14 Fiscale agenda

Aan de orde is het VAO Fiscale agenda (AO d.d. 07/06).

De voorzitter:

Goedenavond. We zullen nu verdergaan met het VAO Fiscale agenda. Als eerste zal ik het woord geven aan de heer Snels van de fractie van GroenLinks. Twee minuten spreektijd, zoals u weet.

De heer Snels (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. We hebben een algemeen overleg gehad, we hebben een vervolg op dat algemeen overleg gehad, we hebben vele schriftelijke vragen gesteld en we hebben nog een keer extra schriftelijke vragen gesteld. Op onderdelen was het een heel goed en mooi debat. De fiscale agenda gaat ook over heel veel, van vergroening tot belastingontwijking tot inkomstenbelasting. Maar op één punt blijft ik met de frustratie zitten dat ik nog niet voldoende antwoord krijg op mijn feitelijke vragen naar de dividendbelasting. Volgens mij raakt dat ook wel een beetje de informatiepositie van de Kamer. Als wij als Kamer informatie vragen, vind ik het belangrijk dat wij die ook krijgen. De staatssecretaris zegt iets te makkelijk: die krijgt u ook wel, maar pas wanneer ik dat wil, namelijk bij het wetsvoorstel. Vandaar dat ik deze motie indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de afschaffing van de dividendbelasting een ingrijpende maatregel is met een groot budgettair beslag;

overwegende dat het kabinet nog niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze en via welke economische mechanismen deze maatregel kan bijdragen aan versterking van de Nederlandse economie;

overwegende dat voor het analyseren van de effecten van deze maatregel het om te beginnen noodzakelijk is te weten of en in welke mate het voordeel van het afschaffen van de dividendbelasting terechtkomt bij buitenlandse schatkisten dan wel bij buitenlandse beleggers;

spreekt uit bij de Algemene Rekenkamer een voorstel voor te leggen om bij het ministerie van Financiën een kortdurend onderzoek te doen naar de ramingen die aldaar gemaakt worden ten aanzien van de budgettaire consequenties van het afschaffen van de dividendbelasting, de verdeling van het voordeel over buitenlandse schatkisten en beleggers, waarbij het gaat om de meest actuele raming, maar voor zover mogelijk ook om ramingen van voorgaande jaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snels, Edgar Mulder, Leijten, Nijboer, Van Raan, Van Rooijen, Azarkan, Stoffer en Baudet.

Zij krijgt nr. 37 (32140).

De heer Snels (GroenLinks):

Met andere woorden, deze motie is ondertekend door de volledige oppositie.

Dank u wel.

De voorzitter:

Er is een vraag van mevrouw Leijten. Gaat uw gang.

Mevrouw Leijten (SP):

Met alle plezier ondertekende ik deze motie natuurlijk, want de informatiepositie van de Kamer is hier wel degelijk in het geding. Mocht de staatssecretaris nou over de brug komen met die informatie, acht u dan dit onderzoek van de Algemene Rekenkamer nog nodig?

De heer Snels (GroenLinks):

Ik heb deze vragen al gesteld vanaf het najaar, bij de schriftelijke behandeling van Miljoenennota en regeerakkoord. Ik heb toen geen antwoorden gekregen en dat werd volgehouden tot en met vorige week. Ik ben dus niet heel optimistisch dat ik nu een positief antwoord krijg. Het zou wel goed zijn als de staatssecretaris dat wel zou aangeven. Dan nog denk ik dat het best interessant en goed is om de Rekenkamer te laten kijken naar die ramingen, want ik heb de staatssecretaris eerder al toegegeven dat deze raming wat complexer is dan een normale vennootschapsraming; sommige ramingen bij de belastingen zijn wat complexer dan andere.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de inbreng van de heer Van Raan van de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Vijf moties, in het volle besef dat de Belastingdienst het zwaar heeft. Ze moeten dus ook gelezen worden in de sfeer van wat er kan zonder het systeem ingrijpend te veranderen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de evaluatie van de landbouwvrijstelling in 2019 plaats zal vinden;

verzoekt het kabinet in de evaluatie hiervan ook de mogelijke negatieve gevolgen van de landbouwvrijstelling voor het milieu en de leefomgeving mee te (laten) nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (32140).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de evaluatie van de landbouwvrijstelling in 2019 plaats zal vinden;

verzoekt het kabinet in de evaluatie hiervan mee te nemen hoe de landbouwvrijstelling kan worden ingezet als beleidsinstrument voor de omschakeling naar een duurzame landbouw,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (32140).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat fiscale vergroening een grote rol speelt in de fiscale beleidsagenda;

overwegende dat veranderingen in tarieven van belastingen en andere fiscale instrumenten tot gedragsveranderingen kunnen leiden;

verzoekt de regering in kaart te brengen voor welke belastingen en fiscale instrumenten tariefswijzigingen tot verdere fiscale vergroening kunnen leiden zonder grote wijzigingen in het belastingsysteem te veroorzaken, en dit in het najaar van 2018 aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (32140).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is om uiterlijk in 2021, desnoods unilateraal, een vliegbelasting in bepaalde vorm in te voeren;

verzoekt het kabinet om zo snel als mogelijk een vliegbelasting in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (32140).

De heer Van Raan (PvdD):

De laatste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet sinds 2004 van mening is dat vlees het meest vervuilende en klimaatonvriendelijke onderdeel is van ons voedselpakket;

verzoekt de regering met een voorstel te komen voor accijnsheffing op producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit vlees of vleesbestanddelen, analoog aan de accijns op alcohol,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (32140).

De heer Van Raan (PvdD):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Rooijen van de fractie van 50PLUS.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter. In het debat met de staatssecretaris over de fiscale agenda heb ik het ook al aangeroerd: wij willen dat alle multipliers van het Centraal Planbureau over de arbeidskorting, de combinatiekorting, het LIV, het LKV — excuus aan de kijkers — de kinderopvangtoeslag en andere onderdelen van het fiscale participatiepakket grondig worden geëvalueerd en geactualiseerd door het planbureau. We hebben daarnaast gevraagd om een apart onderzoek naar het fiscaal participatiebeleid door een ander instituut dan het CPB. Andere landen, Duitsland bijvoorbeeld, hebben meerdere planbureaus, zoals bekend. De vele tientallen miljarden die er omgaan in bijvoorbeeld de arbeidskorting — 20 miljard — rechtvaardigen deze wens. Wij weten macro-economisch eigenlijk nog veel te weinig over de langetermijneffecten van dit fiscaal complexe beleid. Het elkaar jaar weer micromanagen van inkomens door de overheid met een waaier van instrumenten kan volgens diverse vooraanstaande economen ook welvaartsverliezen opleveren.

Voorzitter, daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de door het CPB toegekende effecten van fiscale maatregelen een enorme invloed hebben op het fiscale beleid van Nederland;

constaterende dat fiscaal participatiebeleid een enorm beslag legt op middelen van het Rijk en grote invloed heeft op het gedrag en de levensstijl van individuele burgers;

overwegende dat we veel te weinig weten van de langetermijneffecten van het fiscale participatiebeleid op het gedrag, op de keuzes en op de levensstijl van individuele burgers, ook in relatie tot een breder welvaartsbegrip;

overwegende dat modellen hulpmiddelen zijn en geen ultieme waarheid vertegenwoordigen en dat de kwaliteit van het beleid dus gebaat is bij concurrerende visies;

overwegende dat de door het Centraal Planbureau toegekende effecten van fiscale maatregelen veranderen op het moment dat het beleid verandert;

verzoekt de regering het fiscaal participatiebeleid uitgebreid te laten evalueren en actualiseren door zowel het Centraal Planbureau als door minimaal één ander gerenommeerd economisch instituut,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Rooijen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (32140).

Dank u wel. De heer Nijboer heeft zich afgemeld. Dat betekent dat ik nu het woord kan geven aan mevrouw Leijten van de SP.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. We staan aan de vooravond van de uitvoering van de fiscale agenda van dit kabinet. We hebben daar een hoop over gezegd en we zullen daar nog vaak over spreken. Een van de dingen die de SP ernstige zorgen baren is de vermogensongelijkheid. In die fiscale agenda komt onvoldoende naar voren dat daar wat aan wordt gedaan en dat daar ook goed studie naar wordt gedaan. Ik heb het aan de staatssecretaris gevraagd. Hij is niet bereid om dit ter hand te nemen. Ik leg daarom het volgende voor aan de Kamer.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit een studie blijkt dat Nederland na de VS de grootste vermogensongelijkheid heeft van alle OESO-landen;

constaterende dat het aandeel van de rijkste 10% huishoudens in de totale vermogensverdeling is gestegen van 56% in 2008 naar 66% in 2016;

overwegende dat veel vermogen geanonimiseerd wordt en daarom niet tot uitdrukking komt in de statistieken over vermogensongelijkheid;

verzoekt de regering een vermogensregister in het leven te roepen om de omvang en de groei van vermogens te kunnen registreren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (32140).

Dank u wel, mevrouw Leijten. Mevrouw Lodders ziet af van haar spreektijd, maar op de valreep is de heer Omtzigt nog aangemeld met een spreektijd van één minuut. Meneer Omtzigt.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Dank ook voor de uitgebreide antwoorden vorige week in het debat. Ik geloof dat ik de staatssecretaris dit najaar dagelijks ga zien, gelet op de omvang van de pakketten wetgeving waarop we wachten. Zowel met betrekking tot particulieren en bedrijven als op het gebied van vergroening heeft het kabinet een behoorlijk ambitieuze agenda. Ik wacht dan ook rustig af met daarbij de toezeggingen van hem om goed te kijken naar wat er bijvoorbeeld met de beleggingsinstellingen gebeurt, om goed te kijken of er bij de hervormingen niet onverwacht groepen worden geraakt en om ervoor te zorgen dat er tijdig overleg plaatsvindt. Daarop zullen we in de krappe tijd die we in september wel toetsen hoe het gaat.

Ik grijp deze gelegenheid verder aan om de staatssecretaris te verzoeken de schriftelijke vragen over het feitenrelaas met betrekking tot de schenk- en erfbelasting echt voor het volgende debat beantwoord te hebben. Die vragen zijn vrij pertinent. Wij kunnen daarvan leren over hoe het gaat, want ik deel de mening van GroenLinks dat dit feitelijke vragen zijn en dat de feiten boven tafel moeten komen om de Belastingdienst en de belastingplannen te kunnen controleren.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Omtzigt. Daarmee zijn we aan het einde van de termijn van de Kamer gekomen. Ik neem aan dat de staatssecretaris zich even wil beraden en dat hij ook nog even de laatste moties afwacht.

De vergadering wordt van 19.34 uur tot 19.42 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris voor de beantwoording.

Staatssecretaris Snel:

Dank u wel, voorzitter. Dank voor de vragen, opmerkingen en moties van de Kamer. Ik zal die een voor een behandelen. Ik zal niet over alle, maar over de meeste moties een oordeel geven.

Bij de motie-Snels c.s. op stuk nr. 37 kom ik tot de conclusie dat deze geen verzoek aan het kabinet of aan de regering bevat om daar iets op te doen. Toch heb ik wel de neiging om daar even iets over te zeggen. In de overwegingen die in de motie staan en ook in de interventie van de heer Snels op dit punt komt soms toch een beetje naar voren dat er een soort onwilligheid zou zijn geweest van mij en dat ik informatie achter zou houden, of zelfs bewust achter zou houden. Dat beeld herken ik niet echt, zoals ik eerder in debatten heb gezegd. Ik herken dat ook niet uit de gesprekken die wij daarover hebben gehad. De vragen die feitelijk beantwoord konden worden, zijn beantwoord. Maar als u bijvoorbeeld een vraag heeft over de verdeling van waar de dividendbelasting blijft hangen en hoe die verdeeld is over de verschillende posten, heb ik tot drie keer toe uitgelegd dat je daarvoor moet weten wie een aandeelhouder is en dat je dat bij beursgenoteerde aandelen niet weet. Dat ik vervolgens geen antwoord op die vraag geef, is niet omdat ik dat bewust wil achterhouden, maar omdat ik denk dat op die vraag als zodanig geen antwoord is te geven. Dit hebben we al meerdere keren met elkaar gedeeld. Deze motie is verder niet aan mij gericht, dus ik zeg daar verder niks meer over, behalve dan wat ik er net over zei.

De heer Van Raan heeft een aantal moties ingediend. Een aantal daarvan hebben we in een eerder debat ongeveer ook aan de orde gehad. Soms waren deze net wat anders geformuleerd. Voor een aantal moties zal mijn reactie en oordeel niet verrassend zijn, maar misschien wel met betrekking tot de eerste twee moties, die op stukken nrs. 38 en 39, die gaan over de landbouwvrijstelling. Ondanks dat aan deze vrijstelling een fiscaal aspect zit, ligt de beleidsmatige verantwoordelijkheid voor deze onderdelen bij de minister van LNV. Dat was het oude artikel 6 van de begroting van EZK, waar deze discussies normaal gesproken over plaatsvonden. Het beste advies is dat u de motie op stuk nr. 38 aanhoudt totdat u daar verder over heeft gesproken met de minister van LNV, want zij gaat er uiteindelijk over. Ik kan mij voorstellen dat u de discussie wilt hebben met degene die daarover gaat. Wat betreft de landbouwvrijstellingsvraag die in de motie op stuk nr. 39 is aangeleverd heb ik hetzelfde oordeel.

De voorzitter:

Is de heer Van Raan bereid om deze moties aan te houden?

De heer Van Raan (PvdD):

Vooralsnog niet, maar ik heb nog wel een vraag erover.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

De heer Van Raan (PvdD):

Met name in de motie op stuk nr. 39 wordt gevraagd om bij de evaluatie te kijken of de vrijstelling kan worden ingezet als een fiscaal instrument, als een beleidsinstrument. Het lijkt mij dat het van belang is dat daarnaar wordt gekeken. Ik vraag mij even af hoe dan de verhoudingen zijn. Is dat dan een verzoek vanuit LNV of neemt Financiën die rol dan op zich?

Staatssecretaris Snel:

Nee, die rol neem ik niet over. De beleidsmatige verantwoordelijkheid ligt bij de minister van LNV. Wat ik wel kan doen — dat wil ik hier ook wel toezeggen — is dat ik dit nog een keer met de minister van LNV deel en dat ik zeg: dit is vandaag aan de orde gekomen; reken erop dat er misschien nog vragen bij de behandeling aan de orde gaan komen. Maar uiteindelijk ligt de beleidsmatige verantwoordelijkheid bij LNV.

De voorzitter:

De heer Van Rooijen heeft ook een vraag.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Naar aanleiding van deze motie wil ik geen college gaan geven over de ontstaansgeschiedenis van deze al heel oude vrijstelling, het oude artikel 6, lid 2. Dat hebben we allemaal op de Belastingacademie geleerd. Ik heb ook geleerd dat dit in beginsel een echte fiscale maatregel is, die wel voor de agrarische sector, boeren, een bepaalde achtergrond heeft, specifiek voor de landbouw. Daarom is die ook tot de landbouw beperkt. Maar het is een fiscale vrijstelling die primair op fiscale gronden verdedigd wordt. Mijn vraag is of niet de staatssecretaris primair daar een oordeel over moet geven, eventueel in overleg met zijn collega.

Staatssecretaris Snel:

Ondanks dat ik zelf nooit onderdeel uit heb mogen maken van de Belastingacademie en ik dus ook niet weet wat het er vanuit het curriculum geleerd is, ligt de eerste verantwoordelijkheid voor deze regelingen tegenwoordig bij het departement van LNV.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Maar als uw collega er iets van vindt, heeft u dan ook nog een mening of eigenlijk niet?

Staatssecretaris Snel:

Ik heb sowieso wel vaak een mening, zeg ik in de richting van de heer Van Rooijen, maar de eerste verantwoordelijkheid voor het landbouwbeleid, inclusief de vrijstelling, ligt bij de minister van LNV. Als uiteindelijk uit dat debat zou komen dat de fiscale wetgeving moet worden aangepast, dan heb ik daar als fiscale wetgever natuurlijk wel een rol in te spelen.

De voorzitter:

Meneer Van Raan nog?

De heer Van Raan (PvdD):

Nogmaals, we gaan er echt even goed naar kijken. In het licht van wat de heer Van Rooijen stelt en ook gezien de gevolgen die dat kan hebben, lijkt het me voor deze staatssecretaris echt van belang dat hij zo snel mogelijk weet of het ministerie van Landbouw er wat in ziet om deze evaluatie mee te nemen. Kijkend naar het groenste kabinet ooit lijkt dat voor de hand te liggen. Mijn vraag blijft dan toch: stel dat LNV positief adviseert, hoe gaat de staatssecretaris daarmee om?

Staatssecretaris Snel:

Dat zijn altijd prachtige bespiegelingen; stel dat hij voor of tegen en wat gebeurt er wanneer dat ... Nogmaals, de eerste verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de minister van LNV. Als u vindt dat daar iets moet gebeuren, kunt u met haar die discussie aangaan en ik merk wel wat daarmee gebeurt.

De voorzitter:

Mag ik dan nog even vernemen wat uw oordeel is over deze motie?

Staatssecretaris Snel:

Ik had gezegd dat het volgens mij het beste was om deze aan te houden, totdat er een gesprek met de heer Van Raan of de Kamer met de minister van LNV was.

De voorzitter:

Ja, maar dat aanhouden gebeurt niet, dus dan wil ik toch weten ...

Staatssecretaris Snel:

Dan ontraad ik haar.

Dan gaan we naar de motie over de vliegbelasting.

De voorzitter:

Dit gaat nog even te snel. Ik heb nog niet de bespreking van de vierde motie gehoord.

Staatssecretaris Snel:

O, ga ik nu te snel? Dat is niet de bedoeling. U heeft gelijk. Ik had deze in de verkeerde map zitten. De heer Van Raan had ook nog een motie op stuk nr. 40 over nader onderzoek naar fiscale vergroening. Daarvoor geldt dat wij met betrekking tot de beleidsvoornemens die in het regeerakkoord staan, al een aantal onderzoeken doen. Wij vinden dat deze motie daar niet iets aan toevoegt. Bovendien schrijf ik voor de zomer al een brief aan de Kamer over de vergroeningsplannen. Om die reden zou ik deze motie willen ontraden.

De heer Van Raan (PvdD):

Dat verbaast mij enigszins. Dit is een motie om te helpen. Er is een set van maatregelen die je kan nemen in het kader van de vergroening die een wijziging van het belastingsysteem vereisen. Daarvan weten we inmiddels dat de staatssecretaris het druk genoeg heeft. Daarnaast is er een set van maatregelen die je kan nemen in het kader van de vergroening die geen wijziging vereisen, maar bijvoorbeeld een tariefswijziging of een andere knop. Van die laatste categorie zouden we graag een lijst willen zien. De staatssecretaris zou dat kunnen bekijken in het licht van: hoe kunnen we hem helpen? Het verbaast mij een beetje dat hij deze ontraadt.

Staatssecretaris Snel:

Aan die verbazing kan ik misschien niet zo veel doen. Ik denk echt dat wat hier gevraagd wordt, veel meer is dan ik in mijn plan heb. Ik doe een aantal onderzoeken. Het is in dat opzicht echt een overbodige aanvulling daarop. Ik denk niet dat die nodig is en om die reden ontraad ik deze motie.

De voorzitter:

Dan de motie over de vliegbelasting. O, pardon, mevrouw Leijten, gaat uw gang.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik heb hier toch wel een vraag over. Wat is erop tegen om dit in kaart te brengen? De staatssecretaris heeft daar veel meer kennis over en mensen voor dan een Kamerlid of -fractie. Wat zijn de inhoudelijke bezwaren? Dat hij niet meer wil vergroenen? Een onderzoek zegt nog helemaal niet dat er ander beleid moet komen. Het gaat om het in kaart brengen van opties.

Staatssecretaris Snel:

Ik begrijp dat. Het is ook niet zo dat dit kan worden uitgelegd als een gebrek aan ambitie bij dit kabinet als het gaat om het vergroeningsbeleid. Ik ga dat ook aan uw Kamer laten zien op het moment dat ik daar een brief over stuur. Het vragen naar onderzoek kan nooit kwaad, want er is altijd meer te leren in deze wereld, maar er zit een zekere grens aan de capaciteit die ik heb. Ik wil de capaciteit die ik heb, heel erg richten op de maatregelen op het gebied van vergroening voor de komende tijd, die al ambitieus zijn. Een extra additioneel onderzoek vind ik op dit moment overbodig en daarom ontraad ik de motie.

De voorzitter:

En dan de motie op stuk nr. 41.

Staatssecretaris Snel:

Nu wel de motie op stuk nr. 41. Nogmaals excuses voor het feit dat ik de motie op nr. 40 niet voor mij had liggen. De motie op stuk nr. 41 gaat over de vliegbelasting. Daarin wordt het kabinet verzocht om zo snel als mogelijk is een vliegbelasting in te voeren. Zoals u allen weet, ben ik zeker een voorstander van een vliegbelasting. Daarover hebben wij in het regeerakkoord een aantal trappen met elkaar afgesproken. Dat heb ik ook met uw Kamer gedeeld. Dat is de drietrapsraket, die bij de vliegbelasting misschien een wat grappig voorbeeld is. Maar ik denk dus niet dat de uitkomst van deze drietrapsraket leidt tot de conclusie dat ik het zo snel mogelijk wil doen. Dus in dat opzicht wil ik gewoon verdergaan met waar we mee bezig waren. De motie als zodanig wil ik ontraden.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 42.

Staatssecretaris Snel:

De motie op stuk nr. 42 is ook van de heer Van Raan. Deze motie vraagt om een accijns op vlees. Ook daarover is al eerder een debat geweest, volgens mij naar aanleiding van de Financiële Beschouwingen of misschien wel het Belastingplan van afgelopen jaar. Daarbij heb ik aangegeven welke bezwaren wij zien bij het invoeren van een accijns op vlees of op producten die gedeeltelijk uit vlees bestaan. Vanwege uitvoerbaarheidsproblemen en omdat er een andere agenda is waaraan wij voorrang willen geven, zou ik ook deze motie willen ontraden.

De heer Van Raan (PvdD):

Eigenlijk geen verrassing op dit punt. Ik stel wel vast dat al vanaf 2008 bijna elk instituut dat zich hiermee bemoeit, aanbeveelt om aan beprijzing van dierlijke producten te doen. Wij stellen op dit gebied een systeem voor dat analoog is aan de accijns op alcohol. Het blijft ons verbazen dat de staatssecretaris dit niet eens wil bekijken, want we doen het namelijk al voor alcohol. Als je dat koppelt aan het feit dat elk wetenschappelijk instituut dit al vanaf 2008 aanbeveelt, dan is dat toch wel erg teleurstellend.

De voorzitter:

Ik hoor geen vraag, maar de staatssecretaris kan reageren.

De heer Van Raan (PvdD):

Maar we blijven het proberen.

De voorzitter:

Goed.

Staatssecretaris Snel:

Voorzitter, zoals u zelf al concludeerde: het was geen vraag. Ik hoef er denk ik niet meer op te reageren, maar ik ben niet verrast door de heer Van Raans teleurstelling op dit punt.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 43 is van de heer Van Rooijen. Daarin worden een aantal overwegingen en constateringen gedaan, maar de regering wordt toch vooral verzocht om het Centraal Planbureau en een aantal anderen — minimaal één gerenommeerd economisch instituut — hun elasticiteiten te laten evalueren. We hebben hierover nog onlangs een debat gehad en daarin heb ik geprobeerd te benadrukken dat deze bureaus hun ramingen altijd academisch laten valideren. Het is eigenlijk ook niet aan de politiek om vervolgens te zeggen: wij vinden de uitkomst van een dergelijke elasticiteit misschien niet wenselijk; u zou het anders moeten doen. Dus in zekere zin is het verzoek om het Centraal Planbureau te vragen of het nog wel in orde is en om het door in ieder geval één ander te laten controleren al overbodig in zichzelf, want dat gebeurt bij een hoop ramingen. Overigens heb ik daar ook nog bij gezegd dat ik de minister van EZK op de hoogte zou stellen van het feit dat wij het debat hadden gehad. Mocht het idee bestaan dat elasticiteiten te oud, ouderwets of niet goed zouden zijn of zou dat worden vastgesteld, dan geef ik hem natuurlijk van harte in aanbeveling om ook met het Planbureau daarover te praten. Maar het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de bureaus zelf om te zorgen dat zij ook op academisch gestoelde ramingen kunnen bogen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dat begrijp ik wel. Dat heeft u ook eerder geantwoord. Wij vragen u eigenlijk om aan het planbureau met klem te vragen — wij vragen het niet aan de politiek of aan u, maar u geeft dat door, eventueel via uw collega van Economische Zaken — nu eens echt heel diep in de evaluatie en actualisering te duiken, los van wat er al in de routine gebeurt. Ik geef u een voorbeeld. Bij het Belastingplan met de lastenverlichting van 5 miljard, die ik in de senaat heb meegemaakt, werd geraamd dat die lastenverlichting 30.000 banen zou opleveren. Daarvan kwamen er geloof ik 18.000 via de IACK, en dus heel weinig via de arbeidskorting, die wel heel veel geld kostte. Dat bracht mij op het idee: als je 5 miljard nodig hebt om 30.000 papieren banen te creëren waarvan niemand weet of ze er ook werkelijk komen, dan is het nodig om daarnaar te laten kijken. Dat daargelaten: ik weet niet hoe het planbureau aan die 30.000 komt. Wat ik wel weet, is dat het planbureau — dat schijnt zo te zijn — die arbeidskorting inmiddels al een veel lager gewicht geeft dan volgens de modellen die zij tot twee, drie jaar geleden hadden. Dat betekent dus dat wij niet weten hoe actueel — zeg maar met de laatste kennis — die ramingen en die modellen worden gemaakt. Uiteraard baseert het kabinet daar voor een deel zijn fiscale beleid op. Bovendien heeft u zelf terecht gezegd — dat begrijp ik — dat Financiën ook nog eigen ramingen heeft. Dat is eigenlijk een extra reden om te vragen welke ramingen nou het beste zijn.

Ik ben overigens bereid de motie aan te passen, als ik door het gebruik van de term "een ander instituut" de indruk zou wekken dat ik het CPB op die manier zou willen controleren. Ik wil die term er eventueel wel uit laten. Het gaat mij erom dat we het CPB via het kabinet vragen of het deze hartenkreet meeneemt. We vragen dat dus niet aan de politiek, maar aan het CPB. Dat blijft onafhankelijk. Als het dit niet wil, zien we dat dan wel weer.

Staatssecretaris Snel:

De gedachte erachter snap ik heel goed. Ramingen zijn ook ingewikkeld, juist vanwege het voorbeeld dat de heer Van Rooijen zelf aanhaalt, dat ramingen in de loop van de tijd anders zijn, omdat er bijvoorbeeld een academische toets op is geweest, omdat de werkelijkheid anders is, omdat de gedragseffecten van mensen anders kunnen zijn. Dat maakt, terecht, dat ramingen nooit statisch zijn; ze hebben een dynamisch verloop. In de loop van de tijd voeren de planbureaus, niet alleen het Centraal Planbureau, maar ook de andere planbureaus, wel degelijk aanpassingen door, omdat ze dan gewoon meer weten van gedragseffecten. Ik heb dus echt de stellige overtuiging dat wat de heer Van Rooijen hier aan mij vraagt, overbodig is, omdat het planbureau, academisch als het is, zichzelf genoeg zal challengen om te zorgen dat zijn ramingen actueel en zo goed mogelijk zijn.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dan herhaal ik mijn vraag wat u ervan vindt dat er 5 miljard beschikbaar wordt gesteld die je ook aan andere taken als zorgtaken of onderwijstaken kunt besteden, voor een lastenverlichting, overigens vooral voor de werkenden, die op papier 30.000 banen oplevert, maar via de IACK, voor het grootste deel de arbeidskorting, eigenlijk niet. Maar die arbeidskorting wordt ieder jaar fors extra verhoogd, ook nog automatisch, en die kost inmiddels 20 miljard. Dat is tweemaal de kosten van de AOW op 65. Daar heb ik het over.

De voorzitter:

Tot slot de staatssecretaris op dit punt.

Staatssecretaris Snel:

Ik denk niet dat het aan mij is om alle elasticiteiten in een IACK-model van het planbureau nu toe te lichten. Die ken ik ook niet. Sterker nog, ik vind dat echt iets voor het planbureau om uit te leggen. Als er vragen zouden zijn, is het planbureau volgens mij altijd volgaarne bereid om daar toelichting op te geven. Deze motie vraagt mij om het fiscaal participatiebeleid te laten onderzoeken, niet alleen door het Centraal Planbureau, maar ook nog door een ander instituut. Ik heb gezegd dat ik de motie overbodig vind en haar daarom ontraad.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

En als ik het andere instituut eruit laat, heeft u ...?

De voorzitter:

Nee, meneer Van Rooijen, ik vind dat dit echt voldoende gewisseld is. Ik wil graag voort naar de volgende motie, de laatste, van mevrouw Leijten.

Staatssecretaris Snel:

De laatste motie, van mevrouw Leijten, gaat over het vermogensregister. Het is een motie die in vergelijkbare vorm al eerder is ingediend in deze Kamer. Daar is ook discussie over geweest. Er is ook discussie geweest over een aantal van de constateringen in de motie. Mijn punt is dat ik denk dat wij op dit moment een beter systeem hebben, namelijk het box 3-systeem. Om die reden zou ik deze motie dan ook willen ontraden.

Mevrouw Leijten (SP):

Welke constateringen kloppen er niet?

Staatssecretaris Snel:

De constatering dat Nederland na de VS de grootste vermogensongelijkheid heeft. Daar hebben we het eerder over gehad. Die klopt als je de pensioenaanspraken niet zou meetellen, maar wij vinden dat het pensioen een van de belangrijkste vermogensbestanddelen is van een huishouden. Als je dat niet meeneemt, krijg je een scheef onderzoek. Vandaar dat ik dus zeg dat ik persoonlijk vind dat deze constatering niet klopt.

Even los van de constateringen is uw echte verzoek om een vermogensregister in het leven te roepen om de groei en omvang van vermogens te kunnen registreren. Op dat verzoek kan ik wel een antwoord geven. Nogmaals, ik denk dat wij een beter systeem hebben en dat heet box 3. Dat is heel simpel en goed uitvoerbaar en dat zou ik liever hebben. Om die reden ontraad ik deze motie dus.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik vind het nogal wat, hoor, dat je een internationale vergelijking van de vermogensongelijkheid, van de OESO nota bene, eventjes terzijde schuift omdat het je goed uitkomt om de goedgevulde pensioenspaarpotten van mensen gelijk te stellen aan vermogen. Pensioen is uitgesteld loon. Het is niet overdraagbaar, je kan het niet laten erven of wat dan ook, je kan het niet anonimiseren of ergens op de Bahama's stallen. Nou, als er zo gegoocheld wordt, dan belooft dat nog wat voor de komende tijd!

De voorzitter:

Tot slot de staatssecretaris.

Staatssecretaris Snel:

Ik ontraad de motie dus.

De voorzitter:

Ja, prima. Dan zijn we gekomen aan het einde van de beraadslaging in dit VAO.

Staatssecretaris Snel:

Voorzitter, mag ik misschien nog even? Ik ben door de moties heen, maar er was nog wel een vraag gesteld.

De voorzitter:

Dat is ook zo. U heeft gelijk, gaat uw gang.

Staatssecretaris Snel:

Ja, want ik had daar wel een antwoord op. Het ging over de vragen van de heer Omtzigt over de erf- en schenkbelasting die deze week zijn binnengekomen. Daarvan heb ik in het AO — maar u was toen net even weg — aan een van uw Kamergenoten toegezegd dat wij die antwoorden geven vóór het debat van aanstaande donderdag.

De voorzitter:

Ik dank de leden voor de inbreng en de staatssecretaris voor de beantwoording.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming over de moties zal aanstaande dinsdag plaatsvinden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven