27 625 Waterbeleid

Nr. 379 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2016

In aanloop naar het Wetgevingsoverleg Water van 14 november 2016, informeer ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, over de actuele stand van zaken ten aanzien van diverse wateronderwerpen, waarbij ik tevens in zal gaan op een aantal moties en toezeggingen.

WATERKWALITEIT/ZOETWATER EN WATERKETEN

Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater

Mede op verzoek van de Tweede Kamer ben ik gestart met de programmatische Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater (Kamerstuk 34 000 J, nr. 16). Met de Delta-aanpak werk ik met alle belanghebbenden (overheden (koepels, Regionaal Bestuurlijke Overleggen), maatschappelijke organisaties, en kennisinstituten) gezamenlijk aan de overkoepelende ambitie voor voldoende chemisch schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik. In vervolg op de discussie met uw Kamer op 16 juni 2016, ligt er nu een intentieverklaring met actietabel (bijlage1). In de actietabel worden twee sporen onderscheiden: een spoor waarmee «no regret» maatregelen direct geïmplementeerd kunnen worden en een spoor gericht op een gedegen analyse waaruit op termijn aanvullende maatregelen kunnen voortkomen. Partijen blijven zelf verantwoordelijk voor hun eigen traject en acties en houden ook de eigen bestuurlijke aansturing. Gezamenlijk staan de partijen aan de lat voor het geheel.

Op 16 november 2016 zal de bijgevoegde2 intentieverklaring Delta-aanpak worden ondertekend door alle betrokken partijen. Daarna gaan deze partijen aan de slag met de acties en zal tevens worden toegewerkt naar een vernieuwd Bestuursakkoord Water eind 2017. In dit bestuursakkoord zullen de acties verder worden geconcretiseerd en zal er meer aandacht zijn voor de kosteneffectiviteit van maatregelen.

Onderdeel van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater is de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water. Deze richt zich op het terugdringen van medicijnresten in oppervlakte- en grondwater. Uit het rapport «Geneesmiddelen en Waterkwaliteit»3van het RIVM blijkt dat er aanleiding is tot zorg over de effecten van geneesmiddelen op de waterkwaliteit, vanwege effecten op het waterleven en benodigde inspanningen bij de productie van drinkwater. Onder meer door vergrijzing zal dit probleem in de toekomst toenemen. Om de hoeveelheid medicijnresten in water te doen dalen is samenwerking tussen de water- en zorgsector noodzakelijk. Immers, anders dan bij andere probleemstoffen in het milieu zullen geneesmiddelen niet worden verboden alleen op basis van hun milieueffect. Daarvoor is het maatschappelijk gezondheidsbelang te groot. Dat is de reden dat de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water zich richt op de hele geneesmiddelenketen, van de ontwikkeling, het gebruik en tot aan zuivering van rioolwater. Zo werkt het Radboudumc aan een combinatie van maatregelen die binnen het ziekenhuis bijdragen aan verbetering van de waterkwaliteit. De motie Houwers (Kamerstuk 27 625, nr. 371) verzoekt de regering stappen te ondernemen die nodig zijn om rioolwaterzuiveringsinstallaties de zuivering van medicijnresten te laten uitvoeren. Om te kunnen prioriteren waar aanvullende zuivering het meest effectief ingezet kan worden, werken de waterschappen momenteel aan een analyse van de zogenaamde hotspots; de locaties waar de effecten op ecologie en voor de drinkwaterproductie het belangrijkst zijn. Eind dit jaar wordt deze analyse afgerond. Samen met informatie over innovatieve zuiveringstechnieken, waarvoor momenteel een aantal pilots loopt, ga ik vervolgens concreet met de betrokken partijen in gesprek over zuivering en de daarbij komende vragen zoals kosten en de financiering.

Op 17 oktober j.l. heeft de Europese Milieuraad conclusies aangenomen over duurzaam waterbeheer4. Daarbij wordt de Europese Commissie opgeroepen om samen met de lidstaten tijdig opties uit te werken, opdat een ambitieuze nationale implementatie van de KRW ook na 2027 mogelijk blijft. Deze inzet is in de eerste helft van dit jaar onder Nederlands voorzitterschap voorbereid en past bij mijn ambitie met de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater. Daarom proberen Nederland en andere lidstaten samen met de Europese Commissie tot een oplossing te komen. Zoals ik steeds heb aangegeven zet ik mij in om de doelen te halen. Ik verwacht dat in 2027 heel veel doelen gehaald zullen zijn. Al hebben we nog een stevige opgave, met name door de diffuse belasting van nutriënten uit agrarisch gebied

In verschillende moties (Kamerstuk 27 625, nrs. 363, 369 en 372) wordt opgeroepen om de bronnen van nutriënten in het oppervlaktewater in beeld te brengen. Er is reeds een goed beeld van de bronnen van nutriënten en dat is samengevat beschreven in de stroomgebiedbeheerplannen (Kamerstuk 31 710, nr. 45). Daarnaast wordt nieuwe informatie steeds gebruikt om het beeld verder te verbeteren. Zoals ik in de beantwoording van de schriftelijke vragen bij de Begroting Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2017 (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 180) reeds heb aangegeven, gaan waterbeheerders als onderdeel van de Delta-aanpak recente metingen en kennis gebruiken in regionale analyses voor de waterlichamen. De regionale analyses zijn voorzien in 2017–2018 en worden samengevoegd in een landelijke analyse die in 2019 wordt afgerond.

