29 446 Uitvoering Flora- en Faunawet

Nr. 90 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2014

Naar aanleiding van het algemeen overleg van 14 mei 2014 (Kamerstuk 29 446, nr. 89) en het VAO van 21 mei 2014 over wildbeheer (Handelingen II 2013/14, nr. 85, item 11), en in aanvulling op mijn brief van 21 mei 2014 (Kamerstuk 28 286, nr. 734), geef ik u hierbij nadere inhoudelijke informatie in relatie tot plaatsing van de vos op de zogeheten landelijke vrijstellingslijst en het toestaan van aanvullend vossenbeheer door provincies. Daarbij doe ik u, zoals gevraagd, ook het Sovon-rapport «Broedsucces weidevogels en vossenpredatie» toekomen over een in Gelderland uitgevoerd onderzoek1.

In mijn brief van 21 mei jl. gaf ik aan dat de feitelijke omstandigheden op basis waarvan de vos in 2006 op de landelijke vrijstellingslijst is geplaatst – met name de achteruitgang van weidevogels – niet wezenlijk zijn veranderd. De provincies zijn sinds de decentralisatie nu in belangrijke mate verantwoordelijk voor de uitvoering van natuurbeleid. Zij hebben mij niet verzocht de vos van de huidige landelijke vrijstellingslijst te halen. Ik heb ook uiteengezet dat provincies ontheffingen kunnen verlenen voor aanvullend beheer van vossen, waaronder voor het toestaan van het gebruik van kunstmatige lichtbronnen. Provincies geven aan dat zij aanvullend beheer vooral toestaan in verband met predatie door vossen van weidevogels en andere grondbroeders en van pluimvee bij bedrijven die vrije-uitloopkippen houden.

Daarmee zijn in relatie tot plaatsing van de vos op de landelijke vrijstellingslijst en het toestaan door provincies van aanvullend vossenbeheer in verband met weidevogels en andere grondbroeders de volgende aspecten relevant: (1) formele argumenten voor de vrijstelling, (2) de ontwikkeling en regulatie van vossenpopulaties en (3) predatie van weidevogels door vossen. In relatie tot het toestaan door provincies van aanvullend vossenbeheer in verband met vrije-uitloopkippen is nog het volgende aspect relevant: (4) predatie van pluimvee door vossen bij bedrijven met biologische en vrije-uitloopkippen.

Ik ga hierna inhoudelijk nader op de verschillende aspecten in. Voor nadere feiten en cijfers in relatie tot bestrijding van vossen, waaronder een historische context, verwijs ik naar bijlage 1.

(1) Formele argumenten landelijke vrijstelling

De plaatsing van de vos op de landelijke vrijstellingslijst onder de Flora- en faunawet (hierna: Ff-wet) was een expliciete wens van de Kamer, waarbij werd verwezen naar schade aan fauna (zie o.a. Kamerstuk 28 600-XIV, nrs. 12 en 17). Bij wetswijziging van 2006 is de grondslag schade aan fauna opgenomen in artikel 65 van de Ff-wet en is het Besluit beheer en schadebestrijding (hierna: Besluit) gewijzigd, waarbij de vos op de landelijke vrijstellingslijst is geplaatst. In de argumentatie daarvoor komt predatie van weidevogels als belangrijkste punt naar voren2. Over dat onderwerp is ook een rapport met voorlopige resultaten naar de Kamer gezonden (Kamerstuk 29 446, nr. 29).

(2) Ontwikkeling en regulatie van vossenpopulaties

De constatering in de nota van toelichting bij het Besluit (Staatsblad 2006, 42), dat de vos in een gunstige staat van instandhouding verkeert, geldt onverminderd. Rond 1970 kwam de vos nog vooral voor in hogere delen in het oosten en zuiden van Nederland3. Sindsdien heeft de vos zich verder uitgebreid naar andere delen van het land (zie bijlage 1, figuur 1). Bezien over de periode 1994–2012, wordt de landelijke trend van de vos als stabiel aangemerkt (zie bijlage 1, figuur 2).

Met bestrijding van vossen wordt vaak beoogd de omvang van vossenpopulaties of de vossendichtheid in een bepaald gebied te reduceren. Onder welke omstandigheden die bestrijding effectief is en of vervolgens de achteruitgang van prooidieren vermindert, is niet eenvoudig aan te geven. Er blijkt internationaal veel onderzoek te zijn gedaan naar vossen en uitkomsten van vossenonderzoek lijken te variëren per land4 of vossenpopulaties in kwestie5.

Wel is uit buitenlands onderzoek bekend dat intensieve vossenbestrijding in relatief kleine gebieden de vossendichtheid op zijn minst tijdelijk omlaag kan brengen6. Onderzoek in Nederland laat vergelijkbare uitkomsten zien7 , 8.

Provincies kunnen ontheffingen verlenen voor de inzet van kunstmatige lichtbronnen. Deze zijn vooral geschikt voor gebruik in het donker in open terrein. Vossen zijn vooral in het donker actief en dan zijn er weinig andere middelen voorhanden. Bestrijding met behulp van kunstlicht vereist relatief veel mensuren en hoeft op zichzelf beschouwd niet noodzakelijk de meest effectieve methode te zijn voor het bereiken van populatiereductie9. In een intensieve vossenbestrijding zorgt echter de inzet van verschillende middelen en methoden naast elkaar, waaronder kunstlichtgebruik, voor het beoogde effect. Provincies kunnen desgewenst ook ontheffing verlenen voor het gebruik van restlicht-geweerkijkers, al dan niet uitgerust met infraroodtechniek. Het is niet bekend wat de relatieve effectiviteit van deze techniek is.

(3) Predatie van weidevogels en andere grondbroeders door vossen

Ook de constatering in de nota van toelichting bij het Besluit, dat de stand van weidevogels in ons land, vooral die van de grutto’s, zeer kwetsbaar is en de laatste jaren sterk achteruitgaat, geldt nog steeds. Gegevens over de periode 1994–2012 laten een achteruitgang zien van de landelijke weidevogelpopulatie als geheel en de gruttopopulatie in het bijzonder (zie bijlage 1, figuur 3). Die achteruitgang is al langer gaande en intensivering van landbouw wordt daarbij als een belangrijke factor gezien. In agrarisch natuurbeheer is de inzet dan ook voor een groot deel gericht op het ontzien van weidevogels.

Daarnaast zijn ook andere factoren van invloed op weidevogelpopulaties, zoals predatie en verlating van nesten. Onderzoek naar predatie van kieviten en grutto’s, waarvan voorlopige resultaten met de Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 29 446, nr. 29), geeft onder meer het volgende aan10. Predatie is vooral in combinatie met (een toename in) andere verliesoorzaken beperkend voor de populatieontwikkeling van weidevogels. Landelijk was in gebieden met vrijwillige weidevogelbescherming predatie de belangrijkste oorzaak voor verlies van legsels. Daarbinnen, in nader onderzochte gebieden met relatief veel predatie, waren vooral zoogdieren (zoals vossen en marterachtigen) betrokken bij predatie van legsels en vogels (zoals buizerds en blauwe reigers) bij predatie van kuikens van weidevogels.

In gebieden met het grootste legselverlies door predatie (meer dan 50%), bleken vossen vaak de belangrijkste predatoren te zijn en soms hermelijnen.

Verder adviseren de onderzoekers om in verband met achteruitgang van weidevogels te kiezen voor een gebiedsgerichte benadering en het aanpakken van verschillende beperkende factoren tegelijk. Het is dus verdedigbaar om in die context desgewenst ook predatie van vossen als factor aan te kunnen pakken.

Naast afschot van vossen, zijn er ook praktijkproeven van beperkte omvang gedaan met schrikdraad, rasters en nestbeschermers om percelen of individuele nesten te beschermen tegen vossen, waaronder in Noord-Holland (weidevogels) en Overijssel (wulpen). Daarbij lijkt bijvoorbeeld het uitrasteren van percelen soms positief te werken, maar door de beperkte opzet van de proeven, zijn geen duidelijke conclusies te trekken11. Er is geen grootschaliger en meer systematisch opgezet wetenschappelijk onderzoek bekend dat aangeeft wat de relatieve effectiviteit van de verschillende maatregelen is.

Provincies geven aan dat afschot van vossen ook betrekking heeft op het behoeden van andere grondbroeders voor vossenpredatie. Landelijk was in elk geval bij 20 andere soorten broedvogels, die net als weidevogels nesten op de grond maken, sprake van een matige afname in de laatste tien jaar, en bij drie soorten, waaronder korhoen en patrijs, van een sterke afname12.

(4) Predatie van pluimvee door vossen

Vooral bedrijven met biologische kippen en vrije-uitloopkippen (Freiland-kippen) kunnen nadeel ondervinden door predatie van pluimvee door vossen. Afgaand op het totaal aan door het Faunafonds uitgekeerde tegemoetkomingen voor vossen, was dat nadeel tot en met 2006 van geringe betekenis. In de periode 2002–2006 is er alleen in de jaren 2004, 2005 en 2006 uitgekeerd voor in totaal 11 duizend euro, waarvan een groot deel betrekking had op kippen. Niettemin werd elders vastgesteld dat van onderzochte biologische bedrijven, 13% uitval had door vossen en nog eens 13% door vossen en roofvogels tegelijk13. In de periode 2007–2013 is het aantal leghennen bij biologische en vrije-uitloopbedrijven toegenomen (zie bijlage 1, figuur 4), evenals het aantal biologische bedrijven. Daarmee is ook het belang van deze sector toegenomen en de mogelijkheid dat belangrijke schade aan pluimvee wordt ondervonden in de zin van de Ff-wet.

Sinds 2006 heeft het Faunafonds geen tegemoetkomingen in verband met vossenschade verleend, omdat de vos toen op de landelijke vrijstellingslijst is geplaatst.

Als alternatief voor bestrijding kan gedacht worden aan maatregelen gericht op het weren van vossen. Daarvoor adviseert het Faunafonds plaatsing van een gaasraster eventueel in combinatie met schrikdraad. Een experiment van beperkte omvang met een apparaat dat ter afschrikking van vossen willekeurige lichtstralen genereert, leverde geen overtuigende resultaten op14. Elders worden specifieke aanwijzingen gegeven voor gaas15, inclusief gecombineerd met schrikdraad16, om pluimvee effectief tegen onder meer vossen te beschermen. Vanuit hygiënemaatregelen en inrichtingseisen van het Productschap Pluimvee en Eieren17 en een aantal van de voor deze sector veelal relevante keurmerken, worden standaard al zekere afschermingen van of schuilmogelijkheden voor kippen geëist of geadviseerd, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat deze in alle gevallen ook afdoende bescherming tegen vossen bieden. Het effectief voswerend inrichten van bedrijven zal daarom waarschijnlijk vaak extra investeringen vragen. Het is aan provincies om in het kader van ontheffingaanvragen voor vossen te beoordelen of zulke investeringen als bevredigende oplossingen in het kader van de Ff-wet zijn aan te merken.

Wet natuurbescherming

Zoals ik in het VAO van 21 mei al aangaf, acht ik de in voorliggende brief gegeven informatie vooral relevant in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel natuurbescherming (Kamerstuk 33 348, nr. 2 en bijbehorende nota van wijziging, Kamerstuk 33 348, nr. 5), waarin de grondslag voor de – nieuwe – landelijke vrijstelling is opgenomen.

De daadwerkelijke aanwijzing van soorten en het verlenen van de vrijstelling is voorzien bij gedelegeerde regelgeving. Daarover vindt afstemming met de provincies plaats.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Bijlage 1

Enige nadere feiten en cijfers in relatie tot bestrijding van vossen.

Historie

De wettelijke status en het beheer van de vos zijn sinds lang onderwerp van debat. Motieven en argumenten rond vossenbeheer hielden onder meer verband met het feit dat vossen bodembroedende vogels, bejaagbare diersoorten, bedrijfsmatig gehouden pluimvee en – incidenteel – sierpluimvee van particulieren kunnen bemachtigen en dat vossen potentiële overbrengers zijn van rabiës18. Houdingen ten aanzien van predatoren als de vos zijn in de loop van de tijd minder negatief geworden. Daarnaast hebben programma’s voor orale vaccinatie van vossen rabiës sterk teruggedrongen in Europa19. De publieke belangstelling voor de website «volgdevos.nl» wijst erop dat er in ons land nu ook sterk positieve houdingen ten aanzien van vossen bestaan20.

Vroegere Nederlandse wetgeving stimuleerde vossenjacht nog met premies21. Meer recent, tussen 1954 en 1994, werden ook premies uitgekeerd, toen met het oog op rabiëspreventie22. De Flora- en faunawet 1998 markeerde een minder vanzelfsprekend en meer gedecentraliseerd toestaan van vossenbestrijding. In 2006 werden de mogelijkheden voor vossenbestrijding onder de Flora- en faunawet weer verruimd middels een wetswijziging23 en plaatsing van de vos op de zogeheten landelijke vrijstellingslijst24.

Vossenpopulaties

Figuur 1: Het vóórkomen van vossen in Nederland in de periode 1970–2013. Bron: Nationale Databank Flora en Fauna (< http://www.telmee.nl >).

Figuur 1: Het vóórkomen van vossen in Nederland in de periode 1970–2013. Bron: Nationale Databank Flora en Fauna (< http://www.telmee.nl >).

Figuur 2: Geïndexeerde landelijke populatietrend van vossen in Nederland voor de periode 1994–2012.

Figuur 2: Geïndexeerde landelijke populatietrend van vossen in Nederland voor de periode 1994–2012.

De indexwaarde 100 correspondeert met de situatie in het jaar 2000. Brongegevens: CBS, PBL, Wageningen UR (2013): Kraaiachtigen en vos, 1990–2012 (indicator 1090, versie 12, 20 augustus 2013).

www.compendiumvoordeleefomgeving.nl Den Haag: CBS; Den Haag/ Bilthoven: Planbureau voor de Leefomgeving; Wageningen: Wageningen UR.

Weidevogels

Figuur 3: Geïndexeerde landelijke populatietrend van weidevogels gezamenlijk (ononderbroken lijn) en alleen grutto’s (onderbroken lijn) in Nederland, weergegeven voor de periode 1994–2012.

Figuur 3: Geïndexeerde landelijke populatietrend van weidevogels gezamenlijk (ononderbroken lijn) en alleen grutto’s (onderbroken lijn) in Nederland, weergegeven voor de periode 1994–2012.

De indexwaarde 100 correspondeert met de situatie in het jaar 2000. Weidevogels: grutto, kievit, scholekster, tureluur, veldleeuwerik, graspieper, gele kwikstaart, kuifeend en slobeend. Brongegevens: CBS, PBL, Wageningen UR (2014). Weidevogels, 1990–2012 (indicator 1183, versie 14, 7 januari 2014).

www.compendiumvoordeleefomgeving.nl Den Haag: CBS; Den Haag/ Bilthoven: Planbureau voor de Leefomgeving; Wageningen: Wageningen UR.

Biologische en vrije-uitloopkippen

Figuur 4: Aantal leghennen in vrije-uitloopbedrijven (ononderbroken lijn) en biologische bedrijven (onderbroken lijn) in Nederland in de periode 2007–2013.

Figuur 4: Aantal leghennen in vrije-uitloopbedrijven (ononderbroken lijn) en biologische bedrijven (onderbroken lijn) in Nederland in de periode 2007–2013.

Brongegevens: Productschap Vee, Vlees en Eieren en Productschap Pluimvee en Eieren.


X Noot
1

Gijsbertsen, J. & Teunissen, W. (2013). Broedsucces weidevogels en vossenpredatie. Sovon-rapport 2013/77. Nijmegen: Sovon Vogelonderzoek Nederland. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Zie voor de uitgebreidere argumentatie: de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Ff-wet (Kamerstuk 29 448, nr. 3), nadere brieven van de Minister (Kamerstuk 29 446, nr. 2 en Kamerstuk 29 446, nr. 25), de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 29 448, nr. 6), de reacties van de Minister tijdens de behandeling van het wetsvoorstel (Handelingen II 2005/06, nr. 4, 192–204) en de nota van toelichting bij het Besluit (Staatsblad 2006, 42).

X Noot
3

Zie Mulder, J.L. (1992). Vos, Vulpes vulpes. In: Broekhuizen, S., Hoekstra, B., Van Laar, V., Smeenk, C. & Thissen, J.B.M. (redactie). Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Utrecht: Stichting Uitgeverij KNNV, p. 126–132.

X Noot
4

Zie Baker, P. (2005). Het bestrijden van de vos, helpt dat eigenlijk wel? In: Mulder, J.L., Van Apeldoorn, R.C. & Klok, C. (redactie). Naar een effectief en breed geaccepteerd vossenbeheer: verslag van het vossensymposium op 12 mei 2004 te Utrecht. Dordrecht: Faunafonds, p. 50–57.

