Besluit van 26 januari 2006, houdende wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren in verband met de hernieuwde vaststelling van bijlagen 1 en 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 december 2005, nr. TRCJZ/2005/3634, Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 18, 65, eerste lid en achtste lid, en 68, eerste lid, onderdeel e, van de Flora- en faunawet;

De Raad van State gehoord (advies van 12 januari 2006, nr. W11.05.0564/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 januari 2006, TRCJZ/2006/247, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit beheer en schadebestrijding dieren wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1. » geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Artikel 11a berust op artikel 18 van de wet.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Als beschermde inheemse diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van de wet zijn aangewezen de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Als beschermde inheemse diersoorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel b, van de wet zijn aangewezen de soorten genoemd in bijlage 2 bij dit besluit.

D

In artikel 5, eerste lid, worden de onderdelen j en k vervangen door de volgende onderdelen:

j. kunstmatige lichtbronnen;

k. middelen die krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zijn toegelaten, en

l. rodenators.

E

Het zesde lid van artikel 9 komt te luiden:

  • 6. Kunstmatige lichtbronnen worden uitsluitend gebruikt indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    a. het middel wordt gebruikt voor het vangen of doden van vossen;

    b. voor het gebruik is toestemming verleend door gedeputeerde staten.

F

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Rodenators worden slechts gebruikt voor het vangen en doden van woelratten.

G

In artikel 13 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1. » voor het eerste lid.

H

In paragraaf 5 wordt na artikel 11 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15 en 72 van de wet is het, in geval op grond van titel III van hoofdstuk V van de wet een afwijking van artikel 9 wordt toegepast, verboden om dieren die behoren tot de soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, en in bijlage V, onderdeel a, van richtlijn 92/43/EEG, te doden, te verwonden, te vangen of te bemachtigen met gebruikmaking van niet-selectieve middelen die de plaatselijke verdwijning of ernstige verstoring van de rust van de populaties van deze soorten tot gevolg kunnen hebben.

  • 2. Tot de middelen, bedoeld in het eerst lid, behoren in het bijzonder:

    a. de middelen, genoemd in bijlage VI, onderdeel a, van richtlijn 92/43/EEG, en

    b. elke vorm van doden, verwonden, vangen of bemachtigen vanuit de in bijlage VI, onderdeel b, van richtlijn 92/43/EEG, genoemde vervoermiddelen.

I

Bijlage 1 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren komt te luiden:

Bijlage 1 als bedoeld in artikel 2 van het besluit beheer en schadebestrijding dieren

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Canadese gans

Branta canadensis

Houtduif

Columba palumbus

Konijn

Oryctolagus cuniculus

Kauw

Corvus monedula

Zwarte kraai

Corvus corone corone

J

Bijlage 1 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren wordt vervangen door de volgende bijlage:

Bijlage 1 als bedoeld in artikel 2 van het besluit beheer en schadebestrijding dieren

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Canadese gans

Branta canadensis

Houtduif

Columba palumbus

Konijn

Oryctolagus cuniculus

Kauw

Corvus monedula

Vos

Vulpes vulpes

Zwarte kraai

Corvus corone corone

K

Bijlage 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren komt te luiden:

Bijlage 2 als bedoeld in artikel 3 van het besluit beheer en schadebestrijding dieren

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Brandgans

Branta leucopsis

Ekster

Pica pica

Fazant

Phasianus colchicus

Grauwe gans

Anser anser

Haas

Lepus europaeus

Holenduif

Columba oenas

Huismus

Passer domesticus

Kleine rietgans

Anser brachyrhynchus

Knobbelzwaan

Cygnus olor

Kolgans

Anser albifrons

Meerkoet

Fulica atra

Rietgans

Anser fabalis

Ringmus

Passer montanus

Roek

Corvus frugilegus

Rotgans

Branta bernicla

Smient

Anas penelope

Spreeuw

Sturnus vulgaris

Wilde eend

Anas platyrhynchos

Woelrat

Arvicola terrestris

ARTIKEL II

Artikel 16e van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De verboden, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 11 van de wet, gelden niet ten aanzien van de huisspitsmuis (Crocidura russula) voorzover dit dier zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevindt.