Een deel van die regionale analyses is al afgerond. Zo heb ik eerder gewezen op een gedetailleerde studie naar de verschillende bronnen van nutriënten naar het water, die is uitgevoerd in opdracht van waterschap Hollands Noorderkwartier5. Recent is ook een studie afgerond in opdracht van het Wetterskip Fryslan6. Beide onderzoeken geven duidelijk aan dat er meerdere bronnen zijn, zoals kwel, de afbraak van veen en inlaatwater. In Noord-Holland is echter bijna de helft van de totale belasting van fosfor en stikstof voor de meeste gebieden afkomstig van actuele bemesting. Voor de zes onderzochte polders in Friesland bepaalt de actuele bemesting 39 – 60% van de fosforvracht naar het oppervlaktewater. Als alleen naar de antropogene bronnen wordt gekeken is actuele bemesting nog meer de dominante belasting van het oppervlaktewater. Een ander voorbeeld van een gedetailleerde regionale analyse is de eerste bronnenanalyse Maas, in opdracht van de provincie Noord-Brabant7. Dit zijn veelal zandgronden, waar geen sprake is van kwel. Ook hier blijkt landbouw naast effluent van waterzuiveringsinstallaties de belangrijkste route van nutriënten naar het water. Bij de regionale analyses wordt een uniforme systematiek toegepast, waarbij waterbeheerders samenwerken met kennisinstituten.

In delen van Noord-Holland en Friesland is sprake van een achtergrondbelasting, maar lang niet overal. Daar waar de achtergrondbelasting significant is en een gevolg van kwel die met nutriënten van natuurlijke oorsprong is verrijkt, is deze verrekend met de doelen voor nutriënten. In een deel van het westen van het land, waar achtergrondbelasting nog niet in de doelen is meegenomen, worden regionale analyses in de komende tijd uitgevoerd.

Met mijn brief van 2 juni 2016 (Kamerstukken 27 625 en 33 037, nr. 351) heb ik mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken een reactie gegeven op het rapport «Waterkwaliteit en veehouderij». Daarin is aangegeven dat in de evaluatie van de Meststoffenwet bezien wordt hoe de belasting van grond- en oppervlaktewater door de landbouw zich verhoudt tot die van andere bronnen (waaronder nalevering vanuit de bodem, rioolwaterzuiveringsinstallaties, overstorten en watervogels). In deze evaluatie wordt de «Tiende derogatierapportage» en het rapport «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2012–2014) en trend (1992–2014)» betrokken, die voor de zomer aan uw Kamer zijn aangeboden (Kamerstuk 33 037, nrs. 178 en 179). Hierbij wordt aandacht besteed aan de invloed van bedrijven die gebruik maken van derogatie op de waterkwaliteit. Verder wordt er geen Kaderrichtlijn Water (KRW) toestandsbeoordeling voor niet-KRW-waterlichamen opgenomen.

In de moties met Kamerstuk 27 625, nrs. 363 en 372 wordt ook verwezen naar normen en meetmethoden. Voor de normen en meetmethoden in het kader van de KRW verwijs ik u naar beantwoording van de schriftelijke vragen bij de Begroting Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2017 (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 74) en mijn eerdere brief hierover (Kamerstuk 27 625, nr. 346).

Deltaplan Agrarisch Waterbeheer

Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) richt zich op het oplossen van knelpunten in het waterbeheer met vrijwillig maatwerk. Dat betreft niet alleen waterkwaliteit (o.a. nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen), maar ook het voorkomen van wateroverlast of het beter benutten van schaars zoetwater onder droge omstandigheden. Daarvoor is het allereerst van belang dat waterbeheerders, waterschappen maar ook drinkwaterbedrijven en (groepen van) agrarische ondernemers gezamenlijk bepalen welke knelpunten urgent zijn. Provincies vervullen daarbij een sleutelrol, omdat het provinciaal bestuur niet alleen de doelen voor het waterbeheer vaststelt, maar ook verantwoordelijk is voor de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) waarin middelen beschikbaar zijn voor water. In het kader van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater is inmiddels afgesproken dat op regionaal of provinciaal niveau overleg tussen provincies, waterbeheerders en de georganiseerde land- en tuinbouw zal plaatsvinden waarin afspraken worden gemaakt over DAW en een daarbij gepaste inzet van het POP. Het belang van toepassing van het POP voor het realiseren van waterdoelen is meerdere keren onderwerp van gesprek geweest tussen het rijk, provincies, waterschappen en het Regiebureau POP. Om synergie te bereiken wordt de praktijk waar mogelijk samengewerkt met de uitvoering van het Deltaprogramma Zoetwater.

In het Bestuurlijk Overleg Open Teelt en Veehouderij (BOOT) is het jaarverslag van DAW8 vastgesteld en door de voorzitter (Unie van Waterschappen) en vicevoorzitter (LTO Nederland) aangeboden aan de stuurgroep Water. Het BOOT geeft hiermee inhoud aan het van de stuurgroep Water gekregen verzoek om operationeel sturing te geven aan uitvoering van het DAW. Dit jaarverslag is daarvan een eerste resultaat. Voor het in beeld brengen van DAW wordt thans een handzaam systeem voor monitoring uitgewerkt, zodat aan de hand van de omvang van uitgevoerde maatregelen een inschatting van effecten voor waterkwaliteit kan worden gegeven. Deze inventarisatie van maatregelen kan ook als basis dienen voor verantwoording van inzet van middelen (POP en nationale cofinanciering). Richting andere EU-lidstaten en de Europese Commissie is het daarnaast van belang om helder te maken dat Nederland met inzet van hoogwaardige kennis van agrarische productie en waterbeheer aansprekende resultaten behaalt. Vanwege de betekenis van het bodembeheer voor water (zie Stowa-brochure «Goede grond, goed voor landbouw, natuur én waterbeheer»9) richt DAW zich niet alleen op water maar veelal op een integrale aanpak inclusief de bodem.

Uniformering lozingenbeleid voor mestverwerkinginstallaties

Met betrekking tot de motie Jacobi cs (Kamerstuk 34 300 J, 26) kan ik u melden dat de stand der techniek voor behandeling van lozingen uit Mestverwerkinginstallaties (MVI’s) is vastgelegd in het «Achtergronddocument vergunningenbeleid voor lozingen van afvalwater uit mestverwerkingsinstallaties10» dat onder begeleiding van belanghebbende overheden en organisaties tot stand is gekomen. Een werkgroep onder het Bestuurlijk Overleg Open Teelt zal op basis van dit rapport een voorstel van uniforme lozingseisen ontwikkelen. Ik verwacht uw Kamer hier voor het zomerreces van 2017 over te kunnen informeren. Opstellen van deze lozingeneisen is daarnaast als een actie in Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater vastgesteld, zodat op voortgang wordt toegezien.

Zuivering glastuinbouw

In de Nota Gezonde groei duurzame oogst (2e Nota duurzame gewasbescherming, 2013) is aangekondigd dat glastuinbouwbedrijven afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat moeten gaan zuiveren. In 2015 is afgesproken de zuivering per 2018 in te voeren. Om de kosten voor de sector te beperken worden de mogelijkheden bekeken voor collectieve zuivering waarbij een aantal ondernemers samen één installatie gebruiken. Ook wordt gewerkt aan mobiele zuiveringsinstallaties. Voor de collectieven is afgesproken dat maximaal 3 jaar uitstel van de zuiveringsplicht onder voorwaarden mogelijk is. Begin 2017 wordt op basis van uitgewerkte businesscases door het bevoegd gezag beoordeeld welke collectieve zuiveringen in aanmerking komen voor uitstel en voor hoe lang. De afspraken zijn vastgelegd in het zgn. Hoofdlijnenakkoord zuivering glastuinbouw waarin ook is opgenomen dat het toelatingsbeleid en milieubeleid zoveel als mogelijk zullen worden gesynchroniseerd.

De zuiveringsplicht zal worden opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en open teelten is op 6 juli aan uw Kamer voorgelegd (Kamerstuk 27 858, nr. 368). De antwoorden op de vragen die uw Kamer naar aanleiding van het ontwerp heeft gesteld ontvangt uw Kamer begin november.

De uitvoering van de afspraken in het hoofdlijnenakkoord is in volle gang. Afgesproken is dat een commissie, de Beoordelingscommissie Zuiveringsinstallaties Glastuinbouw (BZG), onderzoek naar het zuiveringsrendement uitgevoerd conform een meetprotocol beoordeelt. De commissie heeft op basis van het aan de commissie voorgelegde onderzoek geoordeeld dat twee installaties indien toegepast bij de onderzochte specificaties en instellingen, ten minste 95% zuiveringsrendement halen. De installaties zijn daarom op de BZG-lijst met goedgekeurde zuiveringsinstallaties geplaatst. Dit jaar zal de commissie nog een aantal onderzoeken beoordelen. De lijst is een hulpmiddel voor telers en handhavers, die er vanuit kunnen gaan dat installaties die op de lijst staan aan de eisen van het Activiteitenbesluit voldoen.

Opkomende stoffen

Ik heb toegezegd u te informeren over de structurele aanpak opkomende stoffen (Kamerstuk 27 625, nr. 352), die ik momenteel samen met de waterpartners en de industrie aan het opstellen ben. Opkomende stoffen zijn stoffen zonder een wettelijk vastgestelde norm of onderbouwd inzicht van schadelijkheid. Hieronder geef ik u een overzicht van resultaten en afspraken tot nu toe.

Het bestuurlijk vastgestelde stappenplan voor incidenten met lozingen van opkomende stoffen wordt dit jaar geoperationaliseerd in een stroomschema waarin per tijdfase voor elke betrokken partij wordt aangegeven welke acties moeten worden genomen. Hierbij is direct aangesloten bij de inmiddels doorgevoerde wijziging van artikel 16 van de Drinkwaterregeling. Op basis van deze wijziging kan ontheffing worden verleend voor de inname van oppervlaktewater voor de drinkwaterbereiding mits een overschrijding van de signaleringswaarde voor «overige antropogene stoffen» niet tot gezondheidsrisico’s leidt.

Ontheffing voor de inname van oppervlaktewater is momenteel aan de orde voor pyrazool en melamine. Voor pyrazool hebben zich in 2016 tot dusverre geen overschrijdingen van de voorlopige richtwaarde van pyrazool – vermeld in mijn brief van 28 augustus 2015 aan de drinkwaterbedrijven – voor in te nemen oppervlaktewater voorgedaan. In opdracht van Sitech zijn twee toxicologische onderzoeken uitgevoerd, die door RIVM worden beoordeeld. De eerste conclusies wijzen erop dat pyrazool niet genotoxicologisch is. Ik heb RIVM gevraagd om een beoordeling van deze onderzoeken. Op basis van het advies van RIVM ben ik voornemens om de drinkwaterbedrijven te berichten wat de consequenties hiervan zijn voor de voorlopige richtwaarde (15 µg/l) die ik tot medio 2017 heb vastgesteld. Ik wil benadrukken dat een besluit om de richtwaarde voor pyrazool wel of niet wettelijk vast te leggen, pas aan de orde is als in het kader van de structurele aanpak hiervoor een procedure is vastgesteld.

Voor de opkomende stof melamine heb ik onlangs op basis van de aangepaste Drinkwaterregeling een tijdelijke ontheffing verleend aan de Waterleiding Maatschappij Limburg (WML). De NOS heeft hier ook over bericht en uw leden Jacobi en Fokke (PVDA) hebben hier Kamervragen over gesteld. U krijgt hierover gelijktijdig met deze brief apart bericht. Deze melaminelozing is ook afkomstig van Sitech. Vanwege overschrijding van de door mij vastgestelde maximale ontheffingswaarde in september en de zorgplicht van verantwoordelijke bestuursorganen om de concentraties melamine in de Maas zo laag mogelijk te houden, heeft Rijkswaterstaat contact met het Waterschap Roer en Overmaas (WRO) opgenomen om na te gaan welke reductiemaatregelen kunnen worden genomen. Sitech heeft hier zelf ook een onderzoek naar gestart. Het is aan WRO vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid als bevoegd gezag voor de watervergunning en aan Sitech om zich in te spannen voor de oplossing van de melamineproblematiek, met RWS-inzet vanwege de Maaswaterkwaliteit zoals ik in de ontheffing heb uiteengezet. Voor de eventuele wettelijke vastlegging van melamine geldt hetzelfde als voor pyrazool. Besluitvorming hierover zal later plaatsvinden op basis van uitkomsten van de structurele aanpak.

De structurele aanpak is voor de middellange termijn. De huidige aanpak voor lozingen van opkomende stoffen in het water gaat uit van aanpak bij de bron; bedrijven moeten vervuiling aan de bron aanpakken met de beste beschikbare technieken. In de watervergunningverlening zijn de belangrijkste handboeken dit jaar vernieuwd. Het betreft de Algemene Beoordelingsmethodiek Stoffen en Preparaten 2016 (ABM 2016) en de Immissietoets. Deze handboeken zijn per 1 juli 2016 van kracht en hebben een wettelijke status (BBT-document). De handboeken geven heldere handvatten voor het omgaan met stoffen zonder een volledig onderbouwde schadelijkheid of wettelijke norm. Ook is verduidelijkt hoe met benedenstroomse beschermde gebieden, zoals bijvoorbeeld drinkwaterinnamepunten moet worden omgegaan. Met de aanpassingen van de ABM en het handboek emissies-immissies is een belangrijke stap gezet richting de structurele aanpak ten aanzien van vergunningenbeleid. Een goede uitvoering van het vergunningbeleid blijft een punt van aandacht. Daarom ben ik blij dat Rijkswaterstaat toezegt om in het kader van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en zoetwater de vergunningen voor het lozen van industrieel afvalwater op rijkswateren te gaan screenen op volledigheid en adequaatheid.

Naast het emissiespoor wordt binnen de structurele aanpak gewerkt aan de aanpak van opkomende stoffen binnen het beleidskader voor drinkwater. De evaluatie van de signaleringswaarde voor «overige antropogene stoffen» is hierin een belangrijk onderdeel. Uit dit onderzoek zal tevens advies volgen voor criteria voor vastleggen van stofspecifieke drinkwaternormen. De uitkomsten van dit onderzoek van het RIVM zullen allereerst met betrokkenen worden gedeeld. Het RIVM-rapport zal zoals gebruikelijk worden gepubliceerd. Het rapport is onderdeel van het traject om te komen tot een structurele aanpak. Binnen dit traject wordt tevens gekeken naar ontwikkelingen op Europees niveau ten aanzien van de lopende review van de Drinkwaterrichtlijn.

Naast bovenstaande activiteiten loopt er een aantal trajecten die direct van belang zijn voor een structurele aanpak en daarom ook in afstemming worden uitgevoerd. Zo werken de drinkwaterbedrijven in overleg met IenM en ILT aan een richtsnoer voor het opzetten van een risicogebaseerde meetstrategie voor drinkwater (waaronder in te nemen water). Dit houdt in dat drinkwaterbedrijven hun meetinspanningen nog gestructureerder en transparanter gaan richten op stoffen die zijn geïdentificeerd op basis van een risicoanalyse binnen hun gebied. Deze activiteit volgt onder meer uit de in 2015 gewijzigde Annex II van de Drinkwaterrichtlijn. Deze activiteit sluit aan bij de gebiedsdossiers, en daarmee de KRW maatregelenprogramma’s, en zal helpen om tot een adequatere uitvoering van vergunningverlening te komen.

Eind november is een breed overleg gepland met stakeholders om de lopende trajecten te bespreken. De gehele systematiek moet in de zomer van 2017 gereed zijn.

Ik wil benadrukken dat ook met een structurele aanpak maatwerk en inspelen op onvoorziene situaties in de toekomst noodzakelijk blijft. Maar in brede afstemming met de waterpartners en de industrie wordt met de structurele aanpak gewerkt aan een samenhangend systeem om meer gestructureerd en transparanter samen te werken aan de problematiek van opkomende stoffen.

Legionellapreventie

In de vorige Waterbrief (van 8 juni 2016) heb ik aangegeven welke acties waren opgestart naar aanleiding van de Initiatiefnota Legionella van Kamerlid Ziengs (VVD) en de voorstellen op het gebied van Legionellapreventie die ik had ontvangen van de Toezichttafel Gastvrijheidssector. Hieronder vindt u een beknopte beschrijving van de stand van zaken.

Herziening van prioritaire instellingen

Zoals aangegeven in mijn brief van 8 juni 2016 (TK 2015–2016, 27 625, nr. 352) is het RIVM momenteel bezig met een studie naar de mogelijkheden om de regelgeving voor kleine overzichtelijke installaties te vereenvoudigen. Binnenkort zal het RIVM de concept-resultaten voorleggen aan een groep van deskundigen en belanghebbenden. Planning is dat het rapport eind november gereed is.

Centralisatie van het toezicht op legionellapreventie

Op verzoek van uw Kamer wordt gekeken naar de mogelijkheden een licht toezichtregime in te richten voor bedrijven die willen en kunnen naleven. Onder een licht toezichtregime wordt verstaan dat er geen (actief) toezicht meer wordt verricht door de ILT bij een organisatie die aan de bij wet- en regelgeving gestelde nalevingseisen voldoet. De ILT behoudt zich het recht voor om op ieder moment (zowel aangekondigd als onaangekondigd) middels een realitycheck te toetsen of de indeling voor dat specifieke bedrijf in een licht toezichtregime nog steeds

gerechtvaardigd is.11

Minder aandacht voor verplichting, meer aandacht voor voorlichting

Sinds juni 2016 is het door het verbeterde digitale systeem van de ILT makkelijker overschrijdingen van de legionellawaarde van 1000 kve/l aan de ILT te melden. De ILT bekijkt daarnaast samen met Hiswa en Recron op welke wijze de ILT Hiswa en Recron kan helpen bij het informeren van de achterban over legionella alsmede op welke wijze de ILT partijen kan betrekken bij de uitkomsten van de resultaten van inspecties, bijvoorbeeld die van de jachthavens op legionellapreventie.

Aanleg leidingwaterinstallaties volgens Bouwbesluit 2012

In overleg met IenM heeft BZK subsidie verleend om specifiek voor het legionellaveilig ontwerpen van gebouwen een zogeheten CUR-aanbeveling op te stellen. CUR-aanbevelingen zijn publicaties waarin afspraken tussen partijen in de bouw zijn vastgelegd. Deze aanbevelingen zijn gemeengoed bij architecten en kunnen worden opgenomen in de afspraken met de aannemer. Dit is een instrument om ervoor te zorgen dat in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met hotspots voor legionella. De CUR-aanbeveling zal volgens de planning medio februari 2017 worden uitgebracht.

Verhoging kwaliteit van gecertificeerde adviseurs

De coalitie Gastvrijheidseconomie is samen met de ministeries van IenM, EZ en de KvINL gestart met het herzieningstraject van de BRL (Beoordelingsrichtlijn) 6010 Legionellapreventie. Er zijn inmiddels enkele bijeenkomsten geweest. Besloten is dat er een voorstudie komt waarin door de diverse betrokkenen bekeken en besloten wordt op welke punten de BRL 6010 zal worden aangepast. Deze studie zal nog dit jaar starten.

Evaluatie Drinkwaterwet

Zoals eerder gemeld zal de komende periode de evaluatie (van de doelmatigheid) van de Drinkwaterwet worden uitgevoerd. Specifiek zal aandacht worden besteed aan de vraag of drinkwaterbedrijven over voldoende ruimte beschikken voor toekomstige (noodzakelijke) investeringen. Ook zal op verzoek van de Tweede Kamer de positie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de orde komen inzake het tarieftoezicht. De evaluatie bevindt zich op dit moment in de voorbereidende fase en de resultaten zullen voor 1 juli 2017 aan uw Kamer worden aangeboden.

Benchmark drinkwaterbedrijven 2015

De ILT is door mij aangewezen om de driejaarlijkse prestatievergelijking drinkwaterbedrijven (PV) uit te voeren. Dit betreft een wettelijke taak. De Drinkwaterbedrijven leveren de gegevens aan ILT. Vewin faciliteert de levering van de gegevens en bevordert de eenduidigheid van de aangeleverde data. Op 13 oktober 2016 is de concept Prestatievergelijking naar de Vewin gestuurd voor wederhoor van de drinkwaterbedrijven. De drinkwaterbedrijven hebben tot eind oktober 2016 de tijd gekregen om te reageren. Deze inbreng wordt verwerkt. Ik zal deze eind 2016 naar beide Kamers verzenden.

Kostprijsmodel van drinkwatertarieven

Tijdens het Algemeen Overleg van 16 juni heb ik toegezegd u te informeren over de reactie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op het kostprijsmodel van de drinkwatertarieven. De reactie op het kostprijsmodel zal worden meegenomen bij het eerstvolgende tarieftoezicht dat wordt uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ACM adviseert de ILT bij het toezicht op de tarieven. Het ACM advies wordt tezamen met het ILT-toezichtsrapport naar de Tweede Kamer gezonden (medio december 2016). Mocht uit het ILT tarieftoezicht blijken dat er bij drinkwaterbedrijven problemen aan de orde zijn die specifiek voortkomen uit buitenlandse activiteiten, dan zal dat in het toezichtsrapport worden vermeld.

Financiering ontwerprijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer

In de motie Jacobi c.s. (Kamerstuk 27 625 nr. 356) heeft uw Kamer gevraagd om bij het vaststellen van de ontwerprijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer een gefaseerde aanpak en financieringconstructies uit te werken. Over de uitwerking van de motie heb ik overleg gehad met regionale partijen.

Met gefaseerde besluitvorming zou de rijksstructuurvisie – mits met voldoende dekking – alleen voor Grevelingen worden vastgesteld. Het ontwikkelperspectief voor het Volkerak-Zoommeer zou behouden blijven als een stip op de horizon, maar zonder besluit of uitvoeringsagenda. Afhankelijk van een mogelijke toekomstige wijziging van de financieringsmogelijkheden of bij noodzaak tot ingrijpen, wordt in dit scenario besluitvorming over Volkerak-Zoommeer op een later moment voorzien. In de ontwerprijksstructuurvisie staat dat over een nieuw ontwikkelpad afspraken gemaakt moeten worden met de regio. Aangezien de zoetwatermaatregelen aan te merken zijn als no-regret en onderdeel zijn van het Deltaprogramma Zoetwater zou realisatie van deze maatregelen onderdeel moeten zijn van dit tijdspad.

Indien de stap naar verdere planuitwerking voor de Grevelingen gezet kan worden, ontstaat de mogelijkheid om een integraal ontwerp op te stellen voor een doorlaat met een getijdencentrale. In mijn brief d.d. 4 juli jongstleden (Kamerstuk 33 531, nr. 6) over de financiële stand van zaken heb ik aangegeven dat de Minister van Economische Zaken zou onderzoeken of hij een deel van de planuitwerkingskosten kan vergoeden voor de bouw van een getijdencentrale. In lijn met de aangenomen motie van de Tweede Kamer van 13 oktober 2015 (Kamerstuk 24 300-XIII, nr. 60) wil de Minister van Economische Zaken de bouw van een getijdencentrale faciliteren. Daarom stelt de Minister van Economische Zaken maximaal € 4,25 miljoen beschikbaar aan vergoeding van de publieke en private aanbestedings- en planuitwerkingskosten voor de bouw van een getijdencentrale.

De provincie Noord-Brabant heeft onlangs aangeboden het dekkingstekort voor Volkerak-Zoommeer en de zoetwatermaatregelen voor te financieren voor het Rijk en daarmee de besluitvorming alsnog naar voren te trekken. De voorfinanciering zou onder voorwaarden ook ingezet kunnen worden voor de Grevelingen. Helaas draagt voorfinanciering niet bij aan het dekkingstekort. Voor afspraken over voorfinanciering is namelijk dekking binnen de huidige looptijd van het Deltafonds nodig.

Ik ondersteun bovengenoemde gefaseerde aanpak, maar ik zie vooralsnog geen mogelijkheden voor een sluitende financiering van de Grevelingen. Met regionale partijen heb ik de afgelopen jaren gezamenlijk gewerkt aan financiële dekking voor de ontwerprijksstructuurvisie. Dat heeft helaas niet tot het gewenste resultaat geleid. Ik moet constateren dat een hernieuwde zoektocht naar aanvullende bronnen van bekostiging naast de reeds geïnventariseerde optimalisaties, publieke bekostiging, EU subsidies en inkomsten uit gebiedsontwikkeling, op korte termijn niet tot een doorbraak zal leiden.

WATERVEILIGHEID

Nieuwe normering

Het wetswijziging van de Waterwet is op 1 november met algemene stemmen door de Eerste Kamer aangenomen. Hierdoor wordt inwerkingtreding van de nieuwe normering op 1 januari 2017 mogelijk. Met alle betrokken partijen wordt onderwijl verder gewerkt aan de voorbereiding van de eerste beoordelingsronde met de nieuwe normering die start in januari 2017. In september 2016 heeft de eerste oplevering van het Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium (WBI) en de ondersteunende software plaatsgevonden. Daar wordt nu mee gewerkt in een generale repetitie met beheerders, de ILT en marktpartijen. Waar nodig worden in overleg met de beheerders in 2017 verbeteringen in de software en handleidingen doorgevoerd. In 2019 komt een geplande aanvulling beschikbaar, die het mogelijk maakt trajecten gedetailleerder te beoordelen. De software van het WBI is aangemeld op het ICT dashboard, en daarmee ook onder de aandacht bij het Bureau ICT-toetsing (BIT). In 2023 worden de resultaten van de eerste beoordelingsronde aan uw Kamer gemeld. Door het inzicht in de waterveiligheidsopgave is daarna ook het moment om te bezien of die opgave past binnen de financiële afspraken die Rijk en Waterschappen met elkaar hebben gemaakt.

Beleidsmatige tussenevaluatie grote waterveiligheidsprogramma’s

Zoals toegezegd bied ik u hierbij het eindrapport aan van de beleidsmatige tussenevaluatie van de grote waterveiligheidsprogramma’s (bijlage). Centraal in deze evaluatie stond de vraag wat we kunnen leren van de lopende grote waterveiligheidsprogramma’s (Maaswerken, HWBP-2 en Ruimte voor de Rivier) voor waterveiligheidsopgaven waar de komende jaren aan gewerkt wordt.

Het onderzoek heeft een veelheid aan lessen opgeleverd. Grote lijn die hieruit op te maken valt is dat alle drie de programma’s goede resultaten hebben bereikt, zowel voor waterveiligheid als voor ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is geconstateerd dat een dubbeldoelstelling voor een programma (zoals bij Ruimte voor de Rivier en Maaswerken) helpt bij het realiseren van ruimtelijke kwaliteit, maar hiervoor niet noodzakelijk is. Ook zonder dubbeldoelstelling en met het uitgangspunt «sober en doelmatig» (HWBP-2) is veel meegekoppeld. Mooie voorbeelden binnen HWBP-2 zijn de Hondsbossche en Pettemer zeewering en Kustwerk Katwijk. Daarbij is het van belang om vroegtijdig meekoppelkansen in beeld te krijgen, te zorgen voor cofinanciering en helpt het om de inhoudelijke opgave in een gebied centraal te stellen en niet de oplossing.

De onderzoekers geven daarnaast vijf strategische noties mee om over na te denken bij de invulling van de waterveiligheidsprogramma’s van de toekomst. De aandacht voor inbedding van waterveiligheidsopgaven in gebiedsopgaven (en daarmee ook voor de rol van medeoverheden) en adaptieve uitvoering springen er hierbij uit.

In het (nieuwe) HWBP wordt aan een aantal noties al invulling gegeven. Het voortrollend karakter maakt mogelijk dat adaptief kan worden meebewogen met nieuwe inzichten, onderzoeks- of beoordelingsresultaten. De keringbeheerders bekijken vroegtijdig in gesprek met de gebiedspartners de meekoppelkansen in de omgeving van projecten in het HWBP. Dit gebeurt in ieder geval tijdens de jaarlijkse consultatie van het HWBP en de bespreking daarvan met de regio via de gebiedsoverleggen van het Deltaprogramma. Vice versa zijn versterkingsmaatregelen input voor omgevingsvisies en -plannen.

Ik zie daarnaast ook nog mogelijkheden voor doorontwikkeling. Bij een gebiedsgerichte aanpak is waterveiligheid niet altijd meer de enige opgave. Meerdere opgaven worden in samenhang bekeken. Gemeenten en in het bijzonder provincies als gebiedsregisseur zijn steeds belangrijkere spelers bij waterveiligheidsprogramma’s. Dit vraagt om een nieuwe manier van samenwerken en helderheid in rollen, taken en verantwoordelijkheden. Maar ook de opgave van beheerders van waterkeringen, om een slimme vertaling te maken van de veiligheidsopgave van een dijktraject naar projecten in het gebied, is nog een punt voor doorontwikkeling. Deze vertaling is een afweging tussen doelmatigheid, een transparante prioritering en programmering in het HWBP en de inpassing in (ruimtelijke) visies en plannen. Deze mogelijkheden voor doorontwikkeling worden verder uitgewerkt in het HWBP, in afstemming met de bestuurlijke partners.

Ik wil de aandacht voor leren en evalueren doorzetten. Er is een grote rijkdom aan ervaringen in de drie programma’s. Ik zal bevorderen dat de lessen uit de drie programma’s worden verdiept en verspreid. In het bijzonder de in de evaluatie geconstateerde spanning tussen enerzijds scope en planning en anderzijds innovatie en meekoppelen herken ik en vind ik een verdere verdieping waard.

Tot slot blijkt uit de evaluatie dat de status van «groot project» voor een programma duidelijke voordelen heeft. Het geeft gestructureerd inzicht en overzicht, en houdt de waterveiligheidsaanpak op de politieke agenda. Ik zal verkennen hoe dit, gegeven de alliantie van het programma HWBP en de gedeelde verantwoordelijkheid van rijk en waterschappen, ingericht zou kunnen worden.

IJsseldelta fase 2

Bij brief van 5 april 2016 (aanbiedingsbrief VGR27 Ruimte voor de Rivier, Kamerstuk 30 080, nr. 80) en bij brief van 29 september 2016 (aanbiedingsbrief VGR 28 Ruimte voor de Rivier, Kamerstuk 30 080, nr. 83) heb ik u geïnformeerd over de versnelling van de start van fase 2 IJsseldelta. Binnenkort zal ik met de regio een overeenkomst aangaan om dit traject vast te leggen. Deze versnelling was met name een wens van de regio en versnelde realisatie levert voordelen op door directe aansluiting op fase 1. De versnelling van fase 2 heeft wel consequenties voor het realiseren van de volledige hoogwaterveiligheidsdoelstelling in kader van Ruimte voor de Rivier voor het IJsseldelta gebied. Een deel van de waterstandsdaling (21 cm) wordt in 2018 behaald, als gevolg van de zomerbedverdieping van de IJssel. De beoogde aanlegging van spuikokers in fase 1 is niet doelmatig, omdat in fase 2 de Roggebotsluis wordt geamoveerd en in de Reevedam in een keer een spui- en keersluis wordt gerealiseerd. Dit betekent dat realisatie van de volledige hoogwaterdoelstelling van -41 cm, zoals die onder de PKB is vastgelegd, later plaatsvindt, namelijk in 2022. Wel levert fase 2 een meer robuust systeem op, wat ook makkelijker toekomstige opgaven kan opvangen.

Nationaal Crisisplan Hoogwater en Overstromingen

De Stuurgroep Nationale Veiligheid heeft op 29 september jl. het plan Nationaal Crisisplan Hoogwater en Overstromingen vastgesteld. Het plan waarborgt dat tijdens hoogwater- en overstromingscrisis zoveel als mogelijk gewerkt wordt volgens de generieke crisisstructuur van de (Rijks)overheid. Het plan richt zich ook op de regionale crisisorganisaties.

Het plan beschrijft de wetgeving, het proces dat wordt doorlopen bij hoogwater/overstromingen, de netwerkpartners en hun onderlinge relaties en een aantal scenario's. Checklisten helpen de issues te identificeren die kunnen spelen bij hoogwater en overstromingen, zoals het afschakelen van vitale objecten of het nemen van maatregelen rondom gevaarlijke stoffen.

Het plan is tot stand gekomen met inbreng van de ministeries van VenJ, EZ, Defensie en IenM, waterschappen, veiligheidsregio’s en RWS. Het NCHO is breed onder betrokken partijen verspreid en is tevens gesplaatst op de website van Helpdesk Water.

Natuurlijke retentie brongebieden Rijn

Het Wereld Natuurfonds is de trekker van een studie naar de effectiviteit van natuurlijk retentie in de brongebieden van de Rijn in het Middelgebergte in Duitsland. Mijn ministerie heeft geen directe betrokkenheid bij het onderzoek, maar volgt deze ontwikkeling actief. Met de landenpartners in de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn is afgesproken dat de voortgang en resultaten van het project in de Commissie worden gedeeld, zodat ook op internationaal niveau de discussie over dergelijke maatregelen plaatsvindt. Als de studie resultaten oplevert die voor Nederland relevant zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie nr. 368 van de leden Koşer Kaya en Belhaj (D»66) en beschouw ik deze als afgedaan.

Inzet van molens bij wateroverlast

Naar aanleiding van de inbreng van de heer Geurts (CDA) tijdens het WGO Water op 4 juli jl. heb ik toegezegd bij de waterschappen aandacht te vragen voor het model van de Rijnlandse Molenstichting. Het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Rijnlandse Molenstichting hebben een overeenkomst gesloten waardoor molens die kunnen worden ingezet voor functionele bemaling, jaarlijks een vergoeding krijgen. Deze overeenkomst helpt de molenstichting om compleet functionerende molens in stand te houden, maar dient ook als back-up functie bij wateroverlast. Rijnland staat met haar overeenkomst niet alleen, ook andere waterschappen houden hun molenlandschap in stand door de molens in te zetten als reservebemaling, zoals Hollands Noorderkwartier, Wetterskip Fryslân en Delfland.

Ik vind het inzetten van molens als extra hulpmiddel bij wateroverlast een sympathiek idee, omdat hiermee ook een deel van ons cultureel erfgoed in stand kan worden gehouden. Molens maken echter geen onderdeel uit van het waterbeheer. Ze voegen een beperkte capaciteit toe ten opzichte van de bemalingcapaciteit van de moderne gemalen. De werkelijke bijdrage van een molen tijdens wateroverlast of in de herstelperiode erna is afhankelijk van wind, waterpeilen, de beschikbaarheid van mensen en de locatie van de molen. De beschikbaarheid en inzet van andere middelen is dus essentieel in tijden van (dreigende) wateroverlast voor ons waterbeheer.

BODEMDALING

Op 13 oktober jl. heeft Bestuurlijk Overleg plaatsgevonden over de Ontwerp Structuurvisie Ondergrond. Bij dit overleg is ook het thema bodemdaling aan de orde geweest. De decentrale overheden hebben aangegeven behoefte te hebben aan steun van het Rijk bij het verbeteren van de informatievoorziening en het opzetten van een kennisinfrastructuur.

In het overleg is het uitgangspunt uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte herbevestigd. «Vanuit de waterveiligheid en zoetwatervoorziening heeft het Rijk belang bij het afremmen van bodemdaling in veenweidegebieden en een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op het hoofdwatersysteem te voorkomen. Provincies en gemeenten maken in samenwerking met de waterschappen afspraken over de ruimtelijke keuzes om dit belang te behartigen.» Bodemdaling zal daarom als thema opgenomen worden in de Nationale Omgevingsvisie.

Er wordt gewerkt aan een plan van aanpak voor het verbeteren van de informatievoorziening en de kennisinfrastructuur rond bodemdaling. De realisatie van dit plan zal onderdeel uitmaken van het proces rond de realisatie en implementatie van de Basis Registratie Ondergrond. Hiermee geef ik invulling aan de motie Smaling (Kamerstuk 34 300 J, nr. 34).

VEENWEIDEGEBIEDEN

Met betrekking tot de motie Smaling cs (Kamerstuk 31 793, nr.149) kan ik melden dat de optie van gedeeltelijke vernatting van veenweidegebieden zal worden betrokken bij de uitwerking van de EU-voorstellen m.b.t. de rol van landgebruik bij het uitstoten en vastleggen van CO2. In dit voorstel is voorzien dat vanaf 2020 de emissie door de veranderingen in landgebruik gaat meetellen in de CO2 balans van de EU-lidstaten. Dit betekent dat CO2 dat vrijkomt door een verandering in landgebruik dan gecompenseerd zal moeten worden.

WADDENGEBIED

In mijn brief van 20 januari jl. (Kamerstuk 29 684, nr. 124) heb ik u mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken het evaluatierapport van de Structuurvisie Waddenzee aangeboden. In deze brief is aangegeven dat er in 2016 een beleidsverkennend onderzoek zal worden uitgevoerd naar de Toekomstige rol en ambitie van het Rijk voor het Waddengebied (hierna: beleidsverkenning). Tevens heb ik aangegeven dat ik eind dit jaar samen met de Staatssecretaris van EZ mijn visie zou geven op de toekomstige ontwikkeling van het Waddengebied.

Gebleken is dat een zorgvuldige afstemming met het veld meer tijd vergt, waardoor het beleidsverkennend onderzoek enige vertraging heeft opgelopen. De beleidsverkenning zal daardoor niet eind dit jaar, maar in het vroege voorjaar van 2017 naar uw kamer worden gezonden.

Tevens zend ik u dan de tussentijdse onafhankelijke evaluatie van de Samenwerkingsagenda Verbetering Beheer Waddenzee (aangekondigd bij brief van 2 juli 2014, Kamerstuk 29 684, nr. 114), mede ter uitvoering van mijn toezegging aan uw Kamer op 4 februari 2015. Gelet op de opgelopen vertraging in het proces om te komen tot een beleidsverkenning kan ik nu nog niet ingaan op de motie van de leden Smaling en Jacobi (Kamerstuk 33 450, nr. 40), waarin de regering wordt verzocht voor eind 2016 onafhankelijk te laten evalueren of de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer van 28 november 2013 voldoende zijn opgevolgd.

Verder vraag ik graag uw aandacht voor het volgende. Per februari 2017 verloopt de planperiode van de huidige Structuurvisie Waddenzee. In overeenstemming met de Staatssecretaris van EZ heb ik besloten om de planperiode van de Structuurvisie Waddenzee te verlengen tot 31 december 2018. Vanwege de voorgenomen overgang naar het instrumentarium van de Omgevingswet ligt het niet voor de hand om voor de tussenliggende periode een nieuwe Structuurvisie Waddenzee op te stellen. Indien daar aanleiding toe bestaat ben ik uiteraard bereid de huidige Structuurvisie Waddenzee tussentijds aan te passen en dat dan aan te kondigen in een brief aan uw Kamer. In de begeleidende brief van maart zal ik, indien van toepassing aangeven voor welke onderwerpen, gelet op de bevindingen uit onder meer de Beleidsverkenning, het noodzakelijk is om nog tot een aanpassing van de Structuurvisie Waddenzee te komen.

BAGGERDEPOT IJSSELOOG

In 2015 heb ik u geïnformeerd (Kamerstuk 31 710, nr. 44) over mijn besluit om baggerdepot IJsseloog langer open te houden om de ontvangst van specie en staalslakken uit het depot Averijhaven mogelijk te maken. Depot Averijhaven wordt in het kader van de nieuwe Zeesluis in IJmuiden ontmanteld om ruimte te maken voor een nieuwe insteekhaven zodat schepen op een veilige plaats kunnen worden overgeladen. Afvoer van specie en staalslakken naar depot IJsseloog bleek de meest voordelige optie.

De voorgenomen sluiting van baggerdepot IJsseloog, die nu dus later plaatsvindt, kwam voort uit de verwachting dat het aanbod van baggerspecie zou afnemen, o.a. door het afronden van het project Ruimte voor de Rivier. Er is nog geen herbestemming voor het depot na sluiting. Ook is er nog geen budget gereserveerd voor de kosten die gemaakt zullen moeten worden voor sluiting. Bij sluiting moet het depot milieu hygiënisch verantwoord worden afgewerkt.

In het afgelopen jaar is gebleken dat er bij andere partijen in de omgeving van IJsseloog behoefte is aan depotcapaciteit, met name bij andere regionale overheden. Voor deze overheden biedt IJsseloog een duurzaam alternatief voor de afvoer van baggerspecie doordat vaarafstanden korter zijn dan wanneer specie naar andere depots moet worden vervoerd die veelal in het zuidwesten van Nederland zijn gesitueerd.

Gelet op deze behoefte en de noodzaak om extra vulling te genereren voor het depot IJsseloog ben ik voornemens om, zolang baggerdepot IJsseloog nog open is, de ontvangst van baggerspecie van derden toe te staan. De Wet Markt en Overheid biedt de ruimte en het kader om dit te doen met minimale kans op verstoring van de markt. Om het risico op verstoring van de markt verder te beperken zal ik de voorwaarden uit de Wet Markt en Overheid ook toepassen bij aanbod door andere overheden. Dit betekent o.a. concreet dat ook andere overheden de integrale kostprijs zullen moeten betalen.

SAMENWERKING HELIHAVENS

In de motie nr. 118 van de leden Van Helvert en Jacobi verzoekt u mij in overleg met belanghebbenden te voorkomen dat de bestaansbasis van Den Helder Airport zal versmallen onder druk van het helikopterveld bij de Eemshaven.

Ik heb hierover telefonisch contact gehad met de betrokken Gedeputeerden van de provincies Groningen en Noord-Holland. In deze gesprekken is het vertrouwen in samenwerking en afstemming uitgesproken.

Afgesproken is dat mijn ministerie, zo mogelijk nog dit jaar, een eerste overleg met alle betrokken partijen zal organiseren om de mogelijkheden voor samenwerking en afstemming verder te verkennen.

De ontheffing van het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening ten behoeve van de helihaven in de Eemshaven is inmiddels door mij verleend.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Zie ook Kamerstuk 27 625, nr. 376 voor een nadere toelichting op deze Ketenaanpak en het rapport van het RIVM

X Noot
4

Council of the European Union, 13342/16

X Noot
11

Zie het Meerjarenplan Inspectie Leefomgeving en Transport 2017–2012 dat bij brief van 20 september 2016 de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 4).

Naar boven