X Noot
5

Zie Devenish-Nelson, E.S., Haris, S., Soulsbury, C.D., Richards, S.A. & Stephens, P.A. (2012). Demography of a carnivore, the red fox, Vulpes vulpes: what have we learnt from 70 years of published studies? Oikos 122: 705–716.

X Noot
6

Zie Baker, P. (2005). Het bestrijden van de vos, helpt dat eigenlijk wel? In: Mulder, J.L., Van Apeldoorn, R.C. & Klok, C. (redactie). Naar een effectief en breed geaccepteerd vossenbeheer: verslag van het vossensymposium op 12 mei 2004 te Utrecht. Dordrecht: Faunafonds, p. 50–57.

X Noot
7

Zie Mulder, J.L. (2007). Vossenbeheer voor hamsters, (hoe) heeft het gewerkt? Rapport. De Bilt: Bureau Mulder-natuurlijk.

X Noot
8

Zie Mulder, J.L. (2011). Vossenonderzoek en -beheer op de Sallandse Heuvelrug 2009–2010. Rapport. De Bilt: Bureau Mulder-Natuurlijk.

X Noot
9

Zie Mulder, J.L. (2007). Vossenbeheer voor hamsters, (hoe) heeft het gewerkt? Rapport. De Bilt: Bureau Mulder-natuurlijk.

X Noot
10

Zie Teunissen, W., Schekkerman, H., Willems, F. (2005). Predatie bij weidevogels: op zoek naar de mogelijke effecten van predatie op de weidevogelstand. Sovon-onderzoeksrapport 2005/11. Beek-Ubbergen: Sovon Vogelonderzoek Nederland/ Alterra-rapport 1292, Wageningen: Alterra.

X Noot
11

Zie bijvoorbeeld Visbeen, F (2006). De vos en weidevogelbescherming: een onderzoek naar voswerende maatregelen op de bescherming van weidevogellegsels. Purmerend: Vereniging Agrarisch Natuurbeheer Waterland, in samenwerking met Sovon.

X Noot
12

Brongegevens: Netwerk Ecologische Monitoring (Sovon en CBS); gepubliceerd op 8 november 2013; < http://www.netwerkecologischemonitoring.nl/dataloket >.

X Noot
13

Zie Bestman, M. & Wagenaar, J. (2009). Biologische leghennen: gezond, gezonder, gezondst: de relatie tussen bedrijfsfactoren en diergezondheid. Publicatie LD 17. Driebergen: Louis Bolk Instituut.

X Noot
14

Zie Fernández, I. (2013). Effectiviteit van Foxlight tegen predatie door vossen op pluimveeboerderijen. Rotterdam: Infofauna.

X Noot
15

Zie Brussels Instituut voor Milieubeheer (2003). Een vosveilig kippenhok. Informatieposter op de website < www.leefmilieubrussel.be >.

X Noot
16

Zie Mulder, J.M. (2014). Pluimvee beschermen tegen predatie. Rapport. Groenekan: Bureau Mulder-natuurlijk.

X Noot
17

Zie Besluit preventieve hygiënemaatregelen en inrichtingseisen pluimveebedrijven (PPE) 2013; van toepassing tot en met 2014.

X Noot
18

Zie «Notitie inzake het vossenbeheer in Nederland» (TK, 1984–1985, 18 600-XIV, nr. 20).

X Noot
19

Zie bijvoorbeeld het rapport «The oral vaccination of foxes against rabies» (2002) van het Scientific Committee on Animal Health and Animal Welfare van de Europese Commissie en cijfers in het Rabies Bulletin Europe < http://www.who-rabies-bulletin.org/Journal/Archive.aspx >.

X Noot
20

In 2014 is deze website, die camerabeelden van vossen in en bij een burcht toont, bijna 1,6 miljoen keer bezocht door 335 duizend zogeheten unieke bezoekers.

X Noot
21

Zie Staatsblad 1814, 79, Staatsblad 1852, 47 en Staatsblad 1857, 87.

X Noot
22

Op grond van de verbeterde situatie rond rabiës, bestond niet langer aanleiding de premieregeling te handhaven; zie Regeling intrekking vossenpremie (Staatscourant 1993, 252).

X Noot
23

Zie Staatsblad 2006, 236

X Noot
24

Zie Staatsblad 2006, 42.

Naar boven