2. In het tweede lid wordt na «de mol (Talpa europea)» ingevoegd: de bosmuis (Apodemus sylvaticus) en de veldmuis (Microtus arvalis).

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I, onderdelen A, B, C, D, F, H, I en K, en artikel II treden in werking op 1 april 2006.

  • 2. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 maart 2004 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de verruiming van de mogelijkheden tot beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten (Kamerstukken I 2005/06, 29 448), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt artikel I, onderdelen E, G en J op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 26 januari 2006

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de tweede februari 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Paragraaf 1: Inleiding

In artikel 65, eerste lid, van de Flora- en faunawet is neergelegd dat bij algemene maatregel van bestuur beschermde inheemse diersoorten kunnen worden aangewezen die niet in hun voortbestaan bedreigd worden of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds soorten die in het hele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten en anderzijds soorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten.

In het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: Besluit) is hieraan uitvoering gegeven. In de bij de artikelen 2 en 3 van het Besluit behorende bijlagen zijn de soorten opgenomen die landelijk respectievelijk in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten, de zogeheten landelijke en provinciale vrijstellingslijsten.

Het is de grondgebruiker onder andere toegestaan de aangewezen soorten met het oog op het voorkomen van schade te doden, te vangen of te verjagen.

Paragraaf 2: Hernieuwde vaststelling van de landelijke en provinciale vrijstellingslijsten

Ingevolge artikel 65, achtste lid, van de Flora- en faunawet worden de landelijke en de provinciale vrijstellingslijst telkenmale vastgesteld voor een periode van ten hoogste twee jaren. In artikel 13, tweede lid, van het Besluit is vervolgens bepaald dat de artikelen 2 en 3 van het Besluit twee jaar na het tijdstip van hun inwerkingtreding vervallen.

Op 1 april 2004 zijn de landelijke en de provinciale vrijstellingslijst laatstelijk vastgesteld. Dit betekent dat deze lijsten op 1 april 2006 van rechtswege komen te vervallen. Onderhavig besluit voorziet in de hernieuwde vaststelling van de vrijstellingslijsten (artikel I, onderdelen I en K).

Momenteel is een wetswijziging aanhangig (Kamerstukken I 2005/06, nr. 29 448) waarin wordt voorgesteld het achtste lid van artikel 65 in te trekken. In artikel I, onderdeel G, is derhalve voorzien dat het tweede lid van artikel 13 van het Besluit komt te vervallen.

Paragraaf 3: De vrijstellingslijsten met ingang van 1 april 2006

Ten opzichte van de vrijstellingslijsten die gelden tot 1 april 2006 zijn inhoudelijk wijzigingen aangebracht. Op de nieuwe samenstelling van de lijsten wordt hieronder nader ingegaan.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 65, negende lid, van de Flora- en faunawet is het Faunafonds in de gelegenheid gesteld over de wijziging van het Besluit te adviseren. Het Faunafonds heeft op 12 september 2005 schriftelijk geadviseerd.

Landelijke vrijstellingslijst

In artikel 65, eerste lid, onder a en tweede lid, van de Flora- en faunawet staan de criteria genoemd waaraan moet worden voldaan om een soort op de landelijke vrijstellingslijst te kunnen plaatsen. Deze voorwaarden zijn:

– het gaat om dieren die niet in hun voortbestaan bedreigd worden of dat gevaar lopen;

– het gaat om dieren die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten;

– er bestaat geen andere bevredigende oplossing;

– er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;

– de aanwijzing wordt gedaan ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.

In eerdergenoemd wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt om ook ter voorkoming van schade aan de fauna soorten op de landelijke of provinciale vrijstellingslijst te plaatsen.

Voor de reeds in de landelijke vrijstellingslijst opgenomen soorten blijft het gewenst dat grondgebruikers in het gehele land de mogelijkheid hebben om schade op hun percelen te bestrijden.

De staat van instandhouding van kauw, zwarte kraai en houtduif is onverminderd gunstig. Alternatieve vormen van schadepreventie bieden immer nog onvoldoende mogelijkheden om schade door deze soorten op afdoende wijze te voorkomen. De drie genoemde soorten komen in het gehele land voor en richten verspreid over het gehele land veelvuldig belangrijke schade aan. Gelet hierop wordt aan de criteria voor hernieuwde vaststelling voldaan.

De staat van instandhouding van het konijn is in delen van het land ongunstig als gevolg van virusziekten en in andere delen van het land onverminderd gunstig of, waar de stand zich inmiddels van de virusinfectie heeft hersteld, weer gunstig. Het is onvoorspelbaar waar zich de komende tijd een afname of stabilisatie of toename van de konijnenstand zal voordoen. Over het gehele land genomen is de staat van instandhouding, mede gelet op de reproductiecapaciteit van het konijn en daarmee het vermogen om weerstand op te bouwen tegen virussen, gunstig te noemen. Voorshands voldoet het konijn dan ook aan het criterium van de gunstige staat van instandhouding. Waar op dit moment vanwege de virusziekten niet of nauwelijks konijnen voorkomen, kunnen konijnen geen schade aan gewassen aanrichten en vindt om die reden geen bestrijding van konijnen plaats. Handhaving van het konijn op de landelijke vrijstellingslijst beïnvloedt daarom de gunstige staat van instandhouding niet in negatieve zin.

Ook aan de overige criteria voor plaatsing op de landelijke lijst is voldaan. Konijnen richten verspreid over het hele land nog steeds veelvuldig belangrijke schade aan gewassen aan. Voorts geldt dat alternatieve vormen van schadepreventie nog immer onvoldoende mogelijkheden bieden.

Het Faunafonds heeft in zijn advies van 12 september 2005 aangegeven met het vorenstaande in te kunnen stemmen.

Met betrekking tot de mol heeft het Faunafonds geadviseerd deze soort van de landelijke lijst te schrappen.

Bestrijding van schade die door de mol wordt veroorzaakt is immers al mogelijk omdat in artikel 16e, tweede lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten vrijstelling is verleend van het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 11 van de Flora- en faunawet. Deze vrijstelling is algemener van aard omdat niet de voorwaarde geldt dat de in deze artikelen opgenomen verboden gedragingen alleen mogen plaatsvinden ter voorkoming van schade. Het advies van het Faunafonds is overgenomen.

De Canadese gans wordt aan de landelijke lijst toegevoegd. Van deze soort is gebleken dat hij in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanricht. De gunstige staat van instandhouding is niet aan de orde, omdat de Nederlandse populatie bestaat uit verwilderde exemplaren en de nakomelingen daarvan, en alternatieve vormen van schadebestrijding bieden onvoldoende mogelijkheden. Het Faunafonds heeft op dit punt in eerdergenoemd advies positief geadviseerd.

De bosmuis en de veldmuis komen, gelet op de bovengenoemde criteria, voor plaatsing op de landelijke lijst in aanmerking. Ook het Faunafonds is tot deze conclusie gekomen. Deze soorten zouden dus van de provinciale lijst naar de landelijke lijst kunnen worden overgebracht. Hiervan wordt echter, in navolging van het advies van het Faunafonds, afgezien. In het advies wordt in overweging gegeven de bosmuis en de veldmuis op dezelfde manier te behandelen als de mol. Hieraan wordt in artikel II gevolg gegeven. Door de bosmuis en veldmuis op te nemen in het tweede lid van artikel 16e van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten komt ten aanzien van deze soorten te voorwaarde te vervallen dat de dieren zich moeten bevinden in of op gebouwen of daarbij horende erven of roerende zaken. Overlast die door de bosmuis en veldmuis wordt veroorzaakt, kan op deze manier efficiënter worden bestreden. Het advies van het Faunafonds wordt om deze reden overgenomen.

Plaatsing van de vos op de landelijke lijst

De vos predeert in het gehele land op weidevogels en andere bodembroedende vogels. De stand van deze vogels, en vooral die van de grutto, in ons land is momenteel zeer kwetsbaar en gaat de laatste jaren sterk achteruit. Hiervoor zijn meerdere redenen aan te wijzen waaronder predatie door vossen. Doordat de stand toch ook al om andere redenen achteruit gaat, blijkt predatie een almaar toenemende factor van betekenis in het proces van achteruitgang. Omdat het merendeel van de wereldgruttopopulatie in Nederland broedt, heeft Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid voor deze soort. De grutto verkeert niet in een gunstige staat van instandhouding, de vos daarentegen wel. De mogelijkheden die de artikelen 67 en 68 van de Flora- en faunawet bieden ter bestrijding van de vos blijken tot nu toe onvoldoende effect te hebben gehad op de terugloop van de stand van de weidevogels in het algemeen en die van de grutto in het bijzonder.

De vaste kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft mij herhaaldelijk gewezen op de problematiek van de vos in verband met de teruglopende stand van weidevogels. Ook waarnemingen van burgers en organisaties uit het hele land hebben bijgedragen aan mijn overtuiging dat voor wat betreft de vos sprake is van een landelijk probleem en dat ook overigens voldaan wordt aan de criteria voor plaatsing op de landelijke vrijstellingslijst.

Op grond van vorenstaande overwegingen heb ik, in afwijking van het advies van het Faunafonds, besloten de vos op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen.

Hiermee samenhangend is tevens een wijziging van artikel 9, zesde lid, van het Besluit voorzien. In dit artikellid is geregeld dat kunstmatige lichtbronnen slechts worden gebruikt als hulpmiddel voor het vangen of doden van vossen. De bestrijding van vossen kan momenteel alleen plaatsvinden indien gedeputeerde staten daartoe een ontheffing hebben verleend. Het gebruik van de kunstmatige lichtbron is derhalve aan deze ontheffing gekoppeld. Nadat de vos op de landelijke vrijstellingslijst is geplaatst, ontstaat de situatie dat de vos, ter voorkoming van schade aan de fauna, in het gehele land vrij mag worden bejaagd.

Zonder wijziging van het huidige lid 6 van artikel 9 bestaat het gevaar dat misbruik wordt gemaakt van het op grond van dit artikellid toegestane gebruik van kunstmatige lichtbronnen.

In het nieuwe lid 6 is om deze reden geregeld dat toestemming van gedeputeerde staten moet zijn verkregen om de kunstmatige lichtbronnen te gebruiken (artikel I, onderdeel E).

Provinciale vrijstellingslijst

De criteria waaraan moet zijn voldaan om een soort op de provinciale vrijstellingslijst te kunnen plaatsen zijn dezelfde als die voor de landelijke vrijstellingslijst met dien verstande dat de soorten niet landelijk maar in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten (artikel 65, eerste lid onder b en tweede lid, van de Flora- en faunawet).

Dat aan deze criteria wordt voldaan met betrekking tot de voormalige op bijlage 2 genoemde soorten staat niet ter discussie.

De woelrat en de fazant worden aan de provinciale lijst toegevoegd. Gebleken is immers dat ook deze diersoorten tegenwoordig aan genoemde voorwaarden voldoen. Voor wat betreft de fazant is bekend dat deze vooral in de provincie Zeeland veelvuldig belangrijke schade aanricht. Voor wat betreft de woelrat is dit het geval in de provincies Flevoland, Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg.

Met betrekking tot de toegestane middelen voor beheer en bestrijding van schade wordt in artikel I onderdeel D van dit besluit een wijziging doorgevoerd. Op basis van het door het Faunafonds op dit punt uitgebrachte advies wordt de rodenator in artikel 5, eerste lid, van het Besluit opgenomen als toegestaan middel. De rodenator biedt effectieve mogelijkheden in de bestrijding van woelratten voor de biologische sector, waar het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan. Bij dit apparaat wordt met behulp van een lans een explosief mengsel van zuurstof en propaangas in de gangen die woelratten hebben gemaakt, gespoten. Na 10 seconden wordt het mengsel tot ontploffing gebracht. Door het drukverschil krijgen de woelratten inwendige bloedingen en zijn nagenoeg direct dood. Met één injectie kan een cirkel met een straal van 10 meter worden bewerkt.

Aangezien het de bedoeling is dat dit middel enkel wordt gebruikt ter bestrijding van schade die door woelratten wordt veroorzaakt, wordt aan artikel 9 van het Besluit een nieuw lid toegevoegd waarin zulks wordt bepaald (artikel I, onderdeel F).

Paragraaf 4: Wijziging in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen

Artikel 18 van de Flora- en faunawet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van internationale verplichtingen de verboden in de artikelen 8 tot en met 16 kunnen worden gewijzigd en nieuwe verboden kunnen worden gesteld inzake in die artikelen geregelde onderwerpen. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft Nederland op 14 april 2005 veroordeeld wegens niet nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen, onder andere wegens het niet juist en volledig omzetten van artikel 15 van richtlijn 92/43/EEG. In die procedure werd de Nederlandse wetgeving die in 2001 van kracht was, beoordeeld. De Europese Commissie heeft laten weten dat zij de wet- en regelgeving die in het bijzonder bedoeld was de soortenbeschermingsbepalingen uit richtlijn 92/43/EEG te implementeren, op dit punt nog niet geheel voldoende acht. Hoewel ten aanzien van dieren behorende tot de soorten genoemd in bijlage IV, onderdeel a, of bijlage V, onderdeel a, in de Flora- en faunawet en het Besluit beheer en schadebestrijding dieren opgesomd is welke middelen gebruikt mogen worden bij het vangen, doden en bemachtigen en geen niet-selectieve middelen zijn toegestaan, ontbrak een algemeen verbod op het gebruik van niet-selectieve middelen voor bedoelde soorten. Artikel I, onderdeel H, voorziet in een dergelijk verbod.

Een wetsvoorstel dat dit onderwerp regelt is in voorbereiding.

Paragraaf 5: Voorhangprocedure en inwerkingtreding

In het kader van de voorhangprocedure die is voorgeschreven op grond van artikel 103 van de Flora- en faunawet treedt onderhavig besluit niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst. Van de plaatsing in het Staatsblad wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

In artikel III, eerste lid, is bepaald dat artikel I, onderdelen A, B, C, D, F, H, I en K en artikel II op 1 april 2006 inwerking treden.

In artikel III, tweede lid, is bepaald dat de onderdelen E, G, en J op hetzelfde tijdstip in werking treden als het momenteel nog bij de Eerste Kamer aanhangig zijnde wetsvoorstel (Kamerstukken I 2005/06, 29 448). De inwerkingtreding van de onderdelen E, G, en J van artikel I is immers afhankelijk van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

Paragraaf 6: Lasten voor overheid, burgers en bedrijfsleven

Met de vaststelling van de nieuwe landelijke en provinciale vrijstellingslijsten zijn meer diersoorten vrijgesteld die kunnen worden bestreden ter voorkoming van schade die deze dieren kunnen veroorzaken. Aan de gebruikmaking van een vrijstelling zijn geen administratieve lasten verbonden. Doordat juist voor meer diersoorten een vrijstelling geldt, zullen de administratieve lasten waarschijnlijk enigszins dalen. Ten aanzien van deze soorten hoeft immers, ter voorkoming van schade, geen ontheffing meer te worden aangevraagd van de verbodsbepalingen bedoeld in de artikelen 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet. Ten aanzien van de Canadese gans en de vos werd door de faunabeheereenheden tot op heden ontheffing aangevraagd op basis van een faunabeheerplan en dus niet voor deze diersoorten afzonderlijk. Hierdoor is de daling van de administratieve lasten moeilijk kwantificeerbaar. Naar verwachting zal onderhavige wijziging in ieder geval geen noemenswaardige daling van de administratieve lasten behelzen.

Met betrekking tot de fazant en de woelrat mag ook een administratieve lastenverlichting verwacht worden. Dit kan echter eerst worden vastgesteld indien de provincies deze soorten daadwerkelijk opnemen in een provinciale verordening als bedoeld in artikel 65, vierde lid, van de Flora- en faunawet.

Het nieuwe zesde lid van artikel 9 (artikel I, onderdeel E) vormt op zich een nieuwe verplichting tot verkrijging van toestemming. Het aantal aanvragen om toestemming voor het gebruik van kunstmatige lichtbronnen zal echter even groot zijn als het aantal aanvragen om ontheffing ten behoeve van verjaging van de vos waartoe de verplichting zal komen te vervallen met de plaatsing van de vos op de landelijke lijst. Een verhoging van de administratieve lasten zal het nieuwe zesde lid van artikel 9 dan ook niet tot gevolg hebben.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 maart 2006, nr. 52.

Naar boven