23 Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) ( 34086 ).

De voorzitter:

Voor dit debat hebben zich zeven sprekers gemeld. Anders dan op de lijst vermeld staat, zal de eerste spreker mevrouw Swinkels van D66 zijn. Zij heeft de bankjes vol fans zitten ... Nee, haar fractie is aanwezig, want zij houdt haar maidenspeech vandaag. Mevrouw Swinkels, na uw inbreng schors ik de vergadering, zodat uw collega's u kunnen feliciteren. U mag genieten van vijftien minuten spreektijd zonder interrupties. Geniet van dit moment! 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Ik begin mijn vijftien minuten met het bedanken van mevrouw Kooiman voor haar collegialiteit. Zij heeft mij in de gelegenheid gesteld om hier als eerste te spreken. Zo zorgt zij ervoor dat ik mijn nagels niet zit af te bijten voordat ik van wal mag steken. Dat laatste ga ik dan nu doen. 

Het is de eerste keer dat ik als Kamerlid het woord voer in de plenaire zaal, zoals de voorzitter al aankondigde. Tot nu toe trad ik op in rechtszalen, eerst als advocate en later als rechter. Eén pleidooi staat mij nog heel levendig bij, namelijk een pleidooi voor het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg. Ik moest daar pleiten over houtworm, echt een onderwerp om warm voor te lopen. Ik stond te pleiten en plotseling werd het tegen het eind van mijn verhaal zwart voor mijn ogen. Later werd ik wakker op de grond en stonden er zes rode toga's over mij heen gebogen. De Engelse rechter zei: they go to any length to convince the Court. Ze doen ook alles om het Hof te overtuigen. Zo ver laat ik het vanavond niet komen. 

Sinds 2002 zat ik als rechter voorin de zaal, zo'n beetje waar de minister nu zit. Ik heb daar geluisterd, gewikt, gewogen en geoordeeld over de straffen die het Openbaar Ministerie eiste in talloze zaken, groot en klein. Daarbij viel mij op dat het OM zich ferm, maar ook magistratelijk opstelt. Bij gebrek aan bewijs eiste het OM soms toch vrijspraak. Als het om tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf ging, stemde het OM soms in met uitstel als bleek dat de veroordeelde inmiddels werk had gevonden of net aan een opleiding was begonnen. Niet voor niets bestaat de rechterlijke macht uit het OM en de rechter samen, de zittende en de staande magistratuur. In de rechtszalen worden ingrijpende oordelen geveld, strenge straffen geëist en steeds vaker ook opgelegd. Daarbij maken het OM en de rechter een zorgvuldige afweging en wordt er rekening gehouden met de belangen van de slachtoffers en de verdachten en natuurlijk met de veiligheid van de samenleving. Dat gebeurt weg van het gedruis van de straat en op afstand van de waan van de dag. De rechterlijke macht, de rechters en het OM samen, vertegenwoordigt een van de drie staatsmachten, naast de wetgevende en de uitvoerende macht in ons democratisch bestel. Dat zijn machten die onderling uitdrukkelijk gescheiden zijn. Checks-and-balances zorgen voor tegenwicht en moeten het ontstaan van een absolute macht voorkomen. Dat tegenwicht, dat evenwicht, is het fundament voor mijn politiek handelen en ook voor dat van mijn partij, D66. 

Tijdens deze kabinetsperiode is onder het mom van law-and-order de bestuurlijke macht steeds verder uitgedijd. Burgemeesters krijgen steeds ruimere bevoegdheden voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid. Gisteren nog kwam er een voorstel om potentiële uitreizigers zonder tussenkomst van de rechter hun paspoort te laten afnemen. Die trend is ook te zien in het wetsvoorstel dat vanavond ter tafel ligt. Het resultaat hiervan is namelijk dat de eindverantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van straffen niet meer in handen is van het magistratelijke OM, als onderdeel van de rechterlijke macht, maar overgaat naar het ministerie van Veiligheid en Justitie. 

Sprekend over dit wetsvoorstel herinner ik me nog het nieuws uit 2012 dat 15.000 veroordeelde criminelen vrij rondlopen en dus niet hun straf uitzitten. Ik schrok daarvan. Ik dacht: zijn het er zo veel? Rechters hebben zich immers niet voor niets uitgesproken en die straffen opgelegd. Een straf moet snel, efficiënt en daadwerkelijk worden uitgevoerd. Gebeurt dat niet, dan heeft straffen weinig zin. Dan bestaat het risico dat een straf geen doel meer dient, of zelfs verstorend werkt als iemand zijn leven juist weer op de rails aan het krijgen is. Ik heb dus alle lof voor de minister voor zijn inspanningen om dit te verbeteren, door sneller te starten met uitvoering van de straf, te zorgen dat de straf ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd en ten slotte alle betrokken partijen goed te informeren. Daar gaat het om. 

Straf voor wie straf verdient, die slogan hangt de VVD graag in bushokjes. Na vijf jaar regeren wordt er dan toch eindelijk werk van gemaakt. D66 is echter niet onverdeeld blij met de manier waarop dat in het wetsvoorstel gebeurt. Zoals ik al zei is de basis van het plan dat de minister zichzelf verantwoordelijk maakt voor de tenuitvoerlegging van straffen. De Adviescommissie Strafrecht verwoordde het treffend: "Daarmee wordt het comfortabele uitgangspunt verlaten dat beslissingen worden genomen door een magistratelijke officier van justitie die een eigen verantwoordelijkheid heeft die losstaat van de politieke context." 

Hoe gaat de minister voorkomen dat straks de tenuitvoerlegging van straffen in individuele gevallen voorwerp van politiek debat in de Kamer wordt? Het zou immers zomaar kunnen dat iemand die zijn boete niet betaalt vervangende hechtenis moet uitzitten en bijvoorbeeld in de gevangenis heel ziek wordt omdat hij zijn medicatie niet op tijd krijgt. Komt de minister dan naar de Kamer om dit uit te leggen? Wat te denken van de eerdere uitspraak van de premier dat, mocht Volkert van der G. vrijkomen, de minister van Veiligheid en Justitie maar op moest stappen? Daarbij komt dat dit ministerie al vaak is uitgebreid met beleidsterreinen als de Nationale Politie, veiligheid en asiel. Daar komt nu ook nog eens de centrale regie over de tenuitvoerlegging van straffen bij. 

D66 heeft er al vaker op gewezen dat er een tendens merkbaar is van machtsconcentratie bij dit ministerie. Mijn partij zet daar vraagtekens bij. Het trackrecord van dit ministerie geeft namelijk niet bepaald het beeld dat men in control is. Ik verwijs opnieuw naar Volkert van der G. en het rapport-Hoekstra en ik ben ook heel benieuwd naar de bevindingen van de commissie-Oosting morgen over het bonnetje van Cees H. 

Bij dit alles rijst de vraag of het ministerie deze verantwoordelijkheid er nog wel bij kan hebben. Of kan die toch beter bij het OM blijven? Het OM heeft immers de regie over de strafzaak, leidt het opsporingsonderzoek, brengt de zaak naar de rechter, doet de strafeis en zorgt tot slot voor de tenuitvoerlegging van de beslissing van de rechter. Het OM overziet daarmee het hele strafdossier en daarom heeft het de expertise om bijvoorbeeld te beslissen of een zwangere vrouw die een boete wegens winkeldiefstal niet heeft betaald een week de gevangenis in moet. Daar komt immers geen rechter meer aan te pas. Gaat een ambtenaar op het ministerie, ver van de praktijk, dat nu beslissen? De minister wil dit naar zich toe trekken omdat de prestaties van het OM volgens hem achterblijven. Het OM zou hiervoor onvoldoende aandacht hebben. Het zou zich volgens de minister moeten concentreren op zijn kerntaken opsporing en vervolging. Wat gebeurt er echter als je die redenering doortrekt? Wat de prestaties van de politie betreft is er nog heel wat te verbeteren. Gaat de minister dan politietaken bij dg's op het ministerie onderbrengen? 

Al sinds 2014 is er het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE). Dat fungeert als een spin in het web. Nu wordt al 91% van de vrijheidsstraffen binnen 24 maanden uitgevoerd. Daarom hoor ik graag van de minister waarom de centrale regie niet bij het OM kan blijven. Is wel onderzocht of de regie bij het OM kan blijven? Zo ja, wat kwam daar dan uit? Zo nee, waarom is dat niet onderzocht? 

In het oorspronkelijke wetsvoorstel las ik tot mijn verrassing dat betekening van bijvoorbeeld een dagvaarding ook mogelijk was via de raadsman, de huisgenoot of zelfs de werkgever en dat dit voldoende was. Pas na stevige kritiek van de Raad van State besloot de minister die voorstellen te schrappen. Dat lijkt me heel verstandig, maar tegelijkertijd vind ik het ook best wel zorgelijk. De bezwaren spreken namelijk nogal voor zich. 

Voor het overige ligt er nu wel een acceptabel voorstel. Ik noem de introductie van elektronische betekening, een aanpassing aan het huidige digitale tijdperk waarvan de effecten geëvalueerd zullen worden. Ik ga er dan ook van uit dat de minister de Kamer hierover regelmatig zal informeren. 

De fractie van D66 is ook blij met de termijnbetalingen voor verkeersboetes, want die kunnen het aantal gijzelingen verminderen. Mijn fractie heeft hiervoor al vaker aandacht gevraagd. Ook op dat punt heeft de minister onze instemming. 

De D66-fractie is dus nog niet overtuigd van wenselijkheid, nut en noodzaak van de verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van straffen van het OM naar de minister. Ik hoor graag van de minister hoe hij de politiek op afstand gaat houden in individuele zaken en waarom de minister wel en het OM niet die gewenste verbetering kan realiseren. 

Tot slot. Toen ik ruim een maand geleden in de Kamer kwam, ben ik op een rijdende trein gesprongen, een trein die al een heel eind op weg is. Nuchter als ik ben, kijk ik wat ik nog kan bereiken in de periode tot aan de verkiezingen van 2017. Vanuit mijn vorige functie weet ik heel goed dat er veel meer is dan het strafrecht alleen en dat de kans dat iemand verzeild raakt in een strafproces vele malen kleiner is dan de kans dat hij betrokken raakt bij bijvoorbeeld een echtscheiding. Juist op dat punt zijn er twee wetsvoorstellen ingediend, waarbij D66 een van de indieners is geweest. Dat zijn de wetsvoorstellen over partneralimentatie en huwelijksvermogensrecht. In de komende periode ga ik er mijn best voor doen om die wetsvoorstellen tot een goed einde te brengen. Daarover, minister, zullen wij elkaar dus weer spreken in deze Kamer. 

Ik sluit af met het uitspreken van mijn dank aan u allen en ik dank mevrouw Kooiman voor de gelegenheid die ik van haar heb gekregen. Ik wacht met spanning de antwoorden van de minister op mijn vragen af. 

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Swinkels. Hartelijk gefeliciteerd met uw maidenspeech. Ik zal de vergadering schorsen zodat de rest van de Kamer ook de gelegenheid krijgt om u te feliciteren. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Na dit feestelijke moment heropen ik de vergadering. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Laat mij vanaf deze plaats nogmaals de nieuwe collega van D66, mevrouw Swinkels, feliciteren. Het is misschien ook wel een beetje ter ere van haar dat we vandaag dit debat voeren; ze heeft natuurlijk niet voor niets vonnissen gewezen. Niets is frustrerender dan vonnissen wijzen die vervolgens niet worden uitgevoerd. We hebben het hier dus eigenlijk een beetje over haar werk. Dat is wel aardig, want dat geldt ook voor mijzelf. Ik kom met ingang van vandaag terug in deze Kamer als woordvoerder voor veiligheid en justitie. Wat is er nu leuker dan te mogen beginnen met wat ik heb achtergelaten voordat ik in de Kamer kwam: het gevangeniswezen en de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen? Volgens mij zijn we vandaag dan ook allemaal verheugd dat we het hierover met elkaar kunnen hebben. 

Het gaat immers wel ergens over. Het gaat over de geloofwaardigheid van ons rechtssysteem. Als er ingrijpende beslissingen worden genomen en mensen een straf opgelegd krijgen — vaak na een enorme aanlooptijd en waarbij veel mensen zijn betrokken en slachtoffers zijn gemaakt — kan het toch niet zo zijn dat die straf niet wordt uitgevoerd? Dat is dan ook het onderwerp van vandaag: hoe krijgen we dat hele stelsel beter neergezet? Het gaat over de geloofwaardigheid van ons bestel. 

Het was dan ook wel even schrikken toen de Algemene Rekenkamer met een rapport kwam waarin allerlei kritiek stond, zoals het feit dat het allemaal eindeloos duurt, de doorlooptijden en het op elkaar aansluiten. Op een bepaald moment ontstond er een beeld dat na een vonnis niemand meer precies wist wat ermee te doen. Alsof het een soort ergens in het midden van het Openbaar Ministerie, de reclassering en de politie storten was. Want wie moet het nu eigenlijk oppakken? Is dat de reden waarom zo veel vonnissen er zo lang hebben gelegen? 

Natuurlijk heeft de regering geprobeerd een aantal verbeterprogramma's op te zetten. Dat is heel goed geweest. Het is ook de aanloop naar deze wet geweest. Een van die verbeterprogramma's was het instellen van een centraal instituut: het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen, dat operationeel is sinds 1 januari 2014. Het is een goede zaak dat op deze manier wordt geprobeerd de partners beter aan elkaar te linken en te zorgen voor een betere doorloop, dat de verantwoordelijkheid een beetje wordt weggehaald bij het Openbaar Ministerie en het gevangeniswezen, en dat er een centrale plek is die ervoor zorgt dat het beter loopt. 

Er zitten echter ook wel een paar bijzondere dingen aan vast. Laat ik die er meteen bij pakken. Zo herinner ik me, uit mijn tijd als gevangenisdirecteur, nog heel goed dat een vonnis soms heel laat komt. Of dat een gedetineerde heel laat terugkomt van transport. Gelukkig hadden we nog piketofficieren die we konden bellen. Je bekijkt dat dan met je eigen administratie. Maar hoe gaan we dat straks doen? Is deze dienst 24 uur per dag bereikbaar? En als er discussie ontstaat over de vraag of iemand nog een andere straf heeft openstaan, terwijl hij in voorlopige hechtenis zat en ineens in vrijheid wordt gesteld, is daar dan voldoende zicht op? Hoe kan er af en toe gespard worden over hoe dat dan gaat? Soms moest ik midden in de nacht naar de inrichting om ervoor te tekenen dat iemand daadwerkelijk in vrijheid werd gesteld. Dat moest ik wel kunnen controleren op basis van papieren die ik uit mijn eigen kluis haalde. Hoe gaan we dat straks doen? Dat is wel een punt van zorg. Hoe kijkt de minister hiertegenaan? 

Dat we iets moeten doen met zo'n centraal orgaan, is ons ook wel duidelijk. Het is nu immers te versnipperd en mensen weten het soms niet zo goed. Bovendien zijn er te veel vonnissen die gewoon ergens halfdood liggen te zijn. Daar gebeurt niks mee. Mensen voeren hun taakstraffen niet uit. En uiteindelijk verjaren die vonnissen. Het is toch wel gek dat we duizenden en duizenden vonnissen hebben die uitgevoerd moeten worden, maar dat dit niet gebeurt en dat we ondertussen gevangenissen sluiten. Dat veroorzaakt in de samenleving meer dan een rimpel. Het is dan ook goed dat we proberen dit aan elkaar te koppelen. 

We hebben nog een aantal dingen gevraagd, zoals op welke wijze de opsporing wordt geïntensiveerd om ervoor te zorgen dat mensen die een straf hebben gekregen, deze ook uitzitten. Dat gaat over meer dan alleen maar een administratieve handeling. Het gaat er ook om — mijn collega heeft daarover ook moties ingediend — te zorgen dat we ook concreet die opsporing gaan intensiveren. Hoe gaat die versterking plaatsvinden? Dat is een vraag die wij vandaag aan de minister willen stellen. 

Er zijn nog steeds heel veel mensen uit beeld. Daarover heb ik toch wel een vraag aan de minister, want afgezien van verjaarde vonnissen is het bekend dat er ongeveer 12.000 gevangenisstraffen nog niet ten uitvoer zijn gelegd, maar dat dat wel kan. Een aantal zaken zijn in actieve opsporing, maar is het nu zo dat 800 mensen totaal uit beeld zijn en wordt daar dan helemaal niets meer aan gedaan? Wat probeert de minister te doen om te zorgen dat deze mensen wel hun straf uitzitten? Of zijn ze allemaal met de noorderzon vertrokken? Wij willen dat graag weten. 

Hoe staat het eigenlijk met de openstaande straffen met een kortere duur dan 120 dagen? Of, zoals ik net al even zei, met geldboetes en taakstraffen? We hebben met de motie daarover natuurlijk willen bereiken dat de gevangenisstraffen ten uitvoer werden gelegd, maar het gaat natuurlijk ook over die boetes. We willen graag van deze minister weten hoe hij ook op dat punt een intensivering zal laten plaatsvinden. 

De motie vroeg ook, te kijken naar de verjaringstermijn. Het is heel belangrijk dat mensen niet de boel kunnen verstieren en zorgen dat ze uit beeld zijn, maar te zorgen dat ze uiteindelijk wel hun straf moeten uitzitten. Het is belangrijk dat dat ook daadwerkelijk gebeurt. Is de minister wellicht bereid te bekijken of hij in een nota van wijziging bij deze wet hieraan gevolg kan geven? 

Ik vond het interessant dat D66 vandaag vroeg of je nu eigenlijk niet principieel zou moeten willen dat de tenuitvoerlegging van straffen bij het ministerie terechtkomt. Ik had een hele alinea opgeschreven die er ook over gaat of dat nu wel verstandig is. Maar ik wil me gemakshalve graag bij D66 aansluiten, want hierover zijn wijze woorden gezegd. Tegelijkertijd bedenk ik ook dat zo'n gevangenis gewoon ten dienste staat van het ministerie van Justitie. In de praktijk heb ik het in mijn hele dienst ook nooit anders gevoeld dan dat we straffen aan het uitvoeren waren voor het ministerie en dat het bijna terminologie is dat die door een officier van justitie worden geformuleerd. Wel is het belangrijk, zoals D66 volgens mij terecht aangeeft en waar wij ook antwoord op willen krijgen, hoe we zorgen dat de minister niet elke keer met zijn vingers tussen de deur gaat zitten maar dat die straffen uiteindelijk worden uitgezeten en dat iedereen een gelijke behandeling krijgt. Het moet niet zo zijn dat als een paar mensen het interessant vinden om één zaak op te lieren, we dan hier in de Kamer gaan praten over de tenuitvoerlegging van één bijzondere straf. 

Dus ik wil wel dat we een soort sereniteit krijgen bij het ministerie om niet met de vinger tussen celdeuren te gaan zitten poeren maar te zorgen dat die tenuitvoerlegging gewoon bij de uitvoerende diensten blijft. Hoe kan de minister zorgen dat dat gaat gebeuren? 

We hebben het gehad over de uitwisseling van de informatie met het speciale centrum dat er al even is. Ik wil graag van de minister weten wat voor rol dat centrum nu kan spelen bij de behandeling van adolescenten. De minister weet als geen ander dat het adolescentenstrafrecht iets is waar ik behoorlijk enthousiast over ben, om maar niet te zeggen dat we heerlijk hebben kunnen samenwerken met zowel de VVD als de PvdA om te zorgen dat die wet door de Kamer kwam. 

Maar wat je natuurlijk nu in de uitvoering ziet, is dat kinderen moeten worden behandeld en dat rechters daarover uiteindelijk beslissingen nemen terwijl die behandeling maar niet van de grond komt. Daarvan hebben we ook aangifte gedaan hier in de zaal, om in deze terminologie te spreken. Ik zou graag willen weten wat dat speciale centrum nu kan betekenen, speciaal voor adolescenten. Kan de minister dat ook aangeven? Ik denk dat dat een heel belangrijk punt waarover we het ook met deze minister moeten hebben. 

We horen verschillende geluiden dat men zich binnen het gevangeniswezen goed voorbereidt op de taakverschuiving naar het centrum dat straks over de tenuitvoerlegging gaat. Intussen zijn de diensten binnen het gevangeniswezen eigenlijk niet meer helemaal op orde. Mensen hebben een nieuwe baan en denken: ik blijf niet op het zinkende schip zitten, ik ga iets anders doen. Vervolgens zie je dat er problemen gaan ontstaan binnen het gevangeniswezen. Hoe gaat de minister die oplossen? Gaat de minister voor de mensen die uiteindelijk een andere baan moeten gaan zoeken wel zorgen dat zij fatsoenlijk van werk naar werk kunnen worden geleid? We sluiten de gevangenissen al, waardoor heel veel mensen op straat zijn komen te staan. Het zou toch heel jammer zijn als we niet zorgvuldig omgaan met mensen die zo lang heel netjes hun werk hebben gedaan voor dit ministerie om te zorgen dat de taken die moeten worden uitgevoerd ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Kortom, hoe gaan we om met het feit dat het AICE — ik heb die term steeds proberen te vermijden — nog niet op volle sterkte is, terwijl het gevangeniswezen het AICE eigenlijk nog niet goed kan overnemen? 

Ik heb nog wel een dilemma ten aanzien van dat centrum. Ik zal daarover in de Kamer een ontboezeming doen; als katholiek kan ik dat misschien beschouwen als een soort aflaat. Ik heb het als gevangenisdirecteur een keer meegemaakt dat ik een kind binnenkreeg van net 12 jaar oud. Hij zat bij mij in de gevangenis, helemaal verstoord omdat er van alles aan de hand was. 's Avonds om 22.00 uur kwam hij binnen, tegelijk met het bericht dat hij onmiddellijk in vrijheid moest worden gesteld. Ik dacht: we bellen zijn ouders. De ouders zeiden echter dat ze het kind niet kwamen halen en dat zij niets gingen doen. De Officier van Justitie was natuurlijk niet bereikbaar en zo zat ik met een kind, met de opdracht om het onmiddellijk in vrijheid te stellen. Weet u wat ik gedaan heb? Helemaal niets. Ik heb gewoon "welterusten" tegen hem gezegd en ik dacht: de volgende dag hoort hij wel dat hij weer vrij is, want zo kunnen wij fatsoenlijk met dat kind omgaan. Stel je voor dat ik hem had laten gaan en hem op de Lunettenlaan in Vught de gevangenis had uitgezet, met zijn 12 jaar, hem met zijn tasje de straat op had gestuurd. Wat was er dan gebeurd? In artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht staat dat je iemand tot wiens zorg je eerder verplicht was, in een hulpeloze toestand brengt door hem gewoon op straat te kieperen. 

Hoe gaan wij daar straks mee om? Ik heb deze casus indertijd besproken met mijn collega's en die hadden allemaal wel eens zoiets aan de hand gehad. Als zij de opdracht kregen om iemand in vrijheid te stellen, moet je dat doen, want je kunt iemand niet wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven. Bij de meeste kinderen kon ik het oplossen door de ouders te bellen, die zeiden: je mag hem houden. Dat deed ik dan een dag, hoewel die ouders verantwoordelijk waren, maar deze situatie was heel anders. Hoe gaan wij om met de situatie waarin directeuren hun verantwoordelijkheid moeten nemen als zij zien dat iemand in vrijheid moet worden gesteld, maar zij geen fatsoenlijke berichten door van dat AICE doorkrijgen? Wat gaan wij dan doen? Hoe dekt de minister dan zijn uitvoerende personeel? Voor mij was uiteindelijk alles goed opgelost. Het kind was dankbaar en wij hebben het goed kunnen organiseren, maar eigenlijk bega je een misdrijf onder de vlag van het ministerie van Justitie. Ik ben erg benieuwd hoe de minister daarover denkt. 

Wat hadden wij een gekkigheid dit weekend over die houtkachels. Er was een gevangenis waar men op het idee was gekomen om houtkachels te gaan verkopen, onder de naam "Bad Boys". Op een bepaald moment zag je van die tonnen waarin in enge krimifilms ook lijken verbrand worden. Op die tonnen stond dan "Bad Boys". Zo werden die verkocht. Op die manier werd er een bepaalde deken overheen gelegd. Ik heb ernaar gekeken, samen met mijn echtgenoot, die ook gevangenisdirecteur is geweest, en wij dachten: zijn ze daar gek geworden? Naarmate wij er langer mee bezig waren — wij hebben ook even op de website gekeken — raakten wij er steeds sterker van overtuigd dat men daar totaal de weg kwijt was. Het is heel goed dat de minister is opgetreden en ervoor heeft gezorgd dat deze gekkigheid niet kan doorgaan. Laten wij er echter wel voor zorgen — nu vinden mevrouw Kooiman en ik elkaar weer — dat de arbeid in het gevangeniswezen goed werkt. Ik hoor graag van de minister hoe hij zijn vindingrijkheid zal aanspreken om te bewerkstelligen dat dingen die op deze manier echt niet kunnen, straks uiteindelijk wel doorgang kunnen vinden. 

Ik kom tot een afronding. Ik denk dat het een mooie wet is. Er zit heel veel in. Ik zie mijzelf nog zitten als student die het hele Wetboek van Strafvordering moest snappen. Als ik naar het voorstel kijk, stel ik vast dat wij gewoon weer opnieuw moeten beginnen, want het hele boek is herschreven. Het is een hele uitdaging om dat allemaal weer scherp te krijgen voor de studenten die nu denken dat zij klaar zijn, maar nog even de boel moeten opfrissen. Toch — wij zijn altijd veeleisend — zijn er nog wel een paar dingen die beter kunnen. Daartoe hebben wij een aantal amendementen ingediend. Ik hoop dat die door de minister zullen worden omarmd. Om hem te bedienen, hebben wij ook een paar dingetjes uit elkaar getrokken, omdat hij over het een wellicht wat enthousiaster is dan over het ander. Wij proberen hem toch een beetje te verleiden om met warme woorden over onze amendementen te spreken. 

De heer Van Oosten (VVD):

Mevrouw Van Toorenburg is heel actief geweest en heeft vier amendementen ingediend. Een van die amendementen ziet op de voorwaarden die de gedetineerde geacht wordt na te leven alvorens hij in voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld. Mijn vraag is een beetje semantisch. In het amendement wordt voorgesteld om van "de voorwaarden" te vervangen door "alle voorwaarden". Wat is eigenlijk het verschil? "De voorwaarden" zijn toch alle voorwaarden? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Een terechte vraag. Wij hebben daar echt over zitten nadenken. In de praktijk ontstaat toch het beeld dat het goed is als je aan de meeste voorwaarden voldoet, terwijl je over een aantal voorwaarden in de uitvoering gesteggel krijgt. Een heleboel dingen zijn goed geregeld, maar als we het in deze wet stevig willen neerzetten, als we over een heleboel zaken geen discussie meer willen, als we geen discussie meer willen zoals die over Volkert van der G. indertijd, dan lijkt het mij goed om duidelijk te maken dat iemand die "aan voorwaarden moet voldoen" echt aan álle voorwaarden moet voldoen. Je kunt zeggen dat "de voorwaarden" hetzelfde is als "alle voorwaarden". Ik vond "de" een onduidelijk woordje. Als we "alle voorwaarden" bedoelen, laten we dat dan ook zo neerzetten. Als je niet alle voorwaarden bedoelt, leg ze dan ook niet op, want als je ze voor de kat zijn viool oplegt, is dat niet nodig. 

De heer Van Oosten (VVD):

U beschouwt het woordje "alle" als een taalkundige verheldering en ook niet als meer dan dat? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ja. Het is bijna symbolisch, maar het is wel een belangrijk signaal. Wat is de reden waarom wij dat willen? Als je met het veranderen van twee woorden een heel helder signaal kunt afgeven dat het gaat om alle voorwaarden, doe dat dan. Denk er goed over na welke voorwaarden je oplegt en zorg er vervolgens ook voor dat er aan al die voorwaarden wordt voldaan. Anders moet iemand gewoon niet in vrijheid komen. 

De voorzitter:

Dank u wel voor uw bijdrage en welkom terug op het dossier. Ik geef het woord aan de heer Recourt. 

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Opgelegde straffen die niet uitgevoerd worden, ondermijnen ieders rechtsgevoel en geven het signaal af dat je straffeloos je criminele gang kunt gaan. Ze zijn een belediging voor ieders inzet om mensen die het verdienen wel een straf te geven en ze zijn ook een verkwisting van geld. De ambitie van dit kabinet om daar wat aan te doen, is heel terecht en verdient onze steun. 

Op de vooravond van de presentatie van het rapport-Oosting — wij wachten in spanning — gaat er nog meer directe verantwoordelijkheid naar het ministerie van Veiligheid en Justitie, namelijk op het gebied van de executie van straffen. Verrassend genoeg vindt mijn partij dat een goed initiatief en dit een goed wetsvoorstel. In de praktijk gebeurt namelijk al heel veel door de diensten die direct onder de minister vallen. Voor een deel is er dus gewoon sprake van codificatie van de praktijk. 

Wat niet gebeurt, is dat de regie en de onderlinge samenhang van de strafrechtsketen in een hand vorm wordt gegeven. Daar hebben we als Kamer wel keer om keer om gevraagd. Daar heeft de Algemene Rekenkamer om gevraagd en daar heeft dit kabinet prioriteit aan gegeven. Die uitvoering in de strafrechtsketen moet echt beter. Wij zien hier een voorbeeld van hoe het, in ieder geval op papier, beter kan. We krijgen terecht ketenregie. Het is een vreselijk woord, maar ik snap wel wat ermee bedoeld wordt: je moet weten wat er links en rechts van je gebeurt om alle betrokkenen goed te laten samenwerken. 

Het ging namelijk niet goed. Er was te weinig succes en er waren te veel straffen die niet goed of niet goed genoeg werden uitgevoerd. Informatie van alle relevante spelers kwam niet waar die moest komen. Er waren te veel procedures en er was te veel onduidelijkheid, te weinig prioriteit en te weinig automatiseringskracht bij het Openbaar Ministerie. We hebben nog niet zo heel lang geleden de zaak Bart van U. hier in de Kamer behandeld, een concrete zaak met een rapport dat er niet om loog. Dat was een van de zaken die grondig mis waren gegaan qua missers in de tenuitvoerlegging van straffen. Bart van U. smeekte om zijn gevangenisstraf te mogen uitzitten, maar kreeg om verschillende redenen nul op het rekest. 

Het Openbaar Ministerie gaat hiermee iets meer terug naar zijn kerntaken. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Ik heb een eerste praktische vraag. Voor een deel blijft het OM natuurlijk executietaken houden, voor een deel gaan die weg. Heeft dat verlies aan taken ook nog een financiële consequentie? Mijn tweede vraag ligt een beetje in het verlengde daarvan en raakt niet direct het wetsvoorstel. Het OM heeft nog meer stiefkindjes, taken die niet de primaire kerntaken van het OM zijn, bijvoorbeeld in het civiele recht. Ook dat hebben wij bij Bart van U. gezien, met die BOPZ-wetgeving. Het OM heeft ook nog wat obscure taken in het civiele recht. Wordt bijvoorbeeld bij de wijziging van het Wetboek van Strafvordering gekeken of dat nog wel bij het OM moet worden ondergebracht? 

Ook ik heb vragen over politieke beïnvloeding van de executie van straffen. Ook ik heb de zaak Volkert van der G. helder voor ogen, die wat mij betreft een beetje de lakmoesproef is. In die zaak was ik heel blij met de afstand die de politiek, gedwongen door regelgeving, hield van die zaak. Nu is het nog steeds de discussie of hij de voorwaarde heeft overtreden. Het is het Openbaar Ministerie dat daarover een beslissing neemt. Ik begrijp dat in de nieuwe wet dat het Openbaar Ministerie blijft. Heb ik dat goed begrepen? Tijdens de detentie wordt het wel de minister. Bij Volkert van der G. gaat dat niet meer op, maar er zullen wellicht nieuwe Volkerts van der G. komen — ik hoop het niet — maar in ieder geval nieuwe zaken die politiek gevoelig zijn. Hoe gaat de minister toch garanderen dat de politieke hijgerigheid, zoals ik het maar noem, niet doorklinkt in die individuele zaken? 

Ik kom op een ander onderwerp. Informatie van partijen als de reclassering en de rechter moet beter worden gedeeld met de rest van de keten. Ik kan me dat heel goed voorstellen. Ik ken zelf nog de frustratie dat je als rechter een prachtige overweging in je vonnis had opgenomen over hoe een straf uitgevoerd zou moeten worden en dat dat vonnis vervolgens helemaal niet in het executiedossier komt. Je schrijft dat dan echt voor Jan met de korte achternaam. Dat is tamelijk frustrerend, want je doet dat niet voor niks. Op welke wijze gaat dat nu gegarandeerd worden? Past dat in het AICE en past dit weer in Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak (KEI)? Hoe gaat dat in zijn werk? 

Het volgende punt is de nota van wijziging. Dat was een hele fijne, want er werd eindelijk uitvoering gegeven aan iets wat onder meer de Partij van de Arbeid, maar ook anderen, vaak heeft gevraagd: kunnen die Mulderboetes in termijnen worden betaald? Dit wordt geregeld tot €225. Misschien moet je in bijzondere gevallen ook nog bedragen daaronder in termijnen kunnen betalen, dacht ik toen. Tot mijn blijde verrassing kan dat ook. Wat nodig is, is maatwerk. Kan dat maatwerk in alle gevallen, ongeacht het bedrag, geleverd worden? Als afgeleide hiervan wil ik het kort hebben over gijzelen. De Ombudsman heeft een vernietigend rapport hierover geschreven. De procedure is niet in orde. Wij hebben een reactie van het kabinet gehad en in januari komt het kabinet erop terug om te laten zien hoe die procedure wel op orde komt. Ik ga ervan uit dat tot die tijd geen, dan wel met de grootst mogelijke terughoudendheid, gijzelingen ten uitvoer worden gebracht. Ondanks dat gijzelingen nog wel een rechterlijke toets hebben, is het niet zo dat mensen die het kunnen betalen, maar niet willen, wel worden gegijzeld en mensen die wel willen betalen, maar niet kunnen, niet. Het gijzelingsinstrument blijkt vooral te worden gebruikt voor mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen. Dat is echt foute boel. 

De heer Van Oosten (VVD):

De heer Recourt begon zijn bijdrage heel mooi door de minister te vragen of hij politieke bemoeienis zal hebben bij de executie van rechterlijke beslissingen. Nu echter vraagt hij aan de minister - ik kan het althans niet anders uitleggen — om een uitspraak van de rechter niet te laten uitvoeren. Het gaat om de uitspraak: u wordt in gijzeling genomen, want u heeft uw boete niet betaald,. Hoe verhoudt deze zich tot wat de heer Recourt daarnet zei? 

De heer Recourt (PvdA):

Zo gaat het natuurlijk niet. Het bestuur, feitelijk het CJIB, doet een vordering tot gijzeling. De beslissing wordt daar genomen. Dat is niet terecht en valt buiten het rechterlijke domein. Dit gaat over de uiterste consequentie van het niet betalen van boetes. Ik snap die uiterste consequentie. Dat kan. Ik wil alleen dat die alleen wordt getrokken bij mensen die niet willen betalen. Het is echt het bestuur dat die vordering doet. Vervolgens moet de rechter toetsen. Hij doet dit wat mij betreft te beperkt. Hij kan dit ook alleen maar te beperkt doen, omdat de dossiers niet op orde zijn. Die dossiers moeten dus op orde worden gebracht. Ik leg dus zeker niet alleen de vinger op de zere plek bij de minister, maar daar ligt hij wel deels. Dat is mijn antwoord. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik stel maar vast dat ik toch een zekere ruimte bespeur tussen wat u net in uw fraaie inleiding zei en wat u nu zegt over dit specifieke thema, gijzeling. Mag ik het zo begrijpen dat u geen bemoeienis van de minister met rechterlijke uitspraken wenst, maar dat u wel bemoeienis verlangt — daar vind ik dan het mijne van — aan de voorkant, bij de vordering die via het CJIB door het Openbaar Ministerie is ingebracht bij de rechter? 

De heer Recourt (PvdA):

Er gaan nu twee zaken door elkaar lopen. Ten eerste moeten het OM en de rechter in positie blijven als je ingrijpende maatregelen neemt. Volgens mij doet dit wetsvoorstel dat. Ten tweede moet je in individuele zaken geen politieke executie willen. Dat geldt voor individuele zaken. Wat ik over gijzelingen zei, zeg ik niet in individuele zaken. Ik wil dat het beleid zo is dat alleen die uitzonderlijke gevallen waarin mensen kunnen betalen maar niet willen, voor gijzeling worden voorgedragen, en andere gevallen niet. Dat heeft dus niets met individuele politieke beïnvloeding te maken, maar gaat om beleid. 

Ik kom tot een afronding. Ook voor mij is dit wetsvoorstel praktijk, want ik ooit begonnen als reclasseringswerker met het organiseren van taakstraffen. Daarbij zat je inderdaad tegen die termijnen aan te werken. Het is dus goed dat die termijn wordt opgerekt, maar niet verlengd kan worden. Daarna was ik heel even officier van justitie. Ook die kant van executie ken ik dus. Daarna mocht ik als rechter af en toe iets opleggen en toetsen. Vanuit alle drie die rollen ben ik ontzettend blij met de ambitie om dit beter te regelen, om beter de regie te houden, om minder administratieve rompslomp te hebben en om de kansen op fouten te verkleinen. Kortom, de ambitie in dit wetsvoorstel is goed. Er zit ook een evaluatie in. Hoewel ik nog steeds nieuwsgierig ben naar het antwoord op mijn vragen, vermoed ik zomaar dat ik mijn fractie zal voorstellen om voor dit wetsvoorstel te stemmen. 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Allereerst wil ik vanaf deze plek nogmaals collega Swinkels van D66, die net haar maidenspeech heeft gehouden, feliciteren. Ik sluit mij even aan bij de slogan van D66: en nu vooruit! 

Dan het inhoudelijke deel van vanavond. In het wetsvoorstel waarover het vanavond gaat, wordt onder andere de wetgeving rondom de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen herzien. Doelstellingen zijn het sneller starten van de tenuitvoerlegging, het bevorderen van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf en het goed informeren van alle daarbij betrokken partners. Mijn fractie is natuurlijk helemaal voor sneller straffen en voor het daadwerkelijk uitvoeren van straffen. Het is bizar dat het nu een halfjaar tot een jaar kan duren voordat na het vonnis gestart wordt met de tenuitvoerlegging van de straf. Nog erger is dat er in Nederland nog steeds duizenden tot gevangenisstraf veroordeelden vrij rondlopen, zoals meerdere collega's ook al hebben gezegd. Deze mensen horen achter de tralies. Naar het overgrote deel wordt ook nog eens niet meer actief gezocht. 

Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, moet daar een einde aan maken, maar mijn fractie is er nog niet van overtuigd dat de voorgestelde wijzigingen hierin verandering gaan brengen. In de eerste plaats wordt de directe verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging verschoven van het Openbaar Ministerie naar de minister. Dat is een maatregel op papier, die slechts de huidige feitelijke situatie vastlegt. De minister is namelijk al, weliswaar slechts politiek, verantwoordelijk voor het doen en laten van het Openbaar Ministerie. Het doel van de verschuiving is de centrale aansturing van diverse organisaties. Die aansturing wordt nu geconcentreerd bij de minister. Of dat de gewenste vooruitgang betekent, moeten wij afwachten. 

Mijn fractie verwacht ook geen wonderen van de voorgestelde elektronische betekening. Ik denk namelijk niet dat een verdachte zal meewerken aan elektronische betekening, waardoor alsnog zal moeten worden teruggevallen op de papieren betekening, oftewel betekening in persoon. Maar goed, het kan natuurlijk ook geen kwaad. Wel wil mijn fractie van de minister weten of hij geen onnodige vertraging verwacht nu er geen vaste termijn is tussen het niet op een elektronische betekening reageren en het terugvallen op de papieren betekening. 

Voor de geldboetes van lager dan €340 wordt gratie voorgesteld, oftewel de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging te beëindigen, als met het vonnis geen redelijk doel meer wordt gediend. Daarmee is mijn fractie het natuurlijk van harte oneens. Helaas komt deze vorm van kwijtschelding al in de praktijk voor. Erger nog, zij komt met name voor bij overlastplegers en veelplegers, de zogenoemde draaideurcriminelen die een isd-maatregel opgelegd krijgen. "Isd" staat hierbij voor "inrichting voor stelselmatige daders". De voorbeelden die de minister geeft, doen mijn fractie niet van mening veranderen. Het niet willen verstoren van een zorg- of re-integratieproject is geen reden om boetes kwijt te schelden. Een persoon heeft te leren dat hij of zij niet bij elke tegenvaller in crimineel gedrag moet vervallen. Met het betalen van die boete kan deze persoon juist een belangrijke les leren. Daarbij is begeleiding natuurlijk geen probleem. Bij overtredingen en misdrijven die boetes opleveren, moeten die boetes gewoon betaald worden. Het is onterecht om vervolgens als reden aan te voeren dat iemand niet anders kon en dat hij daardoor dan toch maar weer genoodzaakt was om een strafbaar feit te plegen. Goedwillende burgers die zich wel aan de wet houden, hebben op die manier het nakijken. 

Mijn fractie is wél blij met het feit dat de minister naar aanleiding van een vraag van mijn fractie heeft besloten om via een nota van wijziging de volgorde aan te passen van de belangen waarmee rekening dient te worden gehouden bij het opleggen van een straf of de voorwaarden bij een straf. Op de eerste plaats moeten namelijk de belangen van slachtoffers en nabestaanden staan. Daarna volgt het belang van de veiligheid van de samenleving, en wat mijn fractie betreft pas daarna het belang van de resocialisatie van de veroordeelde. Desondanks ziet mijn fractie resocialisatie het liefst helemaal niet terugkeren in dit rijtje, want dat punt staat al gewoon in de Penitentiaire beginselenwet. 

Mijn fractie is ook geen voorstander van het voorstel om wettelijk vast te leggen dat de reclassering in alle gevallen gaat adviseren over te stellen voorwaarden. Recentelijk adviseerde de reclassering nog om een voorwaardelijke straf op te leggen, ondanks dat men er zelf erkende dat er een groot recidivegevaar bestond. Ook legt de reclassering graag de bijzondere voorwaarde van het dragen van een enkelbandje op, bijvoorbeeld ter versterking van een locatieverbod of -gebod. Ik kan hierbij wat voorbeelden noemen die ik put uit het recente verleden. Denk aan Benno L. Denk aan terroristen die hun enkelband doorknippen. Denk aan de mogelijkheid dat de batterijen leeg zijn. De veroordeelde moet die batterijen namelijk zelf opladen. Dat gaat dan mis en dan is men de veroordeelde kwijt. Zulke adviezen kunnen we dus missen als kiespijn. Ondanks dat deze adviezen van de reclassering slechts adviezen zijn, is mijn fractie wel van mening dat de reclassering op deze manier te veel invloed heeft, want die adviezen worden in de regel opgevolgd. Bovendien is dit toch ook een beetje eigenbelang van de reclassering, want het levert haar natuurlijk ook werk op. In mijn spreektekst staat nog dat mijn fractie overweegt om op dit punt een amendement in te dienen, maar dat amendement is inmiddels al ingediend. 

Het volgende punt kaart mijn fractie ook niet voor de eerste keer bij de minister aan. Ik doel op de verschijningsplicht ter zitting. Mijn fractie hoopt steeds dat het niet meer nodig zal zijn om dit punt aan te kaarten, maar aangezien de minister en de staatssecretaris blijven geloven dat mensen zich zelf wel aan de gevangenispoort komen melden voor het uitzitten van de straf, zal ik dit punt steeds maken. Ik heb dat eerder ook al gezegd. De pilot om het percentage veroordeelden die zich zelf komen melden op te hogen, heeft de staatssecretaris "een succes" genoemd. In plaats van 30% is het meldingspercentage nu 40%. Nog steeds komt dus minder dan de helft van de veroordeelden zich zelf melden. Een van de redenen van de stijging is dat zelfmelders een plusregime, ofwel meer vrijheden, wordt beloofd als zij zich tijdig melden. Ook dit is wat mijn fractie betreft weer de omgekeerde wereld. De burger krijgt ook geen belastingvoordeel als hij op tijd zijn belastingaangifte indient. 

Ik zei al dat veel veroordeelden gewoon vrij rondlopen. Collega's zeiden dat ook al. Door de opgelegde straf te negeren, hebben deze veroordeelden lak aan justitie en daarmee ook aan de samenleving. Nog triester is het dat ze daar ook de gelegenheid voor krijgen. Wat mijn fractie betreft dient iemand gewoon verantwoording af te leggen voor zijn daden, aan de samenleving, en specifiek aan de slachtoffers en de nabestaanden. Men dient dan ook verplicht aanwezig te zijn op de zitting waar het vonnis wordt uitgesproken. Volgt een veroordeling, dan kan de betreffende persoon, die daarmee van een verdachte tot een veroordeelde is getransformeerd, direct achter slot en grendel worden gezet. Op die manier wordt het onmogelijk om de straf te negeren. Ik overweeg ook een motie op dit punt in te dienen. Maar hoop doet leven; misschien gaat de minister dadelijk antwoorden dat hij dit toch enigszins sympathiek vindt en dat hij er welwillend naar gaat kijken. Ik vraag niet veel, dus wie weet. 

Ik kom op punt van kritiek dat de minister inmiddels ook van mijn fractie kent en waarover de minister toen hij nog Kamerlid was, vaker sprak dan hij nu doet, nu hij minister is. Ik doel op de voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling. Veroordeelden zullen de aan hen opgelegde straffen en voorwaarden blijven negeren of overtreden zolang dit wordt toegestaan. Daar zijn weliswaar consequenties aan verbonden, maar die worden lang niet altijd opgelegd. Daarom moet bij overtreden van de voorwaarden standaard het restant van de straf worden uitgezeten. Ook zou de rechter bij het opleggen van de straf alleen rekening moeten houden met de omstandigheden van het geval die te maken hebben met het strafbare feit. 

Tot slot heb ik nog een punt van kritiek. In de memorie van toelichting schrijft de minister dat het doel van het wetsvoorstel is dat straffen sneller ten uitvoer worden gelegd en dat de straf daadwerkelijk wordt ondergaan, en daar gaat het mij voornamelijk om. In dat kader is het vreemd en tegenstrijdig dat opgelegde straffen korter kunnen worden, want als iemand voor meerdere strafbare feiten tot een gevangenisstraf is veroordeeld, wordt nu voorgesteld dat de veroordeelde die straffen zo veel mogelijk aaneengesloten achter elkaar uitzit. Daar is mijn fractie het wel mee eens, maar nu komt het: in het voorgestelde artikel 6:2:6 — een hele mond vol — staat dat die gevangenisstraffen vervolgens als één vrijheidsstraf worden aangemerkt voor de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij kortere vrijheidsstraffen, waar in de regel meestal sprake van is, want hier worden niet zo vaak heel hoge gevangenisstraffen opgelegd tot spijt van mijn fractie, leidt dat tot strafkorting. Er is al een amendement langsgekomen van collega Bisschop van de SGP. Het zal u dan ook niet verbazen dat wij daar zeer positief tegenover staan. Ik krijg zelfs de gelegenheid van mijn collega om dat amendement mee te tekenen. 

Die kritiek geldt in mindere mate ook voor artikel 6:2:14, maar de kern is wel dat er een mogelijkheid is tot strafkorting, terwijl de rechter inmiddels anders heeft beslist. Ondanks dat dit al geregeld is in artikel 15l Wetboek van Strafrecht is dit de gelegenheid om op te merken dat mijn fractie het daar niet mee eens is. 

Afrondend, om het doel te bereiken van dit wetsvoorstel, het bevorderen van de daadwerkelijke en/of snellere tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, zouden de voorstellen van mijn fractie uitgevoerd moeten worden. De ervaring leert dat er altijd een aantal jaren overheen gaat voordat er toch wat ideeën worden overgenomen. Ik zei het net ook al: hoop doet leven. Het wetsvoorstel regelt nu dat opgelegde straffen moeten worden ondergaan en wel zo spoedig mogelijk na de uitspraak. Dat gaat nu niet naar behoren — dat weten wij allemaal — dus het wetsvoorstel is wel een stapje in de goede richting. Mijn fractie zal echter pas na de beantwoording van de minister kunnen bepalen of zij met het wetsvoorstel kan instemmen. Dat zit hem met name in de reactie op het amendement op stuk nr. 11 en in mindere mate dat op stuk nr. 13. Die zijn voor mijn fractie heel belangrijk, want strafkorting kan niet de bedoeling zijn. Dat gaat ook het door de minister zelf gestelde doel van het wetsvoorstel voorbij, namelijk het daadwerkelijk uitzitten van opgelegde straffen. Vandaar mijn vraag: waar is toch de law-and-orderretoriek van de VVD gebleven? Wij kennen ze namelijk nog, de campagneslogans: "Voortaan voor iedereen die straf verdient: straf" en "Meer straf en minder begrip voor criminelen". 

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kooiman van de SP, die ook ongeveer 15 minuten gaat spreken. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ook ik wil mijn felicitaties overbrengen aan mevrouw Swinkels. Ik vind het altijd mooi om te horen dat iemand zo bevlogen kan zijn dat diegene er bijna bij neervalt. Ik ben blij dat dat vandaag niet is gebeurd. Ik ben erg blij dat u met uw deskundigheid een collega van ons allen bent geworden, mevrouw Swinkels. Welkom. 

Eigenlijk zou mijn collega Van Nispen dit debat doen, maar hij kon vandaag niet aanwezig zijn want hij is net kersverse vader geworden van Tobias van Nispen. Ik kon het niet nalaten om hem vanaf deze plek al het geluk van deze wereld toe te wensen. Het gaat trouwens ontzettend goed met het gezinnetje. En ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat hij vandaag stiekem vanaf de bank zal kijken naar dit debat met baby. 

Nu is aan mij de eervolle taak om het debat te mogen doen over de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Die wet zet een eerste stap in de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Het is een eerste kleine stap, die de SP ook een overzichtelijke en zorgvuldige stap vindt. Wij hebben namelijk voldoende tijd en mogelijkheden gehad om daar goed over na te kunnen denken en onze gedachten daarover te kunnen vormen. De SP heeft nog wel zorgen over de volgende te zetten stappen naar het moderniseren van het Wetboek van Strafvordering. De SP vindt ook dat modernisering op haar plaats is, maar het is wel de bedoeling dat het wetboek straks weer 100 jaar mee kan. De herzieningen van de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek zijn naar de mening van de SP veel verstandiger aangepakt. Die worden veel getemporiseerder aangepakt. Waarom doen we dat dan niet ook met het Wetboek van Strafvordering? Dan kunnen organisaties met zorg en aandacht meedenken. Immers, haastige spoed is zelden goed. Waarom zo'n haast? De SP zal vast nog weleens terugkomen op dit punt, maar het leek me goed om ook vandaag naar de visie van de minister hierop te vragen. 

Ik denk dat we het allemaal eens zijn over de doelstelling van deze wet, namelijk het doelmatiger laten functioneren van de strafrechtketen, snellere tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en het goed informeren van alle relevante partners. Dat gaat dus ook over het informeren van de slachtoffers. Ik denk dat dit een goed streven is. Ik denk dat iedereen het daarover eens is. 

Wij hebben nog wel een aantal opmerkingen, bijvoorbeeld over de verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van het Openbaar Ministerie naar de minister. In deze situatie verstrekt het Openbaar Ministerie alle voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen aan de minister. De coördinatie van de feitelijke tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing wordt belegd bij het Centraal Justitieel Incassobureau, het CJIB. De zorg van de SP, en van vele deskundige instanties in het veld zelf, is dat deze verschuiving naar de minister het risico met zich meebrengt dat de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen politieker wordt gemaakt. Een aantal collega's heeft dat net terecht al benoemd. Daarbij bestaat het risico dat een beslissing van de rechter nog sneller onderwerp zal worden van het politieke debat, omdat de minister sneller aangesproken kan worden als het om de tenuitvoerlegging gaat. Ik zou heel graag willen dat de minister hier zorgvuldig op reflecteert. 

De coördinatie van de feitelijke tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing wordt dus feitelijk belegd bij het Centraal Justitieel Incassobureau. Feitelijk is alle keteninformatie ondergebracht bij het AICE, het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen. Volgens mij noemde mevrouw Van Toorenburg het heel mooi het "speciale centrum". Daarmee ondervang je het denk ik. Ik heb er goed op zitten kauwen, want wat betekent dit nou precies en wat gaat er nu daadwerkelijk gebeuren? De minister geeft aan dat alle uitvoeringsopdrachten door het OM aan de minister worden verstrekt en in de praktijk door het CJIB zullen worden ondergebracht bij het AICE, het speciale centrum dus. Het speciale centrum retourneert de opdracht aan de instanties die de beslissing ten uitvoer moet leggen en coördineert de voortgang in de uitvoering, zodat het Openbaar Ministerie zich beter en meer kan bezighouden met de opsporing. Met dat laatste is de SP het eens. We vinden het natuurlijk van belang dat het Openbaar Ministerie zich meer met de opsporing kan bezighouden en minder met de administratieve kant daarvan. Op het moment haalt het Openbaar Ministerie de termijnen echter vaak niet. Ik noem bijvoorbeeld het tijdig aanleveren van een strafrechtelijke beslissing zodat er gestart kan worden met de tenuitvoerlegging. Er is dus al vertraging op de lijn op het eerste onderdeel. Dat is ook niet zo gek als je kijkt naar de enorme bezuinigingen op het Openbaar Ministerie in het verleden. Ik weet dat we daar nog op terugkomen bij de behandeling van de Voorjaarsnota, maar hoe gaat de minister ervoor zorgen dat al die eerste termijnen worden behaald? Kan hij daarover uitwijden? 

Ik vind het ook gek dat er 30 fte worden weggehaald bij het Openbaar Ministerie. Als je meer en intensiever wilt inzetten op opsporing, waarom behouden we die 30 fte dan niet voor het Openbaar Ministerie? Als je 30 fte bij het Openbaar Ministerie weghaalt en 20 fte aan het CJIB geeft, mis ik 10 fte. Zijn die vergeten of opgelost? Ik zie de minister knikken en hoor hem iets mompelen als "efficiency", maar dan zou ik heel graag willen weten wat hij daar precies mee bedoelt. Ik zie die efficiencyslag niet zozeer, maar de minister kan mij daar vast wel bij helpen. 

Ik heb nog een vraag over de inhoud van de tenuitvoerlegging van de opgelegde sanctie. De rechter gaat over de opgelegde sanctie en de minister zal daar vervolgens naar eigen zeggen niets aan veranderen. Het Openbaar Ministerie en de rechter kunnen bovendien advies uitbrengen aan de minister over de wijze van de tenuitvoerlegging. Dat advies is niet bindend, maar waarom niet? Waarom zou de minister afwijken van een advies? Kan hij daar een voorbeeld van geven? Daarmee kom ik precies weer op het eerste onderdeel waarover velen van ons al gesproken hebben, namelijk de politieke vinger in de pap. Als de minister geregeld afwijkt van een advies van een rechter of het Openbaar Ministerie over de tenuitvoerlegging, is het risico groot dat wij de minister daarover regelmatig in de Kamer zullen bevragen. Ik zou heel graag helder willen hebben hoe wij dat precies moeten zien. 

Ik zie dat de heer Van Oosten nog een vraag heeft voor mij. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik heb nog een vraag voor mijn eigen scherpte. Ik heb de nota naar aanleiding van het verslag voor mij en ik ben op zoek naar het onderdeel waar mevrouw Kooiman bang voor is. Diverse fracties hebben hierover vragen gesteld in de schriftelijke ronde. Daarbij is heel uitdrukkelijk door de minister aangegeven dat het hier niet gaat over de opgelegde sanctie. Die beslissing ligt natuurlijk bij de rechter. De vraag of het op die manier bij de rechter wordt voorgelegd, is weer aan het Openbaar Ministerie. Dit gaat puur over de tenuitvoerlegging. Du moment dat je aan een nieuw oordeel komt omdat een boete niet wordt betaald of omdat een voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt overtreden, komt weer de rechter aan de orde. Waar is mevrouw Kooiman nu precies zo bang voor? 

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat is precies waar ik nu naar vraag. Het is heel goed dat de heer Van Oosten die vraag ook stelt. Het klopt dat de minister in de beantwoording aangeeft dat hij niet gaat over de rechterlijke uitspraak. Dat zei ik net zelf ook. Het is meer dat hij het advies van het Openbaar Ministerie over de tenuitvoerlegging naast zich neer kan leggen. Ik vraag het me gewoon af. Ik zit hardop na te denken. Kan de minister dan een voorbeeld geven, waarin dat het geval is? Vele instanties en vele collega's hebben daar ook vragen over gesteld, ook leden van de fractie van de minister zelf. Ik wil voorkomen dat wij hier regelmatig staan om een politiek debat te voeren over een advies waarvan de minister is afgeweken. Ik wil heel graag helder hebben over welke situaties we dan spreken. Ik vind het een terechte vraag van de heer Van Oosten en ik betrek die graag bij mijn vraag aan de minister. 

Een ander onderdeel waar de SP op terug wil komen, is de gijzeling bij het niet betalen van een verkeersboete, dus het opsluiten in de gevangenis als je de boete niet betaalt. De SP is altijd heel duidelijk geweest in haar standpunt in dezen. Als je de boete wel kunt betalen, maar dat gewoon niet doet, is gijzeling een uiterste middel om de betaling van de boete af te dwingen. Als je wel wilt betalen, maar dat niet kan, moet er een betalingsregeling komen. De SP ontvangt nog steeds wekelijks mails en brieven van mensen die wel willen betalen, maar dat echt niet kunnen. Laten we bijvoorbeeld Barry nemen. Barry had drie brommers en wilde daar één brommer van maken. Het is dan niet echt handig om die brommers niet te schorsen. De verzekering liep door en dus krijgt hij een boete opgelegd. Hij wil een betalingsregeling treffen, maar dat lukt uiteindelijk niet door de starre houding van het CJIB. Uiteindelijk wordt de boete €1.400. De SP, de PvdA en ook D66 hebben hier regelmatig aandacht voor gevraagd. Barry wilde wel betalen, maar het lukte niet en uiteindelijk kwam hij verder in de problemen. Het is ontzettend mooi dat deze wet is aangepast. De heer Recourt wees daar terecht op. Het is veel humaner. Er wordt straks standaard een betalingsregeling aangeboden aan de mensen met een boete vanaf €225. Voor mensen met een boete onder €225 is maatwerk mogelijk. Dit is echt een enorme vooruitgang, zoals ik al zei. Het is echt een heel grote stap in de juiste richting. 

Ik heb hier nog wel een paar vragen over. Waarom hanteren wij de grens van €225? Het voelt alsof dat bedrag een beetje uit de lucht gegrepen is. Nu kan de minister wel zeggen dat er onder het bedrag van €225 maatwerk mogelijk is, maar dat maatwerk is echt heel rigide. Er moet namelijk sprake zijn van ernstige schuldenproblematiek. Die moet gemeld of bekend zijn bij de gemeente of de bewindvoerder. Je moet kunnen aantonen dat je een zeer laag inkomen hebt. Er moet sprake zijn van een redelijk betalingsvoorstel. Er moet niet eerder een regeling zijn geweest. Er moet gewerkt zijn aan het verdere voorkomen van de problematiek. Bovendien moet de aanvraag bij voorkeur gedaan worden door een instantie die in het kader van schuldenproblematiek activiteit voor betrokkene ontplooit. Dat is een hele waslijst. Ik kan alleen maar concluderen dat er dan eigenlijk sprake moet zijn van een zeer uitzichtloze situatie waarin je hulp moet hebben. 

Voor een Kamerlid is de grens van €225 zeer goed te doen, zelfs voor een SP'er met een afdracht is €225 ook ontzettend goed te doen. Maar voor een alleenstaande moeder in de bijstand is dat soms erg lastig. Als je een alleenstaande moeder in de bijstand bent, wil dat nog helemaal niet zeggen dat je dan ook gelijk in de schuldhulpverlening zit, maar je hebt wel een aantoonbaar laag inkomen. Waarom kiest de minister er niet voor om, net als bij de regeling van de gefinancierde rechtsbijstand, het inkomen te hanteren voor maatwerk? Mensen met lagere inkomens kunnen dan in aanmerking komen voor maatwerk. Graag krijg ik een reactie van de minister hierop. 

De minister kan zich nog wel herinneren dat ik onder politieagenten een keer onderzoek heb gedaan naar verkeersboetes. Zij zeiden toen een beetje gekscherend: je kunt beter een flitspaal slopen dan erdoor geflitst worden. Dat had betrekking op de hoogte van de boete. Soms was de boete voor het slopen van de flitspaal veel lager dan de boete die je kreeg als je geflitst werd. Daar kun je een vraagteken bij zetten. Wat de politieagenten zeiden, had ook ermee maken dat de boete vervalt, als je de opgelegde boete niet betaalt en je in het gevang gezet wordt. Dat is niet het geval bij de Wet Mulder-boetes, dus bij de verkeersboetes. Waarom wordt er bij deze boetes niet gekeken naar vervangende hechtenis? 

Ik heb nog een punt in verband met dit onderwerp. Als je de verkeersboete in een rap tempo verhoogt, is dit naar de mening van de SP wel erg disproportioneel. Eerst wordt de verkeersboete namelijk met 50% verhoogd en daarna nog eens 100%. Ik vraag mij gewoon af of de minister kan aangeven wat hier ooit de gedachte achter is geweest. Wij zien dat de betalingsbereidheid stijgt door de betalingsregeling die er bij de pilot is getroffen op dit punt. Die bereidheid zal toch ook verder stijgen als wij de wettelijke verhogingen matigen? Bij de strafrechtelijke boetes en de schadevergoedingsmaatregelen worden namelijk heel andere verhogingen toegekend. Waarom wordt daar niet bij aangesloten? Ik heb een amendement op dat punt ingediend. 

De verkeerboetes waren een heel groot punt. Tot slot heb ik nog drie andere punten. Allereerst ga ik in op de gratie voor levenslang gestraften. Het is voor levenslang gestraften in theorie mogelijk om gratie te verkrijgen, bijvoorbeeld wanneer zij ernstig ziek zijn of hun leven aanzienlijk hebben verbeterd. Om gratie te kunnen verlenen, moet resocialisatie voor levenslang gestraften mogelijk zijn. Maar zij krijgen nu geen resocialisatietraject aangeboden. De Europese rechter heeft Nederland daarom op de vingers getikt. Over deze uitspraak wordt nu al een jaar nagedacht. Waarom duurt dit zo lang, want de uitspraak was naar mijn mening toch helder? 

Mevrouw Van Toorenburg sprak ook al over het opsporen van veroordeelden die onvindbaar zijn voor OM en politie. Ik kan mij nog heel goed herinneren dat wij hier stonden, ook mevrouw Helder, toen wij spraken over het afbraakplan gevangeniswezen. Toen zeiden wij: alle boeven die nu zitten te wachten op een plek in een cel en onvindbaar zijn, moeten gewoon opgepakt worden en in de cel gezet worden. Dat hadden we toen heel duidelijk gezegd. Ik vind het op zich heel goed dat de minister zegt dat we dit moeten aanpakken en dat de politie daar meer capaciteit voor moet vrijmaken. Er komt dus geen capaciteit bij, maar er moet capaciteit vrijgemaakt worden. Dat gaat dan wel ten koste van de capaciteit die de politie al heeft. Als de politie zich hier ook nog eens mee bezig moet houden, ten koste waarvan gaat dat dan? Ik ben het ermee eens dat boeven gewoon opgepakt moeten worden. Ik vind echter ook dat de politie dan wel genoeg handen moet hebben om dat te kunnen doen, want dit lijkt wel een extra taak. 

Ik ben heel blij dat mevrouw Van Toorenburg weer terug is op dit dossier. Ik kijk al uit naar de volgende debatten. Ik ben het natuurlijk heel erg met haar eens dat we goed moeten kijken naar werk in detentie. Zij zei nog gekscherend dat Bad Boys Brand misschien niet zo'n goede merknaam is. De essentie is echter dat lokale initiatieven, bijvoorbeeld het commercieel aanbieden van producten die in detentie worden gemaakt, helemaal niet zo verkeerd zijn. Ik zou de minister dus graag willen oproepen om daar echt wat meer werk van te maken, want het is ontzettend mooi als er lokale initiatieven zijn en er meer commercieel aangeboden kan worden, zodat het werk in detentie uiteindelijk veel meer op gaat leveren. 

Voorzitter, tot zover mijn inbreng. Precies binnen de tijd. 

De voorzitter:

U hebt zelfs nog 14 seconden over. Ik geef het woord aan de heer Bisschop. Hij heeft zich voor 12 minuten spreektijd ingeschreven. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik sluit me graag aan bij de felicitaties aan collega Swinkels voor haar mooie maidenspeech. Ik wens haar nog vele boeiende speeches in deze ruimte toe en ik hoop dat zij er veel van zal genieten. Graag voeg ik mij bij de felicitaties voor de familie Van Nispen in verband met de geboorte van een zoon. Misschien kan mevrouw Kooiman mijn felicitaties overbrengen. Het is in ieder geval mooi dat ze in de Handelingen vermeld worden. Ze tellen overigens dubbel omdat ik mijn collega Van der Staaij mag vervangen. Dan worden zijn felicitaties ook gelijk meegepikt. 

Vanavond spreken we over het sluitstuk van de strafrechtketen. We hebben in Nederland een rechtsstaat die over het algemeen goed functioneert, althans die indruk hebben wij zelf. Als mensen strafbare feiten hebben begaan, wordt hiervoor een straf opgelegd. Dat is tenminste de intentie. Je kunt erover twisten of het wel altijd de juiste straf is en of hij wel zwaar genoeg is, maar we hebben geen discussie over het feit dat strafbare feiten bestraft moeten worden. Dat is niet overal in de wereld vanzelfsprekend. Om de opsporing en vervolging goed te laten verlopen, moet er voldoende geïnvesteerd worden. Daarover heeft de SGP bij de behandeling van de begroting voor Veiligheid en Justitie al uitvoerig gesproken. Dat laten we dus nu verder even rusten. Dit thema komt bij de Voorjaarsnota ongetwijfeld terug. 

Ik maak graag een aantal algemene opmerkingen naar aanleiding van dit wetsvoorstel en daarna wil ik inzoomen op een paar onderwerpen waarover wij een amendement hebben ingediend. Als eenmaal een straf is opgelegd, moet hij ook daadwerkelijk uitgevoerd worden. Daar zijn we het in principe allemaal over eens, want het heeft anders immers niet zo veel zin. Als dat niet gebeurt, wordt het uitoefenen van gerechtigheid, wat toch de kerntaak van de overheid is, een vernisje, zonder dat daar daadwerkelijk een beschermende laag door ontstaat. In de praktijk blijkt het hierbij echter nog weleens mis te gaan. Straffen worden niet goed of helemaal niet uitgevoerd, er vindt onvoldoende afstemming plaats tussen de betrokken instanties, of de straf wordt pas erg laat uitgezeten of uitgevoerd. Een groot deel van de straffen, 75%, wordt binnen zes maanden uitgevoerd. Het duurt echter twee jaar om 91% van de straffen uit te voeren. Voor die resterende procenten heb je dus anderhalf jaar extra nodig. Dat is de wet van de afnemende meeropbrengst, zullen we maar zeggen. Die laatste 9% is extra moeilijk, zo niet onmogelijk. 

De SGP steunt de inzet van de regering om hier verbetering in aan te brengen, om in een apart boek binnen het Wetboek van Strafvordering alle regelingen rond de tenuitvoerlegging van vonnissen en beschikkingen vast te leggen. Een van de voorstellen van de regering om een en ander efficiënter te laten verlopen, is het belasten van de minister van Justitie met de uitvoering. Hiermee ligt, in aansluiting op de inbreng van een aantal collega's, meteen de vraag op tafel hoe het zit met de verhouding tussen het meer technisch uitvoeren van vonnissen en de politieke beïnvloeding van de keuzes die hierin gemaakt worden. Hoe ver reikt de concrete aanwijzingsbevoegdheid van de minister? Welke maatregelen kan hij nemen om bepaalde zaken te versnellen of te vertragen? Hoe valt dit in de praktijk concreet te controleren? Wat zijn de concrete veranderingen ten opzichte van de bestaande praktijk? 

Laten we bijvoorbeeld kijken naar de regeling rond de voorwaardelijke invrijheidsstelling, een van de regelingen die in het nieuwe wetboek terechtkomen. In de huidige bepaling is uitdrukkelijk een bevoegdheid voor de minister opgenomen om aanwijzingen te kunnen geven en het Openbaar Ministerie te verzoeken om voorwaardelijke invrijheidsstelling uit te stellen. Waarom komt deze bepaling niet meer terug in de nieuwe regeling? Is dit dan nog wel mogelijk, mede in het licht van de algemene verantwoordelijkheid van de minister voor de uitvoering? De SGP heeft sowieso moeite met de bestaande regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling; dat zal de Kamer niet onbekend zijn. Deze regeling zorgt ervoor dat gedetineerden in principe na twee derde van hun straf vrij kunnen komen, al kunnen er dan wel voorwaarden gesteld worden. Wij begrijpen het doel van resocialisatie, dat ook in deze wet weer is opgenomen, heel goed. Wij ondersteunen dat ook van harte als een doel van strafuitvoering. Tegelijkertijd is het niet uit te leggen dat mensen niet hun volledige straf ontvangen, maar slechts een deel daarvan. Deze regeling moet naar ons idee dan ook op zijn minst versoberd worden. In plaats van een "ja, tenzij"-regeling moeten we naar een "nee, tenzij"-regeling. Je moet het verdienen. In plaats van na twee derde van de straf moet de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later moment komen. Is de minister bereid, hiermee aan de slag te gaan en met een goede doordenking hiervan te komen? 

Ik wil op een aantal punten inzoomen aan de hand van een aantal amendementen die we hebben ingediend. Het amendement op stuk nr. 10 is een verduidelijking van de regeling voor onderbreking van de vrijheidsstraf. Het gaat de SGP hierbij niet zozeer om verschil van inzicht over de vraag hoe gemakkelijk daar gebruik van gemaakt moet kunnen worden, als wel om het bieden van duidelijkheid. Juist bij een zo belangrijke bevoegdheid als het kunnen onderbreken van de vrijheidsstraf moet de wettelijke regeling duidelijk zijn. De SGP wil daarom uitdrukkelijk vastleggen dat het gaat om uitzonderlijke gevallen en om een termijn die niet langer duurt dan noodzakelijk is; zo beperkt mogelijk dus. Uitgangspunt moet immers zijn dat een vrijheidsstraf in principe daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd. 

Het amendement op stuk nr. 11 betreft voorwaardelijke invrijheidstelling. Op grond van de wet moet iemand een straf van minder dan een jaar volledig uitzitten. Dit punt is ook door mevrouw Helder uitvoerig uit de doeken gedaan, dus ik kan het wat comprimeren. Dit geldt ook als een persoon na enige tijd weer een straf van een jaar moet uitzitten. Het is logisch dat je deze periodes zo veel mogelijk op elkaar laat aansluiten, maar het gevolg is wel dat deze persoon dan door die aansluitende periode in aanmerking komt voor vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl dit niet het geval is bij twee keer een straf van een jaar. Dit kan dus betekenen dat iemand in plaats van 24 maanden slechts 16 maanden hoeft te zitten. Van die tweede straf van een jaar blijven dus maar 4 maanden over. Naar ons idee mag de aaneengesloten uitvoering er niet toe leiden dat iemand ineens veel korter gestraft wordt. We roepen de minister er dan ook toe op om te komen tot een rechtvaardige regeling, zoals de regeling die we in het amendement op stuk nr. 11 hebben voorgesteld. Dit amendement is al ingediend, maar collega Helder zal worden toegevoegd als mede-indienster. 

Het amendement op stuk nr. 12 gaat ook over voorwaardelijke invrijheidstelling. In de wet zijn de gronden opgenomen op basis waarvan deze regeling achterwege blijft. Daarbij valt te denken aan misdraging door een gedetineerde, poging tot ontvluchting of recidiverisico. Het is ook denkbaar dat het niet gaat om een concreet recidiverisico van de gedetineerde, maar dat er andere redenen zijn die voorwaardelijke invrijheidstelling ongewenst maken. Een concreet voorbeeld is iemand die vanwege een terroristisch misdrijf is veroordeeld en daarmee staatsondermijnend heeft gewerkt. Moet in een dergelijk geval ook als een soort beloning voor goed gedrag een voorwaardelijke invrijheidstelling geaccepteerd worden? De SGP denkt dat dit niet het geval is. Is de minister bereid om de regeling zodanig aan te passen dat er extra mogelijkheden zijn om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten als de veiligheid van de samenleving in het geding is of als de handhaving van de openbare orde bedreigd zou kunnen worden? 

De voorzitter:

Mevrouw Swinkels heeft op dit punt een vraag, maar ik kan niet helemaal beoordelen of u al klaar was met dit onderwerp. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik wilde net de overstap naar het volgende amendement maken. 

De voorzitter:

Dan heb ik het goed aangevoeld. 

De heer Bisschop (SGP):

Ja, het is een uitstekende timing. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik heb een vraag over het amendement op stuk nr. 12. Ik zie daarin een formulering staan die erg doet denken aan allerlei maatregelen die op dit moment worden overwogen en die ook al in werking zijn getreden voor de bestrijding van terrorisme. Ik zie staan "gegrond vermoeden", "onveilige situaties" en "verstoring van de openbare orde". Stel dat iemand veroordeeld is, zijn straf eigenlijk heeft uitgezeten en recht heeft op voorwaardelijke invrijheidstelling. Zegt de SGP nu dat dit niet kan als er een gegrond vermoeden is? Begrijp ik dat goed? Ik bedoel daarmee dat ik "een gegrond vermoeden" toch wel erg vaag vind. Misschien begrijp ik het verkeerd en vindt de SGP het nodig dat er sprake is van een nieuwe verdenking. 

De heer Bisschop (SGP):

Als de tenuitvoerlegging van de straf goed gebeurt, mag zich niet de situatie voordoen dat er opnieuw een verdenking ontstaat van een strafbaar feit. Het toezicht is dan op de een of andere manier immers niet deugdelijk geweest. De interpretatie van deze zinsnede is als volgt: het recht op voorwaardelijke invrijheidstelling vervalt als bij een veroordeling, bijvoorbeeld in het geval van een voornemen tot een terroristische aanslag, iemand persisteert in zijn ideologie en zijn opvattingen, en hij niet resocialiseert. Dan moet men hem de volledige straf laten uitzitten. Er is dan geen enkele reden om die straf met een derde in te korten. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Dan hoor ik hier veel meer dan in dit amendement staat. De heer Bisschop heeft het over resocialisatie, maar hij heeft het eigenlijk toch ook over een verdenking. 

De heer Bisschop (SGP):

Als ik lees "indien er een gegrond vermoeden is dat invrijheidstelling zal leiden tot onveilige situaties" associeer ik dat met een tekort aan resocialisatie en met het feit dat iemand nog steeds geen verantwoorde plaats in de maatschappij zal innemen of dat hij de openbare orde zal verstoren. Die interpretatie bedoelen wij hier aan te geven. Ik dank mevrouw Swinkels overigens voor haar vraag. 

De regering stelt in het wetsvoorstel ook voor om gedetineerden, bij een tekort aan plaatsen, voor een periode van maximaal drie maanden eerder naar huis te laten gaan. De voorwaardelijke invrijheidstelling gaat dan dus nog vroeger in. Voor je het weet, kom je helemaal niet meer in de gevangenis! Tot op heden is er geen gebruikgemaakt van de bestaande wettelijke regeling. De SGP vindt het niet gewenst dat in de wet een regeling wordt opgenomen die het mogelijk maakt dat groepen gevangenen vroegtijdig naar huis kunnen. Het vertrouwen in de opgelegde straffen wordt daarmee geschaad. Om die reden hebben wij het amendement op stuk nr. 13 ingediend, mede namens mevrouw Helder. Als er een keer capaciteitsproblemen zouden dreigen, dient er gezorgd te worden voor alternatieve oplossingen. We denken hierbij bijvoorbeeld aan tijdelijke voorzieningen, zoals die ook zijn toegepast door België en Noorwegen, die hun gedetineerden tijdelijk in Nederland hebben ondergebracht of zullen onderbrengen. 

Ten slotte kom ik bij het amendement op stuk nr. 14 over taakstraffen. In de wet is nu al een regeling opgenomen over de uitvoering van de taakstraf. De SGP vindt, net als de regering, dat de taakstraffen ook echt uitgevoerd moeten worden, het liefste zo snel mogelijk na het wijzen van het vonnis. In dit wetsvoorstel stelt de regering een kortere termijn voor de tenuitvoerlegging van de taakstraffen voor. Als die niet wordt gehaald, zullen de taakstraffen vervallen. De SGP vindt dat dit zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Een opgelegde straf dient inderdaad binnen een redelijk termijn ten uitvoer te worden gelegd, ook de taakstraffen. Het doel van het opleggen van een straf is immers ook een stukje opvoeding of resocialisatie, zoals dat netjes heet. Er kunnen soms redenen zijn waardoor het niet mogelijk is om binnen de wettelijke termijn uitvoering aan het vonnis te geven. Daarom stellen we, in aanvulling op het voorstel van de regering, nog wel een verlengingsregeling voor. De maximale termijn blijft daarmee hetzelfde als in de bestaande wettelijke regeling. 

De voorzitter:

De heer Recourt heeft een vraag over het amendement op stuk nr. 14. 

De heer Recourt (PvdA):

Zou het dan een goed idee zijn om de termijn, die naar ik meen nu een jaar is, te verlengen tot anderhalf jaar? De heer Bisschop sprak over verkorten, maar ik heb het over verlengen met een halfjaar. Dan is het klaar en kan er niet meer worden verlengd. 

De heer Bisschop (SGP):

Dat zou wat ons betreft de next best oplossing zijn. Je wilt dat die straffen zo spoedig mogelijk na het wijzen van het vonnis worden uitgevoerd. Die aandrang moet er wel in blijven zitten. Nu kunnen er omstandigheden zijn waardoor het niet mogelijk is om het vonnis binnen de gestelde termijn uit te voeren. Vandaar dat onze eerste voorkeur is om dan een verlengingsmogelijkheid in te bouwen. Maar als er een meerderheid te vinden is om de verlengde termijn in één keer als absolute termijn te hanteren, zijn we zeer bereid om daarover door te spreken. 

De heer Recourt (PvdA):

Het was, met excuses, een beetje een strikvraag, want in mijn herinnering is dat namelijk wat in het wetsvoorstel staat. Het grote voordeel daarvan is dat je die verlengingsprocedures kwijt bent, die tijd kosten en waarbij dingen fout gaan. Het is dus een van de voorbeelden in het wetsvoorstel waarin gewoon een vereenvoudiging gerealiseerd wordt. Wat is dat de SGP waard? 

De heer Bisschop (SGP):

Als je naar een instantie gaat die als een spin in het web zit, denk ik dat je op die manier al een heleboel aanslibsel en allerlei verstarde procedures en stagnerende trajecten hebt weggehaald. Tenminste, ik hoop dat dat het effect is van een dergelijke centrale organisatie, waardoor je het bij wijze van spreken binnen twee dagen geregeld hebt en je de zaak ook veel eenvoudiger kunt uitvoeren. 

Dus de gedachte is wel nadrukkelijk om de termijn waarop de straf wordt uitgevoerd — dat geldt in het algemeen, en ook voor taakstraffen — zo kort mogelijk op het wijzen van het vonnis te laten volgen en als dat niet mocht lukken, een oplossing te bieden door de termijn nog een keer te verlengen. 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik kom ook even terug op het amendement op stuk nr. 14, want mijn gedachte was eerst ook dat de taakstraf — zo begrijp ik collega Bisschop ook — hoe dan ook moet worden uitgevoerd. Maar de stok achter de deur die nu wordt voorgesteld, is dat als die taakstraf niet wordt uitgevoerd, de termijn dan niet verlengd wordt. Die wordt wel iets langer dan de huidige praktijk, maar er vindt geen verlenging plaats, dus geen administratief momentje, maar dan wordt er vervangende hechtenis opgelegd. Daar is mijn fractie het mee eens, dus hebben wij afgezien van het amendement dat de heer Bisschop wel namens zijn fractie heeft ingediend. Kan ik het zo begrijpen dat de SGP dan liever heeft dat de termijn wordt verlengd en dat in ieder geval die taakstraf wordt uitgevoerd, of is de SGP het met mijn fractie eens dat de taakstraf gewoon dient te worden uitgevoerd en dat vervangende hechtenis op zijn plaats is als dat niet binnen de termijn gebeurt die de regering hier voorstelt? 

De heer Bisschop (SGP):

Een taakstraf wordt opgelegd omdat die vorm van straf functioneel is, in dat geval en voor die dader. Als eenmaal een rechter dat vonnis heeft gewezen, dan moet je er ook van blijven uitgaan dat de veroordeelde daarmee het meest geholpen is. Ik zou het erg vervelend vinden om te moeten constateren dat als die straf niet wordt opgelegd, er dan helemaal niks hoeft te gebeuren. Dan zou ik me veel bij een vorm van vervangende hechtenis kunnen voorstellen. Maar ik vind niet dat je daar naartoe moet, want het vonnis is een taakstraf. Dat is een verantwoordelijkheid van de overheid. Zorg er dan voor dat het zodanig wordt ingericht dat die ook wordt uitgevoerd. 

De voorzitter:

De heer Van Oosten, ook nog over het amendement op stuk nr. 14? 

De heer Van Oosten (VVD):

Nee, over het amendement op stuk nr. 12, met uw goedvinden. Ik heb goed proberen te luisteren naar de heer Bisschop, die in zijn interruptiedebatje met mevrouw Swinkels aangaf dat het wel degelijk opgehangen is aan de betrokkene zelf, aan de gedetineerde, die al dan niet voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Als ik de heer Bisschop goed heb begrepen, gaat het hem met name om de vrees dat de samenleving er onvoldoende op kan vertrouwen — dat leidt tot verstoring van de openbare orde, tot maatschappelijke onrust et cetera — dat niet opnieuw een misdrijf wordt begaan. Zie ik dat juist of niet? 

De heer Bisschop (SGP):

Ja. Ik denk dat dat een goede samenvatting is, even denkend vanuit de vraag wat het doel is van het straffen. Dat is de taak van de overheid om orde, veiligheid en geborgenheid voor ieder in de samenleving te garanderen. Als mensen die orde verstoren, die onveiligheid creëren, dan worden ze door de overheid gestraft, met het doel om hen zo ver te brengen dat zij inzien dat dit niet kan. Maar op het moment dat blijkt dat er tijdens de tenuitvoerlegging van de straf — die is van tevoren bepaald: zo veel jaar is het — geen ommekeer plaatsvindt of geen groeiend besef is in de zin van resocialisatie, dat men bereid is zich te voegen naar de eisen van de samenleving, dan is wat ons betreft verkorting van de straf niet verdiend, niet aanwezig. 

De heer Van Oosten (VVD):

Dan snap ik de heer Bisschop goed. Ik vraag hem — maar misschien wil hij die vraag doorgeleiden naar de minister — in hoeverre zijn amendement vervangt wat in de voorgestelde wetsbepaling staat, namelijk dat de aanwezigheid van een recidiverisico een argument kan vormen voor de betrokken autoriteit om niet tot voorwaardelijke invrijheidsstelling over te gaan. Ik ben gewoon even benieuwd naar de ruimte tussen het amendement van de heer Bisschop en hetgeen de minister voorstelt. Misschien zit die ruimte er helemaal niet, maar dan weet ik dat. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik geleid de vraag van de heer Van Oosten gaarne door naar de bewindspersoon. De vraag is in hoeverre de omschrijving in het wetsvoorstel zich verhoudt ten opzichte van ons amendement. Ik vermoed dat de weigeringsgrond voor het toestaan van voorwaardelijke invrijheidsstelling door het amendement verder wordt verbreed. De ruimte om toch voorwaardelijke invrijheidsstelling toe te staan, wordt dus verkleind. 

Ik rond af. Het doel van het wetsvoorstel heeft volledig de steun van de SGP. Versnelling en verbetering van de procedure zijn ook voor ons cruciaal. Een voortvarende tenuitvoerlegging moet het uitganspunt zijn. De voornemens die het wetsvoorstel met zich brengt, geven ons op dat punt moed. Ook het aantal uitgevoerde vonnissen moet omhoog. Wij rekenen erop dat de uitvoering van de vonnissen en de strafbeschikkingen zo snel mogelijk ter hand genomen worden, zoals de wet vraagt. 

De SGP vindt het een goede zaak dat door de nota van wijziging het doel van de veiligheid van de samenleving voorop komt te staan bij de uitvoering van de straffen. Daarnaast zijn ook de belangen van de slachtoffers en de nabestaanden en de resocialisatie van de veroordeelden doelen die voluit tot hun recht komen. Wij zien uit naar een positief oordeel van de minister over de door ons ingediende amendementen. 

Voorzitter, ik dank u zeer voor de gelegenheid om het woord te mogen voeren. 

De voorzitter:

Graag gedaan. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ook ik mag graag beginnen met het uitspreken van mijn felicitaties aan mijn nieuwe collega Swinkels van D66. Ik zie uit naar onze debatten en onze samenwerking. Ik hoop één ding voor mevrouw Swinkels, namelijk dat zij wat inspirerende thema's in deze zaal zal behandelen dan het thema waarmee zij haar carrière is begonnen. Dat thema was namelijk "houtworm". 

De VVD kijkt op zich tamelijk simpel tegen het wetsvoorstel aan. Wij hebben het hier over de tenuitvoerlegging van straffen. Ik meen dat mevrouw Swinkels daar in haar maidenspeech aan refereerde, maar ook andere collega's hebben dat gedaan, misschien wat prikkelend. De VVD kijkt er als volgt naar. Iedereen die een straf opgelegd krijgt, verdient die straf ook en die straf moet dan ook ten uitvoer worden gelegd. Dit wetsvoorstel draagt daaraan bij. Het resultaat van het wetsvoorstel zou althans moeten zijn dat de regels rond de tenuitvoerlegging worden gestroomlijnd en de verantwoordelijkheden helder worden verdeeld. Daar gaat mijn voornaamste vraag over. Hoe gaan wij met dit wetsvoorstel organiseren dat slachtoffers erop kunnen vertrouwen dat daders ten spoedigste na hun veroordeling ook daadwerkelijk worden opgesloten achter slot en grendel, dan wel met een taakstraf aan de slag gaan? Welke bijdrage levert dit wetsvoorstel — collega's vroegen er al naar — aan het verminderen van het aantal loslopende en veroordeelde boeven die in afwachting zijn van de uitvoering van hun straf? Kortom, hoe voorkomen wij dat dit niet slechts een papieren exercitie wordt? Hoe zorgen wij ervoor dat de wet die wij hier behandelen, die later in de Eerste Kamer behandeld wordt en waar allerlei instanties en autoriteiten mee bezig gaan, daadwerkelijk zorgt voor een veiliger Nederland? 

Wat mij betreft is er, zo begrijp ik ook uit de stukken waar ik net aan refereerde, een sleutelpositie weggelegd voor het CJIB, het programma AICE. Heeft het CJIB een voldoende stevige positie om te bewerkstelligen dat al die organisaties ook werkelijk op tijd gaan handelen, dat we dat niet alleen zo afspreken, maar dat het ook gebeurt, zodat die voortvarende executie plaatsvindt? Ik vraag dat ook omdat ik uit dezelfde stukken opmaak dat er in feite geen sanctie kan worden opgelegd — ik zou trouwens ook niet goed weten hoe — bij de betrokken instanties, bijvoorbeeld bij het Openbaar Ministerie of bij de rechtspraak, indien deze zich niet aan de termijnen houden. Kan het CJIB, het programma AICE, in dat geval doordrukken? Kan het het gezag van de minister of de staatssecretaris pakken om ervoor te zorgen dat die executie gewoon gebeurt? Dat willen wij immers met elkaar. Kan de minister toezeggen dat we in de aangekondigde monitoring tamelijk precies teruggekoppeld krijgen hoe vaak het CJIB tevergeefs bij het Openbaar Ministerie of bij de rechtspraak aan de bel heeft getrokken omdat termijnen niet werden gehaald of niet gehaald dreigden te worden? Ik wil daar graag scherp op kunnen sturen vanuit deze Kamer. 

Ik ga in op het thema gratie. Ik begrijp dat er een mogelijkheid wordt gecreëerd om voor boetes onder de €340 gratie te kunnen honoreren op verzoek. Dat zou alleen maar aan de orde kunnen komen als er geen redelijk doel mee is gediend en het in feite strekt tot vervanging van oplegging tot verjaring. Het zou zeer terughoudend worden gebruikt en geen recht creëren. In navolging van andere fracties — ik geloof dat de PVV daar schriftelijke vragen over had gesteld — zeg ik dan toch dat de norm zou moeten zijn dat eenieder verantwoordelijk is voor zijn eigen beslissingen, ook als deze fout blijken te zijn, en dat ten gevolge daarvan dus ook eenieder in principe de consequenties van zijn beslissingen moet dragen. 

Omwille van de Handelingen wil ik graag in deze plenaire vergadering de bevestiging horen dat er geen gewoonterecht ontstaat ten gevolge van uitzonderlijke besluiten. Ik heb goed gekeken naar het voorbeeld dat werd aangehaald ter illustratie van de uitzonderlijkheid die aan de orde kan zijn bij het verlenen van gratie. Ik verneem graag van de minister hoe slachtoffers worden betrokken bij de afweging of gratie al dan niet zou moeten worden gehonoreerd. 

Dan kom ik op het thema gijzeling. Daar hebben diverse collega's ook aandacht voor gevraagd. Het thema komt veelvuldig in de media en de Ombudsman heeft er recentelijk weer een rapport over gepubliceerd. Ik lees in het wetsvoorstel dat ons voorligt dat gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is om te voldoen aan de verplichting tot betaling. Ik lees dat zo dat het de bedoeling is van het kabinet dat de betalingsonmogelijkheid primair door de veroordeelde moet worden aangetoond. Daar gaat mijn vraag over. Wil de minister nog een keer expliciet markeren dat het ook precies dat is? Wil hij nog een keer zeggen dat de veroordeelde aannemelijk moet maken dat hij niet kan betalen en dat het dan het minste is wat verwacht kan worden dat de veroordeelde verschijnt op de zitting waar het gaat over de vraag of hij gegijzeld moet worden? Is de minister dat met mij eens? Deelt de minister dat als de veroordeelde niet verschijnt, de bewijslast omtrent de betalingsonmogelijkheid niet ineens kan verschuiven naar het Openbaar Ministerie of het CJIB? 

Hoe kijkt de minister aan tegen de uitspraak dat de wet toch wat anders uitgelegd lijkt te gaan worden en dat het Openbaar Ministerie en het CJIB aan de lat zouden staan om inzichtelijk te maken of personen zonder vaste woon- en verblijfsplaats over voldoende financiële middelen beschikken? Dat lijkt mij niet de bedoeling. Het lijkt me ook praktisch onmogelijk voor het CJIB om dat te doen. Als iemand kwijt is, is het immers tamelijk lastig om aan te tonen in hoeverre die persoon financieel aan de lat zou kunnen staan. Kortom, ik wil de minister nog een keer expliciet horen zeggen dat het nadrukkelijk een verantwoordelijkheid betreft van de betalingsonmachtige zelf, van degene die veroordeeld of bekeurd is voor de overtreding die hij heeft begaan. 

Ik rond af met een vraag over nog weer een ander thema, de voorwaardelijke invrijheidstelling. Daar is al heel veel over gezegd, dus ik kan er kort over zijn. Ik heb na enig speurwerk en naar aanleiding van een eerder aangehouden motie van de SGP begrepen dat er een onderzoek zou lopen van het WODC over dit onderwerp naar het systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik ben benieuwd hoe het daarmee staat om aan de hand daarvan een meer inhoudelijke discussie op dat onderwerp te kunnen voeren. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik wil even terugkomen op het punt van gijzeling. Ik heb dat zelf ook aan de orde gesteld en ik realiseer mij dat het in januari weer aan de orde komt als de staatssecretaris met een brief komt over de aanpak hiervan. De heer Van Oosten zegt dat de bewijslast ligt bij degene die stelt niet te kunnen betalen. Moet je niet, vooral in de civiele procedure, de vordering kunnen substantiëren? Moet je niet kunnen zeggen waarom je iemand zijn hoogste goed, zijn vrijheid, wilt ontnemen? Dat wil de overheid. Je moet dan toch een zekere motivatie hebben die verder gaat dan alleen het feit dat er niet is betaald? 

De heer Van Oosten (VVD):

Die motivatie ligt erin dat betrokkene er zelf vaak bewust voor heeft gekozen om een norm te overtreden die wij met elkaar in deze zaal hebben vastgesteld. Daar ligt de motivatie die ten grondslag kan liggen aan het besluit om over te gaan tot dat ultieme dwangmiddel: een gijzeling. Ik zeg daarbij wel dat je daar niet zomaar bent. Er worden nu standaard eerst betalingstermijnen aangeboden, je kunt contact opnemen, je kunt met elkaar in gesprek treden, et cetera. Helemaal aan het einde kan zo'n dwangmiddel wel degelijk zeer nuttig zijn. 

De heer Recourt (PvdA):

Als de heer Van Oosten zegt dat de vrijheidsontneming is gelegen in een keertje door rood licht rijden, dan zie ik dat toch anders. We stellen met z'n allen vast dat vrijheidsontneming in beginsel aan de rechter is. Bij kleine vergrijpen, zoals verkeersovertredingen, kun je een boete opgelegd krijgen. Dit heeft dus helemaal niks te maken met het niet betalen van boetes en aan het einde van de race gegijzeld worden om je alsnog te dwingen om die boete te betalen. Die civiele maatregel gaat heel ver en moet ook soms heel ver gaan. Als je in uitzonderlijke gevallen als overheid heel ver gaat en de rechter heeft zich er niet over uitgelaten, moet je als overheid wel een heel stevig verhaal hebben om dat überhaupt te vragen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Je hebt dat als overheid ook, omdat het wel degelijk kan beginnen met door rood rijden. Het daarvoor worden bekeurd, het vervolgens niet voldoen aan de verantwoordelijkheid die daarbij hoort en de consequentie die daaraan gekoppeld is — het betalen van de boete, eventueel in twee termijnen — et cetera. Dan werkt het ook in het civiele recht zo dat dit kan uitmonden in een gijzeling. Ik zou het wat treurig vinden als omwille van allerlei argumenten aan die mogelijkheid een einde zou worden gemaakt. Bovendien zou ik het verkeerd vinden als wij een en ander van het CJIB en het Openbaar Ministerie verlangen als iemand werkelijk niet kan betalen. Ik denk dat die verantwoordelijkheid echt ligt bij de betrokkene zelf; ik lees het overigens ook zo in de wet en ik vraag bevestiging daarvan. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Van Oosten. Hiermee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De minister wil zich voorbereiden op zijn antwoord. Ik schors de vergadering voor vijftien minuten. 

De vergadering wordt van 21.03 uur tot 21.21 uur geschorst. 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Mag ik allereerst mevrouw Swinkels van de D66-fractie namens de regering van harte feliciteren met haar maidenspeech? Ik weet uit eigen ervaring hoe bijzonder het is om dat te mogen doen en hoe fijn het is om één keer in je carrière in deze zaal niet te worden onderbroken. Ik wens mevrouw Swinkels toe dat dit bij alle toekomstige toespraken niet het geval zal zijn, dat zij wel wordt onderbroken. Dat is namelijk pas echt het mooie debat dat wij in deze Kamer graag zouden willen zien. Ik heb haar een sleutelhanger van het departement overhandigd. Het is een kristallen sleutelhanger met de afbeelding van Vrouwe Justitia daarin. Als je op een knopje drukt — mevrouw Swinkels demonstreert dat nu ook — komt er licht uit. Het idee daarachter is dat Vrouwe Justitia altijd verlichting brengt. Ik denk dat dit lampje mevrouw Swinkels verlichting zal kunnen brengen als zij een keer in het holst van de nacht achter haar bureau zit om een debat voor te bereiden. Dat wens ik haar toe. 

Wij moeten ook vaststellen dat het heel verdrietig is dat de heer Van Nispen van de SP-fractie hier vanavond niet bij kan zijn vanwege de geboorte van zijn ongetwijfeld prachtige zoon Tobias. Ook namens de regering feliciteer ik hem en de moeder van de jonge Tobias van harte met zijn geboorte. Ik hoop dat Tobias in staat zal zijn om te genieten van al het moois dat hem in ons land geboden wordt, zoals scholing. Mede namens de regering spreek ik de hoop uit dat hij zich zelfstandig gaat ontplooien, dat hij die mogelijkheden grijpt en dat hij, geheel gebruikmakend van zijn verantwoordelijkheid, een welkome aanwinst zal worden voor de liberale samenleving die wij in Nederland hebben. Ik hoop dat hij verre blijft van tomaten, want tomaten maken vlekken en die vlekken gaan er over het algemeen niet uit. 

Dan heb ik natuurlijk nog mevrouw Van Toorenburg, die vandaag weer voor het eerst teruggekeerd is in de warme boezem van de woordvoerders van Veiligheid en Justitie. Tegen haar zou ik willen zeggen: welkom thuis! 

Wij hebben het vandaag over een omvangrijk wetsvoorstel. Dat heeft een aantal leden terecht opgemerkt. In het wetsvoorstel Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen wordt de strafvorderlijke regeling voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen in zijn geheel opnieuw vastgesteld in een nieuw Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel is hiermee een belangrijk onderdeel van de eerste tranche van de grotere operatie van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, ook wel gekenschetst door de afkorting VPS (Versterking prestaties strafrechtketen), waarover ik de Kamer recentelijk de zogeheten contourennota heb toegestuurd. Dat was deze week, hoor ik van de heer Van Oosten. Het wetsvoorstel is van belang voor de kwaliteit van de wetgeving en voor verbetering van de uitvoering van opgelegde straffen en maatregelen. Terecht is door een aantal leden opgemerkt dat er op het gebied van de strafrechtketen en de tenuitvoerlegging heel veel verbeterd kon worden, ook naar aanleiding van de rapporten die wij hebben. Het rapport van de Algemene Rekenkamer is genoemd, maar er zijn veel meer voorbeelden. Wij hebben ervoor gekozen om daarvoor allereerst één wetboek te maken, een wetboek dat modern en goed leesbaar is en dat codificeert wat de afgelopen jaren door rechtspraak en door het gebruik is ontstaan. Tegelijkertijd hebben wij ervoor gekozen om ook een principiële wijziging toe te voegen die erin voorziet dat de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging verschuift van het Openbaar Ministerie naar de minister. 

Voor mij persoonlijk is het ook heel bijzonder — dat is overigens ook een uitdaging bij de gestelde vragen vanavond — dat het wetsvoorstel zich precies bevindt op het snijvlak van de portefeuille van mij als minister en de portefeuille van de staatssecretaris. Maar, voorzitter, u hebt mij vandaag al eerder met staatssecretaris aangesproken en ik heb de staatssecretaris ook al eerder vervangen. Ook op dat punt voel ik mij hier dus op de juiste plek staan, maar het betekent wel dat een aantal onderwerpen die hier aan de orde zijn gesteld, voor mij in deze functie redelijk wezensvreemde onderdelen zijn. Daarmee is de uitdaging voor dit debat vanavond des te leuker. Dat is ook de reden dat ik mij daar zeer op verheug. 

Voor de wetgeving geldt dat de huidige regeling van de tenuitvoerlegging versnipperd was geregeld over het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht. In de voorgestelde nieuwe regeling zijn de procedures samengebracht in één wetboek, is gezorgd voor uniformering van verschillende procedures en is het taalgebruik gemoderniseerd. Dit maakt de regeling toegankelijker en makkelijker kenbaar voor burgers en professionals. De adviesorganen, en ook de Afdeling advisering van de Raad van State, waren unaniem positief over de in het wetsvoorstel gekozen systematische en logische opzet. In de opbouw worden de verschillende soorten sancties gevolgd die ten uitvoer moeten worden gelegd, namelijk vrijheidsbenemende sancties, vrijheidsbeperkende sancties, financiële sancties en overige sancties. 

Het wetsvoorstel omvat echter natuurlijk meer dan alleen een wetgevingstechnische operatie. Het draagt er ook aan bij dat de tenuitvoerlegging, als sluitstuk van het strafproces, beter wordt uitgevoerd. De doelen die voor de tenuitvoerlegging zijn gesteld, zijn dat de opgelegde sancties snel en daadwerkelijk worden uitgevoerd, en dat de betrokken instanties tijdig en volledig worden geïnformeerd, zodat ze hun taken goed kunnen uitvoeren. Terecht is er door een aantal leden gewezen op een aantal onderzoeken, bijvoorbeeld het onderzoek van de commissie-Hoekstra. De aanleiding voor het instellen van die commissie was inderdaad afschuwelijk. Uit dergelijke onderzoeken blijkt dat juist op dat punt echt een aantal zaken veel beter georganiseerd moet worden en dat die taken ook beter moeten worden uitgevoerd. 

In dat kader wordt voorgesteld dat de minister van Veiligheid en Justitie direct verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en de geldelijke sancties die zijn opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Praktisch krijgt mijn directe verantwoordelijkheid bovendien onder meer vorm door het op 1 januari 2014 al gestarte Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen. Ik hoop dat ik de afkorting goed uitspreek. Dit bij het CJIB ondergebrachte dienstonderdeel zal op termijn alle strafrechtelijke beslissingen gaan routeren, zoals dat heet. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie alle ten uitvoer te leggen beslissingen verstrekt aan het AICE, waarna men daar uit mijn naam de benodigde opdrachten geeft aan de uitvoeringsinstanties. Hierdoor ontstaat er bij het AICE een volledig zicht op de uitvoering van sancties, ook op het niveau van de individuele persoon waar het om gaat. Dit maakt het dan ook mogelijk om meer persoonsgericht de sancties ten uitvoer te leggen. 

Om de Kamer een goed beeld te geven, schets ik even dat het niet zo zal zijn dat als het wetsvoorstel is aangenomen, onmiddellijk de dag erna, of kort daarna de volledige transitie heeft plaatsgevonden. Voor de implementatie wordt drie tot vijf jaar genomen. Dat garandeert ook dat dit zorgvuldig zal gebeuren. Het programma dat werkt aan de realisatie van het nieuwe ontwerp voor de tenuitvoerlegging, het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB), zorgt voor een stevige impuls in de tenuitvoerlegging en voor meer centrale sturing vanuit het departement over de te behalen resultaten. Ik informeer dan vervolgens de Kamer jaarlijks over de realisatie van de voor vrijheidsontneming bepaalde doelen. De minister wordt op grond van dit wetsvoorstel dus direct verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging. Ik proef daarvoor bij veel leden van de Kamer grote steun. 

Het Openbaar Ministerie houdt echter ook taken bij de tenuitvoerlegging. Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is hierover uiteraard uitvoerig met het Openbaar Ministerie gesproken. Dat heeft geleid tot een heldere verdeling van de rollen in de toekomstige situatie. Het Openbaar Ministerie behoudt zijn magistrale taak om zaken bij de strafrechter aan te brengen en blijft verantwoordelijk voor het stellen van voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling, en voor het toezicht op de naleving van voorwaarden. Het Openbaar Ministerie krijgt verder de wettelijke bevoegdheid om eigen beslissingen, strafbeschikkingen en Wav-beschikkingen in te trekken, ook tijdens de tenuitvoerlegging. Het Openbaar Ministerie krijgt ook een nieuwe algemene adviesbevoegdheid voor de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen. Voor eigen en rechterlijke beslissingen kan het Openbaar Ministerie invloed uitoefenen op de tenuitvoerlegging door deze te versnellen of te vertragen. Daarover heeft ook de heer Bisschop nog een opmerking gemaakt. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb me even verdiept in de vraag hoe dat centrum er nu eigenlijk uit komt te zien. Ik kwam daarbij inderdaad ook uit bij het programma USB. Ik zag echter vervolgens dat dat behoorlijk een "ICT-project bij de overheid" is en dat het wel een aantal uitdagingen kent. Het is bovendien in uitvoering. Kan de minister de Kamer wel de zekerheid geven dat dit ICT-projectje bij de overheid tot een goed einde wordt gebracht? 

Minister Van der Steur:

Ik ken mevrouw Van Toorenburg als een Kamerlid met hoge ambities. Dat bewijst ook deze vraag. Zij vraagt mij, zekerheid te geven over een ICT-project. Veel van mijn voorgangers, en nog niet zo lang geleden ook de commissie-Elias, hebben vastgesteld dat je er verstandig aan doet om over ICT-projecten bij de overheid geen uitspraken te doen, of in ieder geval geen zekerheid te geven over de uitkomst ervan. Wel hebben we natuurlijk in de afgelopen jaren hierover heel veel geleerd, ook dankzij de commissie-Elias. We hebben heel veel geleerd over hoe je zo'n ICT-project succesvol opstelt. Voor AICE betekent dat, dat men daar al vanaf 2014 aan het werk is en dat men daar hiermee ervaring opdoet. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Kunnen wij dan wel met de minister afspreken dat hij voorop gaat lopen op al zijn collega's, die het vaak lieten gebeuren dat wij hier na een uitzending van Nieuwsuur of RTL of een Telegraafartikel met elkaar moesten discussiëren over het feit dat de ICT was vastgelopen? Zal hij degene zijn die de Kamer informeert als wij horen dat er kinken in de kabel komen, zodat wij niet hier de minister hoeven te vragen: wat is daar nou in vredesnaam gebeurd? 

Minister Van der Steur:

Dat is mijn streven. Ik heb dat ook al in de praktijk gebracht toen ik geconfronteerd werd met ICT-tegenvallers bij de Nationale Politie. Daar heb ik de Kamer meteen over geïnformeerd, niet alleen in het debat maar ook schriftelijk. Dat is mijn uitgangspunt. Ik zal deze hartenkreet van mevrouw Van Toorenburg graag ter harte nemen. 

Ik hecht eraan te benadrukken dat ik noch het Openbaar Ministerie door de rechter opgelegde straffen kunnen kwijtschelden of opleggen ter verjaring. Om de tenuitvoerlegging te staken waar die geen nut meer heeft, zal om gratie moeten worden verzocht. Daar heeft de heer Van Oosten vragen over gesteld. Er is één uitzondering: in het wetsvoorstel wordt een bevoegdheid voor de minister geïntroduceerd om de tenuitvoerlegging te stoppen van straffen waarvoor geen gratie mogelijk is. Dat is de zogenaamde hardheidsclausule geworden voor geldboetes onder de €340. Daarvoor bestaat de mogelijkheid van gratie niet. Wij willen toch voorzien in de mogelijkheid dat mensen die boete kan worden kwijtgescholden als blijkt dat daar zwaarwegende redenen voor zijn. Daar kom ik zo meteen nog op terug in antwoord op de vraag van de heer Van Oosten daarover. 

Wat geen onderdeel is van de regeling van tenuitvoerlegging maar daarmee wel verband houdt en in het wetsvoorstel wordt gewijzigd, is de regeling van kennisgeving van gerechtelijke mededelingen, de zogenaamde betekeningsregeling. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk gerechtelijke mededelingen elektronisch te doen. Ik kom daar nog nader op terug, onder meer naar aanleiding van het amendement-Van Toorenburg ter zake. 

Ik heb een, twee, drie, vier, vijf, zes onderwerpen die ik met de Kamer zou willen bespreken. Zes blokjes, zou mijn voorganger hebben gezegd. Dan kom ik bij de beoordeling van de amendementen. Ik denk dat het handig is dat ik die ook bespreek voorafgaand aan de tweede termijn van de zijde van uw Kamer. Het eerste blokje is de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. Het tweede blok is de voorwaardelijke invrijheidstelling, met name gericht op de SGP-fractie. Dan kom ik bij mevrouw Helder, die het had over de elektronische betekening. Dan kom ik aan de termen "gijzeling", "termijnbetalingen" en "rapport". Ik begrijp niet precies welk rapport, maar daar kom ik dan zo op terug. Dan volgt het tempo van de implementatie. Daar heb ik al iets over gezegd, maar dat zal ik nog meer uitdiepen. Dan heb ik nog een restcategorie vragen, waaronder de vraag van de heer Van Oosten over het systeem van gratie. En dan kom ik bij de amendementen. 

Over de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie zijn vragen gesteld door mevrouw Swinkels, mevrouw Van Toorenburg, de heer Recourt en mevrouw Kooiman. Die vragen vloeien voort uit de brief van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming waarin die vroeg: is er niet een soort risico van politieke beïnvloeding nu die verantwoordelijkheid voor de wet verschuift van het Openbaar Ministerie naar de minister? Het antwoord is dat wij daar niet van uitgaan, want de waarborg die er is, is de zogenaamde executieplicht. Het is niet aan de minister om keuzes te maken ten aanzien van het uitvoeren van straffen. De minister is verplicht om alle straffen uit te voeren zoals die door de rechter zijn opgelegd. Ruimte voor wijziging van de beslissing of de mogelijkheid voor de administratie om een straf geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer te leggen is er niet. De tenuitvoerleggingsopdracht wordt dus strikt en op de meest doelmatige wijze uitgevoerd conform de uitspraak van de rechter of de strafbeschikking van het Openbaar Ministerie. Politieke beïnvloeding zou ik in theorie kunnen vrezen bij grote, spraakmakende zaken. Het wetsvoorstel verandert niets aan de huidige bevoegdheden en taakverdeling tussen het Openbaar Ministerie en de minister als het gaat om ingrijpende beslissingen, zoals vrijheidsbenemende sancties. 

Een aantal leden heeft naar de zaak-Volkert van der G. verwezen. Misschien is het goed dat ik daar inhoudelijk nog iets over zeg. In die zaak is er wettelijk voor gekozen om aan de staatssecretaris onder een aantal voorwaarden een bepaalde bevoegdheid toe te kennen. Basaal is die bevoegdheid in principe aan de directeur van de penitentiaire inrichting, zoals mevrouw Van Toorenburg kan bevestigen. Onder bepaalde omstandigheden verschuift die bevoegdheid naar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie of degene die verantwoordelijk is voor het gevangeniswezen. Dat was de staatssecretaris. Daar is expliciet voor gekozen. Als je die keuze maakt in de wet, en de competentie, de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen bij een politieke ambtsdrager legt, is het logisch dat die politieke ambtsdrager daar zijn politieke oordeel in mee kan laten wegen. Dat doet hij in alle openheid. Vervolgens is het aan de rechter, in dit geval de RSJ, om te toetsen of die bevoegdheid juist is gebruikt. Zo is het bij Volkert van der G. ook gegaan en we kennen allemaal de afloop. Er is dus een rechterlijke toetsing ten aanzien van de bevoegdheid die de staatssecretaris bij wet is gegeven. Dat is een totaal andere situatie dan wanneer je als minister van Veiligheid en Justitie de verantwoordelijkheid hebt voor de uitvoering terwijl je geen keuzemogelijkheden hebt. Je hebt geen mogelijkheid om de keuze te maken of je een straf wel of niet gaat uitvoeren. De opdracht is: uitvoeren op de meest doelmatige wijze. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Herinnert de minister zich nog dat het bij Volkert van der G. om een soort tussenstap ging? Het ging over het verlof voorafgaand aan een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat is eigenlijk een soort gewenningsperiode. Wat had er zich volgens de minister kunnen voordoen in het politieke debat als het bij Volkert van der G. niet om die tussenstap was gegaan maar om gewoon de voorwaardelijke invrijheidstelling? Denkt hij dat er dan geen politiek debat over was geweest? 

Minister Van der Steur:

Nee, maar voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is weer een andere wettelijke regeling die ook mogelijkheden geeft voor een afweging. Die is volgens mij ook aan de orde geweest naar aanleiding van een debat hier in de Kamer. Daar is het ook voor bedoeld. Hier gaat het om de tenuitvoerlegging van opgelegde sancties. Hoe worden die ten uitvoer gelegd? De zorg die ik bij de leden van de Kamer proefde, was dat er politieke beïnvloeding plaats zou kunnen vinden als het een rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister wordt. Die zorg neem ik weg door aan te geven dat er geen keuze is. De minister, ik, moet doen wat de rechter heeft geoordeeld. 

Mevrouw Swinkels (D66):

En als we het dan eens even niet over Volkert van der G. hebben, maar over een zedendelinquent die op vrije voeten komt? De minister kent de maatschappelijke beroering daaromtrent. De minister is uiteindelijk verantwoordelijk voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dan voorkom je toch niet het politieke debat daarover? 

Minister Van der Steur:

Nee, maar dat voorkom je nooit. Ook in de huidige situatie — ik neem toch maar weer even het voorbeeld van Volkert van der G. — is over dit onderwerp een politiek debat gevoerd. Een deel van de Kamer vond namelijk dat aan de minister gevraagd mocht worden hoe hij de afweging maakt die bij wet bij hem is neergelegd. Zo zal het in de toekomst ook gaan. Als executiezaken niet gaan zoals ze moeten gaan, zal daar een politiek debat over volgen, maar dat gebeurt nu ook. Ik ben als minister in de huidige situatie ook voor het Openbaar Ministerie verantwoordelijk en aanspreekbaar. Zoals de Kamer weet, heb ik in de huidige situatie zelfs een formele aanwijzingsbevoegdheid. Daar maak je als minister over het algemeen weinig gebruik van, maar ook daarin zou sprake kunnen zijn van politieke beïnvloeding. Er is door de Tweede en Eerste Kamer expliciet bij wet voor gekozen die mogelijkheid te creëren, maar wel met waarborgen. Zo is het in dit geval ook. De verantwoordelijkheid verschuift van het OM, waarvoor ik toch al verantwoordelijk was, direct naar het ministerie. Over die verantwoordelijkheid leg je als het nodig is uiteraard verantwoording af. De politieke beïnvloedingsmogelijkheid bestaat niet omdat er een executieplicht geldt die de minister gewoon heeft na te volgen. 

De heer Recourt (PvdA):

Waarover de Kamer wil debatteren, is niet aan de minister. Het is wel aan hem om te sturen op die extra bevoegdheden die hij rond executie krijgt. Begrijp ik de minister goed dat hij niet gaat sturen op individuele zaken, maar op beleid? Gaat hij bijvoorbeeld een bepaald percentage van zaken die misgaan weer naar nul brengen? Mijn zorg zit juist bij de individuele sturing door de minister en bij het punt dat we als Kamer over individuele zaken gaan praten. Ik vind het ongelukkig om als Kamer over individuele zaken te praten en ik vind het ongelukkig dat de minister op individuele zaken stuurt. 

Minister Van der Steur:

Over twee dingen moet ik zuiver zijn. Ten eerste gaat de Kamer inderdaad over de onderwerpen waarover zij met de minister wil debatteren. Daar kan ik geen mededelingen over doen en daar zal ik ook geen oordeel over hebben. Als de Kamer mij vraagt te komen, dan kom ik. Dat geldt ook voor al mijn collega's. Ten tweede zie ik in algemene zin geen aanleiding voor individuele sturing. Wel kiezen we voor een persoonsgerichte benadering, zoals ook in de stukken te lezen is, maar dat is wat anders. Wij willen immers recht doen aan de belangen van het individu, ook in de uitvoering. Dat is die persoonsgerichte benadering. Dat wil echter niet zeggen dat ik daar vervolgens op ga sturen. Dat is een beleidsmatige sturing, waarbij de uitvoering rekening houdt met de belangen van het individu. Ik denk dat ik de heer Recourt op dat punt goed begrijp en dat dit ook het uitgangspunt is dat in de wet is neergelegd. 

Mevrouw Swinkels heeft in haar uitstekende maidenspeech in dit kader nog gevraagd of het niet mogelijk was om juist die centrale sturing door het Openbaar Ministerie te laten plaatsvinden. Zij vroeg of dat rechtstatelijk niet zuiverder zou zijn. Ik zie rechtstatelijk geen bezwaren tegen uitvoering van een strafrechtelijke beslissing door het bestuur. Het gaat immers om vaststaande beslissingen van de rechter of van het Openbaar Ministerie die op de meest doelmatige manier moeten worden uitgevoerd. De uitvoering door mijn uitvoeringsdiensten, onder mijn directe verantwoordelijkheid, biedt het beste antwoord op de gesignaleerde tekortkomingen van complexiteit, onoverzichtelijkheid en beperkte onderlinge samenhang in de keten. Die feiten kennen we. Ik wijs in dat verband naar een rapport van de Algemene Rekenkamer dat ook door mevrouw Van Toorenburg werd aangehaald. Juist in dat rapport van de Algemene Rekenkamer wordt aanbevolen, die centrale sturing vorm te geven. Die hebben wij nog extra aangescherpt, omdat die naar onze mening niet ver genoeg ging. 

De tenuitvoerlegging is voor het Openbaar Ministerie vooral een administratieve taak. Deze taak blijft onderbelicht ten opzichte van de andere taken van het Openbaar Ministerie, de opsporing en de vervolging. Dit heeft tot gevolg dat de sturing op de tenuitvoerlegging door het OM onvoldoende wordt ingevuld. Het is een beetje een wezensvreemd onderdeel van de taak van het Openbaar Ministerie. Het wordt ook niet optimaal bereikt door het Openbaar Ministerie. Het kan wel optimaal bereikt worden door een uitvoeringsinstantie, zoals het CJIB, dat goed is toegerust voor de grote administratieve taken die hiermee samenhangen. Maar het Openbaar Minister behoudt wel een belangrijke rol in de tenuitvoerlegging. Het OM is en blijft exclusief verantwoordelijk voor de ten uitvoer te leggen beslissingen. Alleen het OM kan tijdens de tenuitvoerlegging een nieuw rechterlijk oordeel vragen en alleen het OM kan bepalen wat de voorwaarden zijn bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dankzij de verantwoordelijkheidsverschuiving krijgt het Openbaar Ministerie echter de mogelijkheid zich meer te richten op zijn kerntaken, dat wil zeggen opsporing en vervolging. Dat wordt ook door het Openbaar Ministerie erkend. 

Mevrouw Swinkels (D66):

De minister herhaalde dat het OM verantwoordelijk blijft voor dit, voor dat en hij noemde zo vier taken op. Ik vraag me af waarom deze verantwoordelijkheid dan toch wordt weggehaald bij het Openbaar Ministerie. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer was wel dat het moest worden verbeterd en dat de centrale regie moest worden versterkt, maar niet dat het bij het Openbaar Ministerie moest worden weggehaald. 

Minister Van der Steur:

Nee, maar wij hebben daar wel voor gekozen en om goede redenen. Die heb ik al uiteengezet en ik zal die niet herhalen. Wij hebben gekeken waar we die taak die voor het OM wezensvreemd is het allerbest kunnen beleggen. We hebben de ervaring dat het bij het CJIB al jaren uitstekend werkt en dat het in combinatie met AICE, dat al sinds 2014 actief is, die taak op een heel efficiënte centrale manier kan verrichten, zodat we de rafelranden die we de afgelopen jaren hebben gezien en waar we heel veel problemen mee gehad hebben, kunnen weghalen. Dat is de insteek van deze wetswijziging. Het is dus niet verrassend dat op dat punt ook alle adviezen positief zijn, omdat iedereen ziet dat de neerslag in de wet logisch en helder is. Het is in de opbouw veel beter dan wat we nu hebben. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Dan mag ik de minister misschien alleen nog even herinneren aan mijn vraag. Hij zegt dat hij heeft bekeken wat het beste is. Is er daadwerkelijk onderzoek naar gedaan of het bij het OM ook nog beter zou kunnen? 

Minister Van der Steur:

Ik weet even niet of daar nog een afzonderlijk onderzoek naar is gedaan, maar het gaat om de vraag wat de taak van het OM is. De taak van het OM is opsporing en vervolging en dat in een goed gestroomlijnd proces zonder fouten. Het uitvoeren van strafrechtelijke beslissingen is geen kerntaak van het Openbaar Ministerie. Het is een keuze om dat wel te doen, maar de vraag is of het een logisch onderdeel is van de taken van het Openbaar Ministerie. Daar zijn we met het Openbaar Ministerie ook uitgekomen. Het OM is het ermee eens dat dit eigenlijk niet het geval is en dat de uitvoering veel beter op één centrale plek kan worden georganiseerd, daar waar dat het beste kan, zodat het OM zich kan concentreren op de taken die wij allen zo belangrijk vinden, namelijk opsporing en vervolging en het leiding geven aan opsporingsonderzoeken. Dat is toch iets heel anders dan de uitvoering van een rechterlijke beslissing. 

Mevrouw Swinkels vroeg ook nog of de omzetting van de taakstraf naar de vervangende hechtenis een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie blijft. Ja, dat is zo. Het is de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie om te oordelen of de taakstraf naar behoren is uitgevoerd en, zo niet, of de omzetting naar vervangende hechtenis moet gebeuren. Dat vindt mevrouw Swinkels terug in artikel 6.3.3. van het nieuwe voorgestelde wetboek. 

Mevrouw Van Toorenburg stelde dezelfde vraag als de heer Recourt over de individuele bemoeienis. Daar heb ik al antwoord op gegeven. 

Mevrouw Kooiman vroeg waarom het advies van de rechter of het Openbaar Ministerie niet bindend is. Het doel van het advies van de rechter en het Openbaar Ministerie is dat zij zich kunnen uitspreken over de door hem of haar gewenste wijze van tenuitvoerlegging. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een bepaalde locatie voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of aan een bepaald moment. Het uitgangspunt is dat deze adviezen worden opgevolgd door de instanties die met een daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf zijn belast, maar dat is niet altijd mogelijk. Daarom moet er wel een keuzemoment zijn, bijvoorbeeld omdat een bepaalde specifieke taakstraf niet beschikbaar is of omdat de inrichting die in het advies is genoemd, al gesloten is, of omdat er bij die inrichting op dat moment geen plek is. Ik heb van veel leden gehoord dat zij willen dat een straf met de vereiste snelheid kan worden gegeven. Daarvoor is het noodzakelijk dat wij het advies opzij kunnen zetten, maar daar hoort dan wel een goed verhaal bij. 

Mevrouw Swinkels van de fractie van D66 en de heer Recourt van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of ik de nieuwe taken aankan. Zij vroegen: is de minister toegerust om de nieuwe directe verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Ik heb gezegd dat de centrale aansturing van de tenuitvoerlegging van straffen op dit moment door het OM niet optimaal wordt bereikt, omdat die administratieve taak, zoals ik ook heb uitgelegd aan mevrouw Swinkels, onderbelicht blijft ten opzichte van de kerntaken opsporing en vervolging. Het dienstonderdeel CJIB is, zoals de afgelopen jaren blijkt, zeer goed toegerust voor grote administratieve taken. Dat blijkt ook wel in de huidige situatie, want het Openbaar Ministerie heeft om die reden heel veel uitvoeringstaken allang aan het CJIB overgedragen. De regie op de tenuitvoerlegging wordt gesterkt doordat de beheer- en de beleidsverantwoordelijkheid samenkomen onder één directeur-generaal van mijn ministerie, die meteen als ketenregisseur kan optreden. De genoemde directeur-generaal zit het zogeheten "Topberaad executie" voor. In dit overleg en andere overleggen waaraan alle organisaties in de strafrechtketen op operationeel, tactisch en strategisch niveau deelnemen, wordt de samenwerking in de tenuitvoerleggingsketen afgestemd. Dat betekent dat ik het risico dat het te veel zou worden, niet inzie. Bovendien zal dit onder het toezicht staan van onze uitstekende staatssecretaris. 

Ik kom nu bij de punten over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Laat ik allereerst tegen de heer Bisschop zeggen dat ik de SGP ken als een principiële partij. Ook bij het onderwerp voorwaardelijke invrijheidstelling blijkt die partij ook principieel in de wedstrijd te zitten. Die principiële wedstrijd hebben wij al enige keren min of meer ritueel gedanst. Dat gaan wij vandaag weer doen. De SGP-fractie is geen voorstander van voorwaardelijke invrijheidstelling en ik ben dat namens de regering wel. Daar heb ik een heel simpel argument voor. Wij staan in onze samenleving voor twee dingen. Ten eerste zijn straffen er om vergelding te laten plaatsvinden. Ten tweede zijn straffen er ook om ervoor te zorgen dat mensen kunnen resocialiseren en op een goede, verstandige manier kunnen terugkeren in de samenleving. Daar moeten wij in de toekomst overigens nog enorme slagen in gaan slaan. Daar zijn wij het ook allemaal over eens. De essentie is dat voor een gedetineerde die een aantal jaren — het voorbeeld in een amendement zal zijn twee jaar — niet meer van het normale daglicht heeft kunnen genieten, de overgang van gevangenis naar vrijheid enorm is. Mevrouw Van Toorenburg kan dit, als oud-gevangenisdirecteur, bevestigen. 

Omdat die overgang zo groot is, hebben wij al heel lang het systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit biedt voordelen die ik al veelvuldig heb mogen uitleggen aan de collega van de heer Bisschop, de heer Van der Staaij. Het voordeel daarvan is dat je onder de voorwaarden waaronder die invrijheidsstelling plaatsvindt, recht kunt doen aan de belangen van slachtoffers, aan de belangen van nabestaanden, aan de belangen van de samenleving. Ook kun je gebiedsverboden inzetten. In het kader van jihadisme kan een deradicaliseringsprogramma verplicht zijn, omdat het een voorwaarde is voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Al die mogelijkheden zijn er. Maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt en blijft liggen bij het Openbaar Ministerie. Wij hebben daardoor veel meer greep op zo'n gedetineerde in het belang van de samenleving en de slachtoffers, dan wij zouden hebben als iemand zomaar plompverloren vrijkomt. De SGP-fractie is principieel tegen voorwaardelijke invrijheidstelling. Alle voorstellen die zij in het kader hiervan doet, zorgen ervoor dat we de greep op de gedetineerden kwijtraken. Er ontstaat dan, in slecht Nederlands, een coldturkeysituatie tussen de opening van de gevangenisdeur en het einde van de detentie. Daarna is er ook nog eens geen enkele mogelijkheid meer voor controle, toezicht of wat dan ook. Wij willen echter dat die mogelijkheid van toezicht blijft. Om die reden wordt, als het meezit, binnenkort de wet langdurig toezicht ingevoerd. De SGP-fractie en het kabinet hebben op dit punt een principieel verschil van inzicht. De amendementen over het aantasten van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal ik vanwege de verschillende uitgangspunten dan ook moeten ontraden. Dat verklap ik alvast. 

De heer Bisschop (SGP):

Op het gevaar af dat de minister de SGP iets minder principieel vindt dan hij zojuist schetste, ga ik hier toch nog even op in. De SGP is niet zozeer tegen elke vorm van voorwaardelijke invrijheidstelling, maar het verschil zit hem in de voorwaarden waaronder dit gebeurt. De SGP vindt dat hier geen sprake van kan zijn, tenzij de betrokkene duidelijk zichtbaar maakt dat hij of zij het risico waard is. Het beleid tot nu toe gaat er naar ons idee te veel van uit dat dit vanzelfsprekend is en dat het een gewoonterecht is geworden. Ook al toont iemand op geen enkele manier enige vorm van inkeer of van schuldbesef, hij of zij heeft hier recht op. Het gebeurt automatisch. Dat doet uiteindelijk geen recht aan de zaak en aan de straf die is opgelegd. Dat heeft immers ook niks met resocialisatie te maken. 

Stel dat iemand is veroordeeld wegens het veroorzaken van een dodelijk ongeluk onder invloed van drank, met een verbod op het besturen van een auto. Het kan dan toch niet waar zijn dat deze persoon vanzelfsprekend na twee derde van de termijn weer vrijkomt, terwijl hij geen enkel signaal geeft dat hij beseft wat er fout is gegaan? Daar ligt ons punt van kritiek. Daarnaast is het voor ons de vraag of het om een derde van de straftermijn moet gaan. Dat kan ook 20% zijn. Dan kun je ook werken aan resocialisatie. Het instrument als zodanig wijst de SGP dus niet principieel af, maar wel de wijze waarop daar op dit moment mee wordt omgegaan. 

Minister Van der Steur:

Ik ben blij dat in ieder geval een verschuiving zichtbaar is in het standpunt van de SGP. De heer Van der Staaij heeft er eerder volgens mij namelijk voor gepleit om vervroegde invrijheidstelling volledig af te schaffen. Dat deed hij volgens mij zowel in een amendement als in moties. Ik zie hem nog staan, ik meen tijdens het debat over Van der G. Ik kan mij vergissen, want ik heb het niet paraat, maar ik meen dat dat zo is. 

Ik ben dus blij met de beweging die de heer Bisschop inzet. Dat stel ik op prijs. Ik denk echter dat de kwetsbaarheid van zijn vraag precies zit in het punt dat hij aanroert, namelijk schuldbesef of inkeer. Hoe toets je dat? Wie ziet dat het echt schuldbesef of echte inkeer is? Als de voorwaarde wordt dat iemand schuldbesef moet tonen of tot inkeer zijn gekomen, dan hebben binnen 24 uur alle gedetineerden van Nederland, en dat zijn er ongeveer 9.000, een brief geschreven dat zij volledig schuldbesef hebben, dat zij zich daar bewust van zijn en dat zij tot inkeer zijn gekomen. Dat is natuurlijk precies wat je niet moet willen. Bij die voorwaardelijke invrijheidstelling moet je concrete, door het Openbaar Ministerie gestelde voorwaarden hebben, die afgestemd zijn met de slachtoffers, zoals we hier veel eerder hebben besproken, en die recht doen aan de samenleving en aan de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Zo kunnen de resocialisatie en de belangen van de samenleving gewaarborgd worden. Ik denk dat dit nog steeds een heel goed stelsel is. 

De heer Bisschop (SGP):

Wat het eerste punt betreft: ik weet natuurlijk niet hoe de discussie met de SGP verliep voordat ik af en toe Kees van der Staaij verving. Ik herinner me echter dat het punt van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ook aan de orde was toen ik hem ongeveer een jaar geleden verving. Toen heb ik langs dezelfde lijnen als zojuist mijn betoog gehouden. In de voorwaarden waar iemand aan moet voldoen, zit hem de kneep. Wat rechtvaardigt het instrument van voorwaardelijke invrijheidsstelling? Ik hoorde de bewindspersoon zojuist zeggen dat het een instrument is om de gedetineerde te helpen te resocialiseren. Als daar niets van blijkt, is het toch geen instrument dat dienstbaar is aan het resocialiseren? Met de manier waarop de voorwaardelijke invrijheidsstelling op dit moment wordt gehanteerd, zitten we op de verkeerde weg. Het is gewoonterecht geworden. Het instrument dient niet meer het doel waarvoor het is ontworpen. Op zichzelf denken we graag mee over de wijze waarop we dit kunnen vormgeven. Ik krijg daarop graag de reactie van de minister. 

Minister Van der Steur:

Ik begrijp het punt. Ik begrijp de zorg van de heer Bisschop. Het is echter niet het enige doel. De voorwaardelijke invrijheidsstelling biedt ook de mogelijkheid om recht te doen aan de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Zij biedt de mogelijkheid om mensen gedwongen in een programma te plaatsen, of, zoals ik al in een brief aan de Kamer heb geschreven of nog zal schrijven, om mensen te dwingen deradicaliseringsprogramma's te volgen. Al die mogelijkheden heb je niet als je de betrokkenen niet de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling biedt. Hoe je het ook wendt of keert, vanuit alle aspecten en oogpunten heeft de voorwaardelijke invrijheidstelling grote voordelen ten opzichte van de plompverloren invrijheidstelling. Dat wil echter niet zeggen dat de wet niet voorziet in mogelijkheden om die voorwaardelijke invrijheidstelling niet toe te staan. Daar heeft de heer Bisschop gelijk in; dat weet hij. Dat is een bestaande wettelijke regeling. Daar kom ik straks, bij de behandeling van zijn amendement, nog over te spreken. 

De heer Bisschop (SGP):

Mag ik een vervolginterruptie plaatsen? 

De voorzitter:

Als u niet in herhaling vervalt. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik vind het jammer dat de bewindspersoon de zaak niet goed voorstelt. Hij stelt het voor alsof de SGP erop hamert dat dat instrument weg moet. Nee, de kern van het verhaal is dat het instrument anders ingezet moet worden. Vandaar de samenvatting: het moet niet ja, tenzij zijn, maar nee, tenzij het dienstbaar is aan het resocialisatieproces. 

De voorzitter:

U wilt graag dat de minister daarop reageert: nee, tenzij. 

Minister Van der Steur:

Mijn betoog is nu juist dat het per saldo op hetzelfde neerkomt, omdat het stelsel dat we nu hebben ook voorziet in de mogelijkheid om het niet te doen. Als er recidiverisico is, zo staat in de wet, heb je de mogelijkheid om de voorwaardelijke invrijheidstelling niet plaats te laten vinden. Dat is precies de reden waarom ik straks van het amendement dat de heer Bisschop heeft ingediend, zal zeggen dat het overbodig is, omdat het wettelijk stelsel daar al in voorziet. Daar kom ik straks op terug. 

De heer Van Oosten vroeg in dit kader naar het WODC-onderzoek. De volgende situatie doet zich voor. In maart 2014 heeft de toenmalige staatssecretaris in het overleg over het gevangeniswezen toegezegd dat hij bereid was om te kijken naar mogelijkheden om het zogenaamde ongewenste rode gedrag in de p.i., dat onderdeel is van het programma van promoveren en degraderen, te koppelen aan de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat is min of meer het punt waar de heer Bisschop naar verwijst. De staatssecretaris heeft toen gezegd dat het wel ingewikkeld was, omdat de criteria voor het rode gedrag in het systeem van promoveren en degraderen niet gelijk zijn aan die in de wettelijke regeling die ziet op de herhaalde ernstige misdraging en de bij herhaling opgelegde disciplinaire maatregelen die gevolgen hebben voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Daar zit dus een verschil tussen. Om die reden is het WODC-onderzoek nog niet gestart. Eerst moet het systeem van promoveren en degraderen worden geëvalueerd. In de loop van volgend jaar wordt bezien wanneer deze evaluatie het beste kan worden uitgevoerd. Dat valt onder de staatssecretaris. Hij zal de Kamer daar te zijner tijd nader over berichten. 

De heer Van Oosten (VVD):

Het WODC-onderzoek is dus nog niet gestart, maar ik ga ervan uit dat het er wel zal komen. Het is toch niet zo dat het zo zou kunnen zijn dat het niet langer de bedoeling is? Eerlijk gezegd heb ik mijn bijdrage hierop afgestemd, in de veronderstelling dat de toezegging gestand wordt gedaan en we dus aan de hand van de bevindingen uit dat rapport de discussie met elkaar kunnen aangaan over het VU-stelsel of het rode stelsel, zoals de minister het noemt. 

Minister Van der Steur:

Ik herinner mij dat debat. Volgens mij heb ik daarin zelf namens de fractie van de heer Van Oosten het woord gevoerd. Daarin is dit onderwerp inderdaad aan de orde gekomen. De gedachte is dat eerst het systeem van promoveren en degraderen wordt geëvalueerd om te bezien of dat voldoende basis biedt om het WODC te vragen om daar consequenties aan te verbinden. Beide zaken worden dus gedaan, maar men is pas anderhalf à twee jaar bezig met de evaluatie van het systeem van promoveren en degraderen. Voor zover ik weet, zijn de resultaten van die evaluatie pas voor volgend jaar voorzien. Misschien kan ik de heer Van Oosten nog even schriftelijk informeren over dit specifieke punt voor de stemming over dit wetsvoorstel, zodat hij weet waar hij aan toe is. 

Ik kom op de elektronische betekening. Mevrouw Helder heeft gevraagd of de minister geen onnodige vertraging verwacht doordat er eerst elektronisch en in het geval er geen reactie is, alsnog op papier wordt betekend. Ik verwacht die vertraging niet. De elektronische betekening wordt aangeboden als er voldoende tijd is voor de kennisneming van de stukken. Anders zal die niet worden aangeboden. Elektronische betekening zal dus niet worden verzocht als een betekening in persoon is voorgeschreven op grond van de wet, de zitting alleen doorgang kan vinden als betekening heeft plaatsgevonden en spoedige behandeling is gewenst. In dergelijke gevallen kan zelfs de politie worden ingezet om de dagvaarding of oproeping tijdig in persoon te betekenen. Er is dus een uitlaatklep om dat risico te beteugelen. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb een vraag over het elektronisch betekenen. Ik vind dit een gemiste kans. Ik had gehoopt dat de digitale wereld zo ver zou zijn, dat het niet zo veel zou uitmaken of je nu voor de deur staat en aanbelt, of dat je dat elektronisch doet: elektronisch aanbellen en elektronisch de identiteit vaststellen. Moet ik het nu zo zien dat we daar gewoon nog niet klaar voor zijn en dat we over een jaar of vijf eens gaan kijken of we dat daadwerkelijk voor elkaar kunnen krijgen? Of ligt er echt een structureel probleem onder waardoor we dat de komende decennia niet mogelijk kunnen maken? 

Minister Van der Steur:

Ik meen mij te herinneren, maar wat ik nu zeg is wel een risico, dat dit ook een onderwerp is geweest bij het debat met mijn collega Plasterk over het eID, de opvolger van het DigiD. Ook daar zit het element van betekening in. Mijn overtuiging is dat er op dit moment nog te weinig waarborgen zijn om dat op een verstandige en goede manier te kunnen doen. Er is nog geen stelsel, nog geen systeem, dat dit waterdicht, zorgvuldig en zonder fouten kan doen. Om die reden ben je nog steeds afhankelijk van de ouderwetse betekening. Ik mag hopen dat die situatie niet vijf jaar voortduurt. Dat soort ontwikkelingen gaat immers heel snel. Op dit moment is dat mijn beleving, maar ik zal het voor de zekerheid nog even nakijken om het risico dat ik dat niet helemaal scherp heb, te minimaliseren. Als het anders is, bericht ik daarover in dezelfde brief als die ik aan de heer Van Oosten heb toegezegd. Maar volgens mij is er op dit moment nog geen sluitend stelsel dat het onmogelijk maakt dat er bij de elektronische betekening fouten worden gemaakt. 

De heer Recourt (PvdA):

Dat is goed om te horen; in zekere zin zit daar een toezegging in. Maar ik wil toch vragen om in ieder geval bij de evaluatie van deze wet de elektronische betekening nadrukkelijk aan de orde te laten komen. 

Minister Van der Steur:

Ik wil het ook anders zeggen. Op het moment dat er een stelsel is waarvan de overtuiging bestaat dat dit voor overheidsinstanties, en zeker voor zaken als de betekening van vonnissen en de betekening van sancties, waterdicht elektronisch kan plaatsvinden, durf ik de heer Recourt wel toe te zeggen dat we daartoe zo snel mogelijk zullen overgaan. En wel om de simpele reden dat dit ongetwijfeld een enorme hoeveelheid administratieve lasten zal wegnemen. Als dat systeem er is en als het betrouwbaar is en functioneert, zal de overheid die stap zonder enige twijfel zetten, maar niet als eerste klant. Dat zeg ik er voor de zekerheid maar even bij. 

Dan kom ik bij de elementen die samenhangen met verkeersboetes en de Wet Mulder. Er zijn enkele belangrijke vragen gesteld over met name de gijzeling. Het is goed om toch nog even een punt recht te zetten. In het debat werd de indruk gewekt dat het mogelijk is om tot gijzeling over te gaan zonder rechterlijke tussenkomst. Dat is een goed voorstel; met name de heer Recourt deed die suggestie. Ik ben ook bereid om een amendement van de zijde van de PvdA-fractie welwillend in overweging te nemen. Ik denk echter dat het niet verstandig is en dat de heer Recourt dit ook niet bedoelde. Het is nog steeds zo dat het Openbaar Ministerie, gehoord het CJIB, de vordering tot gijzelneming doet bij de rechter en dat de rechter beslist. Al die duizenden gijzelingen die in Nederland worden uitgesproken, worden door rechters uitgesproken omdat rechters vinden dat dit moet. De Raad voor de rechtspraak heeft daarover ook nog een keer iets gezegd naar de eigen achterban. Dat laat ik graag aan hen. De essentie is dat het altijd een rechterlijke beslissing was en ook zal blijven. Overigens heeft dat ook met het EVRM te maken, omdat je iemand niet zonder rechterlijke beslissing zijn vrijheid mag ontnemen. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb gezegd dat ook bij de rechters wel enige kritiek mogelijk is. Ik heb juist ook gezegd dat het langs de rechter gaat. Maar het is natuurlijk niet de rechter die de gijzeling uiteindelijk uit eigen initiatief of vergelijkbaar aan een strafrechtelijke procedure oplegt; het is meer een toets van de rechter. Het is het bestuur dat het wil doen en het is de rechter die zegt: zijn de voorwaarden wel in acht genomen? Is het wel proportioneel passend? Dat is toch wel een wezenlijk andere toets dan de rechter die zelf moet afwegen of hij een jaar of twee jaar oplegt. 

Minister Van der Steur:

Dat ben ik met de heer Recourt eens, maar even werd de suggestie gewekt alsof dat ook in administratie een afweging zou worden. Dat is niet het geval. Het is de rechter die dat oordeel uiteindelijk zal moeten vellen. 

Ik kom voor de helderheid nog even terug op het punt van de elektronische betekening. Nu is het zo dat de elektronische betekening, volgens het huidige wetsvoorstel, afhankelijk wordt van de instemming van de betrokkene. Als die ermee akkoord gaat, vindt de elektronische betekening plaats. Als diegene dat niet doet, moet er gewoon een betekening in persoon plaatsvinden. De veiligheid van het systeem van de elektronische betekening zoals we die nu hebben voorzien, is wel gegarandeerd. Ik zeg dat nog even voor de goede orde. 

Mevrouw Kooiman vroeg naar vervangende hechtenis bij verkeersboetes. Voor overtredingen die als ik mij niet vergis onder de Wet Mulder worden afgedaan, kan slechts één type sanctie worden opgelegd, namelijk de betaling van een geldsom. Vervangende hechtenis zou omzetting van die financiële sanctie naar een vrijheidsbenemende sanctie inhouden. De gijzeling, zoals mevrouw Kooiman suggereert, die op bevel van een rechter wordt toegepast is, anders dan de vervangende hechtenis, geen straf maar een dwangmiddel om die betaling af te dwingen. Gijzeling is uiteraard de laatste mogelijkheid als na het hele inningstraject nog steeds niet is betaald. 

Misschien is het toch wel goed dat ik hier ook nog even opmerk — want dat heeft nog niemand gezegd — dat er één heel simpele oplossing is om aan gijzelingen en verkeersboetes te ontkomen. Die ligt erg voor de hand, maar het lijkt een beetje alsof die wel eens vergeten wordt. Dat is simpelweg dat iedereen zich aan de regels houdt. Als je drie brommers hebt, daarvoor drie keer wegenbelasting betaalt, of kentekengeld, of hoe dat met een bromfiets gaat — dat weet ik niet — en vervolgens die drie bromfietsen tot één bromfiets gaat maken, dan is het volstrekt logisch dat je twee van de drie bromfietsen dan ook afmeldt omdat ze niet langer bestaan. Als je dat niet doet, kom je dus mogelijkerwijs in de problemen. 

Als je op een weg waar de snelheid dankzij dit kabinet 130 km/u is met 140 of 150 km/u rijdt, dan krijg je een verkeersboete en die zul je moeten betalen. Als je dat niet wilt, dan kun je ook niet te hard rijden. Dat is toch wel een van de essenties in dit debat. Niemand die zich aan de regels houdt, komt voor gijzeling in aanmerking. Het lijkt weleens alsof een beetje het beeld ontstaat dat het toch vreselijk zielig is dat je moet worden gegijzeld omdat je je verkeersboete niet hebt betaald. Dan zou ik zeggen: maak geen verkeersovertredingen, dan word je ook nooit gegijzeld. En als je dan toch al een verkeersovertreding maakt, betaal dan gewoon de boete. Als je dat op tijd doet, word je ook niet geconfronteerd met verhogingen. Net zoals al die andere mensen die die verkeersboetes wel op tijd betalen en nooit geconfronteerd worden met verhogingen. 

Overigens zijn wij het erover eens — dat heb ik meerdere woordvoerders horen zeggen — dat uiteraard moet worden voorkomen dat mensen die er alles aan doen om hun boete te betalen maar dat echt niet kunnen dan worden gegijzeld. Daarvan heeft de staatssecretaris aangekondigd dat er diverse maatregelen worden getroffen om de betalingsmogelijkheden van betrokkenen beter te beoordelen en dus alleen gijzeling te vorderen bij de rechter waar dat ook echt nodig is. 

Ook worden de mogelijkheden uitgebreid om tegemoet te komen aan personen die wel willen maar niet kunnen betalen. De heer Recourt vroeg daar ook om. Zo is het vanaf 1 juli 2015 al mogelijk om die sancties vanaf €225 in termijnen te betalen. Dat is ook het uitgangspunt van de regeling dat die gijzeling echt een ultimum remedium zou moeten zijn. Daarom kan dit ook niet een vrijheidsbenemende sanctie worden. 

Mevrouw Kooiman vroeg wat de gedachte is geweest achter de verhogingen voor het niet-betalen van een verkeersboete. Het uitgangspunt is dat er een stevige prikkel uitgaat van een verhoging. Die verhoging is vastgezet op 50% en vervolgens 100%. Ik merk op dat ook de Kamer daarmee heeft ingestemd. Over het algemeen blijkt dit ook voor de meeste mensen een zeer serieuze prikkel op te leveren. 

Mevrouw Kooiman vroeg ook nog waarom de verhogingensystematiek van niet-betaalde verkeersboetes in strafrechtelijk kader niet wordt gelijkgetrokken. De verkeersboetes worden niet voor niets verhoogd indien ze niet worden betaald. De huidige verhogingensystematiek bij verkeersboetes vormt een prikkel om ze op tijd te betalen. Een ander belangrijk punt is dat moet worden voorkomen dat wijzigingen leiden tot een gat in de begroting, zoals ik ook tijdens de begrotingsbehandeling heb aangegeven. Dat punt zal ik ook aanroeren bij het amendement dat mevrouw Kooiman heeft ingediend en dat niet van de daarbij behorende dekking is voorzien. 

Vervolgens heeft mevrouw Kooiman gevraagd of we niet naar inkomensafhankelijke verkeersboetes kunnen. Daar speelt gewoon een heel simpel maar ook wel belangrijk probleem. Ik kom overigens nog met een brief aan uw Kamer over de verkeersboetesystematiek. Die heb ik al toegezegd aan de woordvoerders van zowel de VVD- als de PvdA-fractie bij het laatste algemeen overleg over verkeersveiligheid waar ik bij mocht zijn. Het CJIB heeft uiteraard geen inzicht in het inkomen van betrokkenen. Dat zou overigens ook een vrij heftige impact hebben op de persoonlijke levenssfeer van mensen. Ik zie dan ook geen enkele reden om te gaan organiseren dat het CJIB die toegang krijgt en dan vervolgens een soort inkomensstaffel zou moeten gaan toepassen. De staatssecretaris volgt de effecten van de ingezette maatregelen uiteraard nauwlettend en heeft ook oog voor de punten die mevrouw Kooiman heeft aangevoerd. 

Ik heb nog één vraag van mevrouw Kooiman. 

De voorzitter:

Mevrouw Kooiman wil interrumperen. 

Minister Van der Steur:

Ik heb nog één vraag van mevrouw Kooiman te beantwoorden. 

De voorzitter:

Laten wij die dan even afmaken. 

Minister Van der Steur:

Dat is de vraag waarom is gekozen voor de grens van €225. In 2014 is onderzocht of het wenselijk is dat verkeersboetes in termijnen kunnen worden betaald en, zo ja, onder welke voorwaarden. Uit dat onderzoek is gebleken dat vooral bij boetes vanaf €225 behoefte bestaat om die in termijnen te kunnen betalen. Daarnaast sluit dit aan bij de grens die ook in het strafrecht wordt gehanteerd. Op dat punt is de gelijkschakeling er dus wel. Om die reden is voor het bedrag van €225 gekozen. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik krijg allemaal antwoorden op vragen die ik niet gesteld heb. Bijvoorbeeld heb ik niet gezegd dat wij voor inkomensafhankelijke boetes zijn. Ik heb dat helemaal niet gezegd. Wel heb ik een vraag gesteld over die grens van €225. Ik heb gevraagd of de minister kan proberen een vergelijking te trekken met de gefinancierde rechtsbijstand. Als je daar een beroep op wilt doen, hoef je alleen maar aan te tonen hoeveel inkomen je hebt. Voor verkeersboetes moet je echter een hele waslijst aan zaken aandragen om voor maatwerk in aanmerking te komen. Ik vraag de minister enkel om een vergelijking te trekken met de gefinancierde rechtsbijstand, zodat eerder kan worden gekeken naar maatwerk. 

Minister Van der Steur:

Dat is een gekke vergelijking. De gefinancierde rechtsbijstand is bedoeld om mensen in staat te stellen zich te verdedigen of om voor hen de toegang tot de rechter te garanderen. Dat is iets anders dan een sanctie die mensen krijgen omdat zij een overtreding of misschien zelfs een misdrijf hebben begaan. Ik vind dat die twee dingen niet kunnen worden vergeleken. Verkeersboetes en boetes worden alleen maar gegeven aan mensen die zich niet aan de regels houden. Dat is niet te vergelijken met de rechtsbijstand, waarbij mensen een beroep doen op de rechter omdat zij vinden dat zij in hun belangen worden geschaad. De vergelijking die de SP-fractie op dit punt trekt, zie ik helemaal niet. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Het zou goed zijn als de minister — en ook de staatssecretaris, want die gaat over dit onderwerp — een keer zou spreken met de mensen die in het gevang zitten. Niet iedereen kiest hiervoor. Vaak willen mensen wel betalen, maar kunnen zij niet betalen. Over die groep hebben wij het. Laten wij het zuiver hebben dat sommige mensen zich er wel van bewust zijn dat zij een overtreding hebben begaan en dat zij de daarvoor opgelegde boete wel willen betalen, maar dat dit gewoonweg niet lukt. Voor die groep zou ik het gemakkelijker willen maken om dat maatwerk voor elkaar te krijgen. Voor een alleenstaande bijstandsmoeder is €225 een kwart van haar inkomen. Daarom zou ik graag willen dat de minister goed kijkt naar maatwerk voor die groep. 

Minister Van der Steur:

Volgens mij heb ik precies gezegd wat het beleid is vanaf 1 juli 2015. Ik ga dat niet herhalen. De staatssecretaris heeft dat al omstandig aan de Kamer meegedeeld. Dat wordt ook gewijzigd. De alleenstaande bijstandsmoeder in het voorbeeld van mevrouw Kooiman is kennelijk in staat om een verkeersboete van €225 te krijgen. Ook mevrouw Kooiman weet dat je daar vrij hard voor moet rijden. Als zij deze bijstandsmoeder nog eens spreekt, moet zij tegen haar zeggen dat ook voor haar geldt dat zij zich gewoon aan de regels moet houden, want op die manier krijgt zij geen enkel probleem met welke boete dan ook. Er wordt maatwerk geleverd, zoals ik al omstandig heb uitgelegd. Dat hoef ik naar ik aanneem niet opnieuw voor mevrouw Kooiman toe te lichten. 

De voorzitter:

Mevrouw Kooiman, tot slot. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan probeer ik gewoon een andere vraag, als de minister hier heel star in blijft rondhangen. Die vraag gaat over de vervangende hechtenis. Waarom kun je, als je een boete opgelegd krijgt voor het slopen van een flitspaal, wel vervangende hechtenis krijgen als je de boete niet betaalt, terwijl je, als je geflitst wordt door die paal en je een boete voor een verkeersvertreding krijgt, geen vervangende hechtenis kunt krijgen? Kan de minister ervoor zorgen dat de zaken op dit punt worden gelijkgetrokken? 

Minister Van der Steur:

Dat heb ik zo-even omstandig beantwoord. Ik vind het prima om dat te herhalen, maar ik ga dat niet doen. Ik verwijs mevrouw Kooiman naar de Handelingen. Ik heb zojuist uitvoerig uitgelegd wat het verschil is tussen die twee. Ik ga dat niet nog een keer doen. 

De heer Van Oosten heeft gevraagd of ik kan markeren dat het aan de veroordeelde is om aannemelijk te maken dat hij niet kan betalen voordat tot gijzeling wordt overgegaan en of ik dit punt onder de aandacht wil brengen van de Raad voor de Rechtspraak. Ik herken natuurlijk de door de heer Van Oosten genoemde punten. Zowel voor het strafrecht als voor de sancties in het kader van de Wet Mulder geldt dat sancties moeten worden betaald en dat het in principe aan betrokkene zelf is om betalingsonmacht kenbaar te maken. Het gaat hier niet om gewoonterecht of een standaard regeling, vanwege het karakter van de sanctie. Ik heb nu al een paar keer benadrukt dat je die boetes niet zomaar krijgt. De staatssecretaris zal uiterlijk in januari 2016 een reactie geven op het rapport van de Nationale ombudsman over gijzeling, waaraan de heer Van Oosten maar ook anderen hebben gerefereerd. Dan zal hij ook ingaan op de genoemde punten, inclusief het door mevrouw Helder aangedragen punt van het verschijnen ter zitting. Dat is altijd een terugkerend thema in alle brieven die wij aan de Kamer sturen op verzoek van mevrouw Helder. Maar wie weet, de aanhouder zal misschien ooit nog eens winnen. 

De heer Recourt heeft eigenlijk het tegenovergestelde gevraagd, namelijk of er wel voldoende zorgvuldigheid wordt betracht bij het indienen van de vorderingen tot gijzeling. Dat kan ik alleen maar bevestigend beantwoorden. Het OM en het CJIB zijn in februari begonnen, de gijzelingen persoonsgericht te beoordelen en de vordering gijzeling te voorzien van een veel betere motivering. Dat is een van de punten die ook door de staatssecretaris zijn bericht aan de Kamer. Hierbij is het uitgangspunt dat alleen een vordering gijzeling wordt ingediend bij de rechtbank voor personen die wel willen, maar niet kunnen betalen. Dat heeft overigens geleid tot het indienen van een zeer beperkt aantal vorderingen sinds die tijd, dus die enorme hausse aan vorderingen is afgenomen. 

De heer Recourt heeft ook nog gevraagd om maatwerk. Het antwoord daarop is dat het onderzoek, waaraan ik ook in antwoord op mevrouw Kooiman al refereerde, heeft laten zien dat er vooral behoefte aan is om boetes vanaf €225 of meer in termijnen te mogen betalen. Voor betrokkenen met een boete onder de €225 is het al mogelijk om via de schuldhulpverlening tot een afspraak te komen. Ook daar is dus een mogelijkheid voor, maar dan moet betrokkene wel naar de schuldhulpverlening. 

Dan kom ik bij de implementatie van het wetsvoorstel. De heer Van Oosten vroeg hoe dit wetsvoorstel ertoe gaat bijdragen dat slachtoffers erop kunnen vertrouwen dat daders ten spoedigste na hun veroordeling achter slot en grendel belanden dan wel met hun taakstraf aanvangen. De belangrijkste doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel en het bijbehorende nieuwe ontwerp van de tenuitvoerleggingsketen is de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen sneller en zeker te laten verlopen, met goede informatie voor de betrokken partners. Hiertoe stel ik voor, de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging te verschuiven van het OM naar de minister. Daar is de operationele ketenregie mogelijk en ook noodzakelijk. Daar hebben we het AICE voor opgericht. Het AICE zal dat op alle terreinen gaan doen, met alle strafrechtelijke beslissingen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat zowel de rechtspraak als het Openbaar Ministerie een termijn van 14 dagen heeft voor het vrijgeven en aanbieden van die strafrechtelijke beslissing. Daar zit dus die versnelling in. Die termijn is korter dan de huidige termijn en dat moet bijdragen aan een snellere start van de tenuitvoerlegging. Een versnelling van de tenuitvoerlegging is ook dat door de nieuwe werkwijze 10% meer veroordeelden vallen onder de zelfmeldprocedure. Zij kunnen zich zelf bij de penitentiaire inrichting melden en de termijn waarbinnen zij dat doen, is ingekort van 60 dagen naar 33 dagen. Op al die punten zit die versnelling erin. Het uitgangspunt van de regering — het is misschien goed dat ik dat hier nog een keer herhaal — is lik-op-stuk, zo snel mogelijk na veroordeling beginnen met de straf. 

De heer Van Oosten van de VVD-fractie en andere leden vroegen of dit het probleem oplost van de loslopende veroordeelde criminelen. Er is een belangrijke rol voor het AICE weggelegd. Voor de openstaande vrijheidsstraffen die er zijn, is allereerst voortdurende monitoring en analyse noodzakelijk om te komen tot gerichte opsporing. Daar heb ik de Kamer op 13 augustus jongstleden nog over geïnformeerd. Er zijn op dit moment nog 2.843 openstaande vrijheidsstraffen die in het opsporingsregister staan en die ook in aanmerking komen voor actieve opsporing. Het AICE heeft zicht op deze taken en bekwaamt zich in het analyseren ervan en in het verzamelen van de benodigde informatie. 

Relevant is daarbij ook de bouw van het systeem Executie & Signalering, dat de digitale informatie-uitwisseling over executieopdrachten tussen het AICE en de politie zal verbeteren en het huidige opsporingsregister zal gaan vervangen. Hierdoor kent de politie niet alleen de zaakinformatie, maar kan zij ook persoonsgericht executeren. Alle agenten hebben dan eindelijk inzicht in alle openstaande straffen in Nederland. Ik verwijs naar het pijnlijke voorbeeld dat de commissie-Hoekstra onderzocht. Ik heb een primeur voor de heer Van Oosten: gisteren is de eerste versie van het nieuwe systeem in gebruik genomen bij de politie. Drie eenheden gaan hiermee proefdraaien de komende periode en ik zal de Kamer uiteraard over de ontwikkeling daarvan informeren. Uitgangspunt is en blijft de snelle tenuitvoerlegging van opgelegde straffen. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb in mijn inbreng gevraagd hoe het precies zit met de andere 8.000 vonnissen die nog ten uitvoer gelegd moeten worden. Het klinkt natuurlijk heel erg leuk dat er 2.400 zaken vatbaar zijn voor actieve opsporing, maar wat doen we met die andere 8.000? 

Minister Van der Steur:

Voor die 8.000 verwijs ik naar de brief van 2 juli 2014. Daarin is aangegeven dat dit mensen zijn met een relatief korte vrijheidsstraf en of een buitenlands verblijfsadres, of een indicatie van verblijf in het buitenland. Als gevolg daarvan is actieve opsporing niet mogelijk. Ik moet even kijken of die mensen wel in het stelsel zijn opgenomen zijn. Ik kom er in tweede termijn op terug om te bezien of deze mensen wel gesignaleerd staan, zodat ze, als ze in Nederland opduiken, alsnog voor de straf in aanmerking kunnen komen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik schat in dat de minister vrijwel gereed is met dit blokje. 

Minister Van der Steur:

Bijna. Ik heb nog één vraag van de heer Van Oosten, vier van mevrouw Van Toorenburg, één van mevrouw Kooiman en één van de heer Recourt. 

De voorzitter:

Dank voor deze voortgangsvraag. Ik geef het woord weer aan de minister. 

Minister Van der Steur:

De heer Van Oosten vroeg of het CJIB een voldoende stevige positie heeft en of ze kunnen doordrukken. Het antwoord is dat het CJIB die mogelijkheden heeft. Er is weliswaar geen sanctie verbonden aan het overschrijden van de termijnen die in de wet staan — de heer Van Oosten heeft hier gelijk in — maar het tempo waarin wordt gestart met de feitelijke tenuitvoerlegging wordt wel structureel gemonitord. Het CJIB levert mij de informatie aan over de aanlevertermijn van de rechtspraak en het OM. Hierbij wordt natuurlijk gekeken naar de effecten van die termijnen. Als er sprake is van structurele overschrijdingen, kan ik vanuit mijn bevoegdheid de rechtspraak en het Openbaar Ministerie over de tenuitvoerlegging aanspreken op die overschrijdingen en maatregelen in gang zetten of laten zetten om de geschetste problemen te verbeteren. De heer Van Oosten vroeg of de minister daarin zijn volle gewicht aanwendt. De staatssecretaris of ik zullen dan inderdaad ons volle gewicht in de strijd kunnen gooien. 

De heer Van Oosten (VVD):

Hier ging mijn vraag min of meer over. Ik weet dat er geen sanctie gekoppeld zit aan de situatie dat dan wel het Openbaar Ministerie dan wel de rechterlijke macht zich niet zou houden aan de termijnen gesteld in de wet. Het gaat hier om daders die een misdrijf hebben gepleegd waarvan een slachtoffer veel last heeft. Ik zou graag zien dat op het moment dat die termijnen toch worden overschreden en het ergens niet goed gaat, het slachtoffer daar ook weet van heeft. Is het nu zo dat in het programma AICE een belletje gaat rinkelen van "hé, hier loopt iets mis" en dat vervolgens iemand — dat kan iemand zijn bij het Openbaar Ministerie, bij de rechtspraak of bij het CJIB zelf — de attentie heeft om het slachtoffer daarvan op de hoogte te brengen? Als dit niet zo is, kan dit dan worden georganiseerd? 

Minister Van der Steur:

In algemene zin kan ik opmerken dat het slachtoffervolg- en informatiesysteem dat wij in Nederland hebben heel goed werkt en heel veel verbeterd is in de afgelopen jaren, zowel als gevolg van de Kamervragen als van brieven die het Openbaar Ministerie daarover stuurde. Op dit specifieke punt weet ik nu geen antwoord, dat komt in tweede termijn. 

De heer Van Oosten (VVD):

Dat is goed. Ik heb de minister ook gevraagd of hij het zo kan organiseren dat wij als Kamer kennis hebben van de eventuele situatie dat dan wel het Openbaar Ministerie dan wel de rechterlijke macht in gebreke blijft op dit vlak. Dit hoeft niet per casuïstiek, maar ik zou het interessant vinden om in bredere zin hierover geïnformeerd te worden. We kunnen dan als Kamer aan de bel trekken. Wellicht kunnen we dan dit element van slachtoffers nog actiever opbrengen. 

Minister Van der Steur:

Ik denk dat het heel logisch is dat wij daarover rapporteren. Normaal gesproken zou ik dat doen bij de voortgang Versterking prestaties strafrechtketen, maar ik weet niet of het daarin thuishoort. Ik denk dat dit een punt is dat de staatssecretaris zal toelichten als hij periodiek aan de Kamer rapporteert met een aantal andere aspecten die horen bij de tenuitvoerlegging van sancties. 

Ik kom nog even terug op de vraag van mevrouw Van Toorenburg over de iets meer of minder dan 10.000 mensen die in het buitenland verblijven of een indicatie van verblijf hebben. In tweede termijn ga ik zeggen wat we daarvan vinden. Van de 2.400 of 2.800 personen waarvan actieve opsporing wel mogelijk is, hebben wij het vermoeden dat deze personen nog in Nederland zouden kunnen verblijven. Dat geldt overigens ook voor mensen met langdurige straffen met een onbekend buitenlands verblijfadres. Zij worden internationaal gesignaleerd. Die zaken vallen dan onder het bereik van het zogenaamde FAST.NL (Fugitive Active Search Team Nederland) en dat heeft een internationaal bereik. Daarop wordt dus actie genomen. De politie heeft vorig jaar ook een landelijke executie-estafette georganiseerd waarbinnen 1.300 aanhoudingen zijn verricht en in één klap 1.300 mensen hun straf hebben ondergaan. Ik ben daar heel blij mee. 

Mevrouw Van Toorenburg vroeg ook wat mijn ambitie is om de uitval van vrijheidsstraffen op de lange termijn te voorkomen. Op dit moment is 89% van de principale vrijheidsstraffen gestart of afgedaan binnen 24 maanden. Ik denk dat we daar met z'n allen behoorlijk tevreden over kunnen zijn. We verwachten dat we in 2016 al forse verbeteringen kunnen doorvoeren. In een brief aan de Kamer heb ik vermeld dat ik streef naar 92% in 2016. Voor de lange termijn ben ik nog ambitieuzer. Ik zou graag willen dat 95% van de vrijheidsstraffen binnen 24 maanden is gestart of afgedaan. Om dat te bereiken zullen aanvullende maatregelen nodig zijn. Zo zijn het AICE en de politie in nauwe samenwerking bezig om de voortvluchtige veroordeelden met een openstaande vrijheidsstraf die nog onder de actieve opsporing vallen, alsnog op te sporen en de straf ten uitvoer te leggen. Dat is ook een van de uitkomsten van onder andere het onderzoek van de commissie-Hoekstra. Ik verwacht dat daarnaast maatregelen nodig zullen zijn in de eerdere fase van de strafrechtketen, want ook beslissingen over vervolging en berechting, bijvoorbeeld bij veroordelingen bij verstek, hebben een substantieel effect op de uitval in de tenuitvoerleggingsketen. Hier wordt dus hard aan gewerkt. Mijn streven op dat punt is ambitieus. 

Als het AICE een centrale rol moet vervullen bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen — vroeg mevrouw Van Toorenburg, die daarmee misschien wel naar een nieuwe baan solliciteerde — ben ik dan bereid om 24 uur, zeven dagen in de week open te zijn? Uiteraard heeft mevrouw Van Toorenburg gelijk dat de behoefte aan ruimere beschikbaarheid van gegevens zal groeien naarmate meer strafrechtelijke beslissingen via het AICE gerouteerd worden. Hier bereidt het AICE zich op voor. Momenteel wordt bekeken wat daarvoor nodig is, ook qua bereikbaarheid van het AICE. Dit zal nader worden getoetst aan de behoeften van de ketenpartners. De vraag is namelijk of die 24 uur per dag, zeven dagen in de week open zijn. Dat geldt zeker voor gevangenissen. Die behoeften zullen worden meegenomen in de uiteindelijke beoordeling hoe het AICE dit gaat doen. Ik stel voor dat uw Kamer daarover wordt geïnformeerd zodra er nieuws over te melden is. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik zou daar echt voor willen pleiten. Ik weet nog te goed dat je hier in de avonduren mee geconfronteerd werd, zeker doordat heel veel gevangenissen ver weg liggen en op grote afstand van de rechtbanken liggen. Als het aan dit kabinet had gelegen waren die afstanden nog veel groter, maar dat hebben wij gelukkig tegen kunnen houden. Als mensen uiteindelijk hun vonnis hebben en weten of zij kunnen gaan of niet, kan het niet zo zijn dat zij na 17.00 uur een leuk muziekje krijgen of te horen krijgen dat ze morgen maar terug moeten bellen. Dat is echt een serieus risico. Ik wil dat de minister nu heel duidelijk stelt dat het nooit zo kan zijn dat ze 's nachts niet bereikbaar zijn. 

Minister Van der Steur:

Ik begrijp het punt van mevrouw Van Toorenburg, maar het gaat even om de vraag of de behoefte zodanig is dat dit de kosten en investeringen rechtvaardigt om het op die manier te doen. Dat weet ik gewoon niet. Dat kan ik nu niet overzien. Ik denk dat het goed is als wij daarnaar kijken en dat wij de Kamer daarover informeren. In een AO zou ik zeggen: dat mag u als een toezegging beschouwen. Ik zal dit verzoek bij de staatssecretaris neerleggen. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat is goed, want ik ga voorlopig echt nog niks anders doen. De minister is dus nog niet van mij af! Het is belangrijk om niet alleen maar de geëigende paden te bewandelen en in het kleine ambtenarenkringetje te kijken. Ik zeg het misschien wat lelijk, maar je moet hiervoor ook gewoon bij de directeuren, de afdelingen en de bevolking van de verschillende gevangenissen te rade gaan om te horen wat er echt aan de hand is. Daar hoor je namelijk de werkelijke geluiden. 

Minister Van der Steur:

Juist. Die hartenkreet van mevrouw Van Toorenburg neem ik graag ter harte. Ik zal het doorgeven aan de staatssecretaris. 

De voorzitter:

U gaat de staatssecretaris ook vragen om hierover terug te rapporteren aan de Kamer? 

Minister Van der Steur:

Ja, zeker! 

Welke rol kan het AICE spelen bij de behandeling van adolescenten? Het AICE zal zicht krijgen op alle openstaande straffen, dus ook die voor adolescenten. Uitgangspunt blijft dat de rechter beslist of een zaak onder het adolescentenstrafrecht valt. Dat begrijpt mevrouw Van Toorenburg ook. Ik zal navragen of bij het AICE ook is voorzien dat er voldoende waarborgen zijn voor de uitvoering van het adolescentenstrafrecht. Daar kom ik in tweede termijn nog even op terug. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het gaat me voornamelijk om gevallen waarin de rechter zegt: ik wil niet dat de straf nu de boventoon voert, maar dat het kind nu behandeling krijgt. Hoe kunnen wij dat in elkaar vlechten? 

Minister Van der Steur:

Daar kom ik in tweede termijn ook even op terug. 

Mevrouw Kooiman vroeg naar de termijnen van het aanleveren van een strafrechtelijke beslissing door het OM. Zoals ik gezegd heb is dat veertien dagen. Daar staat geen sanctie op, maar de staatssecretaris zal het OM stevig in de nek hijgen als dit niet wordt gehaald. Ik heb al toegezegd dat ik de Kamer hierover op de geëigende momenten periodiek zal informeren. 

De heer Recourt en mevrouw Kooiman vroegen naar de efficiency van het geheel, zoals mevrouw Kooiman mij hoorde fluisteren tijdens haar betoog. Zij vroegen zich af of het verlies aan taken ook financiële consequenties voor het Openbaar Ministerie heeft. Er vallen binnen het Openbaar Ministerie ongeveer 30 fte's vrij als gevolg van dit wetsvoorstel. Dat betekent dat 1,8 miljoen euro kan worden herschikt binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie. Bij het CJIB wordt nu het AICE ingericht, dat een aantal taken, onder andere het informeren van ketenpartners en de operationele ketenregie in de executieketen, voor zijn rekening zal nemen. Dat betekent dat er tegelijkertijd ongeveer twintig fte's van het OM naar het CJIB gaan. Voor de resterende fte's — dat waren dus de tien missende fte's waar mevrouw Kooiman op wees — worden passende werkzaamheden elders binnen het departement gezocht. Er is geen sprake van een besparing, maar van een herschikking. Er verdwijnen taken bij het OM en er ontstaan nieuwe taken en werkzaamheden bij het CJIB. Overigens geldt: mens volgt werk. De mensen van het OM hebben dus voorrang bij plaatsing op nieuwe functies bij het CJIB. Overigens is een aantal medewerkers van het OM inmiddels al overgegaan naar het AICE. 

Mevrouw Kooiman vroeg naar een verklaring van het verschil van tien. Het ontstaat doordat het proces van de tenuitvoerlegging in grotere mate dan nu het geval is, ondersteund wordt door uniforme werkprocessen en informatievoorziening. Daarmee wordt dus efficiëntie gerealiseerd. 

Ik kom op de post diversen. De heer Van Oosten heeft gevraagd of het een soort standaard wordt dat boetes worden kwijtgescholden. Op die vraag heb ik eigenlijk al een antwoord gegeven. Het gaat geen gewoonte worden om boetes kwijt te schelden. Het moet daarbij echt gaan om uitzonderlijke gevallen, waarbij met de verdere tenuitvoerlegging geen enkel redelijk doel meer is gediend. Dat zal en kan niet licht worden aangenomen, zeg ik ook voor de Handelingen. Dat geldt zeker niet bij geldboetevonnissen onder de €340 waarbij er een slachtoffer is dat heeft aangegeven te willen worden geïnformeerd over de desbetreffende zaak. Voorzien is dat ik aan de Kamer rapporteer over de gevallen waarin wél van deze nieuwe bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. De Kamer kan mij dus op de bevestiging die ik vandaag voor de Handelingen uitspreek en die ik de heer Van Oosten geef, controleren, zoals het parlement dat betaamt. 

Mevrouw Van Toorenburg heeft haar dilemma aan ons voorgelegd. De directeur van de inrichting moet de gedetineerde in vrijheid stellen als er geen titel meer is waarop hij of zij vast moet zitten. Mevrouw Van Toorenburg weet dat dat dan in beginsel onmiddellijk moet gebeuren. Echter, juist voor de omstandigheid dat er administratieve onduidelijkheid bestaat, of waarin er bijvoorbeeld moet worden gekeken of de betrokkene niet nog een andere vrijheidsstraf moet ondergaan, wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om een periode van drie uur aan te houden voor die directeur. In die drie uur kan bij de minister, dus bij het AICE, de juistheid van het bevel worden nagegaan. Dit staat in artikel 6:2:5 van het nieuwe wetboek. De verwachting is dat die geboden drie uur hiervoor voldoende is. Ik hoor mevrouw Van Toorenburg al zeggen: maar dan moet men daar wel 24 uur per dag en 7 dagen in de week open zijn. Daar kom ik dus in de toekomst nog op terug. 

De executieverjaring is ook een thema dat is teruggekeerd. Daarover is een motie aangenomen, die tijdens de behandeling van de begroting door de heren Oskam, Van der Staaij en Van Oosten was ingediend. In die motie wordt de regering verzocht, intensievere opsporing te laten plaatsvinden en strakker te sturen op de executie van straffen teneinde te voorkomen dat ze verjaren. Verder wordt in die motie gevraagd om te onderzoeken hoe de wettelijke verjaringstermijn van artikel 76 uit het Wetboek van Strafrecht kan worden verlengd, om zo gedurende een langere periode straffen te kunnen uitvoeren. Die opdracht van de Kamer ligt er dus al. Ik ben zelf wel geporteerd voor de gedachte dat er een drang moet blijven bij de uitvoeringsorganisaties om zo snel mogelijk uit te voeren. Ik herinner mij dat de heer Recourt tijden het begrotingsdebat zei: pas op, want als je die verjaringstermijnen verlengt, kan dat ook betekenen dat men laks wordt, omdat er geen urgentie meer achter zit. Ik vind dat we daarin dus wel de juiste balans moeten vinden. We hebben per 1 april 2013 de verjaringstermijnen voor vervolging verlengd. Dat is gebeurd op uitdrukkelijk verzoek van een aantal partijen in de Kamer. Daarmee zijn automatisch ook de termijnen van de tenuitvoerlegging voor die misdrijven verlengd. Ik zal alle termijnen die hier in mijn spreektest genoemd staan, even overslaan, want daarin zullen de leden niet erg geïnteresseerd zijn. Wel is het mogelijk dat in het wetsvoorstel een wijziging wordt voorgesteld voor de opschorting van de tenuitvoerleggingstermijn. Dat zit in artikel 6:1:23, lid 3 van het wetsvoorstel. Als iemand in een justitiële inrichting zit, wordt de uitvoeringstermijn voor alle andere sancties opgeschort. Die begint pas weer te lopen op het moment dat de veroordeelde vrijkomt. Dat betekent dus dat er nog gekeken wordt of het wenselijk is om die verjaringstermijn van artikel 76 uit het Wetboek van Strafrecht nog verder te verlengen. Daarover zal ik de Kamer te zijner tijd informeren. 

Mevrouw Van Toorenburg heeft vervolgens een vraag gesteld die echt volledig op het terrein van de staatssecretaris ligt. Die vraag gaat over de van-werk-naar-werkkandidaten in het gevangeniswezen. Ik ga namens de staatssecretaris graag in op die vraag. Ja, er is bij de Dienst Justitiële Inrichtingen sprake van boventalligheid en het ziet ernaar uit dat die ook niet minder gaat worden, gegeven het feit dat Nederland steeds veiliger wordt. Met die boventalligheid wordt op een verantwoorde manier omgegaan. Er wordt maximaal ingezet op het begeleiden van werk naar werk. Sinds januari 2013 is de personeelsbezetting stevig afgenomen. Tijdens de vrijwillige fase van het van-werk-naar-werkbeleid zijn veel medewerkers vrijwillig mobiel geworden. Hierdoor is het aantal verplichte van-werk-naar-werkkandidaten tot op heden gelukkig relatief beperkt gebleven. Dat zeg ik ook in de richting van mevrouw Kooiman. Die heeft zich daar destijds veel zorgen over gemaakt. De verwachting is dat vanaf 1 januari 2016 een groep medewerkers toch als verplicht van-werk-naar-werkkandidaat moet worden aangewezen. Er wordt bekeken hoe zij alsnog het best van werk naar werk kunnen worden begeleid. Er zijn met grote organisaties convenanten afgesloten om mensen vanuit DJI naar buiten te begeleiden. De staatssecretaris zal de Kamer medio 2016 nader informeren over alle maatregelen, waaronder de zogenaamde Breukelenmaatregelen. 

De heer Recourt heeft gevraagd: kunt u niet nog wat meer taken weghalen bij het Openbaar Ministerie? Dat zal bij de verdere herziening van het Wetboek van Strafvordering worden bekeken. Ik zie dat als een aansporing van de heer Recourt, maar ik doe dat zeer zorgvuldig en in goed overleg met het Openbaar Ministerie zelf. De civielrechtelijke en bestuursrechtelijke taken van het Openbaar Ministerie worden niet in het Wetboek van Strafvordering geregeld. Bij de modernisering van dit wetboek wordt dat dan ook niet bekeken. Er is vooralsnog geen aanleiding om bijvoorbeeld de taken van het Openbaar Ministerie in de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen te veranderen. Juist naar aanleiding van het rapport-Hoekstra is besloten om die magistratelijke taak niet alleen bij het Openbaar Ministerie te laten maar ook te intensiveren. Daar zit dus een spanningsveld. 

De vraag van mevrouw Van Toorenburg over de houtkachels is al beantwoord naar aanleiding van Kamervragen. Het project wordt niet voortgezet. Daar heeft de staatssecretaris al antwoord op gegeven. 

De heer Recourt vroeg: hoe worden de verschillende initiatieven in de strafrechtketen met elkaar uitgelijnd? Hij verwees specifiek naar USB en KEI. Binnen het programma van USB zijn alle betrokken partners vertegenwoordigd. Dat geldt ook voor de rechterlijke macht. Om die reden is er op regelmatige basis afstemming tussen USB en andere programma's van de rechterlijke macht zoals KEI. 

Mevrouw Kooiman heeft nog gevraagd naar de capaciteit van de politie. De politietaak kan worden uitgevoerd binnen de bestaande capaciteit zonder andere taken minder prioriteit te hoeven geven. Wel brengt het vluchtelingenvraagstuk, zoals ik de Kamer heb bericht, met zich mee dat er zeer serieuze zorgen zijn over de capaciteit van de politie. Daar verras ik de Kamer niet mee. Dat is algemeen bekend. Daarover ben ik constant in overleg met het lokaal gezag, de regioburgemeesters, om te bezien welke consequenties dat heeft. 

Mevrouw Kooiman vroeg: waarom duurt het zolang voordat Nederland start met aanbieden van resocialisatieactiviteiten aan levenslang gestraften? De staatssecretaris heeft laten weten begin volgend jaar in een brief aan de Kamer in te gaan op de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, mede in het licht van de recente rechterlijke uitspraken. In die brief zal hij ook ingaan op de mogelijkheden van resocialisatieactiviteiten. 

Dan kom ik op de amendementen, als eerste het amendement-Van der Staaij/Bisschop op stuk nr. 10. In de huidige redactie van het amendement moet ik het ontraden, maar ik ben bereid om met beide indieners na te denken over een aanpassing van het amendement als zij het met mij erover eens zijn dat strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland in het stelsel dat wij hebben wel in aanmerking moeten kunnen komen voor strafkorting opdat zij vervolgens via het detentiecentrum worden uitgezet. In dat geval worden de straffen opgeschort. Als zij dan onverhoopt terugkeren naar Nederland, dan kunnen zij de straf alsnog verder ondergaan. Dat stelsel zou ik heel graag in stand willen houden. Daar is dit amendement mee in strijd. Als de indieners bereid zijn om met mijn departement daarover te spreken en gezamenlijk tot een aanpassing te komen, dan kan ik het oordeel over het amendement na aanpassing aan de Kamer laten, maar in deze redactie moet ik het ontraden. 

De heer Bisschop (SGP):

De minister kent de SGP als een constructieve partij, die altijd bereid is tot gesprek. Wij gaan dat gesprek graag aan en zien uit naar een mooi resultaat. 

Minister Van der Steur:

Dank. Dat aanbod doe ik graag gestand. Daarover zal op korte termijn contact worden opgenomen. 

Het amendement op stuk nr. 11 is van de leden Van der Staaij en Bisschop. Dit amendement regelt dat er een korting plaats kan vinden bij de vrijheidsstraf als er sprake is van samenloop. Daar komen we nog over te spreken bij het wetsvoorstel over de meerdaadse samenloop, dat al bij de Kamer ligt. Dit amendement regelt dat er geen voorwaardelijke invrijheidstelling plaats kan hebben als er een aantal straffen tegelijk wordt uitgevoerd. Dit vloeit eigenlijk voort uit de principiële discussie die ik met de SGP heb. Het probleem van dit amendement is dat dit kan betekenen dat iemand bijvoorbeeld twee jaar in de cel zit en dan geen voorwaardelijke invrijheidstelling krijgt en dus plompverloren terugkeert in de samenleving. Dat is het principiële punt waarover ik het met de SGP-fractie oneens ben. Ik vind echt dat het verantwoord is om juist dan de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te passen. Stel dat het een jihadist is, dan wil ik dat hij als gevolg van de voorwaarden actief aan een verplicht deradicaliseringsprogramma deelneemt om daarmee de kans op recidive zo laag mogelijk houden. Ik heb er goed nota van genomen dat de PVV- en de SP-fractie dit wel een positief punt vonden. Ik vraag hun dan ook om na te denken over de bedoeling. Deze mensen zitten behoorlijk lang in de cel. Twee jaar is een serieuze gevangenisstraf, zoals de heer Bisschop al zei toen hij sprak over de twee lossen gevangenisstraffen van een jaar. Volgens de regering is het dan verstandig dat er een voorwaardelijke invrijheidstelling kan plaatsvinden. Ik moet het amendement om die reden ontraden. 

Mevrouw Helder (PVV):

De minister doet nu net alsof mensen twee jaar op water en brood zitten en alsof de celdeur na twee jaar ineens opengaat. Hij moet de medewerkers in de gevangenissen iets meer krediet geven, hoor. Er wordt heus wel gewerkt aan een terugkeer in de samenleving, maar ze mogen niet alvast vrij rondlopen na slechts een derde van hun straf te hebben uitgezeten. De minister stelt het iets te zwart-wit voor. 

Het punt waarop ik aansla, is de opmerking van de minister dat een van die prachtige voorwaarden de verplichte deelname aan een deradicaliseringsprogramma is. Heden heeft de minister nog een brief geschreven waarin hij zegt zoiets niet te gaan opleggen omdat het niet zinvol is. Waar klopt het relaas van de minister nou niet? 

Minister Van der Steur:

Dan moet mevrouw Helder de brief even goed lezen. De vraag van de Kamer was: is het mogelijk om zonder strafrechtelijke verdenkingen een deradicaliseringsverplichting op te leggen? Ik heb gezegd dat dit niet kan en ook niet zinvol is. Dat is wat anders dan een stok achter de deur. De consequentie van het niet meedoen aan een deradicaliseringsprogramma is dat je terugkeert in de cel. Dat is de kracht van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Wat de effectiviteit daarvan is, is inderdaad de vraag; dat moet ik mevrouw Helder toegeven. Maar we hebben dan in ieder geval iets kunnen doen, en dat kan in de normale situatie niet. 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb de brief heel goed gelezen. De minister zegt dat het geen zin heeft. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat het alleen zin heeft als iemand zelf de overtuiging heeft om aan zo'n programma mee te werken. Dan werkt het dus niet als stok achter de deur, want dan is die overtuiging er ook niet. Wat dat betreft moet de minister zichzelf dus even corrigeren. 

Minister Van der Steur:

Dat is precies wat ik zeg. Ik ben het helemaal met mevrouw Helder eens dat het, als het bij een voorwaardelijke invrijheidstelling wel verplicht opgelegd wordt, de vraag is wat de effectiviteit ervan is. De vraag die echter voorlag, was de vraag van de heer Klaver uit het debat over de aanslagen in Parijs. Hij vroeg mij of ik een deradicaliseringsprogramma zonder strafrechtelijke mogelijkheden verplicht kan opleggen en of ik daartoe bereid ben. Ik heb gezegd dat dit niet kan. Ik heb ook gezegd dat de vraag of dat zinvol is serieus is vanwege dit aspect. Dat wil echter niet zeggen dat ik niet vind dat het wel moet kunnen bij een voorwaardelijke invrijheidstelling, gewoon omdat het onderdeel is van de voorwaarden, eventueel naast andere voorwaarden als een gebiedsverbod, meldplicht of een enkelband. 

De heer Van Oosten (VVD):

Stel iemand wordt veroordeeld voor twee delicten tot twee keer een jaar. Dan zou hij twee jaar de gevangenis in moeten gaan. Het stelsel van de voorwaardelijke invrijheidstelling stelt dan echter dat je bij goed gedrag na zestien maanden naar buiten kunt. Een andere normovertreder, een andere crimineel pleegt dezelfde delicten, maar na elkaar en zodanig dat het niet meer als een meerdaadse samenloop kan worden aangenomen. Kan je dan niet stellen dat de laatste figuur eigenlijk zwaarder wordt gestraft dan de eerste, terwijl hij dezelfde delicten heeft gepleegd? Met andere woorden, als je het omdraait, zou je dan toch niet de figuur in het eerste voorbeeld — die twee delicten pleegt maar effectief minder lang de gevangenis in gaat — even zwaar straffen als de figuur in het tweede voorbeeld, waarin dezelfde delicten worden gepleegd maar meer uit de tijd gehaald? Ik zoek even naar een oplossing en misschien kan dat in de discussie over het wetsvoorstel rond de meerdaadse samenloop nog een keer terugkomen. 

Minister Van der Steur:

Ik begrijp het punt van de heer Van Oosten. Ik heb hier vier pagina's tekst waarin ik uitleg waarom het zo is als ik zeg dat het zo is. Ik stel voor om op dit specifieke punt in een brief aan de Kamer uit te leggen waarom wij van mening zijn dat het voorstel in het amendement op stuk nr. 11 op een verkeerde manier uitwerkt. Ik zal dan ook meteen nog even aangeven dat ik er ook nog even met de staatssecretaris over zal spreken. 

De voorzitter:

En de brief komt dan natuurlijk voor de stemmingen naar de Kamer? 

Minister Van der Steur:

Ja, maar wanneer zijn de stemmingen voorzien? 

De voorzitter:

Ze zijn nu voorzien voor dinsdag. 

Minister Van der Steur:

Dat gaan we halen. 

De voorzitter:

Oké. 

Minister Van der Steur:

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 12. Dat gaat wederom over de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De indieners willen dat onmogelijk kunnen maken als het gaat om redenen van veiligheid van de Staat of als verstoring van de openbare orde dreigt. Nu kom ik terug bij het punt van de inkeer en het schuldbesef, waarover de heer Bisschop en ik van gedachten gewisseld hebben. Als je het leest, lijkt het heel logisch. De vraag is echter hoe je dat meet en of dit niet al is voorzien in de regeling die we hebben. Die bepaalt namelijk dat mag worden afgezien van voorwaardelijke invrijheidsstelling als er angst is voor recidive. Dat ziet natuurlijk ook op het recidiverisico ten aanzien van veiligheid van de Staat of verstoring van de openbare orde. Wat mij betreft, is daarmee dit amendement overbodig. Bovendien is het erg lastig om toe te passen, omdat je een enorme semantische discussie kunt krijgen over de vraag wanneer aan deze eisen wordt voldaan. Degenen die er slachtoffer van worden, die daaronder vallen als het amendement zou worden aangenomen, zullen zoeken naar mogelijkheden om er onderuit te komen. Ik denk dat het amendement te breed is en niet nodig. Om die reden wil ik het ontraden. 

In hun amendement op stuk nr. 13 gaan de leden Van der Staaij, Bisschop en Helder in op de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dat is een aardig artikel. Als de ontwikkelingen, zoals die van de veiligheid van Nederland die in de afgelopen jaren enorm is toegenomen, zo doorgaan, zullen wij dit artikel nooit nodig hebben. De heer Bisschop heeft gelijk als hij stelt dat dit het mogelijk maakt om mensen heen te zenden op voorwaardelijke invrijheidsstelling omdat er te weinig cellen zijn. Die situatie hebben wij niet. Daar moeten we heel blij mee zijn. Het is lastig voor de veiligheid en het gevangeniswezen, maar het is wel een heel goede ontwikkeling. Je kunt het uit de wet halen. Dat ben ik helemaal met de heer Bisschop en de anderen eens. Maar als de situatie zich in de toekomst wijzigt, hebben we het artikel misschien toch weer nodig. Die afweging laat ik graag aan de Kamer. Het oordeel over dit amendement laat ik aan de Kamer. Wel geef ik aan dat er een kans is dat eens een minister of staatssecretaris in deze Kamer zal vragen om te helpen met een artikel dat we vroeger ooit een keer hadden, omdat hij het nodig heeft om in specifieke gevallen sommige mensen alsnog te kunnen heenzenden omdat er te weinig cellen zijn. Ik laat het aan de Kamer om te beslissen of deze stap gezet moet worden — ook al is die symbolisch — of om dit artikel te laten staan. 

Het amendement op stuk nr. 14 van de leden Van der Staaij en Bisschop ziet op de herintroductie van de mogelijkheid van verlenging van de uitvoering van de taakstraf. Het schrappen van de mogelijkheid van verlenging is heel bewust gebeurd. Dit beperkt de administratieve lasten van de verlengingsverzoeken bij de reclassering, het Openbaar Ministerie en het CJIB. Maar om dat mogelijk te kunnen maken, is in het wetsvoorstel de standaardtermijn verlengd en heeft de reclassering aangegeven te verwachten dat de uitvoering van taakstraffen binnen die verlengde standaardtermijn ook lukt. Met dit amendement zou dit voordeel komen te vervallen en wordt dus tenietgedaan wat nu juist met het wetsvoorstel wordt beoogd. Om deze reden moet ik dit amendement ontraden. 

Nu kom ik bij het amendement van mevrouw Helder dat regelt dat de reclassering niet verplicht is om te adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden maar de mogelijkheid heeft hierover te adviseren. Dat vind ik lastig, want onder het huidige regime adviseert de reclassering feitelijk al in alle gevallen van voorwaardelijke invrijheidstelling. Het wetsvoorstel is om die reden eigenlijk een codificatie van een gebruik dat nu al plaatsvindt en waar we eigenlijk heel enthousiast over zijn. Anders dan de indiener zien wij dus juist de toegevoegde waarde van het advies van de reclassering voor het stellen van bijzondere voorwaarden. Ook zien wij juist het belang van de risicoanalyse die de reclassering daarvoor maakt. Ik geef mevrouw Helder om die reden in overweging, het amendement in te trekken. Als ze dat niet doet, moet ik het ontraden. 

Nu ga ik in op het amendement van mevrouw Van Toorenburg op stuk nr. 16. Dat amendement maakt de betekening aan de raadsman mogelijk. Over dit amendement hebben het Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht, de advocatuur en de Raad van State gezegd dat dit zeer ongewenst is. De regering sluit zich bij die oordelen aan en ik moet om die reden het amendement ontraden. Ik zie mevrouw Van Toorenburg van nee schudden, maar ik doe het toch. 

De voorzitter:

Dan gaat ze er toch een vraag over stellen, want zij wil de minister overtuigen, neem ik aan. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Absoluut. In eerste instantie was het, denk ik, veel te ruim. Terecht kwam men daar juist tegen in het geweer. Je moet namelijk niet willen dat het ook aan huisgenoten en aan werkgevers kan. Daar ben ik het helemaal mee eens. Daarom hebben wij het juist verkleind tot de betekening aan een toegevoegde raadsman. Ik zeg het nu even heel plat, voorzitter, mag dat? Je gaat dus wel uit de ruif van de Staat eten en zeggen: ik wil wel dat de Staat iemand voor mij betaalt om in een procedure te komen, maar nee, die persoon is niet degene waar de Staat gemakkelijk mijn stukken aan kan betekenen. Dat vinden wij te gemakkelijk. Daartegen hebben de adviseurs zich specifiek niet gekeerd, maar wel tegen de andere twee vormen, de huisgenoten en de werkgever, en terecht. 

Minister Van der Steur:

Nu kom ik met een wat nadere onderbouwing. De principiële bezwaren tegen deze betekeningsfictie die wordt voorgesteld in het amendement zien onder meer op de positie van de raadsman en zijn verhouding tot de verdachte die hij bijstaat. Bijstand verlenen aan een cliënt betekent namelijk nog niet dat je de cliënt ook vertegenwoordigt. Zonder expliciete machtiging van zijn cliënt mag een advocaat een ter zitting niet verschenen verdachte bijvoorbeeld ook niet verdedigen, zoals mevrouw Van Toorenburg vermoedelijk heel goed weet. Met dit voorstel zou de raadsman wettelijk worden gedwongen een stuk voor een cliënt in ontvangst te nemen om de simpele reden dat het een cliënt is. In die stap wordt de cliënt dan wel vertegenwoordigd door zijn raadsman terwijl het geen gegeven is dat de verdachte überhaupt contact had met de hem toevoegde raadsman. Dat betekent dat de raadsman in een uiterst moeilijke positie kan komen, in die zin dat hij zelf verantwoordelijk wordt om de verdachte, die zich bijvoorbeeld niet met hem wil verstaan, maar officieel wel zijn klant is, zelf op te sporen om ervoor te zorgen dat de verdachte op de hoogte komt van de betekening die heeft plaatsgevonden. Als je dat niet voldoende doet of kan doen, zou het kunnen zijn dat er bij onvoldoende inspanning ook nog tuchtrechtelijke consequenties voor de raadsman aan verbonden zijn. Dan zijn er ook nog praktische bezwaren. Er wordt voorzien dat zaken voor de rechter worden aangehouden als niet duidelijk is of de raadsman het stuk heeft kunnen doorgeven aan de verdachte. Een raadsman zal zich in dat geval overigens gaan onttrekken aan het verlenen van bijstand. Dan is hij namelijk van het probleem af. De praktische waarde is overigens klein, omdat de meeste toevoegingen zien op zaken waarin de verdachte zijn vrijheid is ontnomen. Dan ontvangt de verdachte het stuk in persoon in zijn cel. Dus ook na de nadere, nadere vragen van mevrouw Van Toorenburg kom ik niet tot een ander oordeel dan het ontraden van het amendement. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik probeer het toch nog een keer, want ik weet maar al te goed dat de raadsman wel wordt gedwongen om een enorme papierwinkel te verstouwen voor deze cliënt om ervoor te zorgen dat die toevoeging daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dan is het helemaal niet gek dat hij ook een ander stuk in zijn verantwoordelijkheid krijgt. Het is dus niet dat hij moet gaan zoeken naar degene aan wie dat betekend is. Het is daarmee betekend in persoon. De verdachte die wel uit de ruif van de Staat wil eten door een raadsman te krijgen, heeft zich daar dan toe te vervoegen om te weten waar hij moet verschenen. Want dat kan nooit als een verrassing komen; anders had hij namelijk niet al eerder een toevoeging aangevraagd. Daar ziet het amendement op. Het ziet juist op de situatie dat iemand wel vraagt om een toevoeging. Dan krijgt de advocaat een enorme stapel papieren om te behandelen. Vervolgens gaat de verdachte er vandoor en dan kan de raadsman ineens niet meer zijn belangen vertegenwoordigen. Daarvan zeggen wij: laat het dan daarmee ook in persoon zijn betekend bij de raadsman. Je wilt dat hij voor je werkt; dan zál hij ook voor je werken. 

Minister Van der Steur:

Ik begrijp de prikkeling die bij mevrouw Van Toorenburg zit, namelijk dat de advocaat betaald wordt door de Staat. Dat wil echter niet zeggen dat we dan de advocaat met een probleem moeten opzadelen dat hij nog nooit eerder heeft gehad. Je creëert de wettelijke fictie dat betekening heeft plaatsgevonden, maar dat wil niet zeggen dat deze de verdachte heeft bereikt. Dat is echter waar betekening over gaat. De verdachte moet het recht hebben om zichzelf te kunnen verdedigen en verdedigd te worden. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs door die advocaat te gebeuren. Die kan zichzelf terugtrekken en de cliënt kan hem ook ontslaan. Desondanks blijft de advocaat als gevolg van het amendement met het probleem zitten dat hij ook tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de betekening. Ik denk echt dat mevrouw Van Toorenburg en ik hier niet uitkomen. Ik blijf namelijk zeggen dat ik het amendement ontraad. 

De voorzitter:

Aangezien het een amendement betreft, vind ik wel dat mevrouw Van Toorenburg het recht heeft om er nog een derde vraag over te stellen. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Je kunt dus vragen om een financiering door de Staat. Dan gaat de advocaat voor jou aan de slag. Het is dan wel bijzonder dat je vervolgens kunt zeggen dat je niet thuis bent wanneer de stukken worden betekend. Hoe kan dat? Is het dan niet de verantwoordelijkheid van degene die de dienstverlening op zich neemt en daar geld voor krijgt, om ook de dienstverlening op zich te nemen die misschien in zijn nadeel zou kunnen zijn, namelijk dat hij een document in ontvangst moet nemen waarin staat dat iemand uiteindelijk bij een rechter dient te verschijnen? Is het niet heel raar dat we dan ineens zeggen dat die advocaat niet voor hem op hoeft te treden? Ik denk dat het liberale hart van de minister nu een beetje bloedt. Hij probeert het goed te praten, maar volgens mij vindt hij ook dat we mogen verwachten dat iemand die zich laat betalen voor bepaalde diensten, zelf in actie komt en belt of een mailtje stuurt om te melden dat er stukken zijn binnengekomen. Hij wilde immers de toevoeging ook graag hebben. 

Minister Van der Steur:

Ik denk toch dat mevrouw Van Toorenburg een denkfout maakt. De essentie van een betekening is dat de verdachte weet wat er met hem of haar gaat gebeuren. Het voorstel van mevrouw Van Toorenburg leidt ertoe dat de advocaat er in onze rechtsstaat verantwoordelijk voor wordt dat de verdachte weet dat hij ergens ter zitting moet verschijnen, terwijl het op dat moment niet zeker is dat de verdachte nog de cliënt is van de desbetreffende advocaat. Die relatie kan namelijk beëindigd worden, of de advocaat kan zichzelf terugtrekken. Ik denk echt dat je die verantwoordelijkheid dus niet bij een individuele advocaat moet neerleggen. Om die reden handhaaf ik mijn ontrading van het amendement. Mevrouw Van Toorenburg heeft geprobeerd om een goed argument te verzinnen om het amendement anders te laten beoordelen, maar dat is er niet. Overigens waardeer ik haar vasthoudendheid enorm. Dan kom ik bij het amendement van mevrouw Van Toorenburg op stuk nr. 17. Met de amendementen op stukken nrs. 17 en 18 wil het CDA tegemoetkomen aan enkele suggesties van het Openbaar Ministerie op het punt van de tenuitvoerlegging van ontnemingsmaatregelen. Het gaat hierbij om een onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde. De bedoeling is om zicht te krijgen op de omvang en vindplaats van het vermogen van de veroordeelde. We hebben met de recente introductie van het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde in 2011 altijd vastgehouden aan het uitgangspunt dat executiebeslag geschiedt door de deurbewaarder en civielrechtelijk is. Het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde is dan ook dienstbaar aan die executie. Ik laat het oordeel over het amendement op stuk nr. 17 graag aan de Kamer, want de wijzigingen die mevrouw Van Toorenburg voorstelt, passen binnen de uitgangspunten die ik zojuist heb voorgelezen. 

Met haar amendement op stuk nr. 18 wil mevrouw Van Toorenburg, naast het eerder ingediende amendement, een voorziening invoeren om woningen en plaatsen te betreden teneinde strafvorderlijk beslag op voorwerpen mogelijk te maken. In eerste instantie klinkt dat heel mooi. De mogelijkheid van het betreden van besloten plaatsen bestaat in het strafrechtelijk executieonderzoek al. Deze bevoegdheid heeft tot doel om vast te stellen dat zich in of op die besloten plaats, bijvoorbeeld een erf of een loods, goederen bevinden waarop verhaal kan worden genomen. Op dergelijke voorwerpen kan vervolgens door de gerechtsdeurwaarder beslag worden gelegd. Invordering van aanvullende strafvorderlijke betredings- en inbeslagnemingsbevoegdheden, zoals die in het amendement worden voorgesteld, acht ik evenwel ongewenst. Dit spoort niet met het uitgangspunt van de tenuitvoerlegging van de ontnemingsbeslissing, namelijk dat beslag en de afhandeling daarvan volgens het civiele recht geschieden. Ik merk nog op dat met de introductie van een inbeslagnemingsbevoegdheid voor het vaststellen van vermogen een volstrekt nieuwe figuur in het leven wordt geroepen, die allerlei complexe juridische vragen oproept. Welke regels gelden bijvoorbeeld voor het leggen en het afhandelen van het beslag? Dit alles gaat het bestek van het onderhavige wetsvoorstel ver te buiten. 

Als mevrouw Van Toorenburg dit amendement intrekt, ben ik bereid om toe te zeggen dat we dit aspect betrekken bij de behandeling van de wetsvoorstellen die er nog aan zitten te komen. Dan kunnen we nagaan of er een reden is om daadwerkelijk het hele stelsel anders in te richten dan het nu is. Dat kan ik wel toezeggen, maar het amendement als zodanig moet ik ontraden. Als mevrouw Van Toorenburg haar amendement intrekt, doe ik mijn toezegging gestand. Als het amendement in stemming wordt gebracht en wordt afgewezen, zal ik mij die moeite niet getroosten, want we hebben nog 21 wetsvoorstellen te gaan voor de herziening van de strafvordering. We hebben dus nog wel het een en ander te doen. 

De voorzitter:

Ik begrijp dat u in dit debat de voorwaardelijke toezegging introduceert. 

Minister Van der Steur:

Ja. Ik heb niet al te lang geleden ook een novum geïntroduceerd; dat doe ik nu nog een keer. 

De voorzitter:

Dat is dan gemarkeerd voor de Handelingen. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik moet hier wel een beetje om lachen. De minister wil zich altijd presenteren als een soort crimefighter: je moet die boeven plukken. Als ik dan bekijk of ik dat makkelijker kan maken, zegt de minister: daar wil ik wel naar kijken, maar dan moet jij eerst doen wat ik zeg. Dat lijkt mij geen goed idee. Laten wij gewoon nagaan of wij met dit amendement de komende week eens om de tafel kunnen gaan met het ministerie om te zien of wij met elkaar iets kunnen maken wat voor iedereen aanvaardbaar is. Dat is veel fijner dan dat ik ga zitten wachten en de minister tot die tijd een beetje verongelijkt in een hoekje gaat zitten. 

Minister Van der Steur:

Mevrouw Van Toorenburg hoeft zich geen zorgen te maken: deze minister zit nooit verongelijkt in een hoekje. Ik voorzie echter dat deze discussie niet in een week is uitgediscussieerd, omdat mevrouw Van Toorenburg, zoals ik al heb aangegeven, in een amendement even een totaal nieuw beslag- en executiestelsel voorstelt. Dat is de realiteit. Ik stel voor dat wij met elkaar om de tafel gaan, maar dan handhaaf ik vooralsnog mijn advies en ontraad ik het amendement. 

In haar amendement op stuk nr. 19 stelt mevrouw Van Toorenburg voor om niet te zeggen dat het gaat om de voorwaarde, maar om alle voorwaarden. Dat heeft tot gevolg dat de mogelijkheid van maatwerk wordt beperkt, maar dat ook indirect instemming tot een formeel vereiste wordt gemaakt. Dat is echter niet het systeem van de wet. Bijzondere voorwaarden worden na overleg met de veroordeelde vastgesteld. Uitgangspunt is dat de veroordeelde bereid is de voorwaarden na te leven. Het is geen formeel vereiste dat de veroordeelde instemt. De aanvaarding van de bijzondere voorwaarden door de veroordeelde biedt echter de beste garantie dat ze ook worden nageleefd. Het Openbaar Ministerie bepaalt eenzijdig of en, zo ja, welke bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn. Als de veroordeelde niet bereid is om de voorwaarden na te leven, of als daar twijfel over bestaat, hoeft dat niet in alle gevallen doorslaggevend te zijn om de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen of af te stellen. Ik begrijp dat mevrouw Van Toorenburg zegt: hij moet alle voorwaarden accepteren. In algemene zin begrijp ik heel goed dat dit wordt gezegd, maar de ervaringen leren dat ook bij de veroordeelden die zich aanvankelijk niet coöperatief opstellen, toch de motivatie kan ontstaan om zich aan de voorwaarden te houden door de begeleiding van de reclassering of door het vooruitzicht dat de opgelegde straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Laten we niet vergeten dat het niet-nakomen van de voorwaarden kan leiden tot het intrekken van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De minister zei net dat hij de heer Van der Staaij op een bepaald moment nog zag staan met een bepaalde argumentatie. Ik zie Kamerlid Van der Steur nog staan, gierend over het feit dat mensen konden shoppen in voorwaarden en over het feit dat men soms niet aan de voorwaarden voldoet en dat er dan — hoe is het mogelijk — geen gevolg aan wordt gegeven. Hoor ik hem nu zeggen dat het toch kan zijn dat mensen voorwaarden opgelegd hebben gekregen waar ze zich vervolgens niet aan houden en dat dit prima is? 

Minister Van der Steur:

Nee, want als een veroordeelde aangeeft niet bereid te zijn om bepaalde voorwaarden na te leven, kun je twee wegen bewandelen. Of hij wordt onder die voorwaarden toch in vrijheid gesteld en er wordt strikt op toegezien dat die voorwaarden worden nageleefd. Als dat niet gebeurt, volgt herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Of er wordt een vordering voor uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. De wet voorziet dus in de mogelijkheid om wat men in de uitvoeringspraktijk graag wil behouden — waar mevrouw Van Toorenburg geen ruimte voor laat — namelijk om in sommige gevallen de instemming van de veroordeelde niet te laten afhangen van de keuze voor de voorwaarden. En natuurlijk moet dat allemaal heel zorgvuldig gebeuren. Daar zit dus de crux. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dan rest mij louter om te zeggen dat daar niet de crux zit, maar de draai. We hadden deze minister, als Kamerlid, nog aan onze zijde: men dient de voorwaarden gewoon na te komen. Vanuit vak-K is daar echter ineens een heel andere kijk op ontwikkeld. 

Minister Van der Steur:

Maar dan heeft mevrouw Van Toorenburg toch niet goed geluisterd. Ik zal het nog even herhalen. Er bestaan maar twee mogelijkheden als de voorwaarden niet worden nageleefd. Het leidt tot afstel of uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling of tot terugkeer in de gevangenis. Zo simpel is het en zo simpel blijft het ook. 

De heer Van Oosten (VVD):

Toen ik mevrouw Van Toorenburg interrumpeerde op dit vlak, hoopte ik stiekem dat zij slechts voor de aardigheid een amendement had ingediend en dat het een semantische discussie was, namelijk een discussie over de vraag of je nu onder "de voorwaarden" ook "alle voorwaarden" kunt verstaan. Mijn stelling was dat dit zo is. Dan zou dit amendement overbodig zijn, want "de" is "alle". In de wet staat al dat de veroordeelde zich niet bereid verklaart "de" c.q. "alle" voorwaarden na te leven. Maar nu lijkt het alsof ik de wet toch anders moet lezen en de gedetineerde zich niet per se bereid hoeft te verklaren, anders dan de wet stelt, in te stemmen met de voorwaarden. Dat vind ik wel een vreemde figuur. 

Minister Van der Steur:

Ik begrijp dat de heer Van Oosten dat zegt. Ik heb dat net ook aan mevrouw Van Toorenburg uitgelegd. In de uitvoeringspraktijk wil men die vrijheid wel behouden omdat men daar ervaring mee heeft. In algemene zin geldt dat er goede sancties op staan in het geval je wel de voorwaarden hebt opgelegd, maar deze niet worden nagekomen. Het is ook niet nodig dat met alle voorwaarden wordt ingestemd. De grote lijn is uiteraard dat dit zo is; dat spreekt voor zich. 

De heer Van Oosten (VVD):

Bij lid 1 staat: voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of achterwege blijven indien — ik ga dan naar sub d. en ik sla de eerste zin even over — de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven. Dat zijn dan toch wel alle voorwaarden? Dan moet de veroordeelde zich toch ook bereid verklaren om dat te doen? Dat is toch wel het minste wat je mag verwachten indien je op voorwaardelijke invrijheidstelling mag gaan? 

Minister Van der Steur:

Het Openbaar Ministerie stelt de voorwaarden. Het doel is dat daarmee het doel wordt bereikt dat ermee wordt beoogd. Die voorwaarden, of je daar nu mee instemt of niet, liggen er wel. Dus de bevoegdheid om vervolgens maatregelen te nemen als de betrokkene zich daar niet aan houdt, blijft er ook. Je hebt daarom dit "alle" niet nodig om het doel te bereiken dat mevrouw Van Toorenburg en ook de heer Van Oosten wil bereiken. Je kunt altijd maatregelen nemen, maar als je expliciet voorschrijft dat het "alle" moet zijn, dan betekent het ook dat je in sommige gevallen geen maatwerk kunt leveren. Die vrijheid willen de uitvoeringsinstanties wel graag houden. De heer Van Oosten en mevrouw Van Toorenburg denken daar anders over. Dat kan, maar desondanks wil ik vanwege de vrijheid die nodig is het amendement ontraden. 

Mevrouw Kooiman heeft een amendement ingediend dat ziet op het terugtrekken van de verhoging van de boetes. Ik heb al gezegd dat ik kom met een brief over de boetes. Dit amendement voorziet niet in dekking van de financiële schade die zal ontstaan als gevolg van het amendement. Om die reden moet ik het ontraden. 

Ik heb een aantal dingen voor de tweede termijn overgelaten. Die zal ik nu beantwoorden. 

Mevrouw Van Toorenburg vroeg of de 8.000 veroordeelden gesignaleerd waren. Tot mijn grote vreugde kan ik berichten dat dat zo is. Alle openstaande straffen zijn gesignaleerd. Dit geldt zowel voor zaken waar wel als voor zaken waar geen actieve opsporing mogelijk is. Bij een grensoverschrijding kunnen deze betrokkenen dan ook worden aangehouden. 

De heer Van Oosten antwoord ik nog even voor de zekerheid. Ja, het onderzoek van het WODC naar promoveren/degraderen komt er en ook de combinatie met de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Komt dat na de evaluatie van het promoveren/degraderen-onderzoek? Natuurlijk spreekt het voor zich dat op het moment dat daaruit zou blijken dat dat project niet verder wordt voortgezet, ook het WODC-onderzoek geen zin heeft. Dus het hangt af van de evaluatie of het er komt, maar als die evaluatie positief is, dan komt het er. Die evaluatie is voor volgend jaar voorzien. 

Mevrouw Van Toorenburg vroeg nog naar de waarborgen voor het adolescentenstrafrecht. Voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht gaat het AICE ook de opdracht geven aan de betreffende uitvoeringsinstanties op basis van de rechterlijke uitspraak. Dit kunnen specifieke uitvoeringsinstanties of uitvoeringsopdrachten betreffen, zoals ook de gedragsbeïnvloedende maatregel. Daarvoor zijn op zich geen specifieke waarborgen nodig. Dit wordt gewoon in algemene zin bij het AICE ingericht, zodanig dat dit op alle mogelijke manieren in staat is om aan die benodigde invulling van het adolescentenstrafecht te voldoen. 

De heer Van Oosten vroeg nog of het slachtoffer wordt geïnformeerd als het OM en het ZM de termijnen die wij in de wet afspreken niet halen. Nee, zo specifiek worden slachtoffers niet geïnformeerd over de tenuitvoerlegging, maar wel worden slachtoffers geïnformeerd over andere aspecten van de tenuitvoerlegging, zoals het verlof en de voorwaardelijke invrijheidsstelling. 

Daarmee heb ik ook de vragen uit de tweede termijn beantwoord en ben ik aan het einde van mijn betoog gekomen. 

De voorzitter:

Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik verzoek de leden om even bij mij te komen voordat ik verderga. 

Ik dank de minister voor zijn geduld. Nu ik iedereen even heb gesproken, wil ik het volgende voorstel doen. Gezien het feit dat de minister nog een brief heeft toegezegd met een uitgebreid antwoord, het feit dat er nog een aantal amendementen zijn waarover nog nader gesproken moet worden en ook het tijdstip, lijkt het mij verstandig om de tweede termijn van dit debat te doen na ontvangst van de toegezegde brief van de minister. Dat zal dan niet meer voor het kerstreces zijn, maar direct daarna. 

Nu weet ik dat er een aantal mensen zijn die nog wat vragen hebben. 

Mevrouw Helder (PVV):

Van mij hoeft uitstel niet, maar ik weet dat de minister een brief heeft toegezegd en er zijn collega's die die misschien uitgebreid willen bestuderen, uitgebreider dan ik, want het gaat niet om vragen die ik heb gesteld. Ik vind het wel een goed voorstel en kan ermee instemmen. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb een aantal vragen gesteld in mijn eerste termijn, maar ook schriftelijk, naar aanleiding van de Ombudsman en over de gijzeling bij verkeersboetes. Ik zou het fijn vinden als de minister die vragen nog zorgvuldig zou nalopen, evenals de vragen die ik in eerste termijn heb gesteld. Ik was niet helemaal tevreden over de beantwoording en hoop dat de minister daarop terug kan komen in de brief die hij heeft toegezegd over dit onderwerp. Dan kunnen we dat meenemen in tweede termijn. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Er is een afspraak gemaakt om te gaan kijken naar de verjaringstermijn. Als we nu toch even de tijd hebben, zou die nog in dit wetsvoorstel opgenomen kunnen worden. Dan hebben we die slag ook meteen gemaakt. Misschien kan de minister daar in zijn brief op reageren. 

Ten aanzien van de adolescentenstraf wil ik de voorzitter vragen om buiten de vergadering om even met de ambtenaren te spreken, want het gaat juist om de vraag hoe we de behandeling afdwingen. Dat is, denk ik, een belangrijk punt waar de minister dan later op terug kan komen. 

De voorzitter:

Ik neem aan dat u bedoelt dat u met de ambtenaren wilt spreken, want ik wil dat graag doen, maar ik heb er niet zo veel verstand van als u. 

Goed. Ik zag de minister instemmend knikken, waarmee hij aangeeft, het verzoek van de Kamer te honoreren. Wij vervolgen de behandeling van dit wetsvoorstel direct na het kerstreces. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

Naar boven