Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 30196 nr. 503 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 30196 nr. 503 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2016
Mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu stuur ik uw Kamer hierbij de Voortgangsrapportage 2016 van de Borgingscommissie Energieakkoord1. De Voortgangsrapportage biedt inzicht in de resultaten die in 2016 zijn geboekt in de uitvoering van het Energieakkoord. Ook bevat de Voortgangsrapportage een gezamenlijke reactie van de Energieakkoord-partijen op de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 en de evaluatie van het Energieakkoord.
In deze brief geef ik een toelichting op de belangrijkste conclusies uit de Voortgangsrapportage ten aanzien van het bereiken van de doelen uit het Energieakkoord. Zoals toegezegd tijdens het AO Energie van 24 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 488) geef ik in deze brief ook een reactie op de initiatiefnota van het lid Van Veldhoven (D66) over energiebesparing in de energie-intensieve industrie (Kamerstuk 34 582, nr. 2). Daarnaast ga ik in op de uitvoering van het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 24 juni 2015 in de zaak Urgenda/Staat (hierna: Urgenda-vonnis).
Doelen Energieakkoord binnen bereik
Uit de NEV 2016 is gebleken dat drie doelen uit het Energieakkoord op basis van het beleid dat op 1 mei 2016 concreet was uitgewerkt binnen bereik zijn. De doelen van 14% hernieuwbare energie en 100 PJ extra energiebesparing in 2020 werden volgens de NEV 2016 echter nog niet gehaald. In mijn brief van 14 oktober jl. over de NEV 2016 en de evaluatie van het Energieakkoord (Kamerstuk 30 196, nr. 479) heb ik aangegeven dat nog niet alle afspraken die door de Energieakkoord-partijen het afgelopen jaar zijn gemaakt, concreet genoeg waren uitgewerkt om in de NEV 2016 te worden meegenomen en dat de Borgingscommissie Energieakkoord met een reactie op de NEV 2016 zou komen waarin ook ingegaan zal worden op de uitwerking van deze afspraken.
Sinds het verschijnen van de NEV 2016 is onder leiding van de voorzitter van de Borgingscommissie intensief overleg gevoerd door de Energieakkoord-partijen over de uitwerking van de maatregelen die nodig zijn om ook de doelen van 14% hernieuwbare energie en 100 PJ extra energiebesparing in 2020 binnen bereik te brengen. De partijen hebben hier aanvullende afspraken over gemaakt. Op basis hiervan concludeert de voorzitter van de Borgingscommissie in de Voortgangsrapportage namens de 47 ondertekenaars van het akkoord dat alle doelen binnen bereik zijn. Hieronder ga ik in meer detail in op deze afspraken.
Hernieuwbare energie
In de NEV 2016 wordt verwacht dat het aandeel hernieuwbare energie in 2020 op 12,7% uitkomt. Zoals ik in mijn brief van 14 oktober jl. heb aangegeven (Kamerstuk 30 196, nr. 479), is een belangrijke oorzaak dat het doel van 14% hernieuwbare energie in de NEV 2016 nog niet wordt gehaald het feit dat wordt verwacht dat in 2020 de 6.000 MW wind op land die met de provincies is afgesproken nog niet gerealiseerd zal zijn. Na het verschijnen van de NEV 2016 heb ik opnieuw gesproken met de provincies en andere partijen die betrokken zijn bij het realiseren van deze doelstelling. Deze partijen zijn er volledig aan gecommitteerd om de doelstelling te halen. De Energieakkoord-partijen hebben er daarmee vertrouwen in dat de volledige doelstelling van 6.000 MW wind op land gehaald zal worden in 2020.
In mijn brief van 14 oktober jl. heb ik daarnaast een aantal maatregelen benoemd die nog niet zijn meegenomen in de NEV 2016. Het gaat daarbij onder andere om de beoogde realisatie van 1.000 monomestvergisters in 2020, stimulering van (ultradiepe) geothermie en de optimalisatie van de SDE+ en ISDE in 2017. Deze maatregelen zijn met de Energieakkoord-partijen besproken en daaruit hebben zij gezamenlijk de conclusie getrokken dat het doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 binnen bereik is.
Energiebesparing
Ten aanzien van het doel van 100 PJ extra energiebesparing in 2020 wordt in de NEV 2016 verwacht dat er 68 PJ extra energiebesparing in 2020 zal worden gerealiseerd. Daarbij ziet de NEV 2016 potentieel om met de huidige maatregelen 99 PJ extra energiebesparing te realiseren. Dat is een substantiële verbetering ten opzichte van de NEV 2015, maar tegelijkertijd betekent dit dat het doel van 100 PJ nog niet helemaal binnen bereik is. In april 2016 heb ik met de Energieakkoord-partijen al op hoofdlijnen afspraken gemaakt over maatregelen waarmee extra energiebesparing zal worden gerealiseerd. Deze afspraken zijn nog niet allemaal meegenomen in de NEV 2016, omdat een aantal maatregelen nog niet voldoende concreet was uitgewerkt om te worden doorgerekend. De belangrijkste maatregelen die nog niet in de NEV 2016 zijn meegenomen hebben betrekking op energiebesparing in de energie-intensieve industrie en in de gebouwde omgeving.
Met de energie-intensieve industrie is in het Energieakkoord afgesproken dat met 1-op-1 afspraken 9 PJ extra energiebesparing gerealiseerd zou worden. Sinds het afsluiten van het Energieakkoord is er beperkte vooruitgang geboekt met deze afspraken. In april 2016 hebben de Energieakkoord-partijen om die reden afgesproken dat de energie-intensieve industrie nog een laatste kans zou krijgen om door middel van 1-op-1 afspraken de afgesproken 9 PJ extra energiebesparing binnen bereik te brengen. Daarbij heb ik aangegeven dat ik verplichtende maatregelen zal nemen indien dit niet zou lukken. Sinds het verschijnen van de NEV 2016 heb ik intensief overleg gevoerd met de energie-intensieve industrie en met de andere Energieakkoord-partijen over het realiseren van de afgesproken 9 PJ. Samen met de Energieakkoord-partijen heb ik echter geconstateerd dat er op dit moment geen zicht is op de afgesproken 9 PJ energiebesparing met een vrijwillige inspanning van de energie-intensieve industrie. Om die reden zal ik een verplichting gaan invoeren onder de Wet milieubeheer om de 9 PJ te realiseren in 2020. In het voorjaar zal ik een wijziging van het Activiteitenbesluit bij uw Kamer voorhangen waarmee een energiebesparingsverplichting kan worden gerealiseerd die op 1 januari 2018 in werking kan treden.
Een verplichting voor de energie-intensieve industrie is ook door het lid Van Veldhoven (D66) voorgesteld in een initiatiefnota (Kamerstuk 34 582, nr. 2). In het AO Energie van 24 november 2016 heb ik toegezegd om een reactie te geven op deze initiatiefnota. In haar initiatiefnota stelt het lid Van Veldhoven twee wijzigingen in de regelgeving voor: ETS-bedrijven moeten gaan voldoen aan de verplichting in de Wet milieubeheer om energiebesparende maatregelen te nemen die zich binnen 5 jaar terugverdienen en ETS-bedrijven moeten iedere vier jaar een energie-audit gaan uitvoeren. De verplichting in de Wet milieubeheer zoals deze in de initiatiefnota wordt voorgesteld komt deels overeen met de maatregelen die ik al aan het uitwerken ben. De voorgestelde verplichting in de initiatiefnota is echter beperkter dan de verplichting die ik voorzie, omdat het voorstel in de initiatiefnota enkel uitgaat van verplichte energiebesparing op het verbruik waarvoor bedrijven niet zelf CO2 uitstoten, oftewel met name het elektriciteitsverbruik. Ik vind het zinvoller en meer in lijn met de afspraken uit het Energieakkoord om een verplichting te richten op het gehele energieverbruik van de bedrijven, ongeacht waar de CO2-uitstoot plaatsvindt. Bovendien acht ik het verstandig een verplichting te richten op een doel, in dit geval 9 PJ extra energiebesparing, en niet op het nemen van maatregelen met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar, zoals in de initiatiefnota wordt voorgesteld. Ten aanzien van het voorstel in de initiatiefnota dat ETS-bedrijven iedere vier jaar een energie-audit moeten uitvoeren, merk ik op dat dit reeds het geval is. De invulling van deze verplichting uit de Europese energie-efficiëntie richtlijn gebeurt via het energie-efficiëntie plan dat een verplicht onderdeel is van het MEE-convenant. Dit plan is zelfs uitgebreider dan de audit en wordt ook door de Europese Commissie op deze wijze gewaardeerd. Bedrijven die niet deelnemen aan het MEE-convenant, moeten ook een audit opstellen.
Ten aanzien van de gebouwde omgeving is afgesproken dat er met een besparingsverplichting 15 PJ extra energiebesparing gerealiseerd zou worden. Daarvoor zijn het afgelopen jaar twee mogelijke varianten uitgewerkt: een verplichting voor energieleveranciers en een voorstel van de sector waarbij via subsidietenders besparingsacties zouden worden gerealiseerd. Op basis van de uitwerking van deze beide varianten heb ik de afgelopen weken met de Energieakkoord-partijen besproken welke variant de voorkeur heeft. Daarbij is gebleken dat er vanuit de zijde van de overheid bezwaren bestaan tegen een publiek-gefinancierd tendersysteem, terwijl de sector een verplichting van 15 PJ te ingrijpend acht. Om tot een oplossing te komen op dit punt zijn er twee maatregelen afgesproken. Allereerst heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangekondigd dat hij een verplichting zal gaan voorbereiden om huurwoningen met een label slechter dan label C uit te faseren. Deze maatregel zorgt ten opzichte van de NEV 2016 voor ongeveer 5 PJ extra energiebesparing. Met de energieleveranciers, installateurs en netbeheerders is daarnaast gekeken hoe de resterende 10 PJ energiebesparing in de gebouwde omgeving gerealiseerd zou kunnen worden. Dit heeft geleid tot een akkoord over een taakstellend convenant tussen energieleveranciers, installateurs, netbeheerders en de overheid. Dit convenant dient een markt voor energiebesparing op gang te brengen en een besparing te realiseren van 10 PJ in 2020. Afgesproken is dat het convenant voor 1 mei 2017 is uitgewerkt en ondertekend. Onderdeel van het akkoord over het convenant is dat indien partijen eind 2018 niet op koers liggen om de doelen van het convenant te halen er aanvullende verplichtende maatregelen genomen kunnen worden voor marktpartijen.
Uitvoering vonnis Rechtbank Den Haag
Op basis van het Urgenda-vonnis moet de Staat in 2020 ten minste 25% broeikasgasreductie realiseren ten opzichte van 1990. In de kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen (hierna: kabinetsreactie IBO CO2) van 9 april 2016 (Kamerstuk 32 813, nr. 122) heeft het kabinet aangegeven welke maatregelen zij overwoog om uitvoering te geven aan dit vonnis. De NEV 2016 biedt ten opzichte van de uitgangspunten in de kabinetsreactie IBO CO2 nieuwe informatie. Ten tijde van de kabinetsreactie IBO CO2 was de verwachting dat Nederland 19% broeikasgasreductie zou realiseren in 2020 ten opzichte van 1990. Op basis van de laatste inzichten in de NEV 2016 zal Nederland in 2020 echter naar verwachting 23% broeikasgasreductie ten opzichte van 1990 realiseren. Om 25% broeikasgasreductie in 2020 te realiseren geeft de NEV 2016 aan dat nog 4 Mton extra broeikasgasreductie moet worden bereikt.
Met het volledig behalen van de doelen uit het Energieakkoord wordt naar verwachting ten opzichte van de NEV 2016 ruim 4 Mton extra broeikasgasreductie gerealiseerd. In de kabinetsreactie IBO CO2is daarnaast reeds aangegeven dat het kabinet inzet op het realiseren van het ROAD CCS-project in 2020. Met dit project zou in 2020 1,2 Mton extra CO2-reductie kunnen worden bereikt. Daarnaast leidt het akkoord over fosfaatreductie in de melkveehouderij tot extra broeikasgasreductie ten opzichte van de NEV 2016. Met de uitvoering van deze maatregelen voldoet het kabinet aan de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 34 400, nr. 24) waarmee de regering is verzocht om in 2016 te starten met de uitvoering van aanvullende maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Als gevolg van bovengenoemde maatregelen neemt de broeikasgasreductie in Nederland in 2020 ten opzichte van 1990 toe tot 25% of meer en wordt uitvoering gegeven aan het Urgenda-vonnis. Bij de NEV 2017 zal worden bezien of we daarbij op koers blijven liggen. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal het kabinet aanvullende maatregelen treffen, waarbij ook de sluiting van een kolencentrale in beeld komt. De scenario’s met betrekking tot de kolencentrales die voor eind dit jaar waren toegezegd, zullen in de loop van januari naar de Kamer worden gestuurd.
De exacte uitwerking van de maatregelen uit het Energieakkoord en de overige maatregelen op de broeikasgasreductie in Nederland in 2020 zal worden meegenomen in de NEV 2017. Met de integrale doorrekening van deze maatregelen in de NEV 2017 geeft het kabinet uitvoering aan de motie Van Veldhoven c.s. (Kamerstuk 31 793, nr. 146) waarmee de regering is verzocht om door een onafhankelijke partij te laten doorrekenen of de maatregelen ten behoeve van de Urgenda-uitspraak optellen tot het CO2-reductiedoel uit het vonnis.
Tot slot
Met het Energieakkoord is een onomkeerbare stap gezet in de energietransitie in Nederland. Het feit dat alle partijen opnieuw met elkaar afspraken hebben kunnen maken om alle doelen binnen bereik te brengen, toont aan dat de aanpak van het Energieakkoord goed werkt. In de evaluatie werd dit al gesignaleerd, maar de praktijk sinds het verschijnen van de NEV 2016 en de evaluatie is hiervan de beste illustratie. In mijn reactie op de NEV 2016 en de evaluatie van het Energieakkoord heb ik aangegeven dat ik het signaal uit deze beide onafhankelijke rapporten dat het behalen van de doelen geen vanzelfsprekendheid is, serieus neem. Dat wij nu constateren dat alle doelen binnen bereik zijn is positief, maar doet niets af aan de noodzaak om met elkaar scherp te blijven in de uitvoering van de afspraken. Daar zal ik mij onverminderd voor blijven inzetten, samen met de partners bij het Energieakkoord.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30196-503.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.