het onwenselijk is om voor de energievoorziening afhankelijk te worden van de grootte van die veestapel? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik deel het mening van de leden van de Partij voor de Dieren dat het onwenselijk is als de leveringszekerheid van gassen afhankelijk wordt van de beschikbaarheid van significante volumes mest. Zoals ik aangeef in de Routekaart Groen Gas is daar op de middellange termijn echter geen sprake van.

251

Heeft de Minister kennisgenomen van alle reeds verschenen rapporten/adviezen die de overheid adviseren de veestapel te doen krimpen? Zoals de rapporten van het PBL en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI). Van – bij benadering – welke omvang van de veestapel gaat de Minister uit (in 2030 en 2050)?

Antwoord

Ik heb kennisgenomen van deze rapporten. In de Routekaart Groen Gas doe ik geen aannames over de toekomstige omvang van de veehouderijsectoren. De omvang van de belangrijkste veehouderijsectoren (melkvee, varkens en pluimvee) wordt geborgd door fosfaat- en dierrechtenstelsels op grond van de Meststoffenwet. Het kabinet streeft naar reductie van broeikasgassen en andere emissies. de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit neemt daarvoor zowel technische maatregelen (mestverwerking, voedselmix, kas als energiebron, etc.) als volumebeperkende maatregelen (zoals de warme sanering varkenshouderij).

252

Erkent u dat bij het tot stand komen van dierlijke mest onvermijdelijk zeer actieve broeikasgassen zoals methaan vrijkomen? Kan daarom volgens de Minister wel gesteld worden dat energie afkomstig uit de vergisting van mest geen bijdrage levert aan de klimaatverandering? Zo ja, waarom?

Antwoord

Ik erken dat de totstandkoming van mest gepaard gaat met methaanemissies. Het vergisten van mest draagt bij aan de reductie van deze emissies uit mestopslagen, omdat vergisting ervoor zorgt dat mest snel wordt toegepast en geen langdurige opslag plaatsvindt. De vergisting of vergassing van mest draagt zowel via het voorkomen van methaanemissies als via het vervangen van fossiele energiebronnen bij aan het tegengaan van klimaatverandering.

253

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen op basis van welke gegevens de Minister tot de conclusie komt dat er momenteel slechts 3% van de mest wordt vergist. Hoe beoordeeld de Minister dat wetende dat er tussen 2007 en 2017 al 2,5 miljard aan subsidie is gegeven aan mestvergisters, mestvergassers en andere manieren van energie opwekking uit dierlijke resten en excrementen? Hoeveel subsidie is dat tussen 2017 en 2020 nog geweest?

Antwoord

Op basis van CBS-rapportage Hernieuwbare Energie in Nederland 2018 blijkt dat in 2017 2,4% van alle mest is vergist. De installaties waarin mest vergist wordt, voeren deze activiteit vaak uit met meerdere typen grondstoffen in wisselende samenstelling. Hierdoor is het totale subsidiebedrag dat deze installaties ontvangen niet eenduidig terug te leiden per grondstof. In mijn brief Biomassa – hoe zit het? (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 404) heb ik u geïnformeerd dat de totale waarde van beschikkingen (afgegeven t/m oktober 2019) voor vergisting € 4.060 miljoen bedraagt.

254

Kan de Minister aangeven of hij tevreden is over het behaalde rendement van de subsidies in deze sector aangezien mestvergisters en vergassers naast de vele schadelijke neveneffecten die zij hebben dus ook nog eens bijzonder duur zijn? Hoe is de voorgenomen inzet van de Minister op biogas te rijmen met het standpunt van de regering, dat lange tijd zeer stringent gehandhaafd werd, dat maatregelen kosten efficiënt moeten zijn? Kan de Minister aangeven met welke prijs per ton vermeden CO2 de Minister denkt dat mestvergisters gaan draaien? Is de Minister bereid, gegeven de hoge prijs en de vele schadelijke neveneffecten zijn inzet op biogassen te heroverwegen?

Antwoord

Tegen de achtergrond van het voorgaande antwoord ben ik niet in staat het rendement van de subsidies te beoordelen. Wel kan ik meedelen dat al deze subsidies verstrekt zijn op basis van het principe van kosteneffectiviteit zoals dit verankerd is in de SDE+-regeling. Ook in de toekomst zal ik dit leerstuk in het oog houden. Ik ben niet in staat exacte voorspellingen te doen over de toekomstige kostprijs per vermeden ton CO2. Ik kan wel vaststellen dat de groen gas sector zich in het Klimaatakkoord heeft verbonden aan een streven om de gemiddelde kostprijs van groen gas productie verder te doen dalen tot 100 a 150 euro per vermeden ton CO2. Gezien de rol die ik weggelegd zie voor groen gas in de Nederlandse verduurzamingsopgave, ben ik niet bereid om mijn inzet op groen gas te heroverwegen.

255

Kan de Minister de omzet (130 miljoen) die hij benoemt van de biogassector uitsplitsen naar de verschillende bronnen (mest, slib of biomassa) waaruit dit gewonnen is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik kan u niet informeren over de uitsplitsing van de omzet naar gebruikte grondstoffen doordat de genoemde studie hier geen uitsplitsing in maakt.

Biobrandstoffen

256

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister bekend is met de fraudegevoeligheid van dit systeem bij biobrandstoffen. Is de Minister bekend met de grootschalige fraude die daar reeds plaatsvind?

Antwoord

Ik ben bekend met de fraude bij biobrandstoffen.

257

Deze leden zijn van mening dat een soortgelijk systeem zoals nu gebruikt wordt bij biodiesels in de praktijk onmogelijk waterdicht is te krijgen. Zij vragen de Minister daarom deze systematiek te heroverwegen en kenbaar te maken hoe hij fraude gaat voorkomen. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zoals de Minister voor Wonen en Milieu heeft aangegeven in haar brief (Kamerstuk 35 000 XII, nr. 90) wordt de zaak en de verdenking van fraude zeer serieus genomen. Fraude kan het vertrouwen aantasten dat partijen in de biobrandstoffenmarkt moeten hebben. De duurzaamheid van de biobrandstoffen die ingezet worden als hernieuwbare energie moet zijn geborgd. De fraudegevoeligheid zit vooral in de systematiek van verificatieschema’s die worden gebruikt als bewijsmiddel voor de eisen uit de richtlijn op het gebied van hernieuwbaarheid, duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie. Er worden stappen gezet om de fraudegevoeligheid te beperken. Zo is in de eind 2018 herziene richtlijn al aangekondigd dat de Europese Commissie komt met nadere bepalingen waar zulke systemen aan moeten gaan voldoen, en dat de Commissie bereid is verdachte gevallen te onderzoeken. Het kabinet zal uitwerking geven aan de vereiste uit de richtlijn om nationaal toezicht te organiseren op de verificatiesystemen. Parallel aan de implementatie van de richtlijn werkt de Minister voor Wonen en Milieu aan een integrale ketenanalyse biobrandstoffen om mogelijke kwetsbaarheden in kaart te brengen en verbeteringen binnen de systematiek te identificeren, zowel nationaal, Europees als internationaal.

258

Welke garantie kan de Minister geven dat er geen fossiele gassen ingezet of gerekend zullen worden als zogenaamd duurzame biogassen?

Antwoord

In het geval dat biogas wordt ingevoegd op het gasnetwerk vindt er menging plaats met fossiel gas, waardoor fysiek niet kan worden vastgesteld of er sprake is van fossiel gas of biogas. GvO’s dienen in dat geval als een bewijsmiddel voor afnemers en nationale statistieken dat er een bepaalde hoeveelheid hernieuwbaar gas is geproduceerd. Vertogas, als uitgever van de GvO’s voor hernieuwbaar gas namens het Rijk, ziet er op toe dat er daadwerkelijk sprake is van hernieuwbaar gasproductie en dat er administratief niet meer hernieuwbaar gas wordt geleverd dan er is geproduceerd.

kabinetsvisie waterstof

259

Is de Minister met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie van mening dat waterstof gemaakt moet worden met duurzame energie? Kan de Minister in het licht daarvan ingaan op de relatie tussen de beschikbaarheid, nu en in de toekomst, van duurzame energie in Nederland en de productie van waterstof?

Antwoord

Het doel van het kabinet is dat de benodigde waterstof CO2-vrij geproduceerd is. CO2-vrije waterstof kan op verschillende manieren worden geproduceerd, waaronder door middel van elektrolyse met gebruik van hernieuwbare elektriciteit. Ook is het mogelijk om fossiele energie in te zetten en de vrijkomende CO2 af te vangen. In de visie van het kabinet ontwikkelt de markt voor waterstof zich tot een wereldwijde markt waarbij internationaal import en export van waterstof plaats vindt. De waterstof die in Nederland zal worden gebruikt, zal dus niet in zijn geheel in Nederland geproduceerd worden. Verder kan de hernieuwbare elektriciteit die in toekomstige Nederlandse elektrolysers wordt gebruikt voor de productie van groene waterstof, ook uit buitenlandse windparken afkomstig zijn. De relatie tussen de productie van waterstof (in Nederland) en de beschikbaarheid van duurzame energie in Nederland, is dus momenteel niet inzichtelijk te maken.

260

Kan de Minister in het licht van de beschikbaarheid van duurzame energie ook reflecteren op de «unieke uitgangspositie van Nederland» voor waterstof?

Antwoord

Nederland heeft een goede uitgangspositie voor de ontwikkeling van de waterstofketen door de beschikbaarheid van een uitgebreid gasnet, de kennis op het gebied van gassen, de gunstige ligging en de havens. Met betrekking tot de beschikbaarheid van duurzame energie is het potentieel aan energieopwekking op zee relevant. Ik bezie geïntegreerde tenders waarin de productie van waterstof wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van wind op zee.

261

Maakt de beperkte beschikbaarheid van duurzame energie Nederland volgens de Minister een geschikt land voor grootschalige waterstofproductie? Zo ja, hoe dan?

Antwoord

Veel tekenen wijzen erop dat een wereldwijde markt voor waterstof aan het ontstaan is. Vele landen zetten inmiddels in op de productie en het gebruik van waterstof. Het is nu van belang om Nederland goed te positioneren voor een rol in de internationale handelsstromen en om daarnaast ook de eigen productie te ontwikkelen. Gezien de potentie van de productie van windenergie op zee en ook de potentie van andere hernieuwbare bronnen en de initiatieven die zijn geuit door bedrijven, lijkt het erop dat Nederland wel degelijk geschikt is om op grote schaal CO2-vrije waterstof te produceren.

262

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister aangeven welke soort waterstof hij bedoeld wanneer hij spreekt over CO2 vrije waterstof. Op welke schaal denkt de Minister op dit moment gebruik te gaan maken van CCS voor de productie van waterstof?

Antwoord

Er zijn verschillende manieren om CO2-vrije waterstof te produceren. Het kan bijvoorbeeld uit energie van wind op zee middels elektrolyse (groene waterstof) of met de inzet van fossiele energiebronnen (aardgas of steenkool) waarbij de vrijkomende CO2 wordt afgevangen (blauwe waterstof). De mate waarin waterstof CO2-vrij geproduceerd is, hangt daarmee af van in hoeverre de elektriciteit CO2 vrij geproduceerd is en de mate van CO2-afvang. In hoeverre op termijn de inzet van CCS interessant is, is momenteel niet te zeggen. Dit hangt af van diverse factoren, waaronder de kostprijsontwikkeling van groene waterstof en de mogelijkheden van import. In het klimaatakkoord is afgesproken dat er wordt gestuurd op die kostprijsreductie van groene waterstof.

Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie

Gevolgen corona

263

Op welke wijze beïnvloedt de huidige situatie van «intelligente lockdown» de voortgang van de klimaatmaatregelen?

Antwoord

Op dit moment is het niet mogelijk duidelijk te schetsen wat de impact is van de coronacrisis op de implementatie van het Klimaatakkoord. Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om uw Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

264

Klopt de berichtgeving dat de ministerraad het Urgendapakket inmiddels al heeft goedgekeurd?

Antwoord

Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen voor de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Op dit moment bevindt Nederland zich echter, samen met de rest van de wereld, als gevolg van het coronavirus in een uitzonderlijke situatie. Hierin maken mensen zich in de eerste plaats zorgen over hun gezondheid, hun inkomen en hun baan. Daarom wil het kabinet extra zorgvuldigheid betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Daar is iets meer tijd voor nodig, de besluitvorming hierover is dus nog niet afgerond. Uiteraard blijft het kabinet gehouden aan uitvoering van het vonnis. Het kabinet verwacht de Kamer op korte termijn te kunnen informeren over het aanvullende maatregelenpakket.

265

Zijn er nog meer klimaatmaatregelen die worden uitgesteld of aangepast, vanwege de huidige situatie? Worden er bijvoorbeeld investeringen opgeschort, of misschien wel afgeblazen?

Antwoord

Op dit moment is het niet mogelijk duidelijk te schetsen wat de impact is van de coronacrisis op de implementatie van het Klimaatakkoord en de uitvoering van maatregelen. Zoals hiervoor al aangegeven wordt momenteel ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om uw Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

266

Wat zijn de gevolgen voor de Europese Green Deal?

Antwoord

De Europese Commissie ligt voorlopig nog op koers bij de verdere uitwerking van de plannen uit de Green Deal. Eind deze maand zal de Commissie haar strategie voor biodiversiteit en farm-to-fork presenteren. Ook heeft de Commissie aangegeven de 2030-Impact Assessment als prioriteit te zien en deze, conform recente planning, in september te presenteren.

Ontegenzeggelijk loopt de behandeling van de Green Deal voorstellen wel vertraging op.

Ik vind het van belang dat we nu acties ondernemen om de economische problemen die voortvloeien uit de coronacrisis aan te pakken. Dat betekent niet dat de afspraken uit de Green Deal opzij worden gezet. De maatregelen die gericht zijn op het economische herstel wil ik juist zo veel mogelijk samen laten vallen met maatregelen die ons helpen met het oplossen van het klimaatprobleem. Nu de juiste groene herstelmaatregelen nemen is economisch slim en zorgt ervoor dat we in de transitie niet achterop raken. Daarom heb ik samen met 14 andere EU lidstaten recentelijk een brief naar de Commissie gestuurd om het economisch herstel en Green Deal integraal vorm te geven.

267

Welke informatie geven de noodzakelijke maatregelen en gebeurtenissen ons in het kader van de coronacrisis over de effectiviteit en uitvoering van klimaatmaatregelen. Welke invloed hebben deze op het klimaat? Wat leren wij hiervan? Zijn er ook blijvende gevolgen van de huidige beperkingen?

Antwoord

Het is evident dat de uitbraak van het coronavirus ook impact zal hebben op de mondiale, Europese en Nederlandse economie, en daarmee de CO2-uitstoot. Het exacte effect daarvan is moeilijk te voorspellen. Momenteel wordt ambtelijk verkend wat het effect is (van de gevolgen) van de COVID-19-uitbraak op het klimaat- en energiebeleid. Het streven is om uw Kamer hierover voor de zomer nader te informeren.

Netcapaciteit

268

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat al eerder is toegezegd dat de Minister met een plan van aanpak zou komen voor wat betreft dit onderwerp. Dat zou al eind 2019 zijn, maar uiteindelijk in het eerste kwartaal van 2020. Deze leden hebben echter nog niets gezien. Dat er in de huidige situatie vertraging zou optreden zouden zij zich kunnen voorstellen. Maar het plan had er al lang moeten zijn. Graag ontvangen deze leden een toelichting. Wanneer komt dit plan, waarom heeft het zo lang geduurd en welke invloed heeft de huidige situatie op de voortgang? Welke effecten heeft thuiswerken op de (spreiding van) de belasting van het energienetwerk; en op het verbruik an sich?

Antwoord

Het was inderdaad mijn voornemen om eind maart een brief over netcapaciteit naar uw Kamer te sturen, als vervolg op mijn brief met acties van 28 juni 2019, Kamerstuk 30 196, nr. 669.

Deze brief wil ik afstemmen met decentrale overheden alvorens deze naar uw Kamer te zenden. Het geplande overleg is echter in verband met de coronacrisis uitgesteld. Ik heb uw Kamer dan ook om uitstel verzocht (Kamerstukken 30 196 en 29 023, nr. 707). Mijn voornemen is om de brief zo snel mogelijk te versturen. De acties die in de eerdere brief zijn genoemd worden uitgevoerd. Er is geen reden om aan te nemen dat het later versturen van de brief hier tot vertraging leidt.

De eerste signalen wijzen erop dat het elektriciteitsverbruik licht is gedaald als gevolg van de coronacrisis. In maart vindt er normaal gesproken altijd een reductie plaats in het elektriciteitsverbruik, onder andere omdat het langer licht is. Onderzoek over een langere tijdsperiode is nodig om betrouwbaar een uitspraak te kunnen doen over het effect op de belasting van het elektriciteitsnetwerk als gevolg van de coronacrisis.

Energiebelasting en ODE

269

De leden van de 50PLUS-fractie hebben vernomen dat het kabinet momenteel de vormgeving van het uitstel van de heffing van energiebelasting en/of Opslag Duurzame Energie samen met de energieleveranciers onderzoekt. Uitstel van betaling van ODE en energiebelasting zou tot minder schade aan de liquiditeitspositie van bedrijven kunnen leiden. Kan de Minister hier al meer over vertellen?

Antwoord

Zoals de Staatssecretaris van Financiën in de brief van donderdag 2 april jl. heeft aangekondigd (Kamerstuk 35 420, nr. 13) wordt voor de maanden april, mei en juni 2020 uitstel van betaling van de Energiebelasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE) verleend voor bedrijven. De EB en ODE, inclusief de btw hierover, worden op een later moment verschuldigd dan normaal. Dit geldt voor leveringen van aardgas en elektriciteit waarvoor de energieleverancier maandelijks een eindfactuur ontvangt.

270

Zou dit ook invloed kunnen hebben op de verlaging van de ODE voor particulieren? Kan de Minister garanderen dat dit in elk geval in stand blijft?

Antwoord

Het uitstel voor bedrijven met eindfacturen heeft geen gevolgen voor de verlaging van het totaal aan belastingen op energie voor huishoudens. In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt over de ODE, waaronder de afspraak dat zij een derde van de ODE betalen en bedrijven twee derde. Het kabinet blijft bij deze afspraken.

271

De verwachting was voor de crisis al dat door leveringstarieven, nettarieven én door toenemende elektrificatie de energierekening zal stijgen. Ondanks de procentuele daling van het gehalte aan energiebelastingen. Voor velen zal dit, zeker na dit gebeuren, zwaar zijn. Het mantra van deze leden is altijd geweest: haalbaar en betaalbaar. Hoe houden we dat zo?

Antwoord

Bij het tot stand komen van het Klimaatakkoord is afgesproken dat de bijdrage aan de ODE van huishoudens en bedrijven verschuift van 50–50 naar een verdeling waarin huishoudens een derde van de ODE opbrengen en bedrijven twee derde. Daarmee betalen huishoudens in 2020 aanzienlijk minder aan energiebelastingen dan in 2019. Ook is afgesproken dat de energiebelastingen voor huishoudens in 2021 niet stijgen ten opzichte van 2020 en vanaf 2022 veel beperkter stijgen dan in het regeerakkoord was voorzien.

Het kabinet weegt bij de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming de ontwikkeling van de koopkracht integraal. Daarbij worden alle plussen en minnen voor huishoudens betrokken. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen. Via de koopkracht houdt het kabinet een vinger aan de pols. Het kabinet begrijpt de zorgen die rond de energierekening leven en vindt het belangrijk dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet werkt samen met alle betrokken partijen om de kosten van de transitie zo beperkt mogelijk en daarmee betaalbaar te houden. Daarbij let het kabinet op een evenwichtige verdeling van de lasten.

272

De leden van de 50PLUS-fractie vragen wat betreft de afbouw van de salderingsregeling of de regering nader kan specificeren op welke cijfers de berekeningen van Milieu Centraal inzake de terugverdientijd van zonnepanelen zijn gebaseerd. Deze leden horen namelijk ook andere geluiden. Graag reactie.

Antwoord

Ik heb TNO gevraagd om de terugverdientijden berekenen. Het rapport van TNO is meegestuurd met de brief25. Milieu Centraal heeft zelf berekeningen gemaakt, niet met exact dezelfde uitgangspunten. Toch komt uit die berekeningen hetzelfde positieve beeld dat zonnepanelen aantrekkelijk blijven om in te investeren. De bevindingen van Milieu Centraal ondersteunen dus de conclusies van TNO. Ik heb bewust experts gevraagd deze berekeningen te maken, en heb er vertrouwen in dat dit de best mogelijke inschatting is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

ODE/SDE++

273

De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd hoe de uitvoering van de motie Essers loop en wat de stand van zaken is.

Antwoord

Zoals aangegeven in mijn brief van 10 december jl. over de motie van het lid Essers (Kamerstuk 35 304, G) vind ik het van belang om de gevolgen van de aanpassingen in de Opslag Duurzame energie (ODE) voor de verschillende sectoren, waaronder de glastuinbouw, papier, chemie en voedselverwerkende industrie te monitoren. Daarbij zullen de verschillende fiscale prikkels en subsidie-instrumenten in ogenschouw worden genomen. Als eerste stap hierin heeft het kabinet een impacttoets laten uitvoeren om de specifieke effecten van het Klimaatakkoord op het mkb en het handelingsperspectief dat ondernemers wordt geboden via het Klimaatakkoord inzichtelijk te maken. Daarnaast worden de verschillende effecten op dit moment, met betrokkenheid van de verschillende sectoren, door CE Delft en Wageningen Economic Research nader in kaart gebracht. Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer nader over te kunnen informeren.

274

Is het de bedoeling om eventuele aanpassingen in het nieuwe Belastingplan op te nemen of al eerder in te laten gaan?

Antwoord

Ja, de uitkomsten van de verschillende onderzoeken zal ik meenemen in de toekomstige besluitvorming over de ODE, waaronder de vaststelling van de tarieven voor 2021. De tarieven voor 2020 blijven ongewijzigd.

275

Kijkt de Minister ook naar de mogelijkheid om een deel van de lastenverhogingen in verband met de vanwege de Corona-crisis uitgestelde belastingheffing helemaal te schrappen?

Antwoord

Nee. Zoals de Staatssecretaris van Financiën in de Kamerbrief van donderdag 2 april jl. heeft aangekondigd (Kamerstuk 35 420, nr. 13) wordt voor de maanden april, mei en juni 2020 uitstel van betaling van de Energiebelasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE) verleend voor bedrijven. De EB en ODE, inclusief de btw hierover, worden op een later moment verschuldigd dan normaal.

276

Gaat de Minister ook in overleg met de getroffen sectoren over de invulling en benutting van de SDE++-regeling?

Antwoord

Ja. Ik ben en blijf in overleg met de betreffende sectoren over het ondersteunen van deze sectoren bij de gewenste verduurzaming en de inzet van de SDE++ hierbij.

277

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de opzet van nieuwe SDE++-regeling zich verhoud tot de indicatieve verdeling van het budget die is opgenomen in het Klimaatakkoord.

Antwoord

In het ontwerp-Klimaatakkoord is een indicatieve verdeling, op basis van de huidige verwachting over de subsidiebehoefte van de technieken, van de kasmiddelen van de SDE++ in 2030 opgenomen. Deze tabel geeft een indicatieve verdeling van de beschikbare kasmiddelen in 2030. Alle technieken concurreren met elkaar op kosteneffectiviteit. Daarmee wordt de meeste CO2-reductie per euro subsidie gerealiseerd. Dit wil zeggen dat de verdeling van de middelen in de praktijk ook anders uit kan pakken. In beginsel en waar mogelijk kent de SDE++ geen plafonds om de kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid van de regeling te waarborgen. Dit «Nee, tenzij» beleid blijft leidend. Wel blijf ik er alert op dat het kosteneffectief doelbereik (in sectoren of in totaliteit) niet in gevaar komt. In deze gevallen kan de inzet van plafonds ervoor zorgen dat de ambities van de verschillende sectoren niet worden doorkruist. Tegelijkertijd is het bij de eventuele inzet van plafonds van belang dat het instrument wel kosteneffectieve technieken blijft stimuleren.

278

Hoe zorgt de Minister voor aansluiting tussen de RES’en en de SDE+?

Antwoord

Een vergunning is voor een groot deel van de technieken die met de SDE+ gestimuleerd worden een vereiste. Deze vergunningen volgen uit het proces van de RES. Indien in het proces rondom de RES wordt besloten aan een initiatiefnemer geen vergunning te verlenen, omdat het project bijvoorbeeld vanuit de ruimtelijke inpassing niet wenselijk wordt geacht, komt deze dus ook niet in aanmerking voor SDE+. Het proces van de RES is daarmee sturend voor het type projecten dat tot stand komt.

279

Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat bij het opstellen van warmteplannen RES’en rekening gehouden wordt met kosteneffectiviteit en dat bij de invulling van de SDE++-regeling recht gedaan wordt aan gemaakte keuzes in warmteplannen en RES’en?

Antwoord

Het kabinet heeft aan de regio’s meegeven dat kosteneffectiviteit één van de aspecten die het kabinet van belang acht bij het opstellen van de regionale energiestrategieën (RES). Het PBL zal een analyse maken van de concept RES. Op basis hiervan voorziet Nationaal Programma RES de regio’s van een appreciatie waarmee de regio’s kunnen toewerken naar de RES 1.0.

Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 278 zijn de uitkomsten van de RES uiteindelijk sturend voor de projecten die gerealiseerd wordt en daarmee gebruik maakt van de SDE++.

280

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat veel initiatiefnemers van duurzame energieprojecten aanlopen tegen het feit dat procedures en vergunningtrajecten vanwege de coronacrisis stilliggen en het risico bestaat dat de realisatietermijn van de SDE-beschikking niet gehaald wordt. Is de Minister bereid te kijken naar verlenging van deze realisatietermijn?

Antwoord

Alle projecten met een SDE+-beschikking kennen een realisatietermijn. Dit is een uiterste datum waarop het project moet zijn gerealiseerd. Op deze termijn kan onder omstandigheden een jaar ontheffing worden verleend. Ik ben van mening dat er voldoende aanleiding is om de bestaande mogelijkheid tot ontheffing een meer generiek karakter te geven. Hierdoor zal ik alle projecten met een realisatietermijn in 2020 met vertraging buiten hun invloedssfeer op aanvraag één jaar ontheffing geven. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 439). Een belangrijke voorwaarde voor deze ontheffing is wel dat projecten naar verwachting binnen dat extra jaar kunnen worden gerealiseerd. Projecten moeten de ontheffing daarom bij RVO.nl aanvragen en daarbij expliciet aangeven dat realisatie binnen de ruimere periode mogelijk is. Ik heb uw Kamer op dinsdag 22 april over dit onderwerp geïnformeerd.

281

Vanuit het ruimtelijke spoor heeft de Kamer aangedrongen op het toepassen van een zonneladder: zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en zo min mogelijk op goede landbouwgrond. Dat wringt volgens de leden van de SGP-fractie met de SDE++-regeling die stuurt op kosteneffectiviteit en aanleg van zonneparken op akkers en weilanden stimuleert. Deelt de Minister deze analyse?

Antwoord

Nee. Het kabinet zet er op in om met zon-PV daken en onbenutte terreinen zoveel mogelijk te benutten en landbouw en natuur zoveel mogelijk te ontzien. Dit heeft het kabinet aangegeven in reactie op moties lid Dik-Faber over zonneladder. Het kabinet is met het IPO, de VNG en maatschappelijke organisaties een voorkeursvolgorde overeengekomen, die als nationaal afwegingskader zal worden benut bij het opstellen van regionale energiestrategieën (RES’en). De keuzes die hieruit volgen worden vervolgens verwerkt in het ruimtelijk beleid. Omdat voor de realisatie van grootschalige zon-pv projecten een vergunning nodig is, is het beleid voor ruimtelijke ordening op deze wijze sturend bij de realisatie van zon-PV projecten (in de SDE+). Concreet: als in de RES opgenomen is dat er in een bepaald gebied geen zon op land komt, krijgen projecten voor zon op land in dit gebied ook geen vergunning en kunnen zij dus geen SDE++ subsidie aanvragen.

Door de uitbreiding van de SDE+ naar de SDE++ komt er een nieuwe rangschikkingsmethode (ranking). Er wordt dan niet langer gerangschikt op basis van de kostprijs maar op basis van subsidie (onrendabele top). Systemen met een hoog eigen verbruik, zoals zon op dak, scoren beter in deze ranking. Hierdoor is de verwachting dat zon op dak in de SDE++ 2020 eerder voor subsidie in aanmerking zal komen dan zon op land.

282

Ook krijgen deze leden signalen dat in de RES’en de zonneladder onvoldoende recht wordt gedaan, omdat het eenvoudiger is om zonneparken in te boeken dan zonnepanelen op daken. Herkent de Minister dit? Zij vragen hoe de Minister in zijn beleid recht wil doen aan de gewenste zonneladder.

Antwoord

Zoals ik met de beantwoording van de moties Dik-Faber heb aangegeven monitoren Rijk, provincies en gemeenten in het kader van het RES-proces op welke wijze deze voorkeursvolgorde is toegepast en wat de nationale effecten zijn op landschap, natuur- en landbouwgronden. Zij vragen het PBL om hierop te reflecteren en rapporteren hierover terug naar gemeenteraden en provinciale staten. Hierbij wordt nagegaan in hoeverre de voorkeursvolgorde voor zon-PV binnen het RES-proces benut is om af te wegen waar zon-PV het beste kan worden ingepast. de Minister van BZK zal hierover na oplevering van de concept-RES’en en de reflectie daarop door het PBL rapporteren aan uw Kamer.

Uitvoering Klimaatakkoord

283

Gemeenten hebben onder meer voor het opstellen van de hun warmteplannen behoefte aan duidelijkheid over de verwachte eindgebruikerskosten voor het aardgasvrij maken van woningen op basis van data. De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de Leidraad van het Expertisecentrum Warmte en de Startanalyse van het PB voor de Leefomgeving dit inzicht nog niet geven. Kan de Minister aangeven wanneer deze data en het gewenste inzicht in de eindgebruikerskosten beschikbaar komen, zo vragen deze leden. Is dat binnen nu en een half jaar?

Antwoord

De Leidraad Aardgasvrije Wijken bestaat uit verschillende producten. De Startanalyse laat alleen nationale kosten per buurt zien. Het blijkt dat binnen een buurt grote verschillen kunnen zijn tussen eindgebruikers en gebouwen en daarmee ook in de eindgebruikerskosten. Dit betekent dat het raadzaam is dat gemeenten op buurtniveau een specificatie in eindgebruikerskosten maken, op basis van nationale en lokale gegevens. Daarvoor wordt een apart product ontwikkeld. De vernieuwde Startanalyse is deze zomer gereed. Later in 2020 volgt een product waarin landelijk gemiddelde eindgebruikerskosten in euro’s per woning worden getoond. Deze kosten zijn uitgesplitst naar woningtype en warmtestrategie. Gemeenten kunnen deze cijfers gebruiken om meer buurtspecifiek een beeld te schetsen. Hoe gemeenten dit kunnen doen staat beschreven in de Handreiking voor lokale analyse. Gemeenten kunnen op basis van de nationale kosten al aan de slag met het opstellen van de transitievisie warmte. De inzichten uit het apart ontwikkelde product met eindgebruikerskosten kunnen later worden meegenomen.

284

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de gebouwde omgeving. Het kabinet wil in 2030 1,5 miljoen huizen aardgas vrij krijgen. Daarbij is het uitgangspunt dat dit voor het overgrote deel van de huishoudens woonlastenneutraal moet gebeuren. De leden van de SGP-fractie constateren op basis van signalen van experts dat woonlastenneutraliteit met de beschikbaar gestelde budgetten voor onder meer het Warmtefonds in het overgrote deel van de gevallen niet haalbaar zal zijn. Wat betekent dit voor de ambitie en inzet van de Minister? Is het niet verstandig om meer in te zetten op energiebesparing als voorbereiding op de relatief dure stap naar 100% aardgasvrij?

Antwoord

Om de transitie in de gebouwde omgeving voor bewoners haalbaar en betaalbaar te maken, is één van de uitgangspunten van het Klimaatakkoord Gebouwde omgeving dat voor een huishouden de transitie «woonlastenneutraal» kan plaatsvinden; besparingen moeten opwegen tegen investeringen. Via verschillende maatregelen werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de transitie. Het is echter niet mogelijk om te garanderen, zeker niet op korte termijn, dat iedere propositie geheel woonlastenneutraal kan worden uitgevoerd. Kostenreducties zijn immers nog niet opgetreden, de schuif in de energiebelasting nog niet volledig geëffectueerd. Financiering en subsidies, zeker in de proeftuinen, zijn al wel beschikbaar om koplopers te compenseren.

Op macroniveau is door het PBL inzichtelijk gemaakt dat door de afspraken uit het Klimaatakkoord voldoende huishoudens de transitie woonlastenneutraal kunnen maken om de 2030 doelen voor de CO2-reductie te bereiken. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten in de wijkgerichte aanpak zoveel mogelijk programmeren op basis van de laagste nationale kosten en de kosten voor eindgebruikers. Daarnaast is het advies om te kiezen voor robuustheid, dus te beginnen in wijken waar met zekerheid een logisch en betaalbaar alternatief voorhanden is. Gemeenten kunnen daarvoor gebruik maken van de Leidraad Aardgasvrije Wijken. Deze geeft inzicht in welk warmte-alternatief de laagste kosten kent per ton vermeden CO2. de Minister van BZK heeft daarnaast aangegeven een opdracht onderzoek uit te zetten voor een product waarin landelijk gemiddelde eindgebruikerskosten in euro’s per woning worden getoond. Deze is naar verwachting in de tweede helft van dit jaar gereed.

Er is geen aanleiding om de ambitie van het Klimaatakkoord om 1,5 miljoen bestaande woningen en andere gebouwen via de wijkgerichte aanpak te isoleren en/of aardgasvrij te maken, bij te stellen. Ook het planmatig isoleren van woningen en andere gebouwen kan onderdeel uitmaken van deze aanpak. Daarbij onderschrijf ik de noodzaak om in te zetten op energiebesparing, zoals ook de motie van de leden Sienot en Van Eijs (Kamerstuk 32 813, nr. 470) aangeeft.


X Noot
4

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2219

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2153

X Noot
10

Grootouders voor het Klimaat (d.d. 19 februari 2020): «De richting is goed maar het tempo is te laag».

X Noot
15

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2153

X Noot
19

DEI+: Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie, MOOI: Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie

X Noot
20

zie Kamerbrief de dato 19 februari 2020 inzake Beantwoording vragen over het artikel «Nederland zal veel eerder en veel meer gas moeten importeren dan tot nu werd gedacht», Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1784

X Noot
21

zie onder andere Kamerstukken 30 196 en 34 582, nr. 503 en Kamerstuk 30 196, nr. 573

X Noot
22

Grootouders voor het Klimaat (d.d. 19 februari 2020): «De richting is goed maar het tempo is te laag».

X Noot
23

Kamerstuk 32 813, nr. 343

X Noot
24

CE Delft, CO2-balansen groengasketens: vergisting en vergassing (Juni 2019).

Naar